====== Het zitten van Christus aan de rechterhand van de Vader ====== ==== 1. Is het zitten van Christus aan de rechterhand van de Vader een afzonderlijk geloofsartikel? ==== Ja, want in Marcus 16:19 wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt, als de evangelist zegt dat de Here in de hemel werd opgenomen en Zich heeft “gezet aan de rechterhand Gods”. Vervolgens is het opvaren ten hemel voor wat de verandering van plaats betreft, voor het vleesgeworden Woord hetzelfde als voor de engelen, Elia en andere uitverkorenen. Maar “tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan mijn rechterhand?” (Hebreeën 1:13) ==== 2. Wat betekent het woord ‘rechterhand’? ==== De rechterhand en de linkerhand zijn fysieke, lichamelijke objecten, die bij mensen horen en niet bij God. Hij is immers een Geest en heeft dan ook geen lichaam,((*Johannes 4:24)) dus ook geen rechter- of linkerhand. Hij is immers oneindig groot en eeuwig. Maar omdat de mens in zijn rechterhand de meeste kracht heeft, die hand het best in staat is iets te doen en ook het vaakst gebruikt wordt om trouw en waarheid te bevestigen – daarom wordt de rechterhand van de mens soms het symbool voor de macht, de kracht, de hulp, de daden en de trouw die mensen betoond hebben. In Psalm 144:8 zien we dat [in negatieve zin]: “wier rechterhand een hand van bedrog is”. Vervolgens wordt die rechterhand aan God toegeschreven vanwege de menselijke manier van spreken waarbij beeldspraak gebruikt wordt. Dan betekent de rechterhand – en dat geldt ook voor de woorden hand en arm – in de eerste plaats Gods kracht, vermogen en hulp, zoals in Psalm 44:4: “Niet hun arm heeft hen gered, maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn.” In Handelingen 2:33 lezen we: “Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is”. In de tweede plaats wijst de rechterhand op de majesteit, de heerschappij, de heerlijkheid en de eer van God. In Psalm 110:1 wordt tegen Christus gezegd dat Hij moet zitten aan de rechterhand van God. In de derde plaats wijst de rechterhand van God op de plaats van gelukzaligheid en heil, die wij in het eeuwige leven zullen genieten. Zie Psalm 16:11: “Liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig”; en Efeziërs 1:20: “en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten”. ==== 3. Wat betekent het woord ‘zitten’? ==== Het betekent eigenlijk een zich neerzetten van het lichaam, en het staat tegenover het woord staan of bewegen. Maar in beeldspraak betekent het werkwoord //metalepticè// wonen, blijven, vertoeven, omgaan en rusten; zoals in Lucas 24:49: “Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge.” Het is dan zoals men zegt dat iemand drie jaar in dat land heeft gezeten. Vervolgens betekent het gebieden en heersen, zoals in 1 Koningen 1:30: “Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn en hij zal in mijn plaats op mijn troon zitten.” En Spreuken 20:8 zegt: “Een koning, op de rechterstoel gezeten, weet reeds met zijn ogen al het boze te schiften.” Zo wordt er ook over de heerschappij van de Messias gesproken in Jesaja 16:5: “Dan zal op goedertierenheid een troon worden bevestigd en in getrouwheid zal daarop in Davids tent zetelen een, die richt en die het recht zoekt en die zich haast gerechtigheid te oefenen.” Hier betekent het zitten of zetelen dus iets wat behoort tot de waardigheid van een koning of de leider van het volk. ==== 4. Maar wat betekent de uitdrukking ‘zitten’ of ‘staan aan iemands rechterhand’? ==== - In menselijke kwesties geeft het in beeldspraak de hoogste plaats in waardigheid en eer aan naast iemand [in de hoogste positie]. Zie bijvoorbeeld Psalm 45:10: “De gemalin [of: koningin] staat aan uw rechterhand in goud van Ofir.” - Meebesturen in het rijk of in een bepaald gebiedsdeel.((*Matteüs 20:21)) - Iemand hulp en bijstand bieden, zoals in Psalm 142:5: “Schouw ik naar rechts en zie ik uit – niemand ziet naar mij om”. Dat wil zeggen: er is niemand om mij te helpen. In beeldende zin wordt dit toegeschreven aan God, aan de gemeente en aan Christus. - Van God wordt gezegd dat Hij staat aan de rechterhand van mensen als Hij hen helpt en beschermt tegen hun vijanden en hen voor gevaren bewaart. Zie bijvoorbeeld Psalm 16:8: “Ik stel mij de Here bestendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet.” In deze zin wordt in Psalm 110:5 ook gezegd dat God de Vader staat aan de rechterhand van Christus: “De Here is aan uw rechterhand. Hij verplettert de koningen ten dage van zijn toorn.” Dat wil zeggen: Hij staat U snel terzijde en zal Uw vijanden ten onder doen gaan. - Vervolgens wordt gezegd dat de gemeente ter rechterhand van Christus staat; dat wil zeggen dat ze naast Hem een staat van waardigheid en eer geniet. Zie Psalm 45:10: “De gemalin”, dat is de gemeente, “staat aan uw rechterhand”, namelijk aan de rechterhand van Christus. De gemeente heeft dus de op een na hoogste positie in waardigheid. - Ten slotte wordt van Christus gezegd dat Hij zit((*Marcus 16:19)) of staat((*Handelingen 7:55)) of is((*Romeinen 8:3,4)) aan de rechterhand van God, Zijn Vader. ==== 5. Wordt het zitten van Christus aan de rechterhand van Zijn Vader in letterlijke of figuurlijke zin bedoeld? ==== Niet in letterlijke zin, want dat past op geen enkele manier bij Zijn godheid. Het zou in letterlijke zin wel op Zijn lichamelijke natuur kunnen worden toegepast, maar dan moet men toch niet bedenken dat het verheerlijkte lichaam van Christus in de hemel altijd zit of in beweging is of staat. Het is wel waar dat Zijn lichaam werkelijk begrensd en op een bepaalde plaats is, maar de rechterhand van God mag men beslist niet letterlijk opvatten, omdat God geen lichaam heeft, zoals al eerder is gezegd. ==== 6. Als Christus aan de rechterhand van de Vader zit, volgt daar dan niet uit dat de Vader aan de linkerkant zit? ==== Nee, want de Vader is onbegrensd en in de eeuwige gelukzaligheid is Hijzelf geheel en al ‘de rechterhand’, want daar is geen ellende of rampzaligheid. ==== 7. Wat wordt met deze manier van spreken dan duidelijk gemaakt? ==== - Augustinus((In //Expositio super symbolum//.)) noemt het een rusten met de Vader in de eeuwige gelukzaligheid. Hij zegt namelijk: “Het komt Christus toe dat Hij na zoveel zware arbeid en moeite, na het kruis en na de dood gelukzalig in de hemel rust, zonder echter lui te zijn of niets te doen. Hij regeert namelijk over Zijn gemeente en bidt voor ons, maar toch zo dat Hij niet [zoals wij] werkt.” Dezelfde Augustinus((In //Contra sermonem Arianorum//, hoofdstuk 12.)) noemt de rechterhand van de Vader ook de eeuwige en onuitsprekelijke gelukzaligheid, waartoe de Zoon des mensen gekomen, nu Hij ook de onsterfelijkheid van het vlees ontvangen heeft. - Het betekent volgens Damascenus((In Boek 4, hoofdstuk 2.)) dat de Zoon samen met de Vader vanaf de eeuwigheid al een even grote heerlijkheid gehad heeft. In dat licht bezien geeft het woordje “tot” of “ter” alleen maar een onderscheid in personen aan en een zekere volgorde van oorsprong, maar dat niet als een die de natuur of waardigheid aangeeft, want die is er niet in de goddelijke Personen. - We zeggen echter dat hier ook mee aangegeven wordt dat Christus alle macht in hemel en op aarde ontvangen heeft. Hij zegt dat Zelf – en Hij is de beste uitlegger van Zijn eigen woorden – in Matteüs 28:18; en daarmee heeft Hij een manier van spreken overgenomen van een koning of vorst, die een zoon als zijn enige of eerstgeborene heeft, die hij ten slotte tot zijn erfgenaam en opvolger aanstelt en aan zijn rechterhand doet plaatsnemen. Daarmee geeft de vorst aan dat deze zoon samen met hem regeert en het regeerrecht mag aanwenden over alles wat tot het koninkrijk behoort. Daarom zegt Augustinus:((De Symbole, hoofdstuk 7.)) “U mag de rechterhand opvatten als de macht die de Mens die door God ten hemel is genomen, ontvangen heeft, opdat Hij komt om te oordelen – Hij Die eerst kwam om geoordeeld te worden. De Vader oordeelt niemand, want Hij heeft het oordeel aan Zijn Zoon gegeven, opdat zij allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren (Johannes 5:22).” ==== 8. Wat houdt het zitten van Christus aan de rechterhand van Zijn Vader dan in? ==== Dat is Zijn staat in de allergrootste heerlijkheid; het is de hoogste trap van Christus’ verhoging waarop Hij – terwijl de werkelijkheid van de twee naturen geheel intact blijft – door de Vader gesteld is. In die staat rust Hij niet alleen van Zijn arbeid en geniet Hij niet alleen van de onuitsprekelijke en hoogste gelukzaligheid, maar wordt Hij tegelijk gesteld tot een Hoofd van de gemeente en ook tot een Koning en Vorst van hemel en aarde. Het doel daarvan is dat Hij tegelijk met de Vader van alle dingen zowel in de hemel als op de aarde zal regeren, omdat alle geschapen wezens aan Hem onderworpen zijn. ==== 9. Waarmee bewijst u dat deze uitleg de juiste is? ==== Met Psalm 110:1. Daar zegt de Vader tegen Christus: “Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.” Paulus legt dat als volgt uit in 1 Korintiërs 15:25: “Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.” Zitten betekent dus: heersen. En nadat de apostel in Efeziërs 1:21 gezegd heeft dat Christus in de hemel aan de rechterhand van God zit, voegt hij er ter verklaring nog aan toe: “boven alle overheid en macht”, en in vers 22 ook dat alles onder Christus’ voeten is gesteld en dat de Vader Hem “als hoofd boven al wat is, gegeven heeft aan de gemeente”. ==== 10. Wie is de Oorzaak hiervan? ==== De Vader, door Wiens wil en verordening Christus aan de rechterhand van de Vader zit; zie Psalm 110:1: “Zet u aan mijn rechterhand.” En in Efeziërs 1:20 lezen we: “en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten”. ==== 11. Maar is dit zitten een daad die heel de Persoon aangaat, of alleen van een van Zijn naturen, namelijk de menselijke natuur? ==== De woorden en de manier van spreken die men hanteert, moeten begrepen worden al naar gelang de kwestie waarover men spreekt. Het zitten aan de rechterhand van God maakt twee dingen duidelijk. Soms betekent het namelijk de grootste gelijkheid van de goddelijke heerlijkheid, majesteit, macht en eer; en soms een waardigheid, namelijk de hoogst mogelijke volmaaktheid en gelukzaligheid van het lichaam van Christus, dat verheven is aan Gods rechterhand; de scholastici spreken dan over een “hebbelijke genade”. In deze laatste betekenis is het zitten een werk van de menselijke natuur, waardoor deze menselijke natuur van Christus gelukzaliger is dan alle andere schepselen. Hij heeft dan ook over alle andere schepselen een koninklijke en rechterlijke macht.((*Johannes 5:27)) Maar in de eerste betekenis – die de beste en ook belangrijkste is – is het een werk van de hele Persoon. Want zoals de hele Persoon vernederd is geweest, zo is ook ze ook in de opstanding, in de hemelvaart en in het zitten aan de rechterhand geheel en al verhoogd. ==== 12. Zoals van Christus gezegd wordt dat Hij niet naar Zijn goddelijke maar alleen naar Zijn menselijke natuur uit de doden is opgewekt – mag men zo ook niet zeggen dat Hij alleen naar Zijn menselijke natuur aan de rechterhand van de Vader zit? ==== Nee, want het zitten van Christus aan de rechterhand van Zijn Vader is geen natuurlijke eigenschap, maar een “staat” of status van de Persoon, en dat behoort tot het ambt van de Middelaar Die ook Koning en Priester is. Welnu, de namen van het ambt – dat wil zeggen: die ons het ambt van Christus aanwijzen – gelden voor Christus ten aanzien van beide naturen. Christus zit aan de rechterhand van de Vader voor zover Hij God is. Toch kan dat niet zo eenvoudigweg gezegd worden ten aanzien van de goddelijke natuur die Hij met de Vader gemeen heeft, maar voor zover Hij als God is geopenbaard in het vlees of het lichaam. Zo geldt hiertegenover ook dat Christus aan de rechterhand van de Vader zit, niet in zover Hij alleen maar Mens is, maar in zover Hij Mens is als zodanig. Het komt immers aan geen enkel geschapen object toe om in zichzelf aangemerkt aan de rechterhand van de Vader te zitten. Daarom zegt de apostel tegen de Hebreeën in het gelijknamige boek, hoofdstuk ~Hebreeën 1:13: “En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan mijn rechterhand?” – alsof hij bedoelt: tot niemand. Daarom concludeert hij uit het zitten van Christus aan de rechterhand van God dat Hij geen gewoon schepsel is, maar ook waarachtig God; namelijk God geopenbaard in het vlees. De menselijke natuur in Christus kan dus, op zichzelf gezien als geschapen entiteit((Zoals Damascenus zegt in zijn vierde boek, hoofdstuk 3.)) niet aangebeden worden, omdat Hij een schepsel is, maar alleen in zover de menselijke natuur met de Persoon van de Zoon Gods onafscheidelijk is verbonden.((*Lucas 24:51)) Damascenus zegt immers((Boek 4, hoofdstuk 2.)): “Door alle schepselen wordt een zelfstandigheid met zijn vlees of lichaam door gebed aangeroepen.” Zo wordt ook gezegd dat de menselijke natuur aan de rechterhand van de Vader zit, niet op zichzelf, maar in de Persoon van Gods Zoon, omdat Degene die Mens is, ook God is. De Vader zal immers Zijn heerlijkheid aan niemand anders geven. Het is wel zo dat de mensheid van Christus in zichzelf door de Godheid die lichamelijk in haar woont, met zovele en zo grote gaven is bedeeld als een schepsel kan bevatten. En wel zo dat ze alle andere schepselen op een onuitsprekelijke wijze te boven gaat, wanneer men let op de veelheid van haar gaven, waardoor zelfs de engelen de uitnemendheid van het lichaam (het vlees) van Christus niet kunnen begrijpen. Maar toch ook weer zo dat deze verheerlijking de eigenschappen van Zijn natuur niet tenietdoet of met iets anders vermengt, en ook niet zo dat het zitten aan Gods rechterhand de onderwerping wegneemt waarvan Hij spreekt. In Johannes 14:28 zegt Hij immers: “De Vader is meerder dan Ik”; en in 1 Korintiërs 15:28 staat: “Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.” Dat geldt niet in zover Hij God is, maar in wat Hij is als Middelaar, want nu Hij is verheerlijkt, geldt: “het hoofd van Christus is God” (1 Korintiërs 11:3). ==== 13. Maar heeft Christus niet altijd met de Vader geregeerd, en heeft Hij daarom niet altijd al aan de rechterhand van Zijn Vader gezeten? ==== Hij heeft wel geregeerd, maar dan alleen als God zonder het menselijk lichaam; of anders gezegd: alleen bekleed met Zijn heerlijkheid vóór de aanneming van de menselijke natuur. Maar daarna is Hij in de volheid van de tijd als God-in-het-vlees – ná de tijd van Zijn vernedering – aan de rechterhand van de Vader gaan zitten, dat wil zeggen: gaan heersen in de hemel en op de aarde. Zo heeft Hij het Koninkrijk ontvangen dat Hij tevoren ook al had. Ik bedoel te zeggen dat Hij het heeft ontvangen voor wat de openbaring ervan betreft, zoals altijd wanneer in de Schrift gezegd wordt dat iets gebeurt als het geopenbaard wordt. ==== 14. Wanneer is Hij dan gaan zitten aan de rechterhand van Zijn Vader? ==== Voor wat betreft het recht dat Hij daartoe had vanaf de persoonlijke vereniging [van Zijn twee naturen], maar voor wat de eigenlijke daad betreft ná Zijn lijden, Zijn opstanding en Zijn hemelvaart. De Heilige Schrift en ook de apostolische geloofsbelijdenis onderscheiden de verschillende artikelen zó dat het zitten aan de rechterhand van de Vader volgt na de opstanding en de hemelvaart.((*Marcus 16:19 *Lucas 24:46 *Efeziërs 1:20,21 *Hebreeën 1:3 *1 Petrus 3:22 *Openbaring 3:21)) ==== 15. Wat is de plaats waar het zitten aan de rechterhand van de Vader gebeurt? ==== Wat betreft de goddelijke natuur die onbegrensd is, zit Christus overal aan de rechterhand van Zijn Vader. Maar wat betreft de menselijke natuur die haar begrenzing kent, zit Hij daar waar Hij met Zijn lichaam is. Dat wil na Zijn hemelvaart zeggen: in de hemel, en niet op de aarde. “Zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods” (Kolossenzen 3:1). “Deze (…) heeft Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge” (Hebreeën 1:3). “Wij [hebben] zulk een hogepriester, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen” (Hebreeën 8:1). De staat van Christus’ verheerlijking is namelijk wat anders dan de plaats waar Hij in Zijn verheerlijking is. Daarom onderscheidt de apostel beide zaken in Efeziërs 1:20, waar over Jezus gezegd wordt: “En Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten”. Het zitten aan de rechterhand van God betekent hier de staat en de hemelen geven de plaats aan. De staat [van Christus’ verhoging] zal altijd dezelfde blijven, en dat blijft ze ook werkelijk. Maar de plaats kan door Christus Zelf veranderd worden, zodat Hij niet altijd op een en dezelfde plaats zit of blijft. Hij is in de hemel daar waar Hij wil, en daarin is dus verandering. Hij is nu immers in de derde hemel, waarheen Hij is opgevaren. Daarin is Hij niet aan een plaats gebonden, maar Hij gaat daar in vrijheid Zijn weg. Hij zal daar wel naar de raad van Zijn Vader blijven tot het laatste oordeel; zie Handelingen 3:21: “Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen.” Op de jongste dag zal Hij vanuit de hemel zichtbaar worden, en in een wolk neerdalen; zie Matteüs 24:30 – al zal Hij toch altijd aan de rechterhand van de Vader zitten. In Matteüs 26:64 staat: “Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.” Zo ook Matteüs 25:31: “Dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid”, om te oordelen over de levenden en de doden. Als Hij dit gericht zal voltooid hebben, zal Hij weer terugkeren naar de hemel, waar wij Hem tot in eeuwigheid zullen zien zitten aan de rechterhand van de Vader. Dan zullen we namelijk altijd bij Hem en met Hem mogen zijn.((*Johannes 14:3 *1 Tessalonicenzen 4:17)) ==== 16. Waarom wordt er meer over zitten dan over staan van Christus gesproken? ==== Het doel hiervan is dat wij zullen weten dat Christus de bediening die Hem opgedragen is, ook plechtig is begonnen; en dat niet voor één keer, maar voor altijd, totdat Hij voor het [laatste] oordeel terugkeert. Hiermee is niet in strijd wat in Handelingen 7:56 staat, waar gezegd wordt dat Stefanus Hem zag //staan// aan de rechterhand van God. Door het woord ‘zitten’ wordt namelijk niet een houding van het lichaam aangegeven, maar de majesteit en heerlijkheid van Zijn regering, zoals door het woord ‘staan’ Zijn voorbede en Zijn gereedstaan om ons te helpen. Daarom zegt Gregorius in zijn preek over de hemelvaart: “Het zitten is een activiteit van iemand die een oordeel uitspreekt, en het staan van iemand die strijdt en helpt. Stefanus, die hier bezig is een strijd te voeren, heeft Hem zien //staan,// Die hij als zijn Helper gehad heeft. Maar Marcus schrijft dat Christus na Zijn hemelvaart //zat//, omdat Hij na de heerlijke hemelvaart aan het einde [van de tijd] als Rechter zal gezien worden.” ==== 17. Maar volgt uit het zitten van Christus aan de rechterhand van Zijn Vader niet dat Zijn lichaam overal aanwezig moet zijn, omdat de rechterhand van de Vader naast Wie Hij zit, ook overal aanwezig is? ==== - Nee, dat volgt er echt niet uit, evenmin als de redenering opgaat dat het lichaam eeuwig of onlichamelijk is, omdat de rechterhand in kwestie onlichamelijk en eeuwig is. - Van het lichaam wordt niet gezegd dat het de rechterhand zelf is, maar figuurlijk gesproken zit het aan de rechterhand. Een redenering is niet juist, als men uit een oneigenlijk argument een echte conclusie wil trekken. - Ook wij zullen aan de rechterhand van Christus gesteld worden, en dan zullen we toch niet overal tegelijk zijn. - Iemand kan over veel plaatsen tegelijk regeren, hoewel hij niet in eigenlijke zin in al die plaatsen tegelijk is. Het is dus echt heel belachelijk dat men het menselijk wezen van Christus zo ver en breed wil uitrekken als Zijn heerschappij groot is; en dat geldt ook als men het tegenovergestelde doet, namelijk Zijn macht en Zijn wezen begrenzen en precies omschrijven. Het zitten van Christus neemt ook de wezenlijke eigenschappen van Zijn menselijke natuur niet weg; als dat namelijk zou gebeuren, zou Zijn menselijke natuur niet verheerlijkt [kunnen] worden, maar juist vernietigd worden. ==== 18. Wat is dat nu? Is Christus dan niet overal? ==== Jawel, maar dat wordt van Hem alleen gezegd vanwege Zijn goddelijke eigenschappen. In Hem zijn beide naturen zozeer met elkaar verenigd, dat Johannes 3:13 kan zeggen: “Niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.” Christus is [in Zijn God en mens zijn] immers dusdanig één, dat wat Hem eigen is naar Zijn ene natuur,((Het opvaren naar de hemel deed Hij feitelijk alleen naar Zijn menselijke natuur.)) soms aan de héle Christus wordt toegeschreven vanwege de eenheid van Zijn persoon. ==== 19. Hoeveel aspecten kent dit zitten van Christus? ==== Twee: - De hoogste heerlijkheid; en die geldt zowel voor de menselijke natuur waarin de genade boven alle schepselen uitblinkt, als de goddelijke die uit God voorkomt en nu in de menselijke natuur woont. Hierdoor heeft Stefanus in Handelingen 7:55,56 de heerlijkheid van God gezien; hij zag immers de hemelen geopend, en Christus staande aan de rechterhand van de Vader; dat wil zeggen: hij zag Christus daar in Zijn heerlijke staat, blinkend in Zijn goddelijke én menselijke natuur. - De volkomen bediening van het Koninkrijk; daardoor voert Christus in de hoogste heerlijkheid heerschappij over alle geschapen dingen in de hemel en op aarde. Daarvan zegt Efeziërs 1:20,21 dat Christus gezet is aan Gods “rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw.” En in 1 Petrus 3:22 lezen we dat Christus “aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.” ==== 20. Wat is het doel van dit zitten? ==== - Dat de hoogste majesteit en heerlijkheid [van Christus] zou volgen op Zijn diepste versmaadheid en vernedering. - Dat Hij nu naar lichaam en ziel de meest gelukzalige rust mag genieten. - Dat zowel de hemelse als de aardse schepselen Zijn majesteit en heerlijkheid zullen zien, door Zijn hand geregeerd worden, Hem ten dienste staan en aan Zijn macht onderworpen zijn. Filippenzen 2:9,10 zegt: “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!” ==== 21. Wat zijn de vruchten of gevolgen van dit zitten? ==== - Dat Christus hierdoor al Zijn vijanden in bedwang houdt. - Dat Hij al degenen die Hem toebehoren, door Zijn Geest regeert en trapsgewijs tot volkomenheid brengt. - Dat Hij voor Zijn kinderen vrede verwerft door Zijn voorbidden bij de Vader en door de voortdurende kracht van Zijn offer. Hebreeën 7:25 zegt: “Daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” Hij bewerkt ook dat de Vader al Zijn uitverkorenen liefheeft en aangenaam voor Hem doet zijn, en dat Hij hun ook altijd een vaderlijk hart bewijst. Hij heiligt ook hun gebeden door de reuk van Zijn offer, omdat Hij in de hemel altijd voor Vader Zijn verschijnt als de enige Middelaar. Hij draagt hen ook aan God de Vader op en doet hen aangenaam zijn voor God. Zie Romeinen 8:34 over Christus Jezus, “die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt.” - Omdat Hij alle dingen in Zijn macht en heerschappij heeft, beschermt Hij Zijn gemeente, die hier op aarde nog een strijdende kerk is, op een machtige wijze en door verschillende middelen tegen het geweld van de satan; en Hij bewaart hen ook. - Hij laat de leden van Zijn lichaam naar hun mate in Zijn eeuwige heerlijkheid delen; en dat doet Hij niet alleen door hun het recht daartoe te geven of hen daarop te doen hopen, maar in werkelijkheid, en wel zó dat Hij het Hoofd is en zij de leden die met het Hoofd verenigd zijn. Die vereniging vindt plaats door middel van een driedubbele band: - door de band van de eeuwige predestinatie of voorbeschikking, waardoor Hij ons tot Zijn leden verkoren heeft; - door de band van het menselijk lichaam, waardoor Hij ons vlees met Zichzelf heeft doen samengaan door een persoonlijke vereniging; echter niet zo dit een verbinding is met het vlees van ons allen, want dan zou ieder mens het Woord van God zijn, zoals Christus dat is; nee, Hij is dat //in atomoo,//((Zoals Damascenus zegt in zijn eerste boek, hoofdstuk 2.)) dat wil zeggen //in individuo// oftewel in een afzonderlijke ondeelbare Persoon; - door de band van de Geest, waardoor Hij ons heel nauw met Hem verenigt en ons daarbij Zijn Geest meedeelt en ons vlees tot Zijn vlees maakt; zie Efeziërs 2:6: “En heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus.” In de toekomende eeuw zal Hij ons echter daadwerkelijk in het volkomen bezit van Zijn eeuwige heerlijkheid doen delen; in Matteüs 25:33 lezen we immers: “En Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand.” En in Matteüs 19:28 wordt gezegd dat wij in de hemel bij Christus op tronen zullen zitten om te richten. In 1 Korintiërs 6:2,3 staat dat wij de wereld en de engelen zullen oordelen, en met Christus zullen regeren. Openbaring 3:21 zegt ons: “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.” Ten slotte lezen we in Johannes 17:24 dat Jezus bidt: “Vader”, “Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn”, “die Gij Mij gegeven hebt.” Het zal echter wel zo zijn dat Christus als het Hoofd altijd ver boven alle anderen verheven is. ==== 22. Waarom zegt Christus dan in Matteüs 20:23: “Het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is door mijn Vader”? ==== Hij spreekt hier in de trant van hen die Hem aanspraken en over een aards Koninkrijk van de Messias droomden. Hij verkleint hiermee Zijn macht ook niet, maar Hij geeft aan dat de Vader Hem er niet mee belast heeft iemand de een of andere waardige plaats in het Koninkrijk der hemelen te geven, maar wel om de weg aan te wijzen die tot dat doel leidt. ==== 23. Wat is het nut van deze leer? ==== - De verhoging van Christus leert ons dat de Middelaar niet alleen mens is, maar ook waarachtig en wezenlijk God – opdat wij ons vertrouwen des te vaster op Hem stellen. - Deze leer verheft ons hart en verstand tot in de hemel, en zorgt ervoor dat wij met ons hart, ons verstand en ons verlangen dáár willen zijn waar ons Hoofd is, zoals we nu al in Hem als het ware buiten deze wereld leven. - We zien hierin wat wij als ledematen van Christus mogen verwachten. De apostel legt dit uit in Filippenzen 3:20,21: “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.” - Dit zien we ook in Hebreeën 4:16 uitgedrukt: “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.” Dat kan omdat in Hebreeën 8:1 staat “dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen”. ==== 24. Wat is met deze leer in strijd? ==== - De dwaling van hen die de persoonlijke vereniging van de goddelijke en menselijke natuur van Christus benoemen als Zijn zitten aan de rechterhand van God, of beweren dat die vereniging plaatsvond toen dit begon te gebeuren; of althans hier gebruik van maken om dit te verklaren. Als men dat doet, worden immers de artikelen van ons geloof met elkaar vermengd. - De leer van de ubiquitisten, die het zitten aan de rechterhand van God een manifestatie van Gods majesteit noemen. Hierdoor menen zij te mogen zeggen dat het vlees van Christus alomtegenwoordig geworden is, maar dat betekent dat men de werkelijkheid van het vlees aan Christus ontzegt. - De dwaling van de roomsen ten aanzien van de voorbidding door de engelen en de gestorven heiligen, alsof die onze voorsprekers, voorbidders, pleitbezorgers en middelaren zouden zijn om door hun gebeden en verdiensten Gods genade voor ons te verwerven en onze gebeden tot God te brengen. Tegen hen brengen we in wat 1 Timoteüs 2:5 zegt: “Er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.” Dit gaat ook in tegen het gebod van Christus in Johannes 15:16 en ~Johannes 16:23, waar Hij zegt wat wij moeten bidden in Zijn Naam. En het gaat ook in tegen wat er in Jesaja 63:16 staat: “Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet.”