====== Het geloof ====== ==== 1. Waar komt het woordje ‘geloof’ vandaan? ==== Geloof, in het Latijn //fides//, komt van //fio//, ik word. Want wat iemand gezegd of beloofd heeft, datgene ‘wordt’ of ‘geschiedt’. Soms is het actief van aard en uit het zich in daden; soms is het passief en heeft het een lijdelijke inslag. Degene die belooft, geeft en bewaart het geloof. En degene die gelooft of vertrouwt, heeft het geloof. Bij de Joden wordt het in verband met de vastheid en volharding van datgene wat genoemd en beloofd wordt, //emunah// genoemd dat afgeleid is van het woord //aman// – hij of het is waarachtig geweest. Daarvan is het voor ieder van ons bekende woordje “amen” afgeleid, met de betekenis: het zal waar en zeker zijn. De Grieken spreken over //pistin//, van de passieve werkwoordsvorm //pepeismai//, ik heb iemand iets doen weten en hem ervan overtuigd. Daarvan is //peit homai// afgeleid, ik word van iets op de hoogte gebracht, ik word ervan overtuigd en verzekerd, ik stem ermee in en ik geloof het vast. In Romeinen 8:38 wordt //pepeismai// gebruikt: “Ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomt, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere”. De actieve vorm van het woord is //peithoo//, ik raad of ik leer een ander, zoals in 1 Johannes 3:19: “voor Hem [zullen wij] ons hart overtuigen (//peisomen//). De mediale vorm ervan is //pepoitha//, ik betrouw, zoals in Romeinen 2:19: “U houdt u ervan overtuigd (//pepoithas//), dat gij een leidsman van blinden zijt”. In Filippenzen 1:16 wordt //pepoithoos// gebruikt, vertrouwende, dat is: zeker wetend, vertrouwend, ervan verzekerd: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” Het woord //pistis// (geloof) is oorspronkelijk verwant met //toupeithein//, onderwijzen of verzekeren. Hierdoor vindt Valla dat men het geloof heel goed een vaste overtuiging, een stellige overtuiging of een sterke bevestiging kan noemen. Van het woord //pistis// komt het werkwoord //pisteuo//: ik stem het toe, ik geloof, ik vertrouw. Het komt ook voor in een vers van Phocylidis: //Laoo me piste ùe, polutropos est in homilos// Dat wil zeggen: Geloof en vertrouw het volk niet, want het is een grillige massa mensen; het keurt iets goed en dan weer af. ==== 2. Waarin verschilt het geloof van een mening of een denkbeeld, en ook van het weten van iets? ==== We spreken van een mening of denkbeeld als het denken naar de ene kant overhelt, maar wel met de nodige vrees of twijfel dat de waarheid toch aan de andere kant te vinden is. En het weten brengt een krachtige erkenning met zich mee, maar wel op basis van bewijsvoering die daarvoor wordt gebruikt. De bewijsvoering zelf vormt dan de conclusie waardoor men iets weet. Maar het geloof is gebaseerd op gezag – als de zaak erom vraagt, aanvaardt het met zekerheid het Woord van God [als de waarheid] door de kracht van de Heilige Geest; ja, het steunt op het gezag van God zelf. ==== 3. Wat betekent het woord “geloof” in de Heilige Schrift? ==== Verschillende dingen, die ook verschillende soorten geloof tot gevolg hebben. - Het betekent trouw, waarheid en volharding in het houden van beloften en het nakomen van verbonden.((*Romeinen 3:3)) Zo wordt het ook gebruikt in het bekende vers van Sophocles: “het geloof sterft, maar het ongeloof bloeit.” - De leer, de stof van wat men gelooft, of het Evangelie dat men gelooft. De schrijver van de Sententies((Een theologisch handboek van de middeleeuwse theoloog Petrus Lombardus (ca. 1100-1160), dat van de 13e tot de 16e eeuw een standaardwerk was binnen de middeleeuwse scholastiek. Het boek bevat vragen over de christelijke leer die beantwoord worden met argumenten voor en tegen.)) zegt terecht in boek 3 (de //Distincitones//) dat het geloof soms datgene is waardoor men gelooft en soms ook wát men gelooft. Zie Galaten 1:23: “Hij die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof, dat hij tevoren trachtte uit te roeien.” En Titus 1:13 zegt: “Weerleg hen kortweg, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof.” - De belijdenis van het geloof. Daarbij gaat het om de vraag of die waarachtig is en dus met het vuur en de warmte van het geloof gepaard gaat. Zo wordt het in Romeinen 1:8 gebruikt: “In de gehele wereld [wordt] van uw geloof gesproken.” Het kan ook zijn dat dit geloof alleen uitwendig is; zie Jakobus 2:24: “Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof.” Zo’n geloof wordt een dood, krachteloos en gehuicheld geloof genoemd. - Het kan ook alleen maar een weten of kennis zijn van Christus’ weldaden. Zo kan men er ook van overtuigd zijn dat het hele Woord van God wáár is.((*Jakobus 2:24)) Maar zo geloven de duivelen ook, zegt Jakobus.((*Jakobus 2:19)) Dit wordt een //historisch// //geloof// genoemd – een geloof dat de ware gelovigen en de goddelozen gemeenschappelijk hebben. Dit geloof komt dan ook voort uit het natuurlijke licht en uit de bewijzen die het menselijk verstand kan begrijpen, zonder dat daar enige bijzondere verlichting door de Heilige Geest bijkomt. - Geloof is ook kennis, instemming en verzekering van Gods genade. Maar dat is broos en voorbijgaand als het niet in Christus is geworteld. Zo wordt het immers geleerd in de gelijkenis van het zaad in Lucas 8:13. Iemand met zo’n geloof is als een boom die niet diep genoeg geplant en geworteld is en die te zijner tijd verdort. Dit wordt bijvoorbeeld gezegd van het geloof van Simon de tovenaar.((*Handelingen 8:13)) Iets dergelijks geldt ook van afvallige gelovigen die de zoetheid van de evangelische waarheid enigszins geproefd hebben, maar het niet hebben opgegeten en bij wie niet geheel en al opgenomen is. Zij missen dan ook de levende warmte van de Heilige Geest; zie Hebreeën 6:4-6. Een dergelijk geloof komt wel voort uit de algemene werking van de Heilige Geest, maar niet van de Geest der aanneming tot kinderen van God. Dit wordt een //tijdgeloof// genoemd. - Het is soms een voor zeker en wáár houden van een wonderlijk iets dat gaat gebeuren; dat is dan gebaseerd op een of andere openbaring, op een bijzondere belofte, of op een bepaalde beïnvloeding door de Heilige Geest, gericht op Gods almachtige kracht die wonderen tot stand brengt.((*Matteüs 17:15-18)) Zie 1 Korintiërs 12:9: “aan de een geloof door dezelfde Geest…”; en ook ~1 Korintiërs 13:2: “al ware het, dat ik (…) al het geloof had,” dat is: een vervulling van het geloof in wonderen, “zodat ik bergen verzette”.\\ Het betekent ook een vertrouwen op een bepaald iets, zoals in Handelingen 14:9; daar gaat het over een man in Lystra die geen macht had over zijn voeten, maar het geloof had dat hij door Paulus genezen zou worden. Dit noemt men het //geloof// //in// //wonderen//; het is een geloof dat zowel actief als lijdelijk of passief kan zijn. Tegenover dit geloof wordt ook de twijfel [aan Gods almacht] gesteld, die in Mozes en Aäron((*Numeri 20:12)), in de discipelen((*Matteüs 17:20)) en in Petrus((*Matteüs 14:31)) ernstig werd berispt. - Het zaligmakend geloof, waarin alle oprechte leden van Christus delen – over dit geloof spreken we in dit hoofdstuk. ==== 4. Kan het woord ‘geloof’ in absolute zin gebruikt worden of heeft het betrekking op iets anders? ==== Het heeft betrekking op iets anders, wat we vooral bij Paulus zien. Het heeft namelijk beetrekking op het voorwerp van het geloof. Je kunt niet zomaar zeggen wat ‘geloof’ is, behalve wanneer je duidelijk maakt waar het geloof betrekking op heeft, namelijk op de door God beloofde barmhartigheid om Christus’ wil. ==== 5. Wat is dan het voorwerp van het geloof? ==== Het wezenlijke voorwerp van het geloof, waarbuiten het geloof zich niet uitstrekt, is het Woord van God in het algemeen, beschreven in de boeken van de profeten en de apostelen. Hieruit komt het algemene geloof voort, waardoor we ervan verzekerd zijn dat de dingen die God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, waarachtig zijn. En dat niet vanwege de argumenten die ons verstand aandraagt, maar omdat we inwendig, in ons hart, door de Heilige Geest ervan verzekerd zijn dat ze door de waarachtige en almachtige God gegeven en bekendgemaakt worden. Door dit geloof weten en begrijpen we dat de wereld door het Woord van God tot stand is gebracht (Hebreeën 11:3), en dat uit niets. Dat gaat tegen alle filosofen in die zeggen dat het onmogelijk is dat iets uit niets voortkomt, hoewel men juist uit het getuigenis van de natuur zelf wel kan begrijpen dat de wereld geschapen moet zijn. Dit geloof is de noodzakelijke vooronderstelling van het zaligmakende geloof, maar het maakt op zichzelf nog niet rechtvaardig. Van dit geloof spreekt de Heere in Jesaja 55:3: “Hoor Mij”, dat is: geloof Mij, “en uw ziel zal leven”. Zie ook Johannes 20:31, waar staat: “Deze dingen zijn geschreven, opdat u zult geloven.” Het Woord van God is niet alleen het voorwerp waarop het geloof zich alleen moet richten, maar het is ook de voet, waarop het staat en waardoor het gesteund en onderschraagd wordt. Het mag daarvan niet het geringste afwijken, want dan valt het tegelijk om. Daarom zegt Paulus in Romeinen 10:17: “Het geloof is uit het horen, en het horen door het Woord van Christus.” Daaruit trekken we de conclusie dat men niets tot de leer van het geloof en de godsdienst mag rekenen dat niet in het Woord van God te vinden is. Maar het allereerste, meest belangrijke en eigenlijke voorwerp van het geloof is de gekruisigde Christus met al Zijn genadegaven, en God de Vader in Christus. Hij wordt ons in het Woord en de sacramenten voorgehouden en alleen door Hem aan te nemen wordt men gerechtvaardigd. In 1 Petrus 1:21 staat: “U, die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God.” Het gaat dus om de eigenlijke belofte van het Evangelie: de barmhartigheid van God uit genade, waardoor de zonden vergeven worden omwille van de Zoon, en waardoor degenen die geloven het eeuwige leven aannemen. “Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven”, lezen we in Johannes 6:47. En Galaten 3:12 zegt: “Bij de wet gaat het niet om geloof.” Dit geloof in het bijzonder wordt het eigenlijke, zaligmakende en rechtvaardigende geloof genoemd. Door dit voorwerp van het geloof wordt het christelijke geloof ook onderscheiden van allerlei sekten en afdwalingen, die wel beweren dat ze in God geloven, maar niet in Christus. ==== 6. Hoeveel aspecten kent het geloof? ==== Het kent er drie. - Het eerste is de verlichting of de kennis in het verstand over de gekruisigde Christus en Zijn weldaden. Het is geen kennis van iemand die men met het lichamelijk oog gezien heeft, maar van Hem Die ons in het Woord en de sacramenten wordt voorgehouden((*1 Timoteüs 2:4)). Die kennis kan ook het deel zijn van anderen dan zij die gerechtvaardigd zijn. Hebreeën 10:26 zegt: “Indien wij opzettelijk zondigen”, dat is willens en wetens geheel en al van Christus afvallen, “nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over.” - Het tweede is de ook in het verstand gelegen instemming en mening, waardoor men alles wat in het Woord over Christus en Zijn weldaden geleerd wordt, als goed en wáár erkent, omdat het de waarheid zelf van God is. Over deze toestemming of instemming zegt Romeinen 7:16: “Ik stem toe, dat de wet goed is.” En in 1 Korinthiërs 2:15 lezen we: “De geestelijke mens beoordeelt alle dingen.” Maar deze algemene instemming is niet genoeg, behalve wanneer die persoonlijke toestemming erbij komt, waardoor een gelovige zichzelf de goede en heilzame dingen die in het Woord geleerd en aangeboden worden, toe-eigent. Dat houdt in dat de algemene belofte van het eeuwige leven die voor alle gelovigen door het bloed van Christus verworven is, hém toekomt en op hém van toepassing is. Uit deze toestemming komt de //plerophoria// voort oftewel de vrijmoedigheid van het geloof – dat is de volkomen zekerheid waaruit men leeft; zie Hebreeën 10:22. - Het derde is de hartelijke aanneming, die in de wil of het hart plaatsvindt. Daardoor omhelzen wij met ons hart en onze wil als het ware met onze hand, ja met onze beide armen datgene waarvan ons verstand erkent dat het niet alleen waarachtig waar is, maar ook goed, heilig en heilzaam, en dat dít ons persoonlijk toekomt. “Met het hart gelooft ment tot gerechtigheid” (Romeinen 10:10). ==== 7. Wat is het geloof? ==== Het is een kennis, een toestemming, een vreugde over de genade die in het Woord beloofd is, en daarom is het dus ook een vast vertrouwen en een aannemen van de zaligheid die men door Christus ontvangt. Anders gezegd: het geloof is een ontwijfelbare kennis van Gods goedertierenheid ten aanzien van ons. Deze is op de genadige belofte in Christus gegrond, ze wordt in ons verstand door de Heilige Geest geopenbaard en in ons hart verzegeld. Nog weer anders gezegd: het geloof is een sterk verlangen van de wil of het hart, die voortkomt uit het kennen en erkennen van het verstand en uit de persoonlijke kennis waardoor wij ieder persoonlijk ons de gekruisigde Christus met al Zijn weldaden, die ons in het Woord en in de sacramenten worden voorgehouden, gaan toe-eigenen. Opnieuw anders gezegd: het geloof is dat instrument en middel waarmee een zondaar de gehele Christus met al Zijn weldaden aanneemt, Hem toe-eigent en met Hem verenigd door het leven gaat. In een poging het geloof aan te prijzen omschrijft de apostel het geloof in Hebreeën 11:1 als volgt: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.” Paulus probeert het geloof met behulp van een voorbeeld te omschrijven, en brengt dan het voorbeeld van Abraham, de vader van alle gelovigen, ter sprake. Hij zegt in Romeinen 4:20-21: “Aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.” ==== 8. Is de omschrijving van het geloof in Hebreeën 11:1 niet afwijkend van andere omschrijvingen? ==== Nee, want er wordt op een goede en zuivere manier gesproken over de verschijningsvorm van het geloof die tot uiting komt in woorden als “vaste grond” of “zekerheid” en “bewijs” als voorwerpen van het geloof, namelijk van de dingen “die men hoopt en niet ziet”. De schrijver vat het woordje //hypostasis// (zelfstandigheid of zekerheid) hier niet op als een persoon zoals in het geloofsartikel van de Drie-eenheid((*Hebreeën 1:3)), maar als een fundament, een basis en een rustpunt waar de gelovige ziel op rust, steunt en leunt. Daarmee geeft hij aan dat het geloof een vast en betrouwbaar bezit is van de dingen die ons door God beloofd zijn. Zo wordt het in Psalm 39:8 verwoord: Mijn verwachting, mijn hoop (in het Grieks: //hypsotasis-mou//), dus mijn absolute vertrouwen is op U; ofwel: ik hoop op U. In Hebreeën 3:14 (HSV) staat: “Wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond” – dus de verzekerdheid waardoor wij ondersteund worden – “tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” Sommigen leggen het uit als iets wat vaststaat of als een zelfstandigheid, omdat het geloof de dingen die er niet zijn, toch op een bepaalde manier voor aanwezig houdt alsof ze er zijn. Het geloof laat de dingen die men verwacht, er al zijn! Budeus legt het uit als kracht of vrijmoedigheid; in die betekenis wordt het in 2 Korintiërs 9:4 (SV, ed. 1988) gebruikt: “opdat wij niet in deze vaste grond (//en hypostase//) van het roemen” – dat wil zeggen: in dit vaste vertrouwen op onze roem over u – “zouden beschaamd worden”. Zie ook 2 Korintiërs 11:17, waar het woord “roemen” afgeleid is van //huphistamai//, ik onderhoud, ik ondersteun, ik vervang, ik wijk en bezwijk niet voor hem die mij aanvalt. Daarom wordt een dappere soldaat die zijn vijand niet de rug toekeert maar hem tegemoet treedt en hem tegenstand biedt, een standvastige (in het Grieks: //hupostaticos//) held genoemd. Hier is ook het woordje //hupostasis//, vertrouwen of vrijmoedigheid, van afgeleid – een eigenschap waardoor iemand zonder vrees blijft staan en tegenover zijn vijand voet bij stuk houdt en hem opwacht. Deze heerlijke betekenis past heel goed bij het geloof, want in hem die gelooft, is kracht en volharding. Daarmee moet hij tegen het vlees ingaan en zegevieren over het verstand; hij moet ook weerstand bieden aan het geweten, aan de zonde, aan de toorn van God en aan alle andere dingen waardoor de geloofstoestemming waarmee hij alles beaamt, belet, verhinderd en bestreden zou worden. Met zo’n onverbrekelijk schild behoren we gewapend te zijn om alle vurige pijlen van de satan op af te laten ketsen en uit te doven (Efeze 6:16), en de wereld te overwinnen (1 Johannes 5:4). Het woord //elenchus// (bewijs) is geen weerlegging of correctie van iets, maar een zichtbaar teken – dat dus een zekerheid geeft waardoor het verstand, overwonnen door het goddelijk getuigenis, Gods beloften in volle zekerheid omhelst. Onder de woorden “der dingen die men hoopt en … niet ziet” wordt het Evangelie verstaan en alle dingen die in ons in het Evangelie worden uitgestald – de gemeenschap met Christus, de vergeving van de zonden, de rechtvaardiging, de opstanding en het eeuwige leven. Dat zijn immers de dingen die we hopen en niet zien – dingen die voor ons verstand ook helemaal niet geloofwaardig zijn. Zo zijn de geheimen van de zaligheid in zichzelf en vanwege haar aard niet te zien, maar we zien ze in het verstand en in de hoop; en aanschouwen ze in het Woord van God; zo houden we ze alsof ze nu al hebben plaatsgevonden en onder ons tegenwoordig zijn. ==== 9. Hoeveel vormen van geloof zijn er? ==== Er zijn geen verschillende vormen, maar er is één geloof; zie Efeze 4:5: “Eén Here, één geloof, één doop.” Het geloof is één, en dan niet wat de subjecten ervan betreft, want zo beschouwd zijn er wat aantal betreft net zoveel ‘geloven’ – of gaven van het geloof – als er gelovigen zijn. Maar het geloof zelf is en zal ook altijd één zijn in soort en vorm, dat wil zeggen: ten aanzien van datgene wat geloofd wordt en van het voorwerp waar het op rust. Dit voorwerp is namelijk geheel en al één, namelijk de genade en barmhartigheid die in Christus aan alle gelovigen vanaf het begin van de wereld is voorgehouden. ==== 10. Wat of wie is de werkende oorzaak van het geloof? ==== Dat is God, Die vrijwillig dus zonder daartoe gedwongen te worden het geloof werkt en het naar Zijn welbehagen uit genade schenkt aan degenen die Hij wil; zie Johannes 6:29: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft.” In Handelingen 16:14 lezen we dat God het hart van Lydia opende, “zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd”. Romeinen 12:3 zegt dat God het geloof “elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld”; en in Filippenzen 1:29 lezen we: “Aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden.” De tweede oorzaak vormen de Zoon en de Heilige Geest, omdat – zoals ergens anders gezegd wordt – de werken van de drie-enige God die zich naar buiten richten, ondeelbaar zijn. Lucas 24:45 maakt ons duidelijk dat Christus het verstand van de discipelen opende, “zodat zij de Schriften begrepen”. Hebreeën 12:2 zegt: “Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs.” En in 2 Korinthiërs 4:13 staat dat “wij dezelfde Geest des geloofs hebben”, dat wil zeggen: het geloof dat we ontvangen door het inblazen en de gave van deze Geest. De medewerkers van God zijn de dienaren van het Woord, zoals 1 Korintiërs 3:5 duidelijk maakt: “Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie – namelijk door de prediking – gij tot geloof gekomen zijt.” De instrumentele of werkende oorzaak is het horen van Gods Woord, waardoor de Geest Zijn kracht in het werk stelt. Dat maakt Romeinen 10:17 duidelijk: “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.” Daarom wordt het geloof een “vrucht van de lippen” genoemd, dat wil zeggen: van de woorden Gods.((*Jesaja 57:19)) En in Handelingen 10:44 lezen we: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden.” Vervolgens is er het zien en het gebruik van de sacramenten. God heeft de eredienst echter zó ingesteld dat men de kracht ervan beslist niet toeschrijft aan de dienaren, niet aan de woorden die zij spreken en niet aan de sacramenten. Zij doen namelijk niets anders dan deze dingen aan ons verstand voorhouden, maar de betekenis ervan wordt in Zijn besturing door God gebruikt. De kracht ervan komt immers alleen voort vanuit God((*Marcus 16:20 *1 Korinthiërs 12:6)), want Hij alleen richt de mens weer tot het eeuwige leven op en Hij heeft hem ook tot dit leven geschapen. 1 Korintiërs 3:7 zegt: “Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, Die de wasdom geeft.” En in hoofdstuk 15:10 lezen we [dat de apostel zegt]: “Ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is”, of: die met mij geweest is. Zo is de stem van de prediker //buiten ons// aan Christus dienstbaar, die ons door de Heilige Geest //van binnen// aanspreekt. Daarom wordt het evangelie een “kracht Gods” genoemd.((*Romeinen 1:16)) Jesaja 53:1 spreekt over “de arm des HEREN”, dat wil zeggen: een werktuig van God, dat de kracht heeft om zalig te maken. ==== 11. Kan God het geloof in Zijn kinderen dan niet inplanten door het inwendig werk van de Heilige Geest zónder de kerkdienst of de prediking van het Woord? ==== Hij kan dat wel, zoals Hij dat eertijds ook in Paulus gedaan heeft, maar dat was niet naar Zijn gewone manier van handelen. Zo handelt Hij heel zelden; en dat moeten we ook niet wensen en evenmin moeten we ondoordacht beweren dat het zó zou moeten gebeuren. De altijd geldende toetssteen om te weten of het geloof uit God voortkomt, is namelijk dat het altijd met de profetische en apostolische geschriften in overeenstemming is. ==== 12. Maar schept God het geloof dan niet op een volkomen manier en in één ogenblik in ons hart? ==== In het geheel niet! - God laat het in een zekere trap en mate groeien en wel op een tijdstip dat Hij dit wil. Hij verzorgt en versterkt het geloof ook door bepaalde middelen waarmee Hij het in onze harten plant. Het is, zoals de filosofen zeggen, dat we uit dezelfde dingen zijn voortgekomen waaruit we ook gevoed worden; of zoals een kind door hetzelfde bloed waaruit het ontvangen en geboren is, nu ook in de vorm van melk gevoed en verzorgd wordt. Dat gebeurt door het voortdurend horen van Gods Woord, waarvan 1 Petrus 2:2 spreekt: “En verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid.” Het is geloof is namelijk, zoals Chrysostomos zegt, “als een ontstoken lamp, die gemakkelijk uitgaat tenzij men er weer olie in giet.” Deze olie is het Woord van God. - Dat gebeurt ook door het voortdurend gebruik van het sacrament van het Heilig Avondmaal, naar het bevel van Christus: “Eet en drinkt.” - En eveneens door het voortdurend gebed met David in Psalm 68:29: “Toon uw macht, o God, die Gij voor ons gewrocht hebt”; en met de apostelen die volgens Lucas 17:5 vragen: “Geef ons meer geloof.” - Door ons te beijveren om een heilig leven te leiden en in liefde te leven met onze naasten. Zie 1 Timoteüs 1:19: “met geloof en met een goed geweten”; en 2 Petrus 1:10: “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen.” ==== 13. Wordt het geloof aan alle gelovigen in dezelfde mate gegeven? ==== Nee, bij de een is die gave van het geloof groter, en bij een ander kleiner((*Romeinen 12:3-6)); maar toch is bij niemand de gave van het geloof kleiner dan genoeg voor hem is en dan hij tot zijn zaligheid nodig heeft. God bestuurt het namelijk zo dat Hij degenen die meer strijd moeten accepteren en in wie Hij de heerlijkheid en de kracht van de wereld overvloediger voorhoudt, ook in overvloediger mate het geloof geeft. Dat is niet opdat deze laatsten méér zaligheid verwerven, maar opdat zij hun dienst waarnemen om Gods heerlijkheid in bijzondere mate te verklaren en daardoor ook tot hulp van de zwakken worden ingeschakeld. ==== 14. En is het ook niet zo dat het voorwerp van het geloof datgene is wat de kerk als bevel voorschrijft? ==== Dat zegt de roomse kerk, maar ondertussen geeft men niet aan wat de wettige kenmerken van de kerk zijn. Zo bedriegt men de mensen onder een schone schijn, omdat er geen andere Kerk is dan die de stem van de enige Bruidegom hoort((*Johannes 10:4,27)). De roomsen prijzen ook het zogenaamde ‘ingewikkeld’ geloof((Dat alleen te begrijpen is door priesters, niet door ‘leken’. De priesters moeten dan als het ware geloven voor de leken.)) sterk aan; dat ‘geloof’ onderzoekt niets en heeft geen kennis, maar het neemt aan wat de kerk gelooft en het maakt zich niet druk om ieder begrip afzonderlijk te begrijpen. Wij staan daar negatief tegenover, want het geloof is – om het eenstemmig te formuleren – een belijdenis van de waarheid((*1 Timoteüs 2:4 *Titus 1:1)), waarbij we uitgaan van een heel duidelijk en overtuigend bewijs((*Hebreeën 11:1)). Het geloof is dus geen onwetendheid waardoor men door eerzucht gedreven naar de kerk gaat, maar een onverhulde kennis van God en Zijn welbehagen jegens ons; en van Christus, Die ons door de Vader tot gerechtigheid, heiliging en verlossing geschonken is. Deze kennis kunnen wij nergens anders uit verkrijgen dan uit het Woord van God. Daarom zegt Paulus in Romeinen 1:17 over het geloof dat men dit uit het Evangelie bewijst. ==== 15. Het zogenaamde ingewikkelde geloof is dus geen geloof, maar moet men dan ten aanzien van alle dingen beslist en op alle manieren een niet-ingewikkeld en duidelijk bepaald geloof hebben? ==== Als er sprake is van een geloof dat onomwonden is ten aanzien van misschien niet alle onderdelen van de Schrift in het algemeen, maar wel van de hoofdzaken die voor onze zaligheid nodig zijn – dan volgt daaruit dat het een wáár geloof is, dat ons de belangrijkste aspecten van het dienen van God bekendmaakt en ons voorhoudt om ijverig te zijn daarin van dag tot dag toe te nemen. ==== 16. Zijn echter niet veel zaken in Gods Woord voor ons verborgen, die we dan toch moeten geloven? ==== Ja, dat is werkelijk waar, want we zijn nog met veel nevels van onwetendheid omhangen en kunnen nog niet alle dingen goed begrijpen. Daarvan hebben we een voorbeeld in de discipelen van Christus, toen hun verstand nog niet ten volle was opgehelderd. We zien het ook in degenen die door de wonderen van Christus alleen maar diep werden getroffen, maar niet verder gekomen zijn dan dat ze erkenden dat Christus de beloofde Messias was.((*Johannes 2:23 *Johannes 6:26)) Dat geldt ook voor degenen die alleen de eerste beginselen van de godsdienst geproefd hebben. Van deze allen geldt dat hun ‘geloof’ tot hiertoe terecht een ‘ingewikkeld’ geloof genoemd mag worden. Het is echter ongerijmd om de grove onwetendheid over Goddelijke zaken en de ongevoelige botheid en onverschilligheid waarmee iemand het standpunt van de kerk aanvaardt over dingen die hem onbekend zijn – een ‘ingewikkeld’ geloof te noemen! Het is immers zo dat in Romeinen 1:17 gezegd wordt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven.” En in hoofdstuk 16:19 van deze brief wil de apostel dat men wijs is tot het goede, dat wil zeggen: in de kennis van de waarheid, en in een voorzichtig leven, waarbij men het goede omhelst en ver wegblijft van het kwade. Dan moet men ook niets hebben van het bedrog en de leugens van de valse profeten, en zal men ook tegen hen ingaan. Daartegenover moet men dan ook “onbesmet van het kwade” zijn. In 1 Korintiërs 11:28 staat dat ieder zichzelf moet beproeven, en in 2 Korintiërs 13:3 lezen we: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt.” Petrus zegt in 2 Petrus 1:5: “Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis”, of ook wel het verstand. Hieruit blijkt toch wel dat de leer van het ‘ingewikkeld’ geloof een schandelijk verzinsel is. ==== 17. In Romeinen 4:20 wordt van Abraham gezegd dat hij niet getwijfeld heeft aan Gods belofte. Moet men daarom alle dingen waarvan men voorgeeft dat die door of over God gezegd zijn, dan maar zonder enige beoordeling en onderzoek eenvoudigweg geloven? ==== - Het is beslist waar dat Abraham de belofte waarop hij volkomen vertrouwde, heel duidelijk heeft begrepen en verstaan. - [Er zijn verschillen], want er is een beoordeling die geheel en al menselijk is en eigen aan het vleselijke verstand, zoals die van de natuurlijke mens. Die behoort ten aanzien van het geloof zeer beslist niet toegepast of toegelaten te worden. Deze meningsvorming is geheel anders dan die van een geestelijk mens die alle dingen beoordeelt en onderscheidt, doorziet en verstaat door de krachtige beïnvloeding van de Heilige Geest, terwijl hijzelf door niemand – namelijk: door een mens – wordt beoordeeld (1 Korintiërs 2:14,15). Het is namelijk geen beoordeling van een mens, als de profeten door de andere profeten beoordeeld worden (1 Korintiërs 14:29), maar van de Geest. Zo ver reikt de uitnemendheid van het Evangelie! - Sommige dingen van datgene waarvan beweerd wordt dat het door God gezegd is, zijn dat ook inderdaad. Er zijn echter ook dingen die Hem geheel onterecht worden toegeschreven door mensen die de Schrift op een heel onjuiste manier opvatten. Als God iets nadrukkelijk zegt, moeten we Hem daarom eenvoudigweg geloven. Maar als mensen spreken, moeten we beslist niet alles zomaar zonder nadere beoordeling en onderzoek geloven. Dan moeten we juist meer alle dingen onderzoeken, naarmate het geloof en de genade die ons geschonken is.((*Romeinen 12:6)) En wat goed is – want wat goed is, is ook waar – moeten we ook vasthouden.((*1 Tessalonicenzen 5:21)) ==== 18. Wat is het subject waarin het geloof een plaats heeft en functioneert? ==== Dat is de ziel van de mens. In het verstand((*Lucas 24:45 *Efeziërs 4:23)) berust zowel de kennis als de beoordeling en de toestemming op het Woord en de belofte van God; terwijl het aannemen en omhelzen daarvan in de wil en het hart is te vinden. “En de Here opende [Lydia’s] hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd” (Handelingen 16:14). En in Romeinen 10:10 staat: “Met het hart gelooft men tot gerechtigheid.” ==== 19. Wie mogen in het geloof delen of aan wie wordt het geloof gegeven? ==== Het geloof wordt niet aan alle mensen gegeven, want zij horen niet allemaal het Evangelie.((*Handelingen 17:30)) En niet allen die het horen, ontvangen het in een gereinigd en zuiver hart, zoals geleerd wordt in de gelijkenis van de zaaier.((*Matteüs 13:3 e.v.)) Ook zijn ze niet allemaal aan het Evangelie gehoorzaam((*Romeinen 10:17)), want Jesaja zegt in hoofdstuk 53:1: “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben?” Het geloof is dus niet iets wat alle mensen bezitten, maar alleen de uitverkorenen((*2 Tessalonicenzen 3:2)). In Johannes 8:47 staat: “Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.” En in Handelingen 13:48: “En allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof.” De apostel zegt tegen Titus: “Paulus, een dienstknecht van God, een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods…”. Uit dit alles mogen we concluderen dat het geloof voor ons een ontwijfelbaar bewijs is van onze verkiezing. Het is wel waar dat ook de verworpenen soms in Christus schijnen te geloven, wat ook wel van hen gezegd wordt, maar zij geloven slechts voor een bepaalde tijd. Daarvan leest men in Lucas 8:13 en ook in Handelingen 8:13, waar het over Simon de tovenaar gaat. Zij hebben wel tijdelijk de smaak van de hemelse gaven((*Hebreeën 6:4)), maar ze missen het levende en zaligmakende geloof. Ze worden namelijk niet begiftigd met de Geest der aanneming tot kinderen van God, om volmondig en met een volkomen vertrouwen te zeggen: “Abba, Vader” (Galaten 4:6). Ze hebben niet meer dan een geveinsd en tijdelijk geloof. ==== 20. Hebben kinderen het geloof in daadwerkelijke zin? ==== Nee, en dan bedoel ik het geloof dat uit het gehoor is, omdat het Evangelie hun nog niet wordt gepredikt. Het is overigens wel duidelijk dat Christus in Matteüs 18:6 spreekt over de ‘kleinen’ die in Hem geloven – en dan gaat het niet over de leeftijd maar over de ootmoed. Hij spreekt in dit verband namelijk over hen die door woorden of werken geërgerd kunnen worden, iets wat bij kinderen niet kan voorkomen, omdat zij nog geen verstandelijke kennis hebben. Men kan echter niet ontkennen dat kinderen door Gods bijzondere voorzienigheid geleid kunnen worden en dat de uitverkoren kinderen ook enig zaad van geloof wordt ingestort. ==== 21. Is het ware geloof sóms nog een ongevormd geloof en sóms ook een ‘beter’ geloof dat wel goed gevormd is? ==== - De scholastieke theologen spreken er wel zo over. Zo’n ongevormd geloof typeren ze dan als een toestemming – een formulering waarbij zelfs ieder die God veracht wel alles wil geloven wat vanuit de Schrift naar voren wordt gebracht, zonder dat er van enige godsvrucht en liefde sprake is. En dat ‘betere’, gevormde geloof is er dan als de toestemming volgt vanuit een godvrezende toegenegenheid, dus vanuit de liefde. Dit is echter maar oppervlakkige praat, want het geloof is méér een zaak van het hart dan van de hersenen. “Met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” (Romeinen 10:10). - Omdat het ware geloof wordt gewerkt door de Geest der aanneming, omhelst het Christus niet alleen om gerechtvaardigd maar ook geheiligd te worden en om geleid te worden tot de fontein van het levende water.((*Johannes 4:14)) - De liefde die voortkomt uit de godsvrucht gaat niet minder samen op met het ware geloof dan voor het licht geldt ten opzichte van de zon. Het is zoals Gregorius zegt: “Wanneer wij geloven, hebben wij lief.” Het geloof is dus niet ongevormd, en het kan dus ook nooit losgemaakt worden van een godvrezend hart, behalve wanneer het een gehuicheld geloof is. Dat laatste is een vals geloof, of eigenlijk: het is alleen maar een schaduw, een [flauw] beeld van het ware geloof. ==== 22. Maar in Galaten 5:6 wordt gezegd dat het geloof door de liefde werkende is. Is dan de liefde niet de vorm of de gestalte van het geloof? ==== Dat zou zoiets betekenen als het lichaam dat de gestalte van de ziel is, want ja, de ziel werkt door middel van het lichaam... Het is bovendien heel lachwekkend om het zo te zeggen, want een eigenschap is niet de gestalte van een andere eigenschap. En als het al mogelijk zou zijn, dan is het nog zo dat de liefde het geloof niet tot stand brengt, maar daartegenover het geloof de liefde. De liefde is immers een vrucht van het geloof. De liefde komt immers voort uit het geloof, en niet het geloof uit de liefde – “liefde [komt] uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof” (1 Timoteüs 1:5). Men kan toch niet zeggen dat de oorzaak tot stand komt door het werk! Door de tekst in Galaten 5 wordt dus het ware en levende geloof onderscheiden van het dode, onechte en onvruchtbare geloof – en wel door het bewijs, het effect of de vrucht ervan. Dat is immers reëel, krachtig en vruchtbaar, en het brengt goede werken voort. Het geloof wordt in Jakobus 2:22 niet als volmaakt aangeduid, alsof er niets aan ontbreekt. Zo lang Abraham immers leefde, heeft hij last gehad van het zondige vlees dat hij omdroeg; daarom moest hij ook steeds bidden: Heere, vermeerder het geloof in mij! Maar hier wordt gezegd dat het geloof door de werken volkomen wordt, in die zin – zoals de wijsgeren zeggen – dat de eerste daad door de tweede voltooid wordt. Het geloof – dat tevoren nog ‘leeg’ was – komt immers tot uiting door de werken. Het is zoals men van een boom zegt: de kwaliteit van een boom wordt bij wijze van spreken ‘voltooid’ als hij een aantal goede vruchten voortbrengt. Vanuit het resultaat of de vrucht oordeelt men immers over de oorzaak – en daarom lijkt het erop dat we mogen zeggen dat de evidentie van de oorzaak min of meer vermeerderd of verminderd wordt al naar gelang er ‘werken’ zijn als resultaat. ==== 23. Wat is de vorm of gedaante van het rechtvaardigend geloof? ==== Het vertrouwen op Gods barmhartigheid om Christus’ wil, oftewel het vaste vertrouwen op en de volkomen zekerheid van de genade van God de Vader voor ons – zó dat het is alsof iemand in volle vaart naar de eindstreep van de loopbaan rent. ==== 24. Wat zijn de eigenschappen van het geloof? ==== - Het is zeker van zijn zaak, zonder enige twijfel te kennen. - Het is volhardend en het ontbreekt ook nooit. - Het is levend, krachtig en het uit zich in daden. ==== 25. Waaruit bewijst u de zekerheid van het geloof? ==== - Uit 1 Johannes 3:2, waaruit blijkt dat de gelovigen weten dat ze kinderen van God zijn. Ze weten ook dat ze hierin door de Heilige Geest versterkt en bevestigd worden door de zekerheid van Gods waarheid. Deze zekerheid is veel sterker dan de bewijzen die zich in het menselijk vernuft bevinden. - Uit het constateren van de waarheid der beloften en van Gods almacht. Psalm 18:31 zegt: “Des Heren woord is zuiver, Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen.’ En in Romeinen 4:20 lezen we: “Maar aan de belofte heeft [Abraham] niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.” - In de Schrift wordt aan het geloof altijd de volle zekerheid toegeschreven, die ons Gods goedheid duidelijk voor ogen stelt.((*Romeinen 4:21)) Dat geldt ook voor de vrijmoedigheid en het vertrouwen, waar Efeze 3:12 over spreekt: “In wie [namelijk de Here] wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem.” > Iemand is dus geen gelovige als hij er niet ten volle van verzekerd is dat God hem liefheeft, en als hij niet zó verzekerd is van zijn zaligheid, dat hij met vertrouwen stoutmoedig en luid durft roemen tegen de duivel en de dood, naar het voorbeeld van de apostel Paulus in Romeinen 8:38: “Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods.” En vers 16 van dat hoofdstuk zegt: “Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.” ==== 26. Wordt het geloof van de uitverkorenen dan niet besprongen door onzekerheid, ongerustheid en wantrouwen? ==== Ja, heel zeker, want David zegt in Psalm 31:23: “In mijn angst dacht [ik]: ik ben verbannen uit uw oog.” Het gaat in de gang van het dagelijkse leven nooit zo goed met ons dat we vol geloof zijn, van alle ziekelijk wantrouwen verlost. Maar het geloof heeft deze onzekerheid of ongerustheid niet uit zichzelf; die wordt veroorzaakt door onze zwakte. Daarom zeggen we ook niet dat de uitverkorenen afvallen van het vaste vertrouwen dat ze hebben op Gods barmhartigheid. Dezelfde David zegt immers in Psalm 42:6: “Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!” Het geloof is net als de palmboom: tegen elke zware last in werkt het zich naar boven en het laat niet toe dat het vertrouwen op Gods barmhartigheid wordt weggenomen. Daarom zegt Job in hoofdstuk 13:15: “Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen.” En in Psalm 23:4 lezen we: “Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij.” Het is dus niet vreemd dat de gelovigen tegelijk verschrikt worden als ze zien op hun onwaardigheid en ijdelheid, en tegelijk heel gerust en getroost zijn, als ze in hun gemoed Gods goedheid, waarheid en almacht overdenken. ==== 27. Kan het geloof niet ophouden te functioneren en helemaal weg zijn? ==== Zoals het geloof kan toenemen – wat de vraag “Geef ons meer geloof” uit Lucas 17:5 duidelijk maakt – zo kan het ook afnemen en ernstig schade toegebracht worden. Door het gure weer van verschillende verleidingen kan het verdonkerd, overvallen en verzwakt worden. Ja, het verstand wordt ook in Gods heiligen net als bij dronkaards en kinderen weleens verduisterd en begraven. Denk aan David toen hij overspel bedreef, en aan Petrus toen hij Christus driemaal verloochende. Maar het geloof wordt toch nooit geheel en al weggenomen of uitgeblust; het merkteken en zegel van onze verkiezing ligt immers vast. Maar het is wel altijd nodig dat de gave van de volharding bij het geloof gevoegd wordt – een gave die ook uit de verkiezing voortvloeit. “Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk”, zegt Romeinen 11:29. Het is stellig waar dat Christus niet minder tot de Vader gebeden heeft voor de andere uitverkorenen of hun geloof nooit zou ophouden, dan Hij dat voor het geloof van Petrus heeft gedaan; zie Lucas 22:32. Bovendien zegt de apostel in Efeze 1:13-14 dat wij, nadat wij geloofd hebben, ook verzegeld zijn met de Heilige Geest van de belofte, en dat deze Geest het onderpand is van onze erfenis totdat wij geheel en al verlost worden. En in Filippenzen 1:6 lezen we: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” Hoewel het geloof in de uitverkorenen dus klein en zwak is, kan het toch nooit geheel en al uit het hart worden weggenomen, omdat de Geest van God voor hen een zeker en ontwijfelbaar pand en zegel is van hun aanneming tot kinderen. Ten slotte: het geloof van de uitverkorenen wordt altijd tegenover het tijdgeloof geplaatst. Daaruit volgt dus dat het ware geloof de tijd verduurt. ==== 28. Zal het geloof dan niet eenmaal ophouden te functioneren? ==== Voor zover het Voorwerp van het geloof, namelijk Christus, voorgehouden wordt in het Woord en in de sacramenten, zal het geloof tenietgedaan worden als wij Hem bij ons in de hemel zullen hebben. Daarvan zegt de apostel in 1 Korintiërs 13:8-10: “Profetieën, zij zullen afgedaan hebben; kennis, zij zal afgedaan hebben. (…) Doch als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.” Het geloof zal voor ons niet meer nodig zijn als alle dingen voltooid zijn en alles volkomen werkelijkheid is geworden wat ons in dit leven voorgehouden wordt om te geloven en waarop we nu hopen. Maar als wij rechtstreeks en ronduit over Christus spreken zonder op het Woord en de sacramenten te letten, zal het geloof in Hem – of om het bescheidener te zeggen: de zaak waar het om gaat, namelijk de kennis en het aannemen van Christus – nooit ophouden. Die kennis zal in de hemel juist volkomen zijn door het aanschouwen van Christus Zelf zonder de dienst van het Woord. Ik zeg dus dat de kennis niet zal vergaan, maar juist volmaakt zal zijn. De manier waarop we die kennis verkrijgen, zal dan echter moeten wijken voor het aanschouwen van God Zelf. Dit is wat de apostel in 1 Korintiërs 13:10 het volmaakte noemt: “als het volmaakte komt…”. ==== 29. Is een zwak geloof in Christus ook een waar geloof? ==== Ja, want het meerdere of mindere van een substantie geeft geen verandering daarin. Ook het zwakke geloof ziet alleen op Christus en wijkt niet van Hem af. Daarom verwerft het wat de verzoening met God betreft, niet minder de vergeving van de zonden en het eeuwige leven dan het allersterkste geloof – al is het dan niet zo’n vast geloof en al geeft het ook minder vrucht. Daarom zegt Jesaja in hoofdstuk 42:3: “Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven.” Dat betekent dat God de zwakken barmhartigheid wil bewijzen; en ook wil Hij de struikelende gelovigen versterken en degenen die maar een klein en aarzelend vonkje geloof hebben, koesteren en onderhouden. Uit Romeinen 14:1-3 blijkt wel dat God degenen die zwak zijn in het geloof, toch aanneemt. En in 2 Korintiërs 12:9 lezen we: “De kracht [van Christus] openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.” ==== 30. Wat is de derde eigenschap van het geloof? ==== Het is in Gods uitverkorenen levend en krachtig. ==== 31. Waardoor wordt het een levend en krachtig geloof genoemd? ==== In de eerste plaats door de //gevoelens// in het hart. En in de tweede plaats door de //daden// die het geloof in de gelovigen tot stand brengt. Het zijn gevoelens of genegenheden die in het hart van de gelovigen door het aannemen van Christus met al Zijn weldaden door het geloof worden ontstoken. Dat zijn: - Het levend en verzekerd gevoelen van Gods liefde((*Romeinen 5:1)) tot ons, dat in ons hart wordt uitgestort. - De zekere hoop en het verwachten van het eeuwige leven.((*Romeinen 5:1)) - De kinderlijke liefde en vreze des Heren, waardoor de gelovigen zich beijveren om God te behagen en er nauwgezet voor oppassen om Hem tot toorn te verwekken; en de liefde tot Christus met het zich verheugen in Hem. De liefde tot God behoort immers niet tot het wezen en de natuur van het geloof, maar ze is er een noodzakelijk effect of gevolg van. Het geloof is als het ware een smaken, proeven en genieten van de zoetheid in God. Zie 1 Petrus 2:3: “Indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is.” Hieruit volgt dat de liefde tot God een geloofsdaad is die voortkomt uit die o zo zoete aanneming en dat proeven – om zo te zeggen – van Gods goedheid. - De troost, de vrede in het geweten vanwege de vergeving der zonden, de blijdschap en de geestelijke vruchten die voortkomen uit het proeven van Gods gunst((*Filippenzen 1:25 *Romeinen 14:!7)) en genade. Zie 1 Petrus 1:8: “In Hem [Christus] gelooft gij (…), en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.” - De onuitsprekelijke verzuchtingen van de Geest (Romeinen 8:26) en het vertrouwen dat uitroept: Abba, Vader (Galaten 4:6). - Het geduld in tegenspoed, ja, het roemen in het verdriet((*Romeinen 8:35-38)). - Het verachten van de wereld. - De geestelijke verzekerdheid van Gods genade en vriendschap. - De liefde tot onze naasten, en dat om Gods wil, zoals de liefde tot onze medemens, welwillendheid, goedheid, ootmoed, zachtmoedigheid en de vreugde in het ontmoeten van alle heiligen. Zie Psalm 16:3: “Wat betreft de heiligen die in den lande zijn: zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is.” De daden barsten als het ware vanuit de innerlijke gevoelens naar buiten, zoals godsvrucht of vroomheid, rechtvaardigheid, dankzegging, aanbidding((*Romeinen 8:15 *Romeinen 10:14)), belijden en getuigen (dus een oprecht en openlijk uitkomen voor Christus, wat gebeurt door het hart, door het spreken en door de levenswandel((*Romeinen 10:9 *1 Korintiërs 4:13))), vrede en eensgezindheid in de Heere met alle mensen, welwillendheid ook tegenover al onze vijanden, en dus een nieuwe gehoorzaamheid (want een goede boom draagt goede vruchten((*Matteüs 7:7))), en ten slotte een goed geweten, een geheiligde zorgzaamheid, getrouwheid en ijver in zijn beroep en een gemoedsgesteldheid die met het zijne tevreden is((*Romeinen 12:6-8 *Filippenzen 4:11)). ==== 32. Wat zijn de vruchten van het geloof? ==== Die vruchten zijn vele, en wel om de volgende redenen: - Door het geloof worden we ingeënt in Christus en het zorgt ervoor dat Christus in het hart van de gelovigen woont, dat ze in Hem zijn en in gemeenschap met Hem leven. - Het geloof maakt ons tot kinderen van God((*Romeinen 11:24 *Galaten 2:20 *Efeziërs 3:17)); het zorgt ervoor dat onze zonden vergeven worden((*Handelingen 10:43)); het maakt ons rechtvaardig((*Genesis 15:6 *Handelingen 13:39 Romeinen 3 en 4. *Romeinen 9:32)); het garandeert ons dat we niet beschaamd zullen worden; het geeft ons toegang tot God((*Efeziërs 2:18)); het vernieuwt ons verstand en onze wil, en het mag dat ook houden; het reinigt ons hart((*Handelingen 15:9)); het verkrijgt van God alles wat het wil((*Matteüs 8:13)) en alles wat tot Gods eer strekt; het neemt alles ter hand, want in Marcus 9:23 staat: “Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft”; het overwint de wereld en de duivel((*1 Johannes 5:4)); het veracht en verwerpt de duivel en zijn daden op allerlei manieren met hart, mond en leven((*Efeziërs 5:11)); en ten slotte rust het geheel en al op God en heeft het dag en nacht een behagen in Zijn geboden en werken((*Psalm 1:2)).\\ Maar al deze dingen doet het geloof niet zelf, maar Hij die het aanneemt, namelijk Christus Jezus. Híj doet ze, en in Hem kunnen wij alle dingen doen die nodig zijn tot zaligheid.((*Filippenzen 4:13)) ==== 33. Wat is het doel van het geloof? ==== Het doel is op twee zaken gericht: ten aanzien van ons, is dat de zaligheid van onze ziel, zoals 1 Petrus 1:9 staat: “Daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen”, en het eeuwige leven((*Johannes 3:15-16,18,36 *Johannes 20:31)); en ten aanzien van God is dat Zijn eer en heerlijkheid. ==== 34. Door welke ervaringen wordt het geloof op de proef gesteld? ==== Wat het innerlijk van de mens betreft, gebeurt dat door het vleselijke verstand; door allerlei twijfels die zo nu en dan in het hart van de mens opkomen, veroorzaakt door verkeerde voorstellingen van de leer; door de listige streken van de duivelen((*Romeinen 3:20)); door ketterijen((*Deuteronomium 13:1)); door het twisten van predikanten in de kerk; door ontrouw van de broeders; door het ongecontroleerd toelaten van allerlei zondige praktijken; door de voorspoed die de goddelozen hebben((*Jeremia 12:1 *Maleachi 2:17 *Psalm 73:2-3)); door het klein getal van de gelovigen; door het gebrekkige van de gemeente en haar onderdrukking; door de afval van velen die het geloof vaarwel zeggen; door de beproeving die ontstaat vanuit het lang uitblijven van [de vervulling van] Gods beloften; door de waarschuwingen met betrekking tot de toorn van God over onze ongerechtigheden; door het gemene lachje van spotters die vragen: “Waar blijft de belofte van zijn komst?” (2 Petr. 3:4) Augustinus zegt van al deze dingen: “God laat ze toe, opdat degenen die dit horen en zien, beproefd worden en zij zich afvragen hoe het geloof in God in hun leven werkzaam is. Wat het uitwendige leven betreft, zijn die beproevingen er door het kruis-dragen in dit leven, waarbij men als goud door het vuur beproefd wordt. Het oefenen van lijdzaamheid onder het kruis, samen met het aanroepen van God in de verwachting dat Hij zal verlossen is als het ware een beproeving van het geloof waarbij het gaat om de vraag of het een waarachtig geloof is of niet((*1 Petrus 1:7)) – zoals we dat in Job zien((*Job 23:10)). Over deze beproeving zegt Jakobus in hoofdstuk 1:12: “Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen.” ==== 35. Wat is het profijt van het geloof? ==== Het profijt of nut van het geloof is gedurende al de jaren van ons leven heel groot. Want het geloof is het éne ding dat nodig is volgens Lucas 10:42. En Hebreeën 11:6 zegt ons: “Zonder geloof is het onmogelijk Hem [God] te behagen.” Hierdoor verheffen we ons niet in een tijd van voorspoed, laten we de moed niet zakken in tegenspoed en gaan we door de dood heen voort tot in het eeuwige leven. ==== 36. Worden wij gelovigen genoemd vanwege het actieve of het passieve geloof? ==== Het geloof houdt in de Schrift soms standvastigheid en waarheid in voor wat betreft het trouw vasthouden aan woorden, daden en met elkaar gesloten verbonden. Het wordt dan zowel in actieve als passieve zin opgevat. In die betekenis worden degenen die hun woord houden, trouw zijn in hun beloften en de hun opgelegde taak trouw verrichten, ook gelovigen genoemd. Dat zien we in Lucas 23:42 verwoord: “Wie is dan de trouwe, de verstandige rentmeester …?” En ook in hoofdstuk 16:10: “Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw.” In passieve zin geldt het als men iemand als trouw en oprecht ziet en als iemand die men mag vertrouwen, die een betrouwbaar en geloofwaardig woord spreekt en ook een betrouwbaar mens is.((*1 Timoteüs 1:2,11)) Maar als men spreekt over de rechtvaardiging, worden de gelovigen zo genoemd in de passieve zin van het woord. Zij zijn mensen die Christus, de Zaligmaker, als gelovigen in Christus Jezus (Efeze 1:1) door het geloof hebben omhelsd; zie ook Handelingen 10:45, waar gesproken wordt over “gelovigen uit de besnijdenis”. ==== 37. Welke zaken zijn met het geloof gelijk te stellen? ==== De hoop en de liefde, die ook gaven van de Heilige Geest zijn.((*1 Korintiërs 12:4 *1 Korintiërs 13:13)) ==== 38. Waarin zijn deze twee van het geloof onderscheiden? ==== Het geloof is een kennen en aannemen van Christus, Die ons aangeboden wordt en als het ware aanwezig is in het Woord en in de sacramenten. De hoop is echter een verwachten van Christus, Die in het hiernamaals volkomen zal worden geopenbaard met al Zijn weldaden. Anders gezegd: de hoop is een verwachten van de dingen die het geloof gelooft, omdat die door God waarachtig beloofd en toegezegd zijn. Het geloof gelooft dus dat God waarachtig is, en de hoop verwacht dat Hij Zich altijd aan ons bewijst. Het geloof gelooft het eeuwige leven dat ons gegeven is, en de hoop verwacht het totdat het aan ons geopenbaard wordt. Het geloof is de basis, waar de hoop op rust, en de hoop voedt en onderhoudt het geloof. De woorden ‘geloof’ en ‘hoop’ worden dan ook vaak verwisseld, en dat vooral vanwege de innige verbinding en verwantschap die er is in het gebruik van deze woorden((*1 Petrus 1:5 *Romeinen 8:24)). Luther zegt: “Het geloof kijkt naar het woord van het voorwerp, en de hoop naar het voorwerp van het woord.” Vervolgens is er het geloof dat ontvangt, terwijl de liefde voortkomt uit het geloof en niet het geloof uit de liefde. Het geloof maakt ons kinderen van God((*1 Johannes 4:15-16)), de liefde bewijst dat we het zijn((*Johannes 13:35)). Het voorwerp van het geloof is Christus met al Zijn weldaden, die ons in het Evangelie worden voorgehouden; maar het voorwerp van de liefde is God en de naaste((*Matteüs 22:37-39)). Bovendien blijft het geloof alleen van stand in deze wereld, terwijl het in het eeuwige leven verwisseld zal worden in een volkomen kennen van God, terwijl de liefde in deze toekomende wereld juist het allersterkst zal zijn en tot volkomen bloei zal komen.((*1 Korintiërs 13:8)) Ten slotte wordt de meeste van deze drie deugden de liefde genoemd.((*1 Korintiërs 13:13)) Dat geldt ten aanzien van het gebruik, want de liefde heeft betrekking op onze naasten, terwijl de beide andere deugden niet gelden buiten de persoon om van hem die gelooft en hoopt. ==== 29. Welke dingen zijn in strijd met [de leer van] het geloof? ==== - Het ongeloof van alle ongelovigen die in hun hart zeggen: “Er is geen God” (Psalm 14:1). - De traagheid van christenen die het Woord horen maar het niet echt geloven; en van mensen die van God wel het een en ander geloven, maar niet zoals de Schrift dat leert; ze volgen daarbij de verzinsels die hun eigen hart ingeeft. - De zorgeloosheid van het vlees, en ook de verachtelijke houding tegenover Gods rechtvaardigheid waarmee Hij de zonden straft. - Het vertrouwen van de Joden op het eigen vleselijk kunnen.((*Filippenzen 3:3)) - Onze eigendunk en het vertrouwen op eigen krachten, werkzaamheden en verdiensten; en ook het vertrouwen op eigen gerechtigheid en waardigheid – zoals de farizeeërs die hadden (Lucas 18:11-12). - Het vertrouwen op menselijke hulp((*Jesaja 30:2)). - Het wantrouwen en de intellectuele, academische twijfel aan God, aan de betrouwbaarheid van Gods Woord, aan de genade en de vergeving van de zonden – en dat alles om heel de santenkraam van de overtollige werken en de verdienstelijkheid daarvan voor de doden gemakkelijk in stand te houden en in zwang te laten blijven. - Het wanhopen [aan de zaligheid]. - De dwaling van de roomsen, die zeggen dat men niet alleen alles moet geloven wat in de Schrift geopenbaard is, maar ook alles wat buiten de Schrift om van de een aan de ander is doorgegeven. En ook de dwaling dat er factoren zijn, die er op een andere manier voor kunnen zorgen dat we gerechtvaardigd worden. Dan is er een geschiktheid – die door de liefde wordt begunstigd – om gerechtvaardigd te worden. Bovendien leren ze dat er geen tegenstelling is tussen geloven en twijfel, en dat we dus van Gods genade voor ons niets met zekerheid kunnen zeggen dan alleen dat we [ten aanzien van die genade] een bescheiden veronderstelling mogen koesteren. Verder stellen ze ook dat wat de kerk gelooft, de katholieke of algemene waarheid is. Het geloof kan dus in mensen zijn die op een goddeloze manier blijven leven, en het rechtvaardigt dan ook niet. Er kan nauwelijks iets gezegd worden dat meer beledigend en smadelijk is voor het rechtvaardigend geloof dan dit. Van dat geloof zegt Christus namelijk: “Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe” (Johannes 6:40). Het is nog erger: zij leren dat het geloof zich alleen manifesteert in algemene voorstellingen van zaken, zoals: “Wie de geboden houdt, zal tot het leven ingaan”, en: “Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.” Maar niet in persoonlijke zin, zoals: “Ik zal tot het leven ingaan, ik zal zalig worden”, of: “De zonden zijn mij vergeven.” Dit laatste zou een ijdel vertrouwen zijn, zeggen ze, maar de hoop past de algemene uitspraken wel toe op de individuele personen, al kan dat evenwel ook gemist worden… Paulus zegt in Romeinen 5:5 echter nadrukkelijk: “De hoop maakt niet beschaamd.” Ten slotte zeggen ze ook nog dat het onbeschaamde hoogmoed is als men op iets hoopt zonder dat er verdiensten zijn. - De grote dwaasheid van de zogenaamde geestdrijvers, die het “inwendige woord” zoals zij dat noemen, gescheiden houden van het “uitwendige woord”, de Bijbel. En ten slotte de krankzinnigheid van de wederdopers die zich inbeelden als gelovigen de volmaaktheid te hebben bereikt.