====== De rechtvaardiging van de mens voor God ====== ==== 1. Wat betekent het woord 'rechtvaardigen'? ==== - Naar het Latijnse woord //justificare// betekent 'rechtvaardigen' iemand metterdaad rechtvaardig maken, dat wil zeggen: vernieuwen, het hart veranderen – en dat is iets wat alleen God toekomt, zoals dat ook geldt voor 'heiligen' (//sanctificare//), dat is: van een onheilig mens een heilig mens maken. In die betekenis lijkt het door de apostel gebruikt te zijn in 1 Korintiërs 6:11: “En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.” Dit betekent: u bent van onreine tot reine mensen gemaakt, van onheilige tot heilige, en van onrechtvaardige tot rechtvaardige door de Heilige Geest om Christus’ wil in Wie u gelooft. \\ Deze betekenis hebben sommige oude kerkvaders gevolgd onder wie met name Augustinus, die daarbij méér gelet hebben op de herkomst van het Latijnse woord dan op de manier van spreken die de Heilige Geest hanteert. Dat houdt in dat ‘gerechtvaardigd worden’ bij hen vrijwel niets anders is dan van een onrechtvaardig een rechtvaardig mens worden door de genade van God om Christus’ wil. Dat is de reden waarom Augustinus in zijn //Brief aan Sixtum// ((Blz. 105.)) en op veel andere plaatsen de rechtvaardiging voor de wedergeboorte of de heiligmaking houdt, terwijl hij toch over ‘vergeving van zonden’ spreekt als hij wil aangeven wat wij met Paulus ‘rechtvaardigmaking’ noemen. Dit is de oorzaak geweest dat dwaalgeesten de dwaling hebben beschermd, die beweert dat de rechtvaardiging uit de goede werken voortkomt. Het gevoelen van Augustinus komt dus toch overeen met dat van ons, omdat de vergeving van de zonden bij hem hetzelfde is als wat wij met Paulus de rechtvaardiging noemen. Vanuit die gedachte spreekt ook David de mens zalig, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken, zoals Paulus hem uitlegt: “Zalig zij wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn” (Romeinen 4:6,7 en Psalm 32:1). En Augustinus zegt: “De rechtvaardigheid van de heiligen in deze wereld bestaat meer in de vergeving van de zonden als in de volmaaktheid van de deugden.” Het woordje ‘meer’ moet hier vertaald worden als ‘veeleer’, zoals in de tekst uit Handelingen 5:29: “Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen”, en in Johannes 12:43: “Want zij waren gesteld op de eer der mensen, meer dan op de eer van God.” - De Heilige Schrift gebruikt het als een woord uit de rechtspraak, en het betekent dan: rechtvaardigheid toerekenen aan, door toerekening voor rechtvaardig houden, vrij spreken van de zonden waarvan men wordt beschuldigd, door een uitspraak iemand voor rechtvaardig verklaren, iemand voor rechtvaardig houden en hem als zodanig erkennen. Dat wordt ook duidelijk in het Hebreeuwse woord //hitsdie// (rechtvaardigen) dat zo hier en daar in de Schrift wordt gebruikt tegenover het woord ‘veroordelen’ of ‘verdoemen’. Het blijkt ook uit het Griekse woord //dikaioon//, dat in deze betekenis bij de rechtspraak gebruikt wordt. Suidas legt dat uit als //dikaion nomisein//, dat wil zeggen: iemand rechtvaardig noemen, of: voor rechtvaardig houden. Zo is het ook in Spreuken 17:15: “Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de HERE een gruwel.” Daar betekent rechtspreken of rechtvaardigen niet de rechtvaardigheid in iemand aanbrengen, want als men dat doet, is dat geen gruwel. In Matteüs 12:37 staat: “Want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden.” En in Lucas 7:29 lezen we dat de tollenaars God rechtvaardigden, dat wil zeggen: ze erkenden en beleden dat Hij rechtvaardig is. In Lucas 16:15 staat: “Gij zijt het, die voor rechtvaardig wilt doorgaan voor de mensen”, dat wil zeggen: u wilt voor rechtvaardig gehouden worden, zoals in Jakobus 2:21, waar van Abraham wordt gezegd dat hij gerechtvaardigd is, dus: door de mensen voor rechtvaardig gehouden worden vanwege zijn goede werken. - Het woord geeft ook aan: anderen tot rechtvaardigheid brengen door hem te leren en onderwijs te geven. Zo lezen we in Daniël 12:3 dat de verstandigen velen tot rechtvaardigheid hebben gebracht, dat wil zeggen: onderwijs in gerechtigheid hebben gegeven, of door onderwijs rechtvaardig hebben gemaakt. Daardoor zullen zij blinken als de sterren. In Openbaring 22:11 lezen we: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht”, dat wil zeggen: laat hij in het goede mogen toenemen en daarin vorderingen maken. ==== 2. In welke betekenis gebruikt Paulus het woord als hij spreekt over de rechtvaardigmaking van de mens voor God? ==== Hij gebruikt het niet in de eerste of derde betekenis, maar in de tweede die in rechtszaken gebruikelijk is. Want gerechtvaardigd worden betekent bij de apostel: voor rechtvaardig gehouden worden, omdat men door het uitgesproken vonnis van de hemelse Rechter verlost is van veroordeling en schuld. Dat blijkt uit de tegenstelling tussen rechtvaardiging en veroordeling die de apostel hanteert in Romeinen 8:33: “Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.” Bij Paulus is de rechtvaardiging dus een juridische uitspraak, en dus veel meer een rechtvaardig//verklaring// dan een rechtvaardig//making//. ==== 3. Op hoeveel manieren wordt door Paulus van iemand gezegd dat hij gerechtvaardigd wordt? ==== Op twee manieren:((*Romeinen 10:3-5)) - door zijn eigen gerechtigheid, dat wil zeggen: uit de werken of uit de wet, zoals in Romeinen 2:13 blijkt. De daders der wet – goed begrijpen: als die er zijn – zullen gerechtvaardigd worden. Die rechtvaardigheid wordt een wettische rechtvaardigheid genoemd. - door de rechtvaardigheid van een ander, en wel die van Christus, door het geloof. “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof” (Romeinen 5:1). Dit wordt een evangelische rechtvaardigheid genoemd. ==== 4. Wat betekent: uit de werken gerechtvaardigd worden? ==== Het betekent niet – wat sommige mensen denken – dat men de eigenschap van de rechtvaardigheid uit de goede werken verkrijgt, of dat men door de werken gerechtvaardigd wordt. Het houdt wel in dat men als een rechtvaardige wordt beoordeeld, dus voor rechtvaardig wordt gehouden en zo ook wordt aangeduid vanwege de gehoorzaamheid die men aan de wet betoond heeft. Óf er wordt van iemand gezegd dat hij uit of door de werken gerechtvaardigd wordt, omdat er in zijn leven zó’n grote zuiverheid en heiligheid gevonden wordt dat die voor Gods troon het getuigenis van heiligheid verdient. De apostel leert echter dat niemand op deze manier gerechtvaardigd wordt – zie Romeinen 3:20: “Uit de werken der wet [zal] geen vlees voor Hem gerechtvaardigd [worden]”. Dat wil zeggen: er zal geen mens gerechtvaardigd worden vanwege het feit dat hij de wet volbracht heeft of dat hij de wet perfect heeft gehouden. De uitspraak “Alle vlees zal niet gerechtvaardigd worden” slaat bij de Grieken en Romeinen wel op het individu, maar in de Hebreeuwse taal geldt dit voor allen, omdat de ontkenning niet op het woord ‘alle’ slaat, maar op het zinsdeel ‘zal gerechtvaardigd worden’. ==== 5. Wat betekent: uit of door het geloof gerechtvaardigd worden? ==== Het betekent dat men om Christus’ wil door het geloof wordt aangenomen en van de zonden wordt vrijgesproken. Anders gezegd: van degene die het beslist niets meer moet hebben van de rechtvaardigheid uit de werken, mag gezegd worden dat hij gerechtvaardigd is. Hij mag weten dat hij van een Ander is. Door het geloof omhelst hij Christus’ rechtvaardigheid en neemt hij die aan. Daarmee bekleed verschijnt hij voor Gods aangezicht, niet als een zondaar maar als iemand die rechtvaardig, onschuldig en onbesmet is.((*Galaten 3:27 *Efeziërs 5:27 *Openbaring 7:14)) ==== 6. Wat betekent ‘rechtvaardiging’? ==== Het is niet een geschenk van de Heilige Geest, geen wedergeboorte of het instorten van een nieuwe eigenschap of de ontvangst van rechtvaardigheid. Het is ook niet, om het filosofisch te zeggen, een verandering in ontvankelijkheid om rechtvaardigheid te verkrijgen. Nee, de rechtvaardiging is een rechterlijke uitspraak van de hemelse Rechter waarin Hij degene die gelooft, uit enkel genade om de verdienste van Christus’ wil de zonde waardoor hij zou moeten sterven, niet toerekent. Hij rekent hem daarentegen wel de rechtvaardigheid van Christus toe die ons in het Evangelie wordt voorgehouden, op dat hij eeuwig zal leven. En dit alles doet Hij tot Zijn eer. Nog anders gezegd: het is een vrijspraak, uit genade gedaan, van de zonde en daarmee ook van de dood, en een toerekening van gerechtigheid om eeuwig te leven en God te eren; en dit alles om Christus’ wil en vanwege Zijn gerechtigheid, waarmee wij ons door het geloof hebben bekleed om zo heilig en zonder schuld voor Gods rechterstoel te verschijnen. ==== 7. Waaruit bestaat de rechtvaardiging? ==== Uit twee aspecten: - De vergeving of de vrijspraak. Deze is er op zichzelf ook weer in tweeërlei opzicht; in de eerste plaats is er een vrijspraak van de zonde, en in de tweede plaats een vrijspraak van de dood. - God spreekt ons als Rechter vrij van zonden, want al is het wel zo dat de zonde nog in ons is, toch wordt ze – hoe groot ze ook zijn mogen – bedekt door de gerechtigheid van Christus. Daarom worden ze voor God als Rechter niet voor ogen gesteld. Daarom spreekt God ons vrij van de zonden, alsof die er bij ons in het geheel niet zijn. - Nadat Hij ons vrijgesproken heeft van de oorzaak van de dood, namelijk de zonde, spreekt Hij ons ook vrij van de straf en van de dood, die immers het loon is dat de zonde geeft (Romeinen 6:23). - Het tweede aspect van de rechtvaardiging is de toerekening, waardoor de hemelse Rechter ons voor rechtvaardig verklaart door de verdienste van een Ander. Dit aspect is een gevolg van het eerste, want wie voor rechtvaardig wordt verklaard, kan niet anders dan voor het leven bestemd zijn. Daniël leert ons beide aspecten in zijn boek, Daniël 9:24: “Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen.”((*Romeinen 3:24,25)) In het eerste van beide wordt onze schuld weggenomen, in het tweede wordt ons geschonken wat ons ontbreekt. Anders gezegd: de vergeving van de zonde neemt onze schuld weg, de toerekening van Christus’ gerechtigheid neemt de verdorvenheid en het kwaad weg, dat onze menselijke natuur eigen is. ==== 8. Wat is de werkende oorzaak van de rechtvaardiging? ==== Dat is niet de mens die noch door zichzelf noch door een ander daaraan ook maar iets bijdraagt. Wat de rechtvaardiging betreft, is hij immers geheel onderworpen aan een macht boven hem. Hij is dus als iemand die het ondergaat. Nee, de werkende Oorzaak is God, Die ons de gehoorzaamheid van Christus toerekent. Wat de Heere zegt, staat immers vast: “Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet” (Jesaja 43:25). Dit theologisch uitgangspunt hebben ook de Joodse schriftgeleerden als werkelijk wáár beschouwd. “Wie kan zonden vergeven dan God alleen?” (Marcus 2:7).((*Romeinen 4:5)) Het gaat hier over iemand die in zichzelf een goddeloze is, maar in Christus voor rechtvaardig gehouden wordt.((*Romeinen 8:33)) Daarom wordt ook wel gesproken over de “gerechtigheid Gods”.((*Romeinen 1:17 *Romeinen 3:21,22)) Dat is niet de wezenlijke gerechtigheid van God waardoor Hij in Zichzelf rechtvaardig is; het is ook niet de rechtvaardigheid die Hij aan Zijn uitverkorenen schenkt door de Heilige Geest. Deze “gerechtigheid Gods” wordt zo genoemd vanwege de werkende oorzaak in God, omdat Hij die gerechtigheid ons uit genade toerekent of toewijst. En ook vanwege het Voorwerp van deze gerechtigheid, omdat alleen Hij, [Gods Zoon], de gestrengheid van Gods oordeel kan verdragen en voor Gods rechterstoel kan bestaan. Daarom wordt ze ook een eeuwige gerechtigheid genoemd, omdat die door Hem van eeuwigheid is toegeschikt. ==== 9. Wie is de meewerkende Oorzaak van de rechtvaardiging? ==== Dat is Christus, Die door Zijn verdienste en gehoorzaamheid voor ons de rechtvaardiging verkregen heeft. “Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn” (Romeinen 5:9).((*2 Korintiërs 5:18)) ==== 10. Wat is de aanleiding of de motivering [voor de rechtvaardiging], die als oorzaak kan worden genoemd? ==== Dat is niet het vooruitzien van de goede werken die zullen plaatsvinden, of van het geloof; het is evenmin de waardering voor de goede werken die momenteel gebeuren, maar het is alleen Gods genade. Dat is niet een ingestorte genade van geloof of van liefde, maar een genade die uit genade, om niet, geschonken wordt. Deze genade is Gods goedwilligheid,((*Efeziërs 1:9)) Zijn welbehagen en Zijn liefde tot ons, mensen.((*Titus 3:4)) Daarom wordt in Romeinen 3:24 gezegd: “En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” In Romeinen 4:16 lezen we: “Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade”; en in Romeinen 11:6: “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.” In Efeziërs 2:8 lezen we: “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God.” Onze rechtvaardiging is dus geheel en al uit genade, zoals dat ook geldt voor de verkiezing en de roeping die aan de rechtvaardiging vooraf gaan, en voor de heiliging, die daarop volgt. Christus Zelf is door Zijn voldoening immers Zelf een genadegeschenk van God. Het is uit genade dat God ons omwille van een Ander en omwille de rechtvaardigheid van een Ander wil rechtvaardigen. Het geloof – waardoor we gerechtvaardigd worden – is zélf ook een gave van God. Ten slotte zien we ook dat de vergeving van de zonden alleen uit genade plaatsvindt. Dat leert Christus ons op verschillende plaatsen in de Schrift, zoals in Lucas 7:41 over de gelijkenis van de heer en zijn schuldenaars. ==== 11. Wat is de verdienstelijke of materiële oorzaak van de rechtvaardiging? Anders gezegd: waarom worden we nu eigenlijk gerechtvaardigd? ==== Dat is niet het geloof, en evenmin de liefde. Die oorzaak ligt ook niet in onze goede werken, en evenmin in onze verdiensten of die van de heiligen. Die oorzaak wordt ook niet gevonden in het lijden dat we ondergaan of in de sacramenten. Christus en Zijn gerechtigheid is de oorzaak van onze rechtvaardiging. Christus is dat niet alleen in hoofdzaak – zoals de daden of de verdiensten van iemand een belangrijke oorzaak zijn – maar Hij te enenmale en geheel en al de oorzaak, voor zover Hij door het geloof wordt aangenomen. “En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:24). En in 1 Petrus 1:18 staat: “Wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is” – dat zijn dus de dingen waarvan men leeft. In Ezechiël 20:18 lezen we: “Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden.” Daarom vervolgt Petrus in vers 19: “Maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam.” ==== 12. Wat verstaat u onder de rechtvaardigheid van Christus? ==== Daaronder verstaan we niet de rechtvaardigheid van Christus’ Godheid die aan ons mensen zou zijn gegeven, en ook niet de manier waarop Christus Zelf ons – voor zover Hij God is – aanspoort om rechtvaardige dingen te doen. Dit laatste stelde Osiander, maar dat is een manicheïstische manier van denken. Dan beeldt men zich in dat Gods Wezen geheel en al in ons is uitgestort, maar zo vermengt men God Zelf met Zijn werken die Hij in ons doet. Het is ook niet de aangevangen rechtvaardigheid die Hij in de wedergeboorte door Zijn Geest in ons werkt. Dan vermengt men de rechtvaardiging weer met de heiliging. De rechtvaardigheid van Christus is wel de alles overtreffende zuiverheid en de meest volkomen oprechtheid of heiligheid waarmee Hij als mens vanaf het eerste ogenblik van Zijn ontvangenis door de Heilige Geest is begiftigd. De theologen noemen dat een ‘hebbelijke’ of oorspronkelijke rechtvaardigheid, en Paulus spreekt over ‘de wet van de Geest des levens in Christus’, die gesteld wordt tegenover onze ongerechtigheid en erfelijke schuld,((*Romeinen 8:2)) die ons wordt ons toegerekend. Deze rechtvaardigheid van Christus komt ook uit in Zijn gehoorzaamheid die Hij daadwerkelijk in praktijk brengt en die voortkomt uit de ‘hebbelijke’ rechtvaardigheid, waardoor Hij metterdaad volkomen gehoorzaamd heeft aan Gods wet – een gehoorzaamheid die gesteld wordt tegenover onze ongehoorzaamheid. “Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden” (Romeinen 5:19). ==== 13. Hoeveel aspecten zijn er in deze gehoorzaamheid van Christus? ==== Twee aspecten: de actieve en de passieve gehoorzaamheid. De actieve gehoorzaamheid is het volkomen volbrengen van de wet door Christus op zó’n volmaakte wijze – door God met Zijn gehele hart lief te hebben en Zijn naasten meer dan Zichzelf – dat Hij daaraan tot de laatste tittel en jota heeft voldaan. Van die gehoorzaamheid lezen we in de Schrift: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matteüs 3:15). En verder: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen” (Matteüs 5:17). En ook: “Want Ik doe altijd wat Hem behaagt” (Johannes 8:29). Ten slotte noem ik Filippenzen 2:8: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.” De lijdelijke gehoorzaamheid wordt volbracht in Christus’ offer en in heel Zijn lijden. Omdat de eeuwige dood de straf is op onze zonden, is Christus als de Machtige Die in staat is al die schuld te dragen, daadwerkelijk voor ons in de dood gegaan. Hij heeft door Zijn dood de banden van de eeuwige dood verbroken. Zo heeft Hij ten behoeve van de mens diens schuld betaald aan God en hem verlost en bevrijd. Daarom wordt van Hem gezegd dat Hij de losprijs is voor onze verlossing.((*Galaten 1:4 *Kolossenzen 1:14 *1 Timoteüs 2:6 *1 Petrus 1:18)) Hij is onze Zaligmaker, onze Verzoener, en zo is Hij de verzoening voor onze zonden. In Hem en door Zijn verdienste verkrijgen we alles opnieuw wat we in Adam verloren hadden. ==== 14. Wordt naast deze passieve rechtvaardigheid ook de actieve gehoorzaamheid van Christus – waardoor Hij de wet vervuld heeft – ons door God tot rechtvaardigheid toegerekend? Anders gezegd: worden wij gerechtvaardigd vanwege de gehoorzaamheid aan de wet die Christus heeft getoond, of moet men het werk van onze zaligheid alleen aan het lijden en de dood van Christus toeschrijven, of toch ook aan Zijn actieve leven in gehoorzaamheid en de in Hem wonende heiligheid? ==== Ja, en wel om de volgende redenen: - De actieve ongehoorzaamheid van Adam heeft ons tot zondaren gemaakt heeft. Dan volgt uit het tegenovergestelde dat de actieve gehoorzaamheid van Christus nodig is om ons te rechtvaardigen.((*Romeinen 5:10)) - Wij hebben niet alleen te maken met de verzoening van de zonden om de dood te niet te doen, maar ook met de gave van de rechtvaardigheid om het eeuwige leven te verwerven. Door deze gave konden we de geboden van de wet gehoorzamen en voldoen aan de eis “Doe dat, en gij zult leven”. Daarom wordt Christus niet alleen de losprijs of het rantsoen van onze verlossing genoemd, maar ook het einde of de voltooiing van de wet tot zaligheid van alle gelovigen (Romeinen 10:4). In dit verband zegt Ambrosius: “Wie in Christus gelooft, heeft de wet volbracht.” - Christus heeft Zich niet alleen voor ons tot in de dood overgegeven, maar Hij heeft Zich voor ons ook geheiligd, opdat wij door de waarheid geheiligd zouden zijn (Johannes 17:19). Ook wordt van Hem gezegd, dat Hij ’ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing" (1 Korintiërs 1:30). - De passieve gehoorzaamheid van Christus is niet geheel en al passief geweest, maar het is terecht als gezegd wordt dat de actieve gehoorzaamheid een belangrijke plaats in de passieve heeft gehad. In Psalm 40:8,9 lezen we: “Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” We lezen ook: “Hij werd mishandeld, maar hij //liet// zich verdrukken” (Jesaja 53:7). Hij heeft Zichzelf als een hogepriester geofferd tot een offerande voor de zonden. “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden” (Hebreeën 10:14). Hij rekent hun de heiligheid van Christus’ offer toe, zoals de apostel dat uitlegt in Hebreeën 10:10: “Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.” - De gehele Christus met al Zijn weldaden is ons gegeven. Als ons dan alleen de passieve gehoorzaamheid van Christus toegerekend wordt, zou het gevolg daarvan zijn dat Christus ons maar voor de helft is gegeven. Dan zou Hij alleen geleden hebben en niet gedaan hebben wat God behaagde. Dan zou Hij alleen de zonden en de dood weggenomen hebben en ons niet de rechtvaardigheid hebben aangebracht. Maar Christus is niet voor Zichzelf geboren en gegeven, maar voor ons,((*Jesaja 9:5)) om Zichzelf voor ons over te geven en voor ons te doen wat er gedaan moest worden, en te lijden wat er geleden moest worden. ==== 15. Waarom wordt dan van Christus gezegd dat Hij ons door God is voorgesteld als een zoenmiddel in Zijn bloed (Romeinen 3:25)? En waarom wordt dan gezegd dat wij door het bloed van Christus gerechtvaardigd worden (Romeinen 5:9) en daarvoor worden gereinigd van al onze zonden (1 Johannes 1:7)? ==== In deze uitspraken wordt door middel van een synecdoche en een verheven manier van spreken het voornaamste deel genoemd in plaats van het geheel. Daarmee wordt de nauwe verbinding aangegeven tussen het lijden van Christus en Zijn actieve rechtvaardigheid. Maar in Romeinen 4:25 blijkt bijvoorbeeld dat de rechtvaardiging toegeschreven wordt aan de opstanding (die actief is). De Heere heeft immers door Zijn opstanding getuigd dat Hij door Zijn dood volkomen voor ons betaald heeft. Onze zonden zouden namelijk niet verzoend zijn geworden door de dood van Christus als de dood in de strijd de overhand had gehouden. ==== 16. Hoe kan men zeggen dat wij om niet gerechtvaardigd worden, terwijl we vanwege de verdienste van Christus worden gerechtvaardigd? ==== In de raad van God de Vader is uit //genade// tot onze verlossing besloten, terwijl wij daartegenover niets van het onze aan God teruggeven. Zo worden dus door de woordjes ‘om niet’ onze verdiensten uitgesloten, maar niet de verdiensten van Christus. Er staat namelijk in de Schrift dat wij door Christus duur – dus als een kostbare schat – vrijgekocht zijn.((*1 Korintiërs 6:20 *1 Petrus 1:19)) Zo bezien mogen we dus heel terecht zeggen dat wij door verdiensten en werken gerechtvaardigd worden. We worden immers gerechtvaardigd door de verdienste en het werk van Christus. ==== 17. Wie is het subject van de rechtvaardiging? ==== Christus Zelf is het alles omvattende Subject of Onderwerp, in Wie de rechtvaardigheid is waardoor wij gerechtvaardigd worden. Onze gerechtigheid is dus gelegen in Hem als het Subject daarvan, en zal ook nooit buiten Hem om bestaan. Daarom staat er in 2 Korintiërs 5:2: “Opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem”. En Paulus zegt ook: “En [ik] in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus” (Filippenzen 3:9). Maar het eigenlijke subject van de rechtvaardiging, dus van de rechterlijke uitspraak waardoor God ons voor rechtvaardig houdt, zijn wij zelf. Daartoe waren we niet van te voren toebereid en we hebben ook geen enkele verdienste hiervoor meegebracht. Nee, we waren goddeloze zondaren. Zie Romeinen 4:5 waar we lezen: “maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt”. Die goddeloze mag daarna gaan geloven. Zie daarvoor Romeinen 3:22: “en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen die geloven.” ==== 18. God heeft Zelf verboden de goddeloze vrij te spreken (te rechtvaardigen) in Spreuken 17:15. Mag men dan wel zeggen dat God doet wat Hij Zelf verbiedt? ==== Ja, maar toch moet ook het volgende gezegd worden: - God staat boven alle wetten en is niet verplicht rekenschap van Zijn daden te geven. Daarom mag Hij door de goddeloze te rechtvaardigen hem Zijn rechtvaardigheid bewijzen, naar Zijn wil en Zijn maatstaf van rechtvaardigen. - Paulus noemt de mens voor wat zijn natuurlijke bestaan betreft, goddeloos of zonder God. Dat kan toch iemand zijn die voor wat de genade betreft, een uitverkorene is. - De goddeloosheid wordt door de rechtvaardiging weggenomen, en in plaats daarvan komt het geloof. Het is als bij een blinde die zijn gezichtsvermogen weer terugkrijgt doordat de blindheid weggenomen is. Daar komt nog bij dat Paulus onder een mens-zonder-God niet iemand verstaat die metterdaad in zijn goddeloosheid blijft en daarin volhardt, maar als iemand die niet meer vanuit zijn eigen verdiensten kan leven; als iemand die het niet van zijn eigen kwaliteiten, zijn daden of zijn vermogens moet hebben. Hij is iemand die zichzelf beschuldigt over zijn vroegere goddeloze leven, en daarover ook bedroefd is en tranen schreit. Hij is iemand die zijn toevlucht neemt tot de troon van Gods genade en om vergeving smeekt. Hij is net als Daniël, die sprak: “Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat”.((*Daniël 9:7)) En als David, die om vergeving van zijn zonden bad, en dus ook van zijn goddeloosheid: “Daarom bidde iedere vrome tot U, ten tijde dag Gij U laat vinden”.((*Psalm 32:6)) ==== 19. Maar is er dan geen verschil tussen de rechtvaardiging van hen die nu geloven en wedergeboren zijn én de rechtvaardiging van hen die nog niet wedergeboren zijn? ==== Er is slechts een klein verschil tussen de voorwerpen zelf. God vindt in de niet-wedergeborenen namelijk een vreselijke vuilnisbelt van ongerechtigheden, maar in de wedergeborenen ook Zijn gaven. Echter rechtvaardigt Hij beiden op dezelfde manier. ==== 20. Welke personen worden gerechtvaardigd? ==== Alleen degenen die vóór de grondlegging van de wereld uitverkoren zijn. “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt” (Romeinen 8:30). ==== 21. Worden zij allen op dezelfde manier gerechtvaardigd? ==== Ja, en daarom besluit Paulus in Romeinen 4:3-10 zijn betoog over het voorbeeld van Abraham, de vader der gelovigen, als volgt: “Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewerkt heeft” (Romeinen 4:23,24). ==== 22. Wat is de verschijningsvorm van de rechtvaardiging? ==== Dat is geen verandering van leven, waardoor men de rechtvaardigheid verkrijgt, omdat men het kwade gaat vermijden en het goede gaat doen. Dat behoort namelijk tot het terrein van de heiliging. Het is ook niet de liefde, en evenmin spelen onze goede werken of onze wetsvervulling een rol. We moeten ook niet denken aan een ingestorte hoedanigheid, en zelfs ons geloof is het niet. Nee, de rechtvaardiging is alleen de vergeving van onze zonden die we verkrijgen door het bloed van Christus en de toerekening van Zijn gehoorzaamheid en volkomen gerechtigheid. Daardoor wordt bewerkstelligd dat de gelovigen voor Gods rechterstoel rechtvaardig verklaard worden en het recht ontvangen op het eeuwige leven. Anders gezegd: het is de toegerekende gerechtigheid van Christus, zoals die door God wordt toegerekend, waarin de rechtvaardiging vorm krijgt. Dit wordt bevestigd door de apostel in Romeinen 4:6, waar hij zegt: “Gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken.” In deze tekst wordt de gestalte van de rechtvaardiging niet gevonden in de inwonende gerechtigheid, maar in de gerechtigheid die wordt toegerekend.((*Psalm 32:1)) In Genesis 15:6 lezen we: “En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.” Romeinen 5:19 zegt: “Want gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.” En in 2 Korintiërs 5:21 lezen we: “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” Die zonde is niet in Christus Zelf, maar de schuld van onze zonden werd Hem toegerekend, opdat wij Gods gerechtigheid zouden ontvangen, of anders gezegd: opdat we in Christus voor God rechtvaardig zouden worden. Dit is nu de ons toegerekende gerechtigheid, waarvan we zeer zeker niet zélf de oorzaak zijn, daar ze ons door God toegerekend wordt. ==== 23. Wat is eigenlijk toerekenen? ==== Toerekenen is niet iets geven, iets instorten of inplanten. Het is wel iets aan iemand toedenken of voor hem bestemmen, iets toerekenen of toeschrijven, iets bestemmen of aanbieden, iets op rekening ontvangen. Zo lezen we in Genesis 15:6: “En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem – dus Abraham, die te voren schuldig stond – toe als gerechtigheid.” Op een andere manier gezegd, zoals het in het Hebreeuws zou luiden: toegedacht, voor hem bestemd. Zo wordt het woord //chaschah// meestal opgevat, dus als ‘toerekenen’. Zo zien we het in Genesis 50:20: “Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht” of toegerekend. En ook in 2 Samuël 19:19: “Mijn heer rekene mij de ongerechtigheid niet toe, en gedenke toch niet wat uw knecht misdreven heeft.” Dat wil zeggen: denk het mij niet toe, bestem mij er niet toe om mij te straffen. Zo zien we ook in Romeinen 5:13: “Maar zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is.” Ook in Romeinen 8:36: “Wij zijn gerekend als slachtschapen.” En ook in Romeinen 9:8: “De kinderen der belofte worden als nageslacht gerekend” (HSV). We zien deze betekenis ook in Marcus 15:28: “Hij is met de misdadigers gerekend.” In 2 Timoteüs 4:16 lezen we: “Allen hebben mij in de steek gelaten – het worde hun niet toegerekend.” En in Filemon 1:18 zegt Paulus: “Mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn, breng dat mij in rekening.” ==== 24. Hoeveel vormen van toerekening zijn er? ==== Dat zijn er twee: - De ene zien we in de gewone werkelijkheid. Dat is het geval als inderdaad gegeven of uitgeteld wordt wat men hoort te ontvangen om betaald te worden. Degene die in de schuld staat, brengt voor de schuldeiser dan werkelijk het geldbedrag op tafel. Dat geld wordt in goede orde ontvangen en daardoor is hij die in de schuld stond, daarvan ontslagen. - De andere vindt plaats ‘om niet’, dus uit genade. Dan wordt de schuld niet door de schuldenaar betaald, maar dan wordt die voor betaald gehouden. Degene die schuld heeft, is niet in staat om te betalen. Hij wordt dan door de schuldeiser niet langer aangemaand, maar wordt van schuld ontslagen; die wordt dan kwijtgescholden. Denk bijvoorbeeld aan de kwijtschelding van schuld door de onrechtvaardige rentmeester.((*Lucas 16:6)) In plaats van honderd tekende hij vijftig vaten aan in zijn kasboek. Zo schold hij de schuldenaars van zijn heer een deel van hun schuld kwijt. Dat deel hebben ze dus ook werkelijk niet betaald. ==== 25. Wij staan tegenover God schuldig en moeten daarom de straf voor onze zonden dragen en hebben de eeuwige dood verdiend. Door welke toerekening worden we dan verlost, door de gewone op de realiteit gestoelde toerekening of door de toerekening die uit genade, ‘om niet’ plaatsvindt? ==== Door de toerekening uit genade. We kunnen immers geen stuiver bij elkaar brengen om te betalen. Daarom is het beslist zeker dat er door ons werkelijk niets aan de Heere, onze God, gegeven kan worden. Maar omdat aan Zijn gerechtigheid voldaan moet worden, heeft hij een Borg voor ons gevonden, Die voor ons betaald heeft. Nu wordt Zíjn betaling óns toegerekend. Deze Borg is Christus, Wiens gehoorzaamheid en verdienste door Zijn lijden aan de gelovigen zó wordt toegerekend dat het is alsof zij dat zelf hebben gedaan. Het bewijs hiervoor zien we in de eerste plaats hierin dat Christus Zijn ziel tot een losprijs voor velen gegeven heeft (Matteüs 20:28). Vervolgens lezen we in 2 Korintiërs 5:21: “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” Hij heeft onze plaats ingenomen; in onze plaats is Hij schuldig verklaard, voor een zondaar gehouden en als zodanig ook veroordeeld. En dat niet vanwege Zijn eigen zonden, maar om die van óns. Zo zijn wij daarom ook in Hem rechtvaardig, niet vanwege onze eigen gerechtigheid, maar om die van Christus. Daarom zegt Augustinus: “Hij is zonde geworden, en wij zijn rechtvaardigheid; dat is echter niet de onze, maar die van God. We zijn niet in onszelf, maar in Hem rechtvaardig. Zo is Hij ook de zonde, maar het is niet de Zijne, het is de onze. Die zonde is niet in Hem, maar in ons. Daarom zijn wij Gods gerechtigheid in Hém, zoals Hij de zonde is in ons, namelijk door toerekening.” Romeinen 5:19 zegt hiervan: “Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens (Christus) zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.” Van Augustinus is een prachtige uitspraak bekend: “Hij heeft van onze zonden Zijn zonden gemaakt, om van Zijn gerechtigheid onze gerechtigheid te maken.” Als wij ons gekleed hebben in de gerechtigheid van Christus, komen we zó voor Gods aangezicht, en ontvangen dan het recht op het eeuwige leven. Het is als met Jakob die in de prachtige kleren van zijn eerstgeboren broer Ezau voor zijn vader verscheen en voor Ezau gehouden werd en zo de zegen ontving.((*Genesis 27:15,27)) ==== 26. Maar is de rechtvaardiging daarmee niet iets leegs of een soort juridische fictie? ==== Beslist niet! De toerekening is niet iets leegs of fictiefs, maar een krachtdadige betrekking van het een op het ander, dat wil zeggen: een effectieve overweging van God, waarmee Hij de gerechtigheid en voldoening van Christus toepast op de gelovigen. Zoals men in de theologie pleegt te zeggen: hoewel een betrekking het kleinst is in wezen, is zij het grootst in krachtdadigheid. Zo geldt bijvoorbeeld ook ten aanzien van de verdoemenis: hoewel zij een betrekking is van de eeuwige straf op de verworpenen, is zij daarmee niet iets leegs of fictiefs, maar een krachtdadige voorbestemming tot eeuwige pijniging. Zo is het ook met de toerekening van de gerechtigheid of de rechtvaardiging. Dat is een goddelijke betrekking, die maar niet leeg is of een juridische fictie zoals sommigen heel ongelovig menen, maar een effectieve wilsbeschikking van God, oftewel: het is Zijn goeddunken en welbehagen en verordening, waardoor Hij de schuldige zondaar die zich bekeert en met een oprecht berouw in Christus gelooft, van de schuld bevrijdt en hem de gerechtigheid van Christus toerekent. ==== 27. Maar is het geen ongerijmde gedachte dat wij gerechtvaardigd worden door de gerechtigheid van een ander? We kunnen toch niet leven door het leven van een ander, of wit worden doordat een ander wit is? ==== Dat is helemaal geen ongerijmde gedachte, want het gaat hier om heel iets anders. Het leven van een ander is eenvoudigweg van een ander. De gerechtigheid van Christus is echter wel van een ander voor zover die buiten ons is in een Ander, namelijk in Christus, maar ze is niet van die Ander voor zover ze voor ons bestemd is. De betaling van onze schuld is wel van een Ander in zover ze door die Ander plaatsvindt, maar toch ook van ons, omdat ze ons toegerekend wordt. De rechtvaardigheid is ook ónze rechtvaardigheid in zover de Persoon in Wie ze is, namelijk Christus, de onze is, en daarom op geestelijke wijze door het geloof één met ons is geworden. Dat gebeurt niet door een daadwerkelijk toe- of afnemen van het lichaam en de ziel van Christus binnen in ons, of door het overgieten – zoals van het ene vat in het andere – van een bepaalde eigenschap van Christus in ons, en ook niet door een actieve voortzetting van een eigenschap van Christus in ons. Nee, die rechtvaardigheid ontvangen we als een gave die we door de band met Christus hebben – een band die gewerkt is door de Heilige Geest. Christus is immers ons Hoofd, en wij zijn Zijn leden.((*Efeziërs 5:30)) Thomas van Aquino zegt dan ook heel terecht: “Het Hoofd en de leden zijn als een geestelijk lichaam, en daardoor komt de voldoening door Christus aan alle gelovigen toe als leden van Zijn lichaam.” De rechtvaardiging is dus wel de rechtvaardigheid van een Ander, omdat wij in Christus inwonen, maar ze is de onze door de toe-eigening van het geloof. Bovendien betreft de rechtvaardiging niet een kwaliteit in of van onszelf, maar een betrekking tot iets buiten ons, dat dus verwijst naar iets anders. Al wordt de gerechtigheid van Christus ons nu zó toegerekend dat wij, als we straks met Christus in de hemel wonen, Zijn rechtvaardigheid als een mantel aangetrokken krijgen, om dan ook waarlijk te leven door het leven van Christus – een leven dat reeds nu in ons begonnen is, maar pas hiernamaals de voltooiing zal vinden. ==== 28. Welk verschil is er tussen een wettische en evangelische rechtvaardiging? ==== - Er is geen zakelijk of formeel verschil, maar wel voor wat betreft de oorzaak, het subject en het doel. Er is geen zakelijk verschil, want beide zijn een uiting van gehoorzaamheid die aan God wordt bewezen. Er is ook geen formeel onderscheid omdat de regel van beide Gods wet is. God erkent immers geen gerechtigheid dan die met Zijn wet overeenstemt. Daarom staat er in Romeinen 3:31 dat de wet door het geloof bevestigd wordt. Eensdeels is dat omdat de rechtvaardigheid van Christus de volkomen handhaving van de wet is; anderdeels omdat wij door het geloof de Geest van Christus ‘aandoen’. Door de kracht daarvan beginnen wij de dingen die van God zijn te willen en te doen. Zo krijgt door Hem de gehoorzaamheid aan de wet in ons een aanvang.((*Romeinen 8:3,4)) Dit gaat dus over de rechtvaardigheid en de rechtvaardiging door de wet, dus: wat de wet vereist, namelijk de vervulling van de gerechtigheid en een volkomen oprechtheid van onze inspanningen. Dit alles ontvangen wij allen uit genade, ‘om niet’, in Christus Die we door het geloof mogen omhelzen. Het is, om zo te zeggen, wel in Hem, maar ook in ons door toe-eigening. Door het geloof wordt Hij met Zijn gerechtigheid immers de onze. In Galaten 4:4,5 lezen we: “Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet – dat wil zeggen: Hij is aan de wet onderworpen, en ook daarin onderging Hij het lijden –, om hen, die onder de wet waren – dat wil zeggen: die aan de wet onderworpen waren –, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.” - Er is verschil tussen beide wat het subject en de werkzame oorzaak betreft. Als de rechtvaardigheid van de wet namelijk in een mens woont, en die rechtvaardigheid wordt ook door hem voortgebracht, dan wordt die mens daardoor voor rechtvaardig gehouden. Zo’n rechtvaardig mens is er echter niet – dat is alleen Christus. Maar de evangelische rechtvaardigheid is een volkomen vervulling van de wet. Die vervulling vindt niet plaats in een mens; die vindt niet plaats in iemand die voor rechtvaardig gehouden wordt. De vervulling van de wet vindt plaats in een Ander, namelijk Christus. Maar die vervulling wordt tóch aan de mens toegerekend tot rechtvaardigheid. Daarom staat er in Romeinen 10:5-9: “De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven",((*Leviticus 18:5)) "maar de gerechtigheid uit het geloof", die ons de zaligheid uit genade verkondigt, spreekt aldus: "Indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden.” - Er is ook verschil voor wat het doel betreft. Het doel van de evangelische rechtvaardiging is de heerlijkheid van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid. Het doel van de wettische rechtvaardiging is echter veel meer de heerlijkheid van mensen. De mens heeft dan namelijk iets om trots op te zijn. ==== 29. Wat is heel nauw verbonden met de rechtvaardiging? ==== Dat zijn de wedergeboorte, en ook de gave van de Heilige Geest, de heiliging, de levendmaking, de vernieuwing van het leven. Dat is de gave van de genade die in het hart wordt ingestort en van lieverlee onze verdorven natuur te niet doet en verandert. We kunnen ook de aanklevende gerechtigheid noemen die ons door de Heilige Geest geschonken wordt en tot uiting komt in de goede werken. Daardoor zijn we niet voor God rechtvaardig maar ook voor de mensen, door wie wij voor rechtvaardig worden gehouden. Dit alles komt tot uiting in het doden van de zonden of van de oude mens en in de vernieuwing van de nieuwe mens. Anders gezegd: dit komt tot uiting in een haat tegen de zonde, in liefde voor de gerechtigheid en in het ijverig bezigzijn in goede werken. Dit wordt gewoonlijk de nieuwe gehoorzaamheid genoemd waarvan we lezen in 1 Johannes 3:7: “Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig”; en in Openbaring 22:11: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid.” ==== 30. Mag de wedergeboorte gescheiden worden van de rechtvaardiging? ==== Nee, dat mag niet, maar ze moeten wel van elkaar onderscheiden worden. Het zijn namelijk twee weldaden die nooit met elkaar vermengd moeten worden – ik bedoel de rechtvaardiging en de heiliging. David spreekt in Psalm 32:2 van de rechtvaardiging: “Welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent.” En in hetzelfde vers spreekt hij dan over de vernieuwing van het leven: “.. en in wiens geest geen bedrog is”. Het is als bij de erfzonde die we van Adam hebben overgeërfd. Daarbij gaat het ook om twee dingen: eerst is er de schuld en toerekening van de zonde en ongerechtigheid, waarvan Romeinen 5:12 zegt dat door één mens – namelijk Adam – de zonde de wereld is binnengetreden; vervolgens is er het beroofd worden en het missen van de gerechtigheid, als gevolg van die toerekening van schuld. Mar nu is er een grote tegenstelling tussen Adam en Christus. Zij zijn de oorzaak van twee tegenstrijdige zaken, namelijk enerzijds van de zonde en anderzijds van de gerechtigheid die zij als vrucht voortbrengen. De gerechtigheid door Christus wordt op dezelfde manier ons deel als de zonde door Adam. Daarom is het nodig dat we dan zowel de toegerekende gerechtigheid als het aanklevende nieuwe leven ontvangen. In de eerste gave is onze wezenlijke rechtvaardiging voor God begrepen, omdat die volmaakt is en het geweten tevreden en gerust stelt.((*Romeinen 5:1)) Maar in de tweede ontvangen we de vernieuwing van ons leven, waarin we dagelijks moeten toenemen. We moeten daar echter tegenover God niet op steunen, omdat ze onvolmaakt is.((*Romeinen 7:18-23)) ==== 31. Komen de rechtvaardiging en de heiliging in niets met elkaar overeen? ==== Zij komen in verschillende zaken overeen: - Wat de werkende oorzaak betreft. God is namelijk de oorsprong en bron van beide door de verdienste van Christus. - Wat de instrumentele oorzaak betreft. Het geloof neemt namelijk de rechtvaardiging aan, maar het werkt de heiliging uit.((*1 Timoteüs 1:5)) - Wat het doel ervan betreft. Zowel de rechtvaardiging als de heiliging zijn namelijk op hetzelfde doel gericht. De rechtvaardiging vormt daarbij de oorsprong, en de heiliging is de weg die men daarna gaat.((*Efeziërs 2:10)) ==== 32. Is er onderscheid tussen de rechtvaardiging en de gave van de Heilige Geest? ==== Jazeker. De verloren zoon werd met zijn vader alleen verzoend door diens barmhartigheid, omdat zijn vaderlijk hart van liefde brandde. Het ging de vader niet om de juwelen die aan de in verzoening aangenomen zoon gegeven werden. [Het gaat eigenlijk om de vraag] wat het onderscheid is tussen de rechtvaardiging en de vernieuwing van het leven. - Het onderscheid is er in wezen of in zijnsvorm. Want de rechtvaardiging bestaat uit de vergeving van de zonden en de toerekening van de gerechtigheid; ze is een aannemen van de persoon om het eeuwige leven te ontvangen. Het is een gave vanuit Gods barmhartigheid omwille van het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Maar de vernieuwing is een verandering van de zondige aard in een die geheiligd en zuiver is. Dat gebeurt door de Heilige Geest Die in het hart van de gerechtvaardigden woont en een nieuwe gezindheid aanwakkert die met Gods wil overeenstemmen. De schenking van de Heilige Geest is dus geen onderdeel van de rechtvaardiging, maar een gevolg van deze grote weldaad. Het is zoals de Grieken spreken over een //episagma// en //prosthekes meros//, dat is een reismantel (bij wijze van spreken) en wat erbij hoort. De vernieuwing is dus een verzegeling en een bewijs van de rechtvaardiging, die men ontvangen heeft omwille de Middelaar, zoals Efeziërs 1:3,4: “In Hem zijt gij, toen gij gelukkig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis.” - Het is er ook in subjectieve zin, want het subject van de gerechtigheid wordt niet in ons gevonden, maar in Christus. Maar het subject van de heiligmaking is het verstand, de wil, de genegenheden en al uw ledematen.((*Romeinen 6:19 *Kolossenzen 3:5)) - Het is er eveneens in objectieve zin, want de rechtvaardiging ziet op de volkomen gehoorzaamheid van Christus, maar de heiliging heeft de wet tot voorwerp. - Het bestaat ook in oorzakelijke zin. De rechtvaardiging heeft haar oorzaak niet in ons, omdat ze niet gelegen is in onszelf. Maar de heiliging heeft haar oorzaak in de wil, die de ‘motor’ is van de menselijke daden. “Want de oorsprong van de daad is de wil of de ‘voorbedachte raad’; de oorsprong van de wil is de begeerte en het verstand”, zegt Aristoteles in zijn //Majorum Moralium//, boek 1, hoofdstuk 12. Het verschil zien we ook in de personen en hun daden. In Titus 3:5 worden de wedergeboorte en de vernieuwing daadwerkelijk aan de Heilige Geest toegeschreven. De rechtvaardiging wordt echter ten enenmale aan Christus toegeschreven. “En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden” (Genesis 22:18). - Het is ook zichtbaar in de effecten of gevolgen. De rechtvaardiging spreekt ons vrij van Gods gericht, maar de heiliging doet dat niet. - De rechtvaardiging is een unieke daad, die éénmaal plaatsvindt, maar de wedergeboorte [of vernieuwing en heiliging] is dat niet, omdat die niet in één ogenblik in de tijd plaatsvindt. Deze laatste is een proces, waarbij het ene na het andere plaatsvindt. De heiliging vindt ook in trap en mate plaats naar Gods welbehagen. De heiliging wordt hier begonnen maar zal pas in het eeuwige leven tot haar bestemming komen. Bovendien is de rechtvaardiging een zuivere weldaad, maar de wedergeboorte of vernieuwing van het leven is een werk dat we schuldig zijn om te doen. - Paulus brengt het onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging mooi onder woorden. Hij klaagt namelijk over zijn inwonende ongerechtigheid: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (Romeinen 7:24). Maar de toevlucht nemend tot de hem toegerekende gerechtigheid die alleen gegrond is op de barmhartigheid van God, roemt hij met een volkomen vertrouwen op God tegen alles in het leven, tegen de dood en tegen allerlei tegenspoed.((*Romeinen 8:33-39)) ==== 33. Wat zijn de middelen om de rechtvaardiging tot stand te brengen? ==== - De uitwendige oorzaak waardoor de weldaad van de rechtvaardiging in uitwendige zin verkondigd en aangeboden wordt, is de stem van het Evangelie. “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek” (Romeinen 1:16). Dat wil zeggen: het is een werktuig van God dat werkelijk krachtig genoeg is om zalig te maken. “Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof” (vers 17). Daarom wordt het “het woord des levens” genoemd,((*Handelingen 5:20)) het “woord der zaligheid” of “heilsboodschap”,((*Handelingen 13:26)) en “het woord en de bediening der verzoening”.((*2 Korintiërs 5:18)) - Degenen die getuigen van deze zegening – maar die niet verkopen! – zijn de dienaren van het Evangelie. Johannes 20:23 zegt daarvan: “Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.” Want het geloof is uit het horen, en het horen door de prediking van het Woord (vgl. Romeinen 10:17). - De inwendig werkende oorzaak zien we in twee opzichten. - Het werktuig dat door God gegeven wordt, oftewel de hand die de aangeboden genade van de rechtvaardiging aanneemt en ontvangt, is het zaligmakende geloof dat door de Heilige Geest in de gelovigen wordt ingeplant. “Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet” (Romeinen 3:28). Op deze plaats en vele andere wordt ons duidelijk gemaakt dat we gerechtvaardigd en zaliggemaakt worden //door// het geloof((*Galaten 2:16 *Efeziërs 2:8)) en //uit// het geloof.((*Romeinen 3:28)) Let op: dit zijn de specifieke uitdrukkingen in dit verband. Er zal nooit “//om// het geloof” gezegd worden!((*Romeinen 10:8)) Daarom spreken we ook over de rechtvaardigheid van het geloof; dat wil zeggen dat de rechtvaardigheid door het geloof omhelsd wordt als men het Evangelie gelooft. - De inwendig verzegelende oorzaak is de Heilige Geest. Hij verzegelt de rechtvaardiging in ons hart, en wel op zó’n manier dat we daar niet mee aan kunnen twijfelen. “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis” (Efeziërs 1:13).((*1 Korintiërs 6:11)) - De uitwendig verzegelende oorzaak wordt gevormd door de sacramenten. Het ene is het sacrament van de inlijving, het andere van de verlossing. “En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof” (Romeinen 4:11).((*Titus 3:5)) ==== 34. Hoe worden we dan eigenlijk door het geloof gerechtvaardigd? ==== Dat gebeurt niet vanwege inwendige waardigheid of verdienste van het geloof, en evenmin omdat het geloof opgevat zou worden als een nieuwe hoedanigheid in ons. De oorzaak ligt niet in de kracht van ons geloof tot rechtvaardiging, want die kracht wordt aan de liefde ontleend; en ook niet omdat het geloof en de liefde zich hier samen voor inspannen. De rechtvaardiging vindt ook niet plaats doordat het geloof deel krijgt aan de Geest van Christus waardoor de rechtvaardige gelovig wordt. Ons wordt immers bevolen de rechtvaardigheid niet in onszelf te zoeken, maar in Christus.((*2 Korintiërs 5:21)) We worden alleen gerechtvaardigd omdat het geloof de rechtvaardigheid die ons in het Evangelie wordt voorgehouden, aanneemt en omhelst. “Want de gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof” (Romeinen 1:17). Het geloof is namelijk voor wat de rechtvaardiging aangaat, alleen maar passief. Er is niets van ons dat er iets aan toedoet om Gods genade te ontvangen; maar wat ons ontbreekt, ontvangen we van Christus. ==== 35. Hoe kan men dan zeggen dat het geloof ons toegerekend wordt tot gerechtigheid? ==== Dat kan men niet in absolute zin zeggen, wel echter als we het geloof niet op zichzelf maar in relatie met het Voorwerp van het geloof, de Gekruisigde. Dat maakt Romeinen 3:22 duidelijk waar Paulus zegt dat de “gerechtigheid Gods [is] door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven”. Ook Romeinen 3:25 wijst hierop: “Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed”. In deze teksten wordt onder het woord “geloof” – door een metonymisch gebruik ervan – de gekruisigde Christus verstaan, maar dan alleen voor zover Hij door het geloof is aangenomen. In deze zin is het geloof van Abraham hem toegerekend tot of voor rechtvaardigheid, zoals we zien in Romeinen 4:9, waar duidelijk wordt gemaakt dat het geloof ieder die gelooft, tot rechtvaardigheid wordt gerekend. Dat betekent dus dat de gekruiste Christus, die door het geloof wordt aangenomen, door God gerekend wordt als onze rechtvaardigheid. Dat gebeurt dus – nogmaals gezegd – door God die vanaf zijn rechterstoel zijn rechterlijke uitspraak geeft en verklaart dat we rechtvaardig zijn. Het is als met een hand die een gegeven schat in ontvangst neemt. Die hand maakt niet rijk, maar de schat. Zo worden wij ook niet gerechtvaardigd door de daad van ons geloof, maar door Christus Zelf, die wij door het geloof aannemen. Zo bedoelen onze rechtzinnige godgeleerden het als ze zeggen dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden. Het geloof wordt dus in correlatieve zin, in relatie tot het Voorwerp van het geloof [dat is Christus] tot rechtvaardigheid gerekend. Dat dit wáár is, blijkt uit de woorden van Paulus in Romeinen 3:27,28.((*Galaten 2:15,16)) Daar wordt de uitspraak dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, gesteld tegenover die waarin gezegd wordt dat we uit onze werken worden gerechtvaardigd. Dat zijn twee elkaar tegensprekende redenen. De logica van deze tegenstrijdigheid maakt duidelijk dat niemand door het geloof gerechtvaardigd wordt door een bepaald werk, hetzij van ons of van God in ons, maar alleen voor zover dat werk de verdienste van Christus in zich heeft opgenomen. Het ongeloof strijdt vanuit zichzelf wel tegen het geloof, en het niet-werken of het nalaten van goede werken tegen de werken van de wet. Maar ten aanzien van de rechtvaardiging zijn het //geloof//, dat op de verdienste van Christus steunt, en de //werken//, die steunen op de verdienstelijkheid van een mens, tegenstrijdige zaken. Daarom stelt Paulus de rechtvaardigheid van de wet en de rechtvaardigheid van het geloof regelrecht tegenover elkaar. In Filippenzen 3:9 verwerpt hij dan ook de rechtvaardigheid die uit de wet is. Hij kan zich namelijk alleen maar geruststellen door de rechtvaardigheid die uit het geloof in Jezus Christus is, of anders gezegd: uit God door het geloof. ==== 36. Waarom wordt in de uitdrukking “Wij worden door het geloof alleen gerechtvaardigd” het woord “alleen” toegevoegd? ==== Dat gebeurt opdat men zal begrijpen dat de belofte van de zaligheid alléén door het geloof ontvangen wordt, en dat onze rechtvaardigheid niet afhankelijk is van enige waardigheid of verdienste door onze goede werken. Maar kan men het toevoegen van het woordje “alleen” dan wel uit de Schrift bewijzen? Ja, dat is mogelijk. - In Marcus 5:36 wordt het woord uitdrukkelijk genoemd. De Heere Jezus wilde hier Jaïrus ondersteunen, en zegt dan tegen hem: “Wees niet bevreesd, geloof alleen”. Met deze woorden geeft Christus duidelijk aan dat Hij niets anders verlangt dan een geloof, want zonder het geloof is het onmogelijk om God welgevallig te zijn.((*Hebreeën 11:6)) - We kennen in de Schrift nog een uitspraak die even krachtig is, namelijk Galaten 2:16. Daar zegt Paulus dat de mensen niet gerechtvaardigd worden dan door het geloof. En hij voegt er nadrukkelijk aan toe: “wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet”. Zie ook Romeinen 3:28 en Romeinen 4:6, waar beide keren benadrukt wordt dat het is “zonder werken”. De rechtvaardigheid wordt dus te enenmale aan het geloof alleen toegeschreven, en niet aan de werken. Dit wordt ook bevestigd door het woordje //dorean// – om niet, uit genade, als een schenking.((*Romeinen 3:24)) Dit woordje sluit dus alle verdiensten uit van hen aan wie goed of kwaad wordt toegerekend. Zie Psalm 35:19, waar David zegt dat de vijanden hem “zonder oorzaak” haten (//dorean, chinnam//, zonder mijn schuld, onverdiend, om niet), en zonder dat hij hun een oorzaak tot haten gegeven had. - De apostel zegt in Romeinen 10:3 dat de Joden zich niet aan de gerechtigheid van God hebben onderworpen, omdat ze hun eigen gerechtigheid wilden doen gelden als de rechtvaardigheid van het geloof.((*Galaten 3:2-5 *Filippenzen 3:7,8)) Paulus zegt dat hoe onberispelijk hij ook was voor de mensen in het houden van de wet, hij het alles voor “vuilnis” houdt, opdat hij de gerechtigheid die van God is, door het geloof zou verkrijgen. Daarmee geeft hij aan dat het onmogelijk is dat het geloof én de werken samen als een oorzaak van de gerechtigheid kunnen worden gezien. - Het is nodig om aan Christus alléén de eer toe te schrijven en het benauwde geweten van de mens in zijn uiterste te troosten. Daarom is het woordje “alleen” vereist! - Hier komt de mening van de kerkvaders nog bij. Gennadius, die een uitlegger is van de brieven van Paulus, zegt dat het geloof //alleen// rechtvaardigheid schenkt. Zo is het ook bij Ambrosius in hoofdstuk 3 van zijn //Brief aan Romam//: “Zij zijn om niet gerechtvaardigd, omdat ze niets werkend en niets verdienend, door het geloof //alleen// gerechtvaardigd zijn.” ==== 37. Wat sluit het woordje “alleen” dan buiten, als we zeggen dat we door het geloof alleen gerechtvaardigd worden? ==== Niet de zaken die samen de rechtvaardiging veroorzaken – dus de zaken die buiten ons omgaan, worden buitengesloten, maar alleen de ‘oorzaken’ die in onszelf zijn. Dat wil zeggen: niet de genade of de barmhartigheid van God, die ons rechtvaardigt, en ook niet de verdienste van Christus’ dood, die ons tot rechtvaardigheid wordt toegerekend, worden buitengesloten, maar alleen onze goede werken en eigenschappen, en die van de heiligen. Daarom wordt heel terecht gezegd dat het geloof alléén rechtvaardigt, omdat dit het enige ‘werktuig’ en de enige kracht in ons is waardoor wij de rechtvaardigheid van Christus ontvangen en aannemen. Wat de werkende oorzaak betreft, is het alleen God die rechtvaardigt, en niet het geloof. Wat de verdienende oorzaak betreft, is het alleen de gehoorzaamheid van de Zoon die ons rechtvaardigt. Maar wat de instrumentele oorzaak betreft, is dat het geloof. ==== 38. Waarom voegt Paulus eraan toe: “zonder werken der wet” (Romeinen 3:28 en 4:6)? ==== Hij wil hiermee niet ontkennen dat de werken van de wet bij de rechtvaardiging horen, maar hij wil wel benadrukken dat ze geen oorzaak van de rechtvaardiging. //Welke werken sluit Paulus dan buiten?// - Niet alleen de ceremoniële verplichtingen (zoals onze tegenstanders beweren), maar ook de zedelijk goede werken, zoals blijkt uit verschillende uitspraken die hij als bewijs hiervoor naar voren brengt. Hij zegt in Romeinen 3:20: “Uit werken der wet [zal] geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden, want wet doet zonde kennen.” De wet doet dus wel zonde kennen, maar geen rechtvaardigheid. In Romeinen 4:15 staat dat de wet toorn bewerkt, omdat ze door niemand wordt onderhouden, en ze bewerkt dus geen rechtvaardigheid. Hetzelfde zien we in Romeinen 7:7: “Immers ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren.” Galaten 3:10 stelt: “Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” En in vers 12 lezen we: “Bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven.” - Paulus sluit ook de zedelijke werken buiten (zoals dezelfde tegenstanders zeggen) die de nog niet wedergeboren mensen doen op grond van de letter van de Schrift of vanuit hun natuurlijke vermogens buiten de genade van Christus om. Ieder die niet wedergeboren, dus nog buiten Christus is, kan immers nooit iets goeds doen. Maar dat niet alleen, Paulus sluit ook de goede werken van de wedergeboren mensen uit en eveneens de werken die vanuit de genade gedaan zijn of vanuit het geloof voortkomen. Dat gold ook voor Abraham, die ons voorgehouden wordt als een voorbeeld van degenen die gerechtvaardigd worden. Hij werd wel voor een rechtvaardig en wedergeboren mens gehouden, omdat hij werken deed waarvoor hij door de mensen geprezen werd. Maar bij God was hij daardoor niet gerechtvaardigd. Hoewel hij vele jaren lang in een heilig leven had uitgemunt, rekende God hem alleen rechtvaardig vanwege zijn geloof.((*Romeinen 4:2,3 *Habakuk 2:4)) Er wordt ook niet gesproken van ongelovigen, maar van gelovigen. “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (Habakuk 2:4). En als David wedergeboren is, roept hij van zichzelf en alle anderen die God vrezen: “Welgelukzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is” (Psalm 32:1). En in Psalm 143:2 staat: “Ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig.” De apostel zegt: “Want ik ben mij van niets bewust," namelijk van ongerechtigheid, waarvan mensen hem zouden kunnen beschuldigd hebben, "maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd” (1 Korintiërs 4:4) Dit alles is ook geen wonder, want de goede werken zijn een vrucht van de rechtvaardiging en geen oorzaak. - Die werken zijn ook maar weinig in aantal, ze zijn onvolkomen en altijd bezoedeld door een of andere tekort van onze kant. “Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed” (Jesaja 64:6).((*1 Koningen 8:46)) De gerechtigheid die ons innerlijk aankleeft, is immers nog niet zo krachtig in ons en ook niet bestendig, iets wat onze tegenstanders zelfs moeten toegeven! Hieruit volgt dus dat de tegenovergestelde krachten, namelijk de zonde, ook niet zomaar is weggenomen. De overblijfsels van de zonde blijven dus nog in datgene wat onvolkomen is. Bellarminus zegt wel dat de ‘aanklevende gerechtigheid’ volkomen is voor zover het de habitus of de ‘hebbelijkheid’ ervan betreft, en alleen onvolkomen als het om de daden gaat. Maar dat is een verzinsel en een zinloze uitvlucht. Het wel of niet volmaakt zijn van de daad hangt immers af van het wel of niet volmaakt zijn van die habitus. Zo zegt Aristoteles in zijn //Ethiek//: “Van de beste habitus komt het tot de beste daad”.((//Eth. ad Eudem.//, boek 2, hoofdstuk 1,3.)) De voorafgegane rechtvaardigheid wordt echter weer tenietgedaan door de daaropvolgende zonde.((*Ezechiël 18:24)) - Er staat in Jakobus 2:10: “Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden.” Dat wil zeggen: hij wordt terecht als een schuldige gezien vanwege de overtreding van de wet in het algemeen. Wie immers in het geringste de wet overtreedt, schendt daarmee de majesteit en de voortreffelijkheid van de Wetgever. Daardoor moet de hele wet als één geheel gezien worden. Als dus één gebod wordt overtreden, is het gevolg dat beide tafels van de wet versmaad en veracht worden, ja de Wetgever zelf! Alle geboden zijn immers verordend door één Wetgever, en daarom is ook heel de wet één. - De persoon wordt bij God ook niet aangenaam vanwege zijn goede werken. Het is juist andersom: de werken worden pas aangenaam voor God als de mens daaraan vooraf genade bij God gevonden heeft. Daarom staat er in Genesis 4:4: “De HERE sloeg acht op Abel en zijn offer.” En Hebreeën 11:4 stelt dat Abel door het geloof een beter offer aan God heeft gebracht dan Kaïn. - Paulus stelt in 2 Korintiërs 5:18 dat de verkondiging van de bediening der verzoening altijd in de gemeente moet blijven. Daardoor hebben de gelovigen tot aan het eind van hun leven geen andere rechtvaardigheid dan die hier beschreven wordt. ==== 39. Waarom zegt Jakobus dan in hoofdstuk 2:21 dat Abraham is gerechtvaardigd uit de werken? ==== Dat doet hij, omdat hij hier niet spreekt over de oorzaak, maar over de vrucht waaruit men de rechtvaardiging kan herkennen. Hij zegt immers dat Abraham gerechtvaardigd is uit de werken, toen hij zijn zoon Izak op het altaar geofferd had. Dat betekent dat men constateerde dat hij hiervóór al door het geloof was gerechtvaardigd, wat men zag vanuit zijn werken, die een getuigenis waren van zijn rechtvaardiging. Op deze manier bezien wordt een mens uit de werken gerechtvaardigd. Dat wil zeggen: de heiliging van zijn leven toont aan dat hij iemand is die door de gehoorzaamheid van Christus gerechtvaardigd wordt. Die heiliging komt immers als een vrucht uit de rechtvaardiging voort en getuigt daar ook van. Zo kan ook gezegd worden dat God Zijn uitverkorenen op de jongste dag uit hun werken zal rechtvaardigen. Het gaat bij deze dingen immers respectievelijk om het beginsel van 'zijn' en het beginsel van 'kennis': het geloof doet ons rechtvaardig //zijn//, terwijl de werken doen //weten// dat we rechtvaardig zijn. Daarom zal de Heere op de jongste dag juist het beginsel van de //kennis// van de gerechtigheid door het geloof openlijk tentoonstellen, als Christus voor het oog van alle schepselen zal zeggen: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af” (Matteüs 25:34). ==== 40. Wat was voor Paulus het uitgangspunt van zijn vraag over de rechtvaardiging? Of: waarin bestaat het verschil van mening [met …]? ==== Het gaat over de werkende en verdienstelijke oorzaak van de rechtvaardiging. Anders gezegd: kunnen we zeggen dat de voldoening van Christus die door het geloof wordt aangenomen, daarmee samenvalt of zijn er ook nog onze werken? De restanten van dat verschil van mening zijn er in de roomse leer steeds gebleven. De vertegenwoordigers daarvan die heel scherpzinnig wilden zijn, schreven weliswaar het begin van de rechtvaardiging – die door hen wel de eerste rechtvaardiging werd genoemd – aan de verdienste van Christus toe, maar de voortgang ervan – die ze de tweede rechtvaardiging noemden – aan de verdienste van de goede werken. Maar tegenwoordig wordt de rechtvaardiging als zodanig door de listen van de duivel ter discussie gesteld. In de tijd van de apostelen ging het niet over de vraag of de rechtvaardiging een verandering is oftewel een natuurlijk proces vanaf aanklevende ongerechtigheid tot aanklevende gerechtigheid. Het ging toen niet om de vraag of de rechtvaardiging gelegen is in het uitgesproken vonnis door de Rechter, wat men tegenwoordig wel doet. Maar men onderzocht wel of de rechtvaardiging, die gelegen is in het uitgesproken van de Rechter over de schuldige, plaatsvond vanwege de werken of om Christus’ wil. ==== 41. Wat zijn voor Paulus de bewijzen dat goede werken geen oorzaak kunnen zijn van de rechtvaardiging? ==== - Alle mensen zijn zondaren, en het is onmogelijk dat uit een onrein hart een zuivere en volkomen gehoorzaamheid tot God kan voortkomen. Want Hem is niets aangenaam dan alleen wat in alles volkomen en oprecht is en niet is besmet met iets onreins. Dit heeft men echter in de mens nooit kunnen vinden, en men zal het ook nooit vinden.((Zie Romeinen 1, 2 en 3.)) - De Heilige Schrift zegt dat niemand uit de werken van de wet rechtvaardig is, ‘ook niet één’.((*Romeinen 3:10)) Dit staat namelijk vast: “Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet” (Galaten 3:10). Niemand echter, zelfs niet de meest heilige, voldoet aan Gods wet, zoals blijkt uit de klacht van de apostel in Romeinen 7.((*1 Johannes 1:10)) - De apostel zegt: “Want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven” (Galaten 2:21). - God wil niet dat iemand zichzelf gaat prijzen, want ons roemen is uitgesloten (Romeinen 3:26,27).((*Efeziërs 2:8,9)) - Door de wet is de kennis van de zonde, en de wet ‘bewerkt toorn’. Dat wil zeggen: zij verkondigt dood en oordeel aan hen die geen volkomen gerechtigheid vanuit zijn werken kan aantonen.((*Romeinen 4:15 *Galaten 3:10)) - De wet is [door Mozes] gegeven ná de belofte van rechtvaardiging en het eeuwige leven.((*Galaten 3:17)) - De erfenis van het eeuwige leven is een gave en geen verdienste.((*Romeinen 6:23 *Galaten 3:12 *Efeziërs 2:8)) - “Het lijden van de tegenwoordige tijd (en dus ook ons doen en laten) weegt niet op tegen (is niet gelijkwaardig aan) de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” (Romeinen 8:18). En in 2 Korintiërs 4:17 lezen we: “Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid.” ==== 42. Met welke argumenten bevestigt hij de rechtvaardigheid uit het geloof? ==== - Alleen deze leer heeft het getuigenis vanuit de wet en de profeten;((*Romeinen 3:25 *Genesis 3:15 *Genesis 22:18)) en Christus is het einde van de wet (Romeinen 10:4). De offers en de andere ceremoniën hebben Christus en de gerechtigheid die uit het geloof is, uitgebeeld. “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (Habakuk 2:4). “Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is” (Psalm 32:1). En daartegenover staat Psalm 143:2: “Want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig”; dat wil zeggen: rechtvaardig vanuit de gehoorzaamheid aan de wet. Ten slotte noem ik Handelingen 10:43: “Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam.” - De overeenkomst in gelijke personen((Uyt de verghelijckinge van ghelijcke persoonen)). Abraham was, vanwege de norm((het voorschrift)) en de uitnemendheid van zijn geloof, de vader van alle gelovigen. Hij is door het geloof gerechtvaardigd, en niet door de wet.((*Genesis 15:6 *Romeinen 4:13 *Romeinen 14:23)) God is altijd gelijk aan Zichzelf, en de manier waarop de vader van alle gelovigen gerechtvaardigd is, is dezelfde als die voor zijn gelovige kinderen. - De zaligheid is niet beloofd aan hem die de wet vervult, maar aan hem die gelooft. Die belofte over de wet zou een lege belofte geweest zijn en de zaligheid zou dan altijd twijfelachtig en onzeker moeten zijn, omdat niemand de wet vervult. We zouden ook altijd onzeker zijn over de vraag of we genoeg goede werken gedaan hebben om de rechtvaardigheid te ontvangen. “Daarom is het alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht” (Romeinen 4:16). De gelovige mag dus alleen rusten en steunen op Gods barmhartigheid. Wat uit de genade in Christus is, is namelijk vast en zeker; maar dat geldt niet voor wat uit ons en onze werken is. - De analogie van dezelfde personen in tegenovergestelde zaken.((*Romeinen 5:19)) - Aandacht voor de vruchten [van het geloof]. Vanuit de rechtvaardigheid door het geloof alléén komt vrede met God voort. Die vrede houdt in: een gerustgesteld geweten en de blijdschap die uit een goed geweten voortkomt. Een goed geweten spreekt ons vrij van schuld, van zonde en van dood. Het geeft ook een vrijmoedige omgang met God, en de hoop op de heerlijkheid bij God, in het eeuwige leven. - De heerlijkheid van Gods hoogste rechtvaardigheid én barmhartigheid, en de verdienste van Christus kunnen niet in haar geheel en ongeschonden bewaard en behouden blijven, dan alleen wanneer wij uit het geloof in Jezus Christus gerechtvaardigd worden. Vanuit de werken is dit onmogelijk, en dat geldt ook als we voor een deel uit het geloof en voor een deel uit de werken zouden worden gerechtvaardigd.((*Romeinen 3:19,20,25-27)) ==== 43. Welke doelen zijn er als het over onze rechtvaardiging gaat? ==== - Ten aanzien van God is het voornaamste en hoogste doel Zijn heerlijkheid. “Tot lof van de heerlijkheid zijner genade”, zegt Efeziërs 1:6; en “tot lof zijner heerlijkheid”, zegt Efeziërs 1:14. Het mag niet zo zijn dat Zijn lof aan mensen wordt gebracht, maar alleen aan de Heere. En die lof moet ook bij Hem blijven. Het gaat er namelijk om dat men van Hem belijdt dat alleen Hij rechtvaardig en barmhartig is, en dat Hij diegenen rechtvaardigt die in het geloof in Jezus Christus zijn (Romeinen 3:25,26). \\ In deze teksten is sprake van tweeërlei heerlijkheid van God: - de heerlijkheid vanwege Zijn rechtvaardigheid, omdat Hijzelf rechtvaardig is. - De heerlijkheid vanwege Zijn barmhartigheid, omdat Hij hén rechtvaardigt die uit het geloof in Jezus Christus leven. \\ In deze ene weldaad van de rechtvaardiging zien we het bewijs van die wonderlijke vermenging van Gods rechtvaardigheid en Zijn barmhartigheid. Daarin zien we Zijn heerlijkheid, omdat Hij rechtvaardig is tegenover Zijn Zoon in het straffen van de zonden. God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard maar Hem voor ons tot zonde gemaakt. Maar we zien ook Zijn barmhartigheid jegens ons, die in Christus geloven en die vanuit zichzelf in hun oude natuur ook goddeloze en onrechtvaardige mensen zijn. Hij rekent ons namelijk door het geloof de rechtvaardigheid toe. - Het gaat ook om de bekendmaking van Gods goedheid. Petrus roept de gelovigen op “om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Het belangrijkste doel voor wat ons mensen betreft, is dat wij door Gods toerekening gerechtvaardigd in Zijn gunst leven en zelf ook rechtvaardig zijn. Dat wil zeggen: dat we vrij van de schuld door de zonde zijn en het voor ieder zichtbaar is dat we uit de gave van de rechtvaardigheid van Christus leven.((*Romeinen 5:19)) Het is bovendien van belang dat het recht van de wet in ons vervuld wordt, en dat we genieten van de vrucht die de gerechtigheid geeft, namelijk het eeuwige leven. “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus” (Romeinen 8:17) – erfgenamen “overeenkomstig de hope des eeuwigen levens” (Titus 3:7). Het gaat er ook om dat wij zelf beter en rechtvaardiger gaan leven. “Indien wij, trachtende in Christus gerechtvaardigd te worden, ook zelf zijn gebleken zondaars te zijn, staat Christus dan in dienst der zonde? Volstrekt niet” (Galaten 2:17). We worden door het geloof in Christus gerechtvaardigd, en zo wordt de oude mens vernietigd door de kracht van de gekruiste Zoon van God. Het doel daarvan is dat Christus in ons woont en wij dankbaar zijn tegenover God voor zo’n grote weldaad; en dit moet dan ook blijken in ons doen van goede werken. Dat is de reden dat Paulus in vrijwel al zijn brieven uit de leer van het geloof of van de rechtvaardiging de leer van de heiliging of van de goede werken laat voortkomen. De heiliging is dus een vrucht en een noodzakelijk gevolg van de rechtvaardiging. ==== 44. Wat zijn de neveneffecten? ==== Als men op Gods werken let, gaan de verkiezing en de effectieve roeping in volgorde vóór de rechtvaardiging.((*Romeinen 8:20)) Vanuit de mens gezien, gaan zijn voorziene werken en evenmin zijn verdiensten die met Gods barmhartigheid overeenstemmen of die – zoals men wel zegt – voor die barmhartigheid in aanmerking komen, níet voor. Nee, dan gaan de zonden en de werken van het vlees((Zie Romeinen 3.)) vooraf. Augustinus zegt immers: “De goede werken volgen de gerechtvaardigden na; ze gaan niet vooraf aan degenen die gerechtvaardigd moeten worden.” De goede vruchten zijn er immers niet vóórdat er een goede boom is. Er zijn zaken die met de rechtvaardiging samengaan en erop volgen; dat zijn de vrede in het geweten, en ook de blijmoedigheid en vrede in het hart.((*Romeinen 5:1)) Bovendien zijn er onze aanneming tot kinderen Gods en de heiliging of nieuwheid van leven – vruchten die beschreven worden in Galaten 5:22. Zij die door het geloof delen in Christus, ontvangen tegelijk met Hem de Heilige Geest, Die de Oorsprong en Bewerker van alle heiligheid is. Al de ontvangen weldaden en vruchten zijn wel van elkaar onderscheiden, maar toch zijn ze alle door een onverbreekbare band met elkaar verbonden, zodat ze nooit van elkaar gescheiden kunnen worden. De laatste vrucht is dus een ontwijfelbaar bewijs van het eerste; en dat geldt zowel in het hart van de gelovige als bij anderen. ==== 45. Wat is het hoofdeffect of de belangrijkste vrucht? ==== Dat is de toegang tot God,((*Romeinen 5:2)) en onze verheerlijking.((*Romeinen 6:21-23 *Romeinen 8:30)) Die begint al in dit leven en zal in het andere, eeuwige leven tot haar voltooiing komen. ==== 46. Wordt onze rechtvaardiging in dit leven voltooid tot volkomenheid? ==== Zoals we in de rechtvaardiging door God voor rechtvaardig verklaard en gehouden worden, zó worden we ook bestemd voor het eeuwige leven. Dat kan alleen maar gelden door Gods raad of besluit en Zijn rechterlijke uitspraak om eeuwig te mogen leven. Dat besluit heeft God als Rechter uitgesproken. Deze hemelse Rechter heeft ons de rechtvaardigheid toegerekend. Deze rechtvaardiging is in dit leven al volmaakt, al zal in het eeuwige leven deze zelfde toegerekende gerechtigheid pas ten volle worden geopenbaard en aan ons worden toegepast. Toch wordt de rechtvaardiging in dit leven al geheel gerealiseerd, en daarom mag van de mens gezegd worden dat hij ten volle en volkomen gerechtvaardigd is. “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods – en daarom ook gerechtvaardigd – en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen” (1 Johannes 3:2). Maar als we de praktijk van ons leven((de uytvoeringe)) en wat ons aankleeft, plaatsen tegenover het leven en de heerlijkheid die ons toebedeeld wordt, dan zien we dat de rechtvaardiging in ons leven nog niet geheel gerealiseerd wordt. Daarom mogen we zeggen dat de rechtvaardiging in dit leven nog onvolkomen is. //Kan de weldaad van de rechtvaardiging dan vanwege de zonden teniet worden gedaan?// Nee, beslist niet, want Gods plan kan het doel nooit missen. “Een ieder, die uit god geboren is, doet geen zonde – namelijk tot de dood – ; want het zaad Gods blijft in hem en hij kan niet zondigen” (1 Johannes 3:9). Ten slotte: “De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (Romeinen 11:29). ==== 47. Wanneer gevoelt men de noodzaak en de praktijk van de rechtvaardiging het meest? ==== - Als men zijn geweten ernstig onderzoekt en zichzelf moet beschuldigen. Dat doet men niet voor een mens van deze aarde, maar voor de hemelse Rechter. De mens werpt zich dan voor God neer en vernedert zichzelf. Hij denkt bij zichzelf dat God met de hoogste majesteit en gerechtigheid bekleed is, voor Wie niets kan bestaan dan alleen wat in alle opzichten oprecht en volkomen is.((*Jesaja 33:14 *Job 9:19,20)) - Als men de onvolmaaktheid van zijn gerechtigheid ervaart. “Zie, in zijn dienaren stelt Hij geen vertrouwen, en bij zijn engelen vindt Hij dwaling; hoeveel te meer bij hen die in lemen hutten wonen, welke grondslag is in het stof” (Job 4:18,19). - Als men zijn vele en ernstige zonden beseft. “Als Gij, HERE, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan?” (Psalm 130:3) Als we ons in het volle besef van onze ellende en armoede als hulpeloze en troosteloze mensen voor God neerwerpen en ons verootmoedigen, dan dorsten we naar de genade van Christus en nemen tot Hem onze toevlucht. Daarom zegt Jesaja in hoofdstuk 61:1, dat Christus gezonden is “om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.” En Christus nodigt alleen mensen tot Zich die “vermoeid en belast” zijn (Matteüs 11:28). En in Matteüs 9:13 zegt Hij: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” – namelijk tot bekering. Denk aan het voorbeeld van de farizeeër en de tollenaar.((*Lucas 18:10-14)) ==== 48. Welke zaken zijn in strijd met deze leer? ==== - In de eerste plaats zijn er de dwalingen van de roomsen. Zij leren namelijk het volgende: - dat de verdiensten //ex congruo// (dat wil zeggen: vanuit de voorbereidende goede werken) een ‘bewegende oorzaak’ zijn van de rechtvaardiging; - dat de sacramenten, voor zover ze een werk zijn, //ex opere operato// rechtvaardig maken; - dat we niet alleen door het geloof gerechtvaardigd worden; vele goddelozen zouden dat, naar hun mening, ook kunnen zeggen. Het geloof maakt alleen rechtvaardig in zover het gestalte krijgt in de liefde, en dan alleen nog maar ten aanzien van het beginsel van de rechtvaardiging. - dat de liefde de gestalte van de rechtvaardiging is; - dat de leer van de rechtvaardiging uit genade door het geloof een vrijbrief is om te zondigen, en dat de ijver om goede werken te doen daardoor verzwakt wordt en zelfs krachteloos wordt gemaakt; - dat men moet twijfelen aan de vergeving van de zonden; - dat de mensen met hun kinderspel van goede werken aan Gods gerechtigheid kunnen voldoen; - dat ze in hun wantrouwen op de verdiensten van Christus de toevlucht nemen tot de verdiensten van hun goede werken en tot de voorbede van de heiligen; - dat ze het vermogen om te rechtvaardigen aan Maria toeschrijven; - dat ze menen dat de paus macht heeft om de vergeving van de zonden te verkopen; - dat ze de gave van de gerechtigheid die ons in Christus door het geloof wordt toegerekend, geen enkele waarde toekennen; - dat ze de mensen voorhouden dat een mens wel voor het grootste deel door de verdienste van Christus wordt gerechtvaardigd, maar toch ook vanwege zijn goede werken en zijn verdiensten; - dat we volgens hen gerechtvaardigd worden door het evangelische geloof, dat ons gebiedt: “Doe dat en gij zult leven” (Lucas 10:28). Dat gebeurt in de vervulling van deze wet door de dienst van de priesters en de absolutie die zij geven en door het in stand houden van de menselijke tradities. - dat de rechtvaardigheid van de christen bestaat uit het geloof samen met de werken; - dat Christus alleen voldaan heeft voor de schuld van de zonden, maar niet tegelijk voor de straf; - dat de wedergeborenen in dit leven door hun gehoorzaamhed ten volle kunnen voldoen aan de wet. Hun goede werken kunnen ze tegenover Gods oordeel stellen en bovendien kunnen ze nog veel onnodige en overtollige werken boven de wet uit verrichten. - Vervolgens zijn er mensen hen die hun eigen gerechtigheid op de spits drijven. - Zij kunnen denken dat de rechtvaardiging niet alleen bestaat uit de vergeving van de zonden, maar ook uit de heiliging en vernieuwing van de inwendige mens; - Ze kunnen ook van mening zijn dat de rechtvaardiging – in aristotelische zin – een aandrift is om de rechtvaardigheid in ons te verkrijgen; - Voor anderen is de rechtvaardiging niets anders is dan het instorten van de rechtvaardigheid die ons aankleeft of de vernieuwing van het leven. Door het eerste trekken de gelovigen als het ware de liefde en andere deugden aan; door de laatste verdient een mens die met die goede eigenschappen is bekleed, nog meer rechtvaardigheid en bovendien het eeuwige leven. De rechtvaardiging wordt dan door de goede werken voltooid. - Weer anderen stellen dat Christus door Zijn dood verworven heeft dat wij met die aanklevende gerechtigheid en liefde worden bekleed. Door de verdienste daarvan kunnen wij het leven en de zaligheid verkrijgen en ontvangen we die ook werkelijk. - Rechtvaardiging en heiliging worden op deze manier echter vermengd. - De dwaling van Osiander, die leerde dat mensen gerechtvaardigd worden door Gods wezenlijke rechtvaardigheid, dus door de rechtvaardigheid die Gods wezen zelf is. - De mening van de zogenaamde vrijgeesten, die een vleselijke zorgeloosheid voorstaan; daarbij is een mens die uit genade alléén gerechtvaardigd is, vrij om te doen wat hij wil.