====== De goede werken ====== ==== 1. Wat zijn werken? ==== Het zijn voltooide daden, dus de resultaten van de daden die voor een bepaald doel bestemd of geschikt zijn. Men kan denken aan een huis, dat het resultaat is van hen die het bouwden. Men kan ook denken aan de daden zelf, zoals het opbouwen van het huis. We noemen het aanroepen van God, het liefhebben van de naaste, en het geven van milde gaven. ==== 2. Wat is – allerlei onderscheidingen daargelaten – een goed werk? ==== Theologisch en dus niet filosofisch gesproken, is het een uitwendige of inwendige daad die in overeenstemming is met Gods wet en wil. “Indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden” (Matteüs 19:17), “opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” (Romeinen 12:2). ==== 3. Hoe worden de goede werken genoemd? ==== Vanwege de werkzame oorzaak zijn het vruchten van de Geest. Als op het instrument gezien wordt, noemen we ze vruchten van het geloof. Gelet op de vorm, zijn het werken der wet. En als we naar hun aard kijken, noemen we ze goede werken of goede vruchten. ==== 4. Waarom gebruikt de Schrift vaker de woorden ‘goede werken’ dan het woord ‘deugd’? ==== Het woord ‘deugd’ wordt in de filosofie op een al te hoogmoedige manier gebruikt. De filosofen verstaan daaronder namelijk een bewust gekozen manier van doen en denken, een sterke en besliste wil samen met een natuurlijke aanleg en animo om goed te doen en te zijn. De benaming ‘goede werken’ is daarentegen veel duidelijker, want deze werken hebben niet alleen op de uitwendige maar ook op de inwendige daden van de wil betrekking, voor zover ze met Gods Woord overeenkomen. Wel moet gezegd worden dat de neigingen daartoe nog maar zwak zijn. ==== 5. Hoeveel soorten goede werken zijn er? ==== Twee; er zijn er die zich vanwege onze positie richten op God, en er zijn er die onze plicht tegenover onze naasten duidelijk maken. ==== 6. Wat is de werkende oorzaak van de goede werken? ==== De //eigenlijk werkende// Oorzaak ervan is de Heilige Geest van Christus, die we door het geloof hebben aangenomen. De Geest is het, die het verstand in ons werkt, en de wil, en die onze leden, die geheel en al van God waren afgeweken, door het Woord verlicht, verandert en vernieuwt, en zo bestuurt, dat wij Gods wil, die we kennen uit Zijn Woord, gaan gehoorzamen. “Want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in uw werkt” (Filippenzen 2:13). “Zonder Mij kunt gij niets doen”, zegt Christus in Johannes 15:5. En David zegt in Psalm 51:12: “Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest.” Daarom zijn het ook vruchten van de Geest,((*Galaten 5:22)) en dus niet van de vrije wil, tenzij dan voor zover die wil door de genade is vrijgemaakt. De //middellijke// oorzaak en oorsprong van de goede werken zijn de natuurlijk-menselijke vermogens van de ziel: het verstand, de wil en de genegenheden, maar dan alleen voor zover ze door de Geest gedeeltelijk herboren zijn. Onze vernieuwde geest is tot stand gekomen door de invloed van de Heilige Geest, die de Geest van Christus wordt genoemd. Maar ons vlees wordt gevormd door alles wat er aan verdorvenheid nog in ons is. Die twee vormen de nieuwe en de oude mens. Ze hebben in onze ziel nog geen verschillende woonplaats en ze werken ook niet elk apart. In alles zijn ze nog met elkaar vermengd. Toch komen die beginselen van vlees en geest, die zo geweldig tegen elkaar strijden, niet door onderlinge overeenstemming tot een gemengd werk. Nee, ze strijden tegen elkaar, wanneer ze, ieder apart, samenkomen als hetzelfde werk wordt gedaan. De een vecht tegen de ander en door die onderlinge strijd komt er een gemengde daad tot stand. Dat gebeurt dus niet door een onderlinge overeenkomst, maar juist door elkaar te bestrijden. Het wezen van die daad is dus een vrucht van de geest of van het vlees. De //instrumentele// oorzaak is het geloof; en dan niet vanwege de kracht of het vermogen ervan, maar voor zover het zijn Voorwerp, namelijk Christus, daadwerkelijk aanneemt. Daardoor vernieuwt de Heilige Geest ons en schept in ons het willen en het doen. Dus als het geloof de moeder of oorsprong van de goede werken wordt genoemd, wordt de eigenlijke werkende Oorzaak in beeldende, metonymische zin aangeduid door de instrumentele oorzaak. Het evangelie, dat wil zeggen: de verkondiging van de evangelische leer, wordt in Romeinen 1:16 “een kracht Gods tot zaligheid” genoemd. Dat wordt ook zo gezegd, omdat het geloof en de goede werken door een niet te scheiden band met elkaar hecht verbonden zijn en met elkaar samenhangen. Zonder het geloof is het immers onmogelijk om God welgevallig te zijn.((*Hebreeën 11:6)) “En al wat niet uit geloof is, is zonde” (Romeinen 14:23). Daarom worden alle goede werken uit het Oude Testament aan het geloof toegeschreven. ==== 7. Wat zijn goede werken in wezen? ==== Goede werken komen neer op de zaken die in de zedelijke wet van God beschreven worden. “Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat” (Filippenzen 4:8). ==== 8. In welke vorm komen goede werken tot uiting? ==== De vorm of gestalte van de zonde of van een goddeloze daad komt uit in de ongerechtigheid en het afwijken van Gods wet. Evenzo is de gerechtigheid en de overeenstemming van onze daden met Gods gebod de gestalte waarin de goede werken uitkomen. De tradities, de inzettingen en de geboden die kerken zichzelf opleggen, zijn dus niet het richtsnoer of de regel van de goede werken. Dat richtsnoer wordt alleen door Gods Woord gevormd, en daaraan mag men niets toedoen of afdoen.((*Psalm 119:4 *Deuteronomium 4:2)) Ook mag men alles wat alleen maar gebaseerd is op de wil van mensen, niet rekenen onder de goede werken die voor God gelden. Zie Matteüs 15:9: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.” En Ezechiël 20:18 zegt: "Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet (…) Ik ben de HERE, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen." ==== 9. Maar is het voldoende om als een goed werk conform Gods wet te zijn, als het alleen wat uiterlijke schijn betreft in overeenstemming is met het gebod van God? ==== - Nee, maar er wordt ook een innerlijke oprechtheid en eenvoud van hart vereist, die uit het geloof voortkomt en waardoor het hart gezuiverd wordt. - We moeten ook vanuit Gods Woord in ons hart verzekerd zijn dat wat wij doen, Hem welgevallig is. In Romeinen 14:23 staat immers dat alles wat wij niet vanuit het geloof doen, zonde is. ‘Alles wat wij doen’ wil zeggen: alles wat wij onder handen nemen terwijl we twijfelen of het God welgevallig zal zijn, dus of iets door God geboden is of niet. - We moeten ons oog richten op God en op Zijn eer alleen. Dat is het voornaamste doel van elk goed werk. De huichelachtige Farizeeër geeft immers aalmoezen, en datzelfde doet ook de tollenaar die nu gerechtvaardigd is. Maar de goede gift van de Farizeeër is een gruwel voor God, omdat hij door de mensen gezien wil worden.((*Matteüs 6:1)) De gave van de tollenaar is echter een goed werk. Dat is het niet alleen omdat het door God geboden is, maar ook omdat het voortkomt vanuit de oprechtheid van zijn hart. Het komt voort vanuit het geloof en is gericht op Gods eer. Daarom moet men een goede daad niet zozeer vanuit die daad zelf maar vanuit de bedoeling ermee onderscheiden van datgene wat geen goede daad is. ==== 10. Wat zijn dan goede werken? ==== Dat zijn werken die gedaan worden vanuit een waar geloof, naar de norm van Gods wet en alleen tot Zijn eer.((*1 Timoteüs 1:5 *Deuteronomium 4:2 *1 Korintiërs 10:31 *Kolossenzen 3:17)) ==== 11. Wie doen goede werken? ==== Alleen zij die wedergeboren zijn. De wet van God eist immers alleen maar een fontein van oprechtheid in ons hart.((*Matteüs 22:37)) Daaruit komt de hoogachting voor de eer van God voort. Hoewel het werk van een niet-wedergeboren mens wel heel mooi lijkt, kan het toch – werkelijk waar! – in eigenlijke zin geen goed werk genoemd worden. Dat wat goed is, wordt namelijk niet door hem gedaan. Dat wil zeggen: het wordt niet uit het geloof en tot Gods eer gedaan. Daarom is het geen ‘levend’ maar een ‘dood’ werk. Het is niet meer dan een vijgenblad,((*Genesis 3:7)) dat de inwendige gebreken alleen maar toedekt. Een slechte boom kan geen goede vruchten dragen, zegt Matteüs 7:18.((*Matteüs 12:33)) Alles wat gedaan wordt door iemand die onrein is, is ook onrein.((*Job 14:4 *Titus 1:15)) De hier bedoelde werken kunnen overigens wel goed genoemd worden in het [burgerlijke] gebruik, maar niet in de dienst [van God]. Maar een mens die wedergeboren is en daardoor vanuit het geloof ten dele een oprecht hart gekregen heeft, is ten dele in staat om naar de maat van de door hem ontvangen oprechtheid van hart goede werken te doen. ==== 12. Maar werden de daden van Cornelius niet geprezen vóór hij gedoopt werd en in Christus geloofde (Handelingen 10:4)? ==== Hij wordt ‘godvruchtig’, dat is godzalig en godvrezend, genoemd in vers 2. Zo was hij dus, vóór hij de doop ontving, tot de kennis van de ware God bekeerd. Hij was dus niet geheel zonder het geloof in de Messias. Bovendien wordt er gezegd dat hij voortdurend gebeden heeft, dat zijn aalmoezen God welgevallig waren en dat zijn gebeden door God verhoord werden. Het is echter onmogelijk dat iemand vanwege zijn persoon of vanwege zijn werk aan God kan behagen zónder geloof (Hebreeën 11:6). Hij moet een begin van het geloof in Christus gehad hebben, en daarom was hij gerechtvaardigd en wedergeboren, hoewel hij nog niet ten volle in de kennis van Christus onderwezen was, en hij evenmin wist dat Christus al gekomen was. Daarom wordt Petrus ook naar hem toe gestuurd om hem volledig te onderwijzen. ==== 13. Zijn de goede werken van degenen die wedergeboren zijn, zuiver en volkomen goed, en zonder ook maar één vlekje? ==== - Nee, want de Schrift ontkent dit.((*Jesaja 64:6 *Jakobus 3:2)) - Het is niet genoeg om een bepaald werk geheel zuiver en goed te laten zijn, als dat wat gedaan is zonder de Heilige Geest en zonder het geloof tot stand kwam. Het moet namelijk zo zijn dat de menselijke eigenschappen om dit werk te doen – namelijk verstand, wil en genegenheden – ten volle gehoorzaam zijn aan de Geest van God. Dat laatste is niemand gegeven dan alleen Christus. Maar in ons en in onze ziel blijven altijd de oude en de nieuwe mens, de geest en het vlees tegenover elkaar staan. De wet van het verstand (en dan bedoel ik niet het natuurlijke verstand, maar het verstand dat door Gods Geest vernieuwd is) blijft staan tegenover de wet van de zonde. De inwendige mens wordt wel van dag tot dag vernieuwd, maar het vlees strijdt tegen de geest zolang wij dit sterfelijke lichaam omdragen. Dat zegt ook de apostel in Romeinen 7:23: “In mijn leden zie ik en andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand.” De natuurlijke krachten van onze ziel, die de eerste oorzaak vormen voor onze daden als mens, zijn nog niet geheel en al geestelijk en getekend door wedergeboorte. Ook het vlees met zijn aangeboren onreinheden oefent nog steeds invloed uit op de ziel;((nochte dat het vleesch / dat is / de aengheboorne smette / niet ten volle van haer afgevaeght en is)) en evenmin is het geloof al volkomen. De geest en het vlees zijn wel van elkaar onderscheiden, maar ze hebben nog geen van elkaar afgezonderde woonplaatsen, en ze hebben ook niet ieder hun eigen daden; maar ze zijn met elkaar vermengd. Daaruit volgt wel dat er geen enkel werk is van een wedergeboren mens – hoe uitnemend hij of zij ook mag zijn – dat voor een deel volledig van alle zondigheid van het vlees gezuiverd kan zijn en voor een ander deel geheel onzuiver is. Hij kan nog geen werk doen dat niet met iets van het vlees is vermengd. We l mag men iets wel voor een goed werk houden – vergelijkenderwijs gesproken – als de geest in haar strijd tegen het vlees de overhand heeft. Zo zijn er ook kwade werken waarin het vlees overwint. Daarom zegt Paulus van zichzelf toen hij wedergeboren was: “Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik” (Romeinen 7:19). ==== 14. Waarom worden ze dan volmaakt genoemd, en waardoor valt het de wedergeborenen gemakkelijk om ze te doen? ==== Ze worden wel volmaakt genoemd,((*Genesis 6:9 *Lucas 1:6)) en gemakkelijk om te doen,((*Matteüs 11:30 *1 Johannes 5:3)) maar niet vanwege de volmaakte graad die de wedergeborenen daarin zouden hebben bereikt, en dus niet naar de norm van de allerhoogste eis van de wet, die nodig is om de volkomen vervulling ervan te bereiken. Echter wel om de volgende redenen: - vanwege de ‘volmaaktheid’ in onderdelen; dan wordt de oprechtheid van de gehoorzaamheid als goed aangezien((begoeilijckt zijnde)), en dat niet alleen naar sommige maar naar alle geboden van God; - vanwege de oprechtheid van het hart, dat vrij is van alle bedrog en huichelachtigheid; - vanwege de hulp van de Geest van Christus, door Wie de wedergeborenen gedreven worden; - vanwege de genade waardoor ze van de vloek der wet verlost zijn; - vanwege het geloof, waardoor alles wat uit God geboren is, de wereld overwint.((*1 Johannes 5:4,5)) ==== 15. Iets wat slechts ten dele goed is, voldoet niet aan Gods wet; het kan God dus niet behagen als iets de allerminste onvolmaaktheid in zich heeft. Hoe kunnen de goede werken van de wedergeborenen God dan wel behagen? ==== Die behagen God niet vanwege de waardigheid van de goede werken in zichzelf, en evenmin vanwege de waardigheid en de status van de mens. Het betreft zaken die vanuit zichzelf onwaardig zijn om voor Gods aangezicht te komen, want ze voldoen niet aan de vervulling van de wet. Maar ze behagen God wel om enkele andere redenen. - Vanwege de persoon die door het geloof om Christus’ wil met God verzoend is en die Hem daarom aangenaam en welgevallig is. In Genesis 4:4,5 lezen we: “De HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.” En in Hebreeën 11:5 zien we dat Henoch wel aan God behaagde. Dat geldt dus ook voor zijn daden. Omdat de persoon in kwestie aan God behaagde vanwege diens geloof, werden ook zijn werken tot rechtvaardigheid gerekend; dat wil zeggen: voor rechtvaardig gehouden. Zo wordt bijvoorbeeld geschreven over de ijver van Pinehas die de hoereerders doorstak.((*Psalm 106:31)) - Zo behagen de gelovigen aan God, omdat ze wanneer ze voor Gods aangezicht gebracht worden, overdekt en bekleed zijn met de verdienste en de volkomen rechtvaardigheid van Christus. Zo worden ze door het geloof aangenomen, en daardoor worden ook de smetten en de gebreken van de goede werken bedekt. - God ziet die werken uit genade als goed aan en zo bekroont Hij ze ook. Dat is niet omdat ze in zichzelf goed zijn, maar het is vrucht van het werk van Gods Geest in ons en het getuigenis van ons geloof. - God ziet die goede werken niet in zichzelf aan, maar in Christus, in Wie Hij alle dingen aanziet die vijandschap bewerken tussen ons en God. Die werken zijn ernstig bestraft in Hem, en ze zijn door Zijn bloed verzoend.((*Jesaja 59:2)) - De nieuw begonnen gehoorzaamheid in de kinderen der gehoorzaamheid behaagt aan God, niet vanwege henzelf of hun waardigheid, maar om Christus’ wil, zoals 1 Petrus 2:5 spreekt over “geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”. Daarom worden de wedergeborenen soms ook onberispelijk genoemd,((*Genesis 17:2)) of ook wel heilig en zonder enig gebrek,((*Psalm 119:1)) rechtvaardig, onkreukbaar en onberispelijk.((*Lucas 1:6)) - Dit moet niet wettisch, maar evangelisch opgevat worden. Het geldt ook niet in absolute zin((niet simpelick ende rondelick)), maar in relatie tot anderen – op zo’n manier dat de ‘volmaakten’ gesteld worden tegenover grove zondaren. - Het is een zaak van toerekening, omdat de gelovige om Christus’ wil door God voor rechtvaardig, heilig, onberispelijk en volmaakt wordt gehouden. - Het is ook een zaak van nieuw levensbeginsel, omdat in de gelovige dat nieuwe leven is begonnen. - Het is een zaak van liefde of genegenheid en niet van werk. Er is in de gelovige een liefde tot de godsvrucht, maar nog geen volkomen werk van godsvrucht voor Gods aangezicht. Het is alleen door toerekening. ==== 16. Welke dingen volgen er op de werken? ==== Twee zaken: de verdienste en de vergelding of beloning. ==== 17. Wat houdt de verdienste in? ==== In het algemeen gesproken is het een effect van het gedane werk dat de beloning op het goed doen of de straf op het kwaad doen bepaalt. //Hoeveel verdiensten zijn er?// Twee: een verdienste-van-straf, waarbij men gewoonlijk van schuld spreekt die aan de straf verbonden wordt; en een verdienste-van-loon, die de algemeen geldende naam van ‘verdienste’ behoudt. De laatste is een weldaad die men niet verplicht is te geven, maar wel nuttig is voor degene aan wie men die geeft; en daarop volgt een beloning die hiermee in overeenstemming is.((*Romeinen 1:27)) ==== 18. Wat houdt de vergelding of beloning in? ==== Het is iets wat aan hem die een bepaald werk gedaan heeft, vanwege dat werk gegeven wordt, en heeft dus met verdienste te maken. Het wordt ook wel //mistos// genoemd, oftewel loon. Er is sprake van tweeërlei loon: een beloning of een straf. ==== 19. Wat hangt nauw met dit loon samen? ==== De schuld of verplichting, want het loon is eigenlijk niets anders dan wat vanwege die schuld gegeven wordt. “Wat gegeven wordt” is een algemene aanduiding, maar dit begrip wordt ingeperkt door genade of door verplichting, als twee verschillende zaken. Want wat gegeven wordt, kan worden gegeven uit genade, en dan is het een geschenk uit genade. Of het wordt gegeven vanwege een ontstane verplichting, en dan is er dus sprake van loon. Toch wordt dat woord “loon” in algemene zin aangeduid voor datgene wat gegeven wordt – vanuit de genade of vanwege de ontstane schuld of verplichting. Zo is er dus sprake van tweeërlei beloning: de ene vanuit de verplichting, en de andere vanwege de genade. Dit blijkt uit Romeinen 4:4, waar we lezen: “Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting.” Hieruit kan men afleiden dat het woord “loon” in de Schrift ook wordt opgevat als een geschenk uit genade, want wat in Matteüs 5:46 “loon” genoemd wordt,((*Matteüs 5:46)) noemt Lucas 6:32 //charu// of //gratia//, een geschenk uit genade.((*Lucas 6:32)) De scholastieke godgeleerden breken er daardoor tevergeefs hun hoofd over als ze beweren dat “verdienste” en “loon” altijd op een onderlinge relatie((op den anderen onderlinghen)) wijzen. Ze baseren zich wat dit betreft op Matteüs 6:1.((*Matteüs 6:1)) Het verschuldigde loon op zichzelf wijst immers op een verdienstelijk werk, maar bij de beloning uit genade is dat niet het geval. We geven graag toe dat de goede werken van de rechtvaardigen in dit en het toekomende leven een zeer grote beloning ontvangen, maar dan uit genade en niet vanuit een verplichting. ==== 20. Wat verstaan we onder schuld? ==== Dat een ander verplicht is om iets te geven. Ook de schuld kent twee aspecten. Er is een schuld van rechtswege; dan is iemand verplicht iets te geven vanwege de grote en uitnemende waarde van de weldaad die hem is geschonken. Dit is in eigenlijke zin een schuld te noemen. Maar in oneigenlijke zin wordt er over schuld gesproken als men iets verschuldigd is vanwege een bepaalde overeenkomst, een positieve belofte of een bepaalde afspraak. Hieruit volgt dat een verdienstelijk werk in eigenlijke zin datgene is wat men vanwege de waarde ervan van rechtswege schuldig is te doen. ==== 21. Zijn de goede werken van de mensen niet verdienstelijk bij God? ==== Als men spreekt over slechte daden, zeggen we dat die hun verdiende loon krijgen – we nemen het woord “verdienstelijk” dan heel letterlijk. Degene die iets slechts doet, heeft straf verdiend, omdat hij schuldig is – het woord “schuld” [of “loon”] wordt dan ook letterlijk genomen. “Het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Romeinen 6:3). Maar als men spreekt over de goede werken, zeggen we vanuit al het voorgaande dat er geen goed werk kan zijn, al is het ook van het meest uitnemende schepsel, dat ook maar enigermate voor God verdienstelijk kan zijn. - De Schrift leert dit nadrukkelijk: “Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting” (Romeinen 4:4). “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken, anders is de genade geen genade meer” (Romeinen 11:6).((*Efeziërs 2:8)) - Christus heeft door Zijn verdienste het eeuwige leven ten volle voor ons verdiend.((*Matteüs 20:28 *2 Timoteüs 1:10 *Hebreeën 9:12)) - Onze roem moet totaal in het niet verdwijnen.((*Efeziërs 2:9 *1 Korintiërs 4:4)) - Om een verdienste te kunnen zijn, zijn drie dingen nodig: - Het werk waardoor wij verdienen, moet “voor niets” of een geschenk zijn voor degene aan wie we dit geven; we moeten het die persoon dus niet verschuldigd zijn. Het goede dat wij doen, hoort bij onze roeping en zijn we aan God verschuldigd.((*Lucas 17:9,10 *Romeinen 8:12)) “Wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet?” (Romeinen 11:35) - Ons werk, dus de verrichte dienst, moet voor degene voor wie we dit doen nuttig en dienstbaar zijn. God heeft echter in het geheel geen nut of baat van onze werken. Psalm 16:2 zegt: “Ik heb geen goed buiten U”; vgl. Job 22:2). God heeft immers niets van ons nodig; vgl. Psalm 50:11 en 12. - Wat wij voor onze naast doen, moet van gelijke waarde zijn met wat we van de ander ontvangen, met wat de ander ons dus als een beloning geeft. Maar geen van onze goede daden zijn af te wegen tegen de zaligheid en het eeuwige leven dat we van God ontvangen, omdat er in het geheel geen sprake is van evenredigheid tussen onze goede werken en het eeuwige leven.((*Romeinen 8:18)) Daarom is er in onze goede werken dus geen verdienste bij God. Het eeuwige leven wordt dus een geschenk of een gave genoemd, die we uit genade van God ontvangen (Romeinen 6:23). We ontkennen ook dat God voor de goede werken ons iets schuldig is, zoals dat het geval is als men het woord “schuld” of “loon” letterlijk opvat. Het goede werk van iemand heeft immers niet die waarde dat God daar van rechtswege toe verplicht zou zijn.((*Lucas 17:8)) Moet een heer zijn dienaar bedanken, omdat hij gedaan heeft wat hem was opgedragen? Ik dacht het niet! Men kan echter niet ontkennen dat er van ‘loon’ sprake is, die op de goede werken volgen, vanwege Gods verbondsverdrag en Zijn genadige belofte – tenminste, als die werken volmaakt zijn. Romeinen 4:4 zegt: “Nu wordt hem die werkt – die de wet dus volledig vervult –, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. En God spreekt in Zijn wet:”[Ik], die barmhartigheid doe aan duizenden van he ndie Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden" (Exodus 20:6). ==== 22. Is God dan voor de goede werken van degenen die wedergeboren zijn, iets verschuldigd vanwege Zijn verbondsverdrag en belofte? ==== In het geheel niet! - We leven namelijk niet onder het verbond van de wet of ook wel het werkverbond. Daarin heeft God met de mens een verbondsverdrag gesloten met als voorwaarde dat de werken die de wet gebiedt, worden gedaan. Maar wij leven nu onder het verbond van de genade, waarin God de mens opneemt onder voorwaarde dat hij de verdienste van Christus door het geloof aanneemt. - Stel dat wij nog onder het verbond van de wet of het werkverbond zouden zijn, dan is God krachtens de bepalingen die Hij daarin heeft afgekondigd alleen maar verplicht ons met de dood te straffen, omdat onze werken – ook als we wedergeboren zijn – onvolmaakt zijn. Ze kunnen de proef niet doorstaan als ze getoetst worden aan de heilige en volmaakte norm van Gods wet, behalve wanneer men daarvan een valse voorstelling((valschen regel / ofte lotery)) maakt zoals de roomsen doen. ==== 23. Maar in het Evangelie wordt toch ook zo hier en daar beloofd dat goede werken met tijdelijke of eeuwige weldaden worden beloond? ==== Ja, bijvoorbeeld in Psalm 84:12: “Het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen.” Ook 1 Timoteüs 4:8: “De godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst.” Of Matteüs 5:12: “Uw loon is groot in de hemelen.” Ook Lucas 6:38: “Geeft en u zal gegeven worden.” Eveneens Matteüs 25:29: “Aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben”, want de getrouwe slaaf zal over veel gesteld worden. In Matteüs 10:42 lezen we: “En wie één van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan.” Vervolgens lezen we in Matteüs 19:29: “En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.” Ten slotte zegt Openbaring 22:14: “Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.” Maar al deze beloften zijn niet gegeven op voorwaarde van goede werken, alsof die ervoor zouden zorgen dat ze vervuld worden. Nee, die zijn een bewijs en een getuige van de genade omdat ze daar de vruchten van zijn. Daardoor weten we((die ons kundbaerder ziijn)) dat we delen in de voorwaarden van het verbond der genade. Die voorwaarden zijn alleen vervuld door de weldaden die ons toegeschikt worden. Dan zijn het geen schulden meer, maar geschonken gaven uit genadeloon. ==== 24. Waarin verschillen de beloften van het evangelie, die geschieden onder de voorwaarde van werken, en de beloften der wet? ==== - De beloften van het evangelie, die voortkomen onder de voorwaarde van werken, worden gedaan in Christus en om Christus’ wil en vanwege Zijn verdiensten. - Daarom zijn dit beloften uit genade. De beloning wordt dus niet gegeven omdat men de voorwaarden daarvan heeft vervuld. De beloning wordt enkel en alleen uit genade en barmhartigheid gegeven, alleen om Christus’ wil en Zijn verdiensten. Maar de beloften van de wet zijn niet gegeven om Christus’ wil, en de beloning wordt hun niet uit enkel genade gegeven, maar omdat de voorwaarden van het werkverbond vervuld zijn – dit laatste is echter onmogelijk. ==== 25. Zijn de beloften van de wet wat de beloning van goede werken betreft, dan van geen waarde? ==== Ja, in zekere zin wel, omdat die goede werken niets met zich mee kunnen brengen, behalve wanneer ze vanuit een volkomen gehoorzaamheid zijn gedaan. “Doet dat, en gij zult leven.” Toch zijn ze door het Evangelie van nut in degenen die geloven, en dan niet omdat deze gelovigen volkomen aan de wet voldoen, maar omdat zij door God om Christus’ wil verzoend zijn, en de wet door het geloof bevestigd wordt (vgl. Romeinen 3:31). En ook omdat zij die in Christus geloven, de volmaaktheid al hebben, zoals Ambrosius zegt. Romeinen 10:4 zegt: “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.” Daarom lezen we in 2 Korintiërs 1:20: “Want hoe vele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.” ==== 26. Maar geeft de verdienste van Christus aan onze werken dan tenminste niet de kracht en het vermogen waardoor ze Gods genade en Zijn gunst verdienen? ==== Christus heeft de rechtvaardiging, de wedergeboorte en het eeuwige leven voor ons verdiend, maar Hij heeft dat niet gedaan om ons zelfs maar de geringste, laat staan de allergrootste, weldaad te laten verdienen. De loutere, pure genade van God en de verdienste van Christus zouden ons niet helpen als wij op de een of andere manier aan Zijn verdienste zouden bijdragen. Daarom maakt Paulus in Romeinen 4:4 op zó’n manier onderscheid tussen de werken en de genade dat hij de genade uitsluit waar van goede werken sprake is: “Nu wordt hen die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting.” En in Romeinen 11:6 leert hij ons dat er zó’n groot verschil is tussen de zogenaamde verdienstelijke goede werken en de genade, dat de één direct op de wijk gaat waar de ander een plaats wil hebben: “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.” Dit moet men nu ook zeggen van Christus’ verdienste, want omdat deze verdienste en Zijn genade niet van elkaar gescheiden kunnen worden, kan ze ook niet met onze verdienste samen op gaan. ==== 27. Spreekt Paulus in die Schriftplaatsen niet over de goede werken die vóór de wedergeboorte alleen vanuit het natuurlijke vermogen van de mens gedaan zijn? ==== Ja, hij spreekt over de goede werken die zonder geloof niet gedaan kunnen worden,((*Romeinen 14:23)) en ook over de werken van Abraham, de vader van alle gelovigen.((*Romeinen 4:2)) Er is ook nooit verschillend gedacht((verschil gheweest)) over de werken van de niet-wedergeborenen. Die zijn immers zonde, hoewel de ene zwaarder weegt dan de andere. Efeziërs 2:3 zegt: “Wij waren van nature, evenzeer als de overigen, inderen des toorns.” Dat wil zeggen: onderworpen aan het oordeel van Gods grote toorn. En Hebreeën 11:6 zegt: “Zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn.” ==== 28. De Schrift geeft het richtsnoer voor het komende oordeel aan met deze woorden: “God zal een ieder naar zijn werken vergelden” (Psalm 62:13, Matteüs 16:27, Romeinen 2:6, Openbaring 22:12). Wordt het vonnis van God dan gegeven worden op grond van de werken, die om loon vragen, hetzij tot het leven of tot de dood? ==== - Als men spreekt over de werken van de goddelozen, kan men niet ontkennen dat die de oorzaak zullen zijn van het vonnis dat tot de dood veroordeelt. Maar als er gesproken wordt van de werken van de uitverkorenen, zeggen we dat God in Zijn rechtspraak hun het eeuwige leven zal schenken. Zo zal Hij hen belonen naar hun werken – niet als een oorzaak van die beloning met het eeuwige leven, maar als een vrucht en een bewijs van die oorzaak [die in God ligt]. De enige en werkelijke oorzaak is gelegen in Gods eeuwig raadsbesluit waardoor Hij geroepen en gerechtvaardigd heeft, zoals blijkt uit Matteüs 25:34. Daar vinden we uitgedrukt hoe het er in het toekomende oordeel aan toe zal gaan. De Heere Jezus zegt daar: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.” Deze aanspraak en uitnodiging om het hemelse Koninkrijk te mogen bezitten, wijzen ons voldoende op de oorzaak waardoor de uitverkorenen dat Koninkrijk mogen binnengaan. Ze zijn namelijk gezegend met alle geestelijke zegeningen in Christus (Efeziërs 1:3). Ze zijn verlost van de vloek van de wet,((*Galaten 3:13)) ze zijn erfgenamen en kinderen van God door de belofte die ze uit genade ontvingen. Daardoor zijn ze geroepen en gerechtvaardigd. De aanneming tot kinderen, de roeping en de rechtvaardiging behoren alle bij de zegeningen van God. Degenen die Hij in Matteüs 25:34 “gezegenden van Zijn Vader” genoemd had, noemt Hij in vers 37 van hetzelfde hoofdstuk “rechtvaardigen”; en zelfs het Koninkrijk der hemelen noemt Hij een erfenis. - Al die teksten geven ook duidelijk aan dat de oorzaak van de zaligheid in Gods eeuwig besluit ligt, omdat Hij het Koninkrijk vanaf de grondvesten der aarde tot een bezit heeft toebereid voor deze “gezegenden”, die in de tijd zijn geroepen en gerechtvaardigd. - Het woordje “naar” in Psalm 62:13 geeft geen oorzaak aan, maar een overeenstemming, zoals we die ook aantreffen in 1 Korintiërs 13:12: “Dan zal ik ten volle kennen, zoals [of naarmate] ik zelf gekend ben.” Zo is het ook met de woorden in Psalm 62:13: “God zal een ieder //naar// zijn werken vergelden”, dat wil zeggen: naar wat hij goed of kwaad gedaan heeft. ==== 29. Maar de oorzaken van de dood waartoe de goddelozen veroordeeld zullen worden, liggen ook buiten henzelf, namelijk vanwege de vloek en het besluit van God, want de Koning zegt in Matteüs 25:41: “Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur.” Maar toch verhindert dit niet dat ook hun werken een oorzaak zijn van hun eeuwige veroordeling. Zijn daarom dan ook niet in diezelfde mate de goede werken van de uitverkorenen een oorzaak van hun zaligheid naast de oorzaak van de genadige zegening van Gods besluit? ==== Het karakter van de goddeloze en de goede werken is niet van hetzelfde gehalte. De goddeloze werken zijn namelijk onze eigen daden en daardoor verdienen we straf. Maar de goede werken zijn niet van ons, maar de Heilige Geest werkt die in ons omdat we ze ook aan God verschuldigd zijn.((*Lucas 17:10)) Daar komt nog bij dat de goddeloze werken volkomen slecht zijn en dat ook het geringste kwaad al de dood verdient. De goede werken zijn echter niet volmaakt goed; ze kunnen ons het leven niet aanbrengen, tenzij ze in alle opzichten volmaakt goed zijn of op basis van een verbondsverdrag goedgekeurd worden. Daarom kunnen de goede werken geen oorzaak van de zaligheid zijn. Bovendien schrijft de apostel de oorzaak van Gods besluit ten leven vrijuit toe aan het geloof dat het evangelie omhelst: “Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn.” ==== 30. Maar is in de woorden “Komt, gij gezegenden …” Gods besluit om het leven te schenken niet ingesloten, en volgt dan pas daarna niet de oorzaak vanuit hun werk “Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven …”? ==== Ja, in deze woorden is de oorzaak van de rechterlijke uitspraak opgenomen, maar de reden volgt pas daarna. Dat zijn namelijk de vruchten [van goede werken] die van deze oorzaak een duidelijk blijk geven. Het is alsof de Heere zegt: Ga ten hemel in, want u bent een gezegende die voor het Koninkrijk der hemelen bestemd bent. U hebt door uw goede werken namelijk duidelijk gemaakt dat u een gezegende bent, die van eeuwigheid voor Gods Koninkrijk in de hemel voorbestemd bent. ==== 31. Waarom zal God “naar de werken” oordelen? ==== Omdat de werken aan het licht gekomen zijn; en die zijn bovendien veel beter te kennen dan de oorzaken. God wil dat alle dingen in het gericht op de jongste dag zichtbaar en duidelijk bekend zullen zijn. Dan kan Gods rechterlijke uitspraak over het ware, levende geloof plaatsvinden op basis van de wezenlijke eigenschappen daarvan en de ware, oprechte vruchten daaruit. Daardoor kan men geen schijn- of ‘spook’-geloof uitgeven voor een waar en oprecht geloof. In de tweede plaats gebeurt dit niet zozeer om de oorzaak van de zaligheid duidelijk te maken, maar opdat wij aangespoord zullen worden om ijverig te zijn in goede werken. Dan mogen we ervan verzekerd zijn dat we de goede werken niet tevergeefs doen. ==== 32. Waarom wordt het eeuwige leven dan een “loon” genoemd? ==== - Vanwege een algemene betekenis op grond van de manier waarop hierover in de Schrift gewoonlijk gesproken wordt. Het woord “loon” moet niet in relationele zin gedacht worden, dus niet ten opzichte van iets anders. Het betekent namelijk gewoonweg “het resultaat van een bepaald iets”. Het is ook een beloning, maar dan uit genade. Ja, het is een gave, zoals Paulus in Romeinen 6:23 verklaart: “Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.” - Het loon wordt dus niet gegeven alsof dat loon zelf een oorzaak met zich meebrengt, maar het is het gevolg dat op het (goede) werk volgt. Het eeuwige leven wordt vanwege een heel andere oorzaak gegeven dan als een beloning, namelijk vanwege de verdienste van Christus Die door het geloof wordt aangenomen. Maar toch wordt het ook gegeven als een gevolg, een consequentie, om het werk, de moeite en het verdriet dat de gelovigen in dit leven overkomt. Christus zegt daar Zelf van: “Een ieder, die huizen of broeders f zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven” (Matt. 19:29). Het is zoals de erfenis gegeven wordt aan de zoon gegeven wordt. Die krijgt hij niet vanwege zijn werk dat hij verschuldigd was te doen, maar omdat hij de zoon is. Het spreekwoord zegt dan: //Nato filio, nata portie//, dat wil zeggen: de zoon is de erfgenaam van de bezittingen, maar hij krijgt die ook als een soort vergoeding voor zijn gehoorzaamheid. ==== 33. Maar waarom belooft God een beloning voor de goede werken van Zijn kinderen? ==== Omdat ze geloven, want de gelovigen zijn rechtvaardig door de rechtvaardigheid van Christus, die hun toegerekend is. Aan de rechtvaardigen wordt het leven en een overvloed van genadegaven voorgehouden. ==== 34. Met welk doel? ==== - Om aangespoord te worden om met des te meer ijver te doen wat ze horen te doen. - Om een getuigenis te geven van Gods voorzienigheid en zorg, dat de tijdelijke zegeningen van Hem komen en naar Zijn raad worden uitgedeeld, zoals Spreuken 10:22 zegt: “De zegen des HEREN, die maakt rijk.” God zal Zijn Kerk in dit leven bewaren en Zijn kinderen verzorgen. Daarom zegt Christus: “Zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Matt. 6:33). - Om Gods kinderen tot het geloof op te wekken en hen aan te sporen Hem aan te roepen, op Hem te hopen en Hem te danken, zoals Psalm 50:15 zegt: “Ik zal u redden en gij zult Mij eren.” - Om de ontvangen zegeningen een aansporing maar ook een onderpand te laten zijn van Gods belofte van genade – want het is genade dat ze ons geschonken worden. ==== 35. Welke argumenten behoren ons te vermanen én te stimuleren om goede werken te doen? ==== - Het gebod van God dat door alle schepselen gehoorzaamd moet worden. “Want dit wil God: uw heiliging” (1 Thessalonicenzen t:3). - De verplichting van dankbaarheid die we tegenover God verschuldigd zijn en Hem bekend moeten maken. “Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, naar niet van het vlees” (Romeinen 8:12). Wij zijn ook niet van onszelf, maar van Hem Die ons tot een heilig leven heeft uitverkoren (Lucas 17:10). We zijn van alle zonden verlost en door het bloed van Christus gereinigd, opdat we goede werken zouden doen.((*Lucas 1:74,75 *1 Korintiërs 6:19,20)) - De noodzaak die er is in de relatie tussen oorzaak en gevolg. “Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort” (Matteüs 7:17). “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (Romeinen 8:14). “Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde” (1 Johannes 3:9). Juist het tegendeel is waar: hij doet zijn uiterste best om heilig te zijn! Het “zaad Gods” blijft namelijk in hem; dat wil zeggen: de Heilige Geest. Hij wordt zo genoemd vanwege Zijn werk, omdat wij door Zijn kracht als uit een zaadje tot een nieuw en heilig mens worden. - Het geloof kan geen standhouden als men genoegen heeft om tegen het geweten in te zondigen. “Opdat gij, u daarnaar richtend, de goede strijd strijdt met geloof en met een goed geweten. Omdat sommigen dit hebben verworpen, heeft hun geloof schipbreuk geleden” (1 Timoteüs 1:18,19). - De uitnemende heerlijkheid van de goede werken, want door Christus zijn het verdiensten voor God, die voor God aangenaam zijn. Het zijn als het ware dankoffers die met zout besprengd zijn door de Heilige Geest. Ze zijn als het ware door hemels vuur aangestoken en door de verdienste van Christus geheiligd. Zo zijn ze “Gode welgevallig door Christus” (1 Petrus 2:5). - Onze heiligheid, want wij zijn gerechtvaardigd en daardoor zijn we kinderen van God. We zijn Gods heilige tempel. We zijn koningen en priesters en zijn gezalfd door de Heilige Geest. We dragen de mantel van Gods rechtvaardigheid en daarom behoren we de lof van God te verkondigen en Hem te prijzen met ons hart, onze zintuigen, ons verstand, onze mond, ons leven en onze belijdenis. - De belofte van goddelijke zegeningen, die zowel ons lichaam als onze geest gelden. “Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des veld zijn vrucht draagt …” (Leviticus 26:3). Daar komt het “loon” op de lijdzaamheid en de gehoorzaamheid tegenover God, zoals we daarvan lezen in Hebreeën 11:26, waar staat dat Mozes de blik gericht hield op de vergelding. De godsvrucht houdt immers een belofte in “van leven, in heden en toekomst” (1 Timoteüs 4:8). - Het nut van de goede werken, want we moeten die doen om onze naaste door onze godsvrucht te hulp te komen, God groot te maken en de tegensprekers de mond te stoppen.((*Lucas 6:7 *1 Petrus 2:12 *Titus 2:8)) - Uit de vruchten van het geloof zullen we des te meer verzekerd worden van onze verkiezing en roeping. Nu we een nieuw schepsel geworden zijn, koesteren we de hoop op het eeuwige leven in ons en wekken die hoop ook op (2 Petrus 1:10, Jakobus 2:17). ==== 36. Waarom moet men van goddeloze daden heel snel wegvluchten? ==== - Omdat ze God mishagen. “Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij U vertoeven” (Psalm 5:5). Ze wekken ook Gods toorn op. “Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid” (Psalm 5:6). - Ze verontreinigen de belijdenis van het Evangelie en de eer van God. “Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat” (Romeinen 2:24). Het is zoals Nathan tegen David zei: “Gij [hebt] door deze daad de vijanden zeer doen lasteren” (2 Samuël 12:14). - Ze laden openbare straffen op ons, zoals oorlogen, dure tijden en ziekten als de pest. “Maar indien gij niet luistert naar de stem van de HERE, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u hden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen” (Deuteronomium 28:15). “Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U” (Psalm 90:8). - De heerschappij van de satan volgt op die kwade werken, want de goddelozen zijn overgegeven aan zijn macht. Ze zijn in de strik van de duivel, die hen gevangen houdt (vgl. 2 Timoteüs 1:26). - Door slechte dingen te doen worden alle geestelijke, op God gerichte bezigheden verhinderd. Het vertrouwen en het geloof verzwakken, het geweten wordt verwoest en de regelmaat in het gebed valt weg. Zo wordt de Heilige Geest bedroefd. “En bedroeft de heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt” (Efeziërs 4:30). - De goddeloze daden verdienen de eeuwige verdoemenis, zoals Paulus zegt: “Wie dergelijke dingen bedrijven, [zullen] het Koninkrijk Gods niet beërven” (Galaten 5:21; vgl. 1 Korintiërs 6:10). ==== 37. Zijn de goede werken niet nodig tot zaligheid? ==== - Deze vraag is heel dubbelzinnig. Want als men de vraag zó opvat dat goede werken nodig zijn om zalig te worden en daarom een oorzaak zijn van gerechtigheid, zaligheid en eeuwig leven, dan is het antwoord ontkennend. Maar als met de vraag bedoeld wordt dat er een nieuwe gehoorzaamheid nodig is, als een plicht die men aan God verschuldigd is en als een vrucht die vanzelfsprekend op de verzoening volgt, dan is het wáár. - God wil niemand zalig maken zonder bekering, en daarom is de gave van de Heilige Geest ook nodig om het eeuwige leven te ontvangen. Christus getuigt hiervan in Johannes 3:3: “Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.” - Het geloof, waarzonder het onmogelijk is dat iemand zalig wordt, kan niet bestaan zónder de goede werken. Het heeft ook, hoewel niet altijd in feitelijke zin, in potentie de liefde in zich opgenomen.((*Galaten 5:8)) - Bernardus zegt “dat de goede werken een weg naar het Koninkrijk zijn, maar niet de oorzaak ervan”. Niemand kan tot het eeuwige leven komen, dan alleen langs de weg van goede werken, “die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen” (Efeziërs 2:10).((*Efeziërs 1:4)) ==== 38. Hoe moet men die Schriftplaatsen bezien waarin de rechtvaardiging, de zaligheid en het eeuwige leven aan de goede werken wordt toegeschreven? ==== - De ‘wettische’ teksten moet men zo uitleggen dat daarin over volmaakte werken gesproken wordt – werken die niemand heeft. De ‘evangelische’ uitspraken sluiten altijd het geloof in als het over die werken gaat. Bovendien moet men beseffen dat de rechtvaardiging en de aanneming tot het eeuwige leven alleen ontvangen worden door het geloof. Daarna zijn de goede werken als vruchten van het geloof aan God welgevallig. We moeten ook beseffen dat het eeuwige leven aan de gelovigen alleen om Christus’ wil beloofd wordt. - In de bedoelde teksten worden ook geen argumenten bijeengebracht ten aanzien van de oorzaak waarom iemand in het eeuwige leven mag delen, maar daarin wordt alleen vanuit de vruchten aangetoond wie de vergeving van zonden en het eeuwige leven ontvangt. Zo laat Christus in Lucas 7:47 zien dat aan die vrouw veel zonden vergeven waren, omdat ze veel liefde betoonde. We kunnen twee verschillende vragen stellen: aan wie wordt het eeuwige leven geschonken, en vanwege wat of wie wordt dat geschonken. Maar we mogen die twee vragen nooit met elkaar vermengen. Aan degenen die goed doen en de wet van de Heere in praktijk brengen, wordt de zaligheid en het eeuwige leven beloofd.((*Psalm 119:1-2 *Matteüs 25:35)) Maar deze weldaden worden uit genade gegeven om Christus’ wil.((*Psalm 32:1)) - In deze kwestie moet men zich houden aan de regel van de rabbijnen ten aanzien van de Heilige Schrift : “In alle plaatsen waar u een tegenwerping vindt waarop een ketter zich kan beroepen, vindt u tegelijk ook een pleister ter genezing.” Dus waar de Schrift het eeuwige leven voorstelt als een loon op het werk, daar bedoelt ze een erfenis.((*Kolossenzen 3:24)) - Verschillende gevolgen komen uit een en dezelfde oorzaak voort, en daardoor zijn die gevolgen ook positief ten aanzien van elkaar; ze komen immers uit dezelfde wortel voort. In Lucas 7:47 zien we bijvoorbeeld dat het gevolg goed is van zowel de liefde als van de vergeving der zonden. Ze zijn immers beide aan het geloof verbonden. - Waar het subject is, daar is ook de eigenschap van dat subject; en omgekeerd waar de eigenschap is, daar is het subject. Zo is het ook met het geloof: waar het geloof is, daar zijn ook de goede werken, en waar de goede werken zijn, daar is het geloof. - De goede werken worden gedaan vanuit het geloof. Dus wat aan die werken toegeschreven wordt, moet men aan de wortel ervan toeschrijven. ==== 39. Wat is het doel en het nut van de goede werken? ==== Daar zijn drie dingen over te zeggen: - Ze dienen tot eer van God, dus dat Hij door de goede werken voor de mensen wordt grootgemaakt.((*Matteüs 5:16)) - Ze zijn een getuigenis van ons oprechte geloof, want daardoor wordt onze roeping en verkiezing in het geweten vastgemaakt (2 Petrus 1:10). En tegelijk zijn ze een middel waardoor wij op een waardige wijze onze roeping kunnen realiseren: "Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt’’ (Efeziërs 4:1). - Ze dienen om onze medemens te stichten; dat gebeurt als we hen door onze goede werken helpen, en ook als we hen stimuleren om eveneens zulke dingen te doen.((*2 Korintiërs 9:1,12,13 *Titus 3:14)) ==== 40. Welke zaken zijn in strijd met de goede werken? ==== - De goddeloze daden. - De dwaling van de roomsen, die leren dat er goede werken gedaan kunnen worden zónder geloof. - De praktijk van de zogenaamde perfectionisten of ‘volkomenheiddrijvers’; zij roemen erop dat ze al volmaakt en zuiver zijn in hun daden, en stellen daarop ook al hun vertrouwen. - De mening van hen die hun verdienstelijke daden //de congruo//((naar billijkheid)) en //condigno// doen. Ze beroemen zich dan op hun ‘overtollige’ werken en geven te kennen dat deze extra goede daden((versierde Godtsdiensten)) God welbehaaglijk zijn. Ze houden ook voor goed de werken die vanuit een goede gezindheid, een goed verlangen of een goed voornemen gebeuren, en die slechts gebaseerd zijn op alleen de wil en de instelling van mensen. Ook houden ze de overtreding van deze ‘geboden’ voor veel ernstiger dan de overtreding van Gods geboden.((*Numeri 15:39 *Ezechiël 20:18,19 *Matteüs 15:19)) Als er echter gezegd wordt dat men naar degenen die ons leiden, net zo goed moet luisteren als naar Christus((*Lucas 10:16 *Hebreeën 13:17)), geldt dat alleen voor de oprechte herders van de gemeente, die waken over de zielen van hen die hun toevertrouwd zijn. Ook in strijd met de zuivere leer van de goede werken zijn zij die willen beweren dat een mens door God gerechtvaardigd wordt vanwege zijn goede werken. Zij lasteren ons dat we de goede werken veronachtzamen en aan de kant schuiven. Dan lijkt het erop dat ons verschil met ons gelegen is in de vraag of men wel of niet goede werken moet doen. Wij zijn echter juist veel meer gericht op het doen van goede werken dan zij! - De leer van de epicuristen of vrijdenkers die de goede werken niet nuttig vinden en ze dan ook nalaten.