====== De christelijke vrijheid ====== ==== 1. Wat verstaan we onder de christelijke vrijheid? ==== Geen ongebondenheid of zomaar wat vrijheid in het algemeen, maar een vrijheid die beperkt is tot een bepaalde soort en tot zekere gradaties. Want het bijvoeglijk naamwoord 'christelijke' of ook 'geestelijke' onderscheidt deze specifieke vrijheid van de burgerlijke en lichamelijke vrijheid, alsook van de zogenaamde vrijheid van allerlei sekten. Ze is echter niet in strijd met de lichamelijke of burgerlijke dienstbaarheid,((*Efeziërs 6:5)) noch met de dienstbaarheid die wij God en de gerechtigheid verschuldigd zijn.((*1 Petrus 2:16 *Romeinen 6:18)) 1 Korintiërs 7:22 zegt dat wie "als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus" is, dat wil zeggen: hij moet Christus dienen. Als we het verder hebben over de christelijke vrijheid, is nog te onderscheiden tussen de vrijheid van de wil, waarover wij gesproken hebben in het hoofdstuk over de vrije wil, en de vrijheid van de persoon, waarover wij hier zullen handelen. In het Grieks wordt deze vrijheid //lutrosis// en //eleutheria// genoemd, dat wil zeggen: verlossing en ontbinding van slavernij. 2 Korintiërs 3:17 zegt: "Waar de Geest des Heren is, is vrijheid", //eleuteria//. In het Latijn spreken we van //libertas// (vrijheid) of //liberatio// (bevrijding). Het is een vrijheid die niet tot stand komt door geweld of kracht, zoals gebeurde toen de Heere zijn volk uit de hand van de farao verloste. Behalve dan met betrekking tot de satan, wiens macht en rijk Christus [wel met kracht] vernietigd heeft. De christelijke vrijheid is ook niet te danken aan de welwillende toestemming van de vijand, zoals toen Gods volk terugkeerde uit Babel. Maar het is een vrijheid die verkregen wordt door de betaling van een rechtvaardige prijs, niet aan de satan, maar aan God.((De apostel noemt dit ook wel //apolutrosin//, [wat Grieks is voor] een verlossing.)) ==== 2. Hoeveel soorten persoonlijke vrijheid zijn er? ==== Paulus stelt twee soorten vast, van elkaar onderscheiden in gradatie: - De [nu al aanwezige] vrijheid van onze verlossing, door de betaling van Christus' bloed als de onmetelijke losprijs. Dit betreft onze vrijmaking van de dienstbaarheid aan de zonde, de dood en de wet. Hiervan gewaagt de apostel in Romeinen 6:22: u bent "vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen". En in Romeinen 8:2: "De wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt, van de wet der zonde en des doods." - De [toekomstige] vrijheid die ons zal stellen in de volle en volmaakte vrijheid. Dit betreft "de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods" (Romeinen 8:21) en "de verlossing van ons lichaam" (Romeinen 8:23). De eerste soort zouden we een //begonnen// vrijheid kunnen noemen, en de tweede een //voleindigde// vrijheid. Want hoewel wij reeds vrij zijn naar de eerste soort vrijheid, worden wij toch nog enigszins door de kracht van de zonde in een zekere dienstbaarheid gehouden, zodat wij nog niet doen wat wij [door het geloof al wel] willen.((*Galaten 5:17)) Ook houdt de onderworpenheid aan de vergankelijkheid en de dood ons nog in boeien geketend tot aan de dag van de verlossing,((*Efeziërs 4:30)) waarop Christus ons, door Hem verlost, zal vrijspreken. Want wij zijn nu nog slechts in [beginsel en in] hope zalig geworden.((*Romeinen 8:24)) 1 Johannes 3:2 zegt wel: "Nu zijn wij kinderen Gods", en dat wil ook zeggen: vrije kinderen,((*Matteüs 17:26)) maar "het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen". Hierbij komt ook nog de verlossing of het herstel van de gehele schepping. Niet van de engelen of mensen, maar van de hemelse en [aardse] elementen, die van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid, waaraan ze nu onderworpen zijn, bevrijd zullen worden tot de vrijheid van Gods kinderen,((*Handelingen 3:21 *Romeinen 8:19-21)) dat wil zeggen: tot die gelukzalige staat van onvergankelijkheid, die geopenbaard zal worden wanneer Gods kinderen verheerlijkt zullen worden. Want er zullen "nieuwe hemelen en een nieuwe aarde" zijn.((*2 Petrus 3:13)) Maar wij zullen in dit hoofdstuk vooral spreken over de eerste soort vrijheid. ==== 3. Wat is de christelijke vrijheid? ==== Het is een geestelijke vrijheid, waarmee de ware gelovigen door het bloed van Christus zijn vrijgemaakt van: - de dienstbaarheid aan de zonde en de tirannie van de duivel. - de aanklacht, last en vloek van de wet, de last van Gods toorn, de verdoemenis en de eeuwige dood. - de sluier van het hart, dat wil zeggen: de ellendige blindheid en het juk van de duisternis dat door Adams zonde op ons is komen te liggen. Begaafd met de Geest van de aanneming tot kinderen komen wij echter tot vrijheid en verlichting. - het juk van de ceremoniële wetten, dat wil zeggen: het moeten onderhouden van middelmatige zaken die betrekking hebben op eten en drinken, [het hechten aan bepaalde] dagen, kleding en dergelijke. - alle menselijke overleveringen, opdat wij God met lichaam en ziel vrolijk en vrijwillig dienen in gerechtigheid en heiligheid, al de dagen van ons leven.((*Romeinen 4:11-14 *1 Korintiërs 9:27 *Galaten 3:4,5 *Titus 2:11,12)) ==== 4. Wat zijn de oorzaken van deze vrijheid? ==== - De werkende hoofdoorzaak is God.((*Galaten 3:4,5 *Titus 2:11,12)) - De verdienende oorzaak is alleen Christus, onze Bevrijder, zoals uitdrukkelijk gezegd wordt in Johannes 8:36: "Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn." En in Galaten 5:1: "Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt." Deze vrijheid heeft Hij ons door zijn dierbaar bloed verworven.((*Kolossenzen 1:14 *1 Petrus 1:18)) - De meewerkende oorzaak is de Heilige Geest, want "waar de Geest des Heren is, is vrijheid" (2 Korintiërs 3:17). De Geest is ook een onderpand en getuige van deze vrijheid. - Verder zijn er twee werktuiglijke oorzaken: - de waarheid van het evangelie, dat deze vrijheid aanbiedt. Zo zegt Jeremia 34:17: "Zie, Ik kondig voor u een vrijlating af". En Johannes 8:32: "En gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken." - het geloof, dat deze vrijheid aanneemt. Zo zegt Romeinen 5:2 dat wij door Christus "de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan". Het onderwerp van deze vrijheid [oftewel degenen die vrij zijn], zijn alle gelovigen, of zij nu Griek zijn of Jood, man of vrouw, slaaf of vrije.((*Galaten 3:28 *1 Korintiërs 7:22)) Wat de vorm van deze geestelijke vrijheid betreft: zij is niet zichbaar voor de ogen van de mensen, maar verborgen. De zielen van de gelovigen worden besprenkeld en afgewassen door het bloed van de Zoon van God en vernieuwd door de Heilige Geest. Hun gewetens worden door het geloof gereinigd van dode werken om de levende God te dienen.((*Hebreeën 9:14)) Daarom gaat deze vrijheid, waar ze ook is, gepaard met gerechtigheid, vrede, een goed geweten en vreugde in de Heilige Geest.((*Romeinen 14:17 *1 Timoteüs 3:13)) Daarom genoot Jozef deze vrijheid zelfs toen hij als een slaaf in de gevangenis zat opgesloten,((*Genesis 39:20,21)) evenals Daniël, toen hij tussen de leeuwen zat,((*Daniël 6:17-23)) en Lazarus, ook al was hij vol zweren.((*Lucas 16:20-22)) ==== 5. Uit welke onderdelen of gradaties bestaat deze vrijheid? ==== - Uit de bevrijding van de zonde en de dood, die plaatsvindt door de vergeving van de zonde, zodat deze ons niet wordt toegerekend. - Uit de doding van het vlees, zodat de zonde niet heerst. - Uit de immuniteit voor de tweede dood, zoals Paulus aangeeft in Romeinen 8:1,2: "Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus", dat wil zeggen: de Geest van Christus heeft u door de genade van de wedergeboorte "vrijgemaakt, van de wet" oftewel de macht en de kracht "der zonde en des doods". Daarom wordt deze vrijheid wel de vrijheid van de gerechtigheid en van het leven genoemd, en van de verlossing en de vergeving der zonden.((*Efeziërs 1:7)) "De wet van de geest des levens" is de heiligheid van en in Christus, die mij heeft vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. ==== 6. Hoe kunnen we van de zonde bevrijd zijn, terwijl deze nog altijd in ons woont en 1 Johannes 1:8 getuigt: "Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet"? ==== We moeten onderscheiden tussen de zonde die overheerst en de zonde die ís overheerst. Want wij zijn verlost en vrijgemaakt van de heerschappij en de overheersing van de inwonende zonde, alsook van de schuld van de zonde. Daarom zegt 1 Johannes 3:6: "Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet", te weten: met wellust, gehoorzaam, slaafs en zonder strijd. Dat wil zeggen: wie waarlijk deel heeft aan Christus, geeft zich niet over aan de zonde.((*Romeinen 6:6-14)) Daarom zegt 1 Johannes 3:9: "Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde", dat wil zeggen: hij maakt er zijn werk niet van te zondigen. Ontkend wordt niet dat de zonde in de gelovige is of woont, maar slechts dat zij hem overheerst.((*Romeinen 5:12)) En over de schuld van de zonde zegt Psalm 32:1,2: "Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent". Maar over de overheerste zonde staat in Prediker 7:20 geschreven: "Niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen." ==== 7. Wat is het nut van dit [eerste] onderdeel [van de christelijke vrijheid]? ==== Het dient ons: - tot vertroosting, dat wij bevrijd zijn van de macht van de zonde om ons van God te vervreemden. - tot onderwijzing, opdat wij onze Bevrijder dankbaar zijn, en er met de grootste ijver voor waken dat wij niet opnieuw in de strikken van de zonde verstrikt raken. Want dan is onze "laatste toestand erger dan de eerste" (2 Petrus 2:20), dan wordt het met ons "in het einde erger dan in het begin" (*Matteüs 12:45). Daarom concludeert Paulus in Romeinen 6:14 dat de zonde ons niet mag overheersen, omdat wij niet zijn onder de wet, die ons zou mogen beschuldigen, en tot zonde tergen, waarom ze ook genoemd wordt "de macht van de zonde",((*1 Korintiërs 15:5)) maar onder de genade, dat is: omdat wij met de Geest van Christus begaafd zijn, door wiens kracht wij de overblijfselen van de zonde moeten kruisigen.((*Galaten 5:24,25)) ==== 8. Wat is het tweede onderdeel? ==== De bevrijding van de morele wet. Niet wat betreft de gehoorzaamheid daaraan, maar wat betreft de rechtvaardiging of veroordeling erdoor. Dat wil zeggen: van de [veroordeling door de] last van de [voor ons zondaren] onmogelijke eis van de wet, en van de rechtvaardiging die de wet eist op grond van een volmaakt naleven van de wet. Vervolgens van de verplichting tot straf, en dus van bezorgdheid en angst voor Gods toorn en de vervloeking, oftewel de eeuwige dood, vanwege het overtreden van de wet. Immers zegt Galaten 3:13: "Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden", dat wil zeggen: Hij heeft de vervloeking gedragen die ons door de wet was opgelegd, opdat wij die zouden ontvluchten en de zegen van Abraham zouden verkrijgen in Christus Jezus. En opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof. Daarom zegt Paulus in Romeinen 6:14: "gij zijt niet onder de wet", dat wil zeggen: gij zijt niet onder de vloek, noch onder de dwang van de wet; zij is ons niet opgelegd om ons te vervloeken en te dwingen. ==== 9. Waarom verlost Christus ons niet evengoed van de eerste als van de tweede dood, daar ze toch beiden het loon op de zonde zijn en voortvloeien uit Gods dreiging in Genesis 2:17: "ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven"? ==== - Omdat het Koninkrijk van Christus niet van deze wereld is.((*Johannes 18:36)) - Hoewel Hij de eerste dood niet heeft weggenomen, heeft Hij toch de toestand ervan voor de gelovigen veranderd, in die zin dat ze nu een uitroeiing is van de overblijfselen van de zonde, en een deur tot het eeuwige leven. En dat naar de regel van Romeinen 8:28: "dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben". Ook David geeft dit te kennen in Psalm 116:15: "Kostbaar is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten." En Paulus in Filippenzen 1:21: "Het leven is mij Christus en het sterven gewin". En in vers 23: "Ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn". Verder zegt Prediker 7:1: "De dag des doods is beter dan de dag van iemands geboorte." En Cyprianus: "De dood is de poort van het leven, de overwinning in de strijd en de haven van de zee." - We moeten onderscheiden tussen de verschillende tijden of bedelingen van het Koninkrijk van Christus; tussen het Koninkrijk van de heerlijkheid [straks] en het Koninkrijk van Gods weldaden [nu]. De ziel van de gelovige wordt in dit leven al wedergeboren, maar het lichaam moet eerst sterven voordat het wedergeboren kan worden. Want de apostel [Paulus] schrijft in 1 Korintiërs 15:36-44: "Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. (...) Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt", [en geestelijk dan] niet in wezen, maar in hoedanigheid; waar een natuurlijk lichaam alleen leeft door de ziel, wordt het geestelijke lichaam door Gods Geest levend gemaakt samen met de ziel. - Vanwege de oefening van het geloof, de hoop, de aanroeping en het liefdebetoon van de gelovigen in hun strijd. - Omdat de dood van het lichaam naar het woord van Paulus in 1 Korintiërs 15:26 "de laatste vijand" is, die pas [op de jongste dag] door de opstanding in heerlijkheid vernietigd moet worden. ==== 10. Wat is de vrucht van deze vrijheid? ==== Dat de gelovigen een gerustgesteld geweten hebben en de wet niet meer verafschuwen maar zich daarin verheugen.((*Psalm 1:2)) En dat ze erop vertrouwen dat hun gehoorzaamheid, hoe onvolmaakt ook, God hun Vader behaagt. ==== 11. Wat is het derde onderdeel van de christelijke vrijheid? ==== De schenking van de Heilige Geest, die de onzichtbare en innerlijke verzegeling is van de voorgaande onderdelen. Want Romeinen 8:15 zegt: "Gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader". En vers 16: "Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn."\\ Diezelfde [Geest] neemt de sluier van ons hart weg, de slavernij van de ellendige blindheid en het juk van de duisternis, waaraan wij door de zonde onderworpen zijn. Hij verlicht het hart en bekeert het tot God, en maakt het bekwaam om het licht van het evangelie te aanschouwen, zodat wij uit de slavernij van deze blindheid tot de vrijheid van het licht worden gebracht. Daarom zegt 2 Korintiërs 3:17: "Waar de Geest des Heren is, is vrijheid", dat wil zeggen: daar is levendmaking of verlichting door de Heilige Geest, door de prediking van het evangelie, waardoor die sluier van onwetendheid, duisternis en zwakheid van onze harten wordt weggenomen, zodat wij het heerlijk aangezicht van Christus kunnen aanschouwen. En ten slotte bewerkt Hij dat wij de wet gehoorzamen, niet gedwongen maar vrijwillig en liefdevol.((*Psalm 51:14)) ==== 12. Wat is het vierde onderdeel van de christelijke vrijheid? ==== De bevrijding van de Mozaïsche riten, oftewel de ceremoniële wet, en veel meer nog van de menselijke tradities die zijn ingesteld om God [daardoor] te dienen. [Hierbij valt te denken aan:] - de offers en sacramenten die God aan het Joodse volk had toevertrouwd. Omdat dit voorafbeeldingen en voorafschaduwingen van de waarheid waren, moesten zij ophouden te bestaan toen de waarheid [ervan in Christus] geopenbaard was. Het zijn dingen die vervuld zijn en het doel bereikt hebben waartoe zij ingesteld waren, zoals de apostel leert in heel zijn brief aan de Hebreeën. Hierover moet de volgende regel worden aangehouden: alle Mozaïsche ceremoniën zijn na de openbaring van Christus in het vlees te niet gedaan. En wel zozeer, dat wie ze [nog altijd] wil onderhouden, afvalt van de vrijheid die wij in Christus hebben.((*Galaten 2:4,5)) Want Galaten 3:25 zegt: "Nu (...) het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester." - de noodzaak om bepaalde wettische voorschriften aangaande middelmatige zaken in acht te nemen, zoals het verkiezen en eten van bepaald voedsel, de onderhouding van [bepaalde] dagen en dergelijke.((*Galaten 5:1,2,13 *Efeziërs 2:15 *Kolossenzen 2:14,16)) ==== 13. Wat zijn middelmatige zaken? ==== Basilius noemt ze dingen die geoorloofd zijn, waarvan het gebruik in onze macht en goeddunken staat. Gregorius van Nazianze omschrijft ze als dingen die in het midden gesteld zijn. Chrysostomus noemt ze in zijn commentaar op Romeinen //adiafora//, onverschillige dingen.\\ Middelmatige zaken zijn dingen of handelingen die in zichzelf of naar hun eigen aard goed noch slecht zijn, maar die op basis van de omstandigheden waarin ze gebruikt worden goed of slecht geacht kunnen worden. We kunnen ze ook omschrijven als onverschillige dingen of handelingen die door geen wet of woord van God uitdrukkelijk geboden of verboden worden. Zoals het al dan niet eten van vlees op deze of die dag en het al dan niet dragen van kleding met deze of die vorm of kleur.\\ Want middelmatige zaken zijn niet die dingen, die uitdrukkelijk door Gods Woord geboden worden of duidelijk met dat Woord in strijd zijn, zoals het bijwonen van de mis, het [aan het avondmaal] laten aangaan van bijgelovigen die in strijd komen met Gods Woord en met de verdienste van Christus, of die vanwege een [aan Gods Woord] toegevoegd waanidee omtrent [eigen] verdienstelijke werken of [eigenwillige] godsdienst goddeloos zijn te noemen. ==== 14. Mogen we middelmatige en onverschillige zaken naar willekeur en zonder onderscheid gebruiken? ==== Nee, hierbij moeten bepaalde voorzichtigheden in acht worden genomen: - Ten aanzien van het geloof: wij mogen niets doen of ter hand nemen met een twijfelend geweten, dat een knagend gevoel van onrecht veroorzaakt omdat we niet zeker weten of iets ons geoorloofd is of niet. We moeten uit Gods Woord overtuigd zijn dat iets ons is toegestaan en dus geboden is dan wel verboden, zoals Romeinen 14:5 aangeeft: "Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd." En vers 14 zegt "dat niets uit zichzelf onrein is; alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein." En verderop staat: "Zalig is hij, die zich geen verwijten maakt bij hetgeen hij goed acht. Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde" (Romeinen 14:22,23). - Ten aanzien van het gebruik van onverschillige zaken: we moeten drie soorten mensen onderscheiden. Naast mensen die standvastig zijn en onderwezen in de christelijke vrijheid, zijn er immers ook: - zwakken in het geloof, die niet zo geoefend zijn in de leer van het geloof en niet bekend met de christelijke vrijheid. Ten aanzien van hen moeten wij ervoor waken dat wij de zaken waarvan wij uit Gods Woord hebben geleerd dat ze middelmatig zijn, niet gebruiken om onze lusten te bevredigen, noch roekeloos en onbedachtzaam gebruiken, waardoor we tot een struikelblok zouden worden voor de naaste die zwak is in het geloof. Maar wij moeten ons, uit bezorgdheid om hun nog aanwezige onwetendheid en nog niet ver gevorderd zijn in de leerschool van Christus, aanpassen aan hun beperkte bevattingsvermogen, en dat tot de tijd dat zij onderwezen zijn.((*Romeinen 14:1,20)) De één is in de kennis van het evangelie toegenomen en weet met 1 Timoteüs 4:4: "alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt", en met Titus 1:15: "Alles is rein voor de reinen, maar voor hen, die besmet en onbetrouwbaar zijn, is niets rein". Zo iemand gelooft dat men alles mag eten. Maar een ander, die zwak is in het geloof, eet groenten. Laat hij die eet en dus weet van zijn vrijheid, hem die niet eet, niet verachten, dat wil zeggen: laat hij hem niet arrogant minachten. Evenals hij die niet eet, hem die wel eet niet mag veroordelen, dat wil zeggen: niet mag veroordelen wat hij niet begrijpt. "Dan gaat er immers iemand, die zwak is, ten gevolge van uw kennis verloren, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is" (1 Korintiërs 8:11). "Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven" (1 Korintiërs 8:13). - koppige mensen. Ten aanzien van hen geldt deze regel: hardnekkige bijgelovigen of zij die onze vrijheid kwaadwillig belagen moeten niet door onze onthouding of misbruik van de vrijheid in hun goddeloze opvatting worden bevestigd. Want aan de zwakken moet men wel wat toegeven, tot opbouw, maar aan de farizeeën, dat wil zeggen: aan hen die arglistig of kwaadwillig op de loer liggen, moet niets worden toegegeven, opdat de christelijke vrijheid ongeschonden bewaard blijft. Daarom zegt Christus in Matteüs 15:14: "Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden." Zo heeft Paulus ook toegelaten dat Timoteüs besneden werd, acht hebbende op de zwakheid van de gelovigen onder de Joden.((*Handelingen 16:3)) Maar hij wilde niet dat Titus besneden zou worden, omdat hij de christelijke vrijheid moest verdedigen of beschermen tegen de koppigen en de listige belagers.((*Galaten 2:3-5)) - Onze vrijheid moet niet worden verzuimd of verwaarloosd, maar gebruikt tot opbouw en bevestiging van hen die reeds standvastig zijn en goed onderwezen in het Woord. Zo schrijft Paulus dat hij Petrus zeer ernstig heeft terechtgewezen, omdat die zich uit ontzag voor de Joden die hij niet wilde ergeren, van de heidenen had afgezonderd.((*Galaten 2:11)) Daarmee bevestigde Petrus de hardnekkigen in hun mening dat de heidenen voor altijd onrein waren. - Onwetenden en zwakken moeten wat zij nog niet begrijpen niet lichtgeraakt veroordelen, maar zij moeten de sterkeren hun recht en vrijheid gunnen.((*Romeinen 14:3)) Ook mag geen gemeente een andere gemeente veroordelen vanwege een andere naleving van middelmatige zaken, zoals tot grote schade gebeurde in de vroege kerk, met betrekking tot [de datum van] het paasfeest en de onderhouding van bepaalde vastendagen. ==== 15. Wat te denken van menselijke tradities, die niet door God zijn ingesteld? ==== Wat de godsdienst betreft, moet men zich uitsluitend richten naar het geschreven Woord van God, niet naar menselijke tradities. Want God heeft ons de manier bekendgemaakt waarop Hij door ons gekend en gediend wil worden. Daarom zijn we geen gehoorzaamheid verschuldigd aan bepalingen omtrent de leer of de geestelijke regering die openlijk of indirect in strijd zijn met Gods Woord en ons van Christus afleiden. Of aan allerlei religieuze gebruiken, waarvan sommigen dwaas en belachelijk zijn, anderen bijgelovig en weer anderen goddeloos. Zoals de duizenden beuzelarijen van de mis, de aanroeping van de heiligen, de wetten van het celibaat, het onderscheid in voedsel, het primaat van de roomse paus, het maken van afgodsbeelden en kruisen, de verdiensten van de vrije wil, aflaten, transsubstantiatie, het vormsel, het veertigdagenvasten, wijwater, de wijding van altaren, magistrale besluiten over monastieke geloften, gebeden voor de doden in het vagevuur en de verering van relikwieën. [Zo blijkt wel uit de volgende Schriftplaatsen:] * Matteüs 16:6: "Wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën". * Matteüs 15:9: "Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn." * Ezechiël 20:18,19: "Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden. Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen." * Handelingen 5:29: "Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen". * Galaten 1:9: "Indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt!" Maar wettige ceremoniën, die door de kerkenraad zijn ingesteld, niet met een waan van godsdienstige noodzakelijkheid, maar alleen opdat "alles betamelijk en in goede orde" in de gemeente toegaat (1 Korintiërs 14:40), die moet men wél onderhouden. En dat niet op grond van zichzelf, maar volgens de wet van de liefde. Zodat wie ze met ergernis minacht en hardnekkig veronachtzaamt, voor God schuldig is aan het schenden van de orde en aan het breken van de band der liefde. Maar buiten het gevaar van ergernis [te geven] en koppig te zijn, zondigt degene die ze nalaat niet.\\ Bovendien zijn er menselijke gebruiken die op zichzelf niet goddeloos zijn, maar weinig of niets bijdragen aan de opbouw [van de gemeente], zodat het beter zou zijn als ze volledig werden afgeschaft. Bij het onderhouden of nalaten van dergelijke zaken moet altijd rekening worden gehouden met [het al dan niet geven van] aanstoot. ==== 16. Maar keurt Christus de tradities of meningen die in strijd zijn met Gods Woord niet goed als Hij in Matteüs 23:2,3 zegt: "De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben zich gezet op de stoel van Mozes. Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat"? ==== Geenszins. Hij keurt alleen de Mozaïsche instellingen en bedieningen goed, die een goddelijk recht hadden [omdat ze door Hemzelf waren bevolen]. Daarom moesten ze gehoord worden, hoe slecht zij ook handelden. Dit wordt aangegeven door de gelijkenis van het zitten, want zij bezetten de leerstoel als leraren van de Mozaïsche wet. En elders, waar Christus zijn discipelen waarschuwt voor de leer van de farizeeën, gebiedt Hij hen juist niét te luisteren naar hen die hun onderwijs halen uit hun eigen hoofd.((*Matteüs 16:6)) Zo moet ook het woord van Lucas 10:16, "wie naar u hoort, hoort naar Mij", niet worden toegepast op meningen die in strijd zijn met het evangelie. ==== 17. Wat te denken van de zogenoemde goede bedoeling? ==== Er ís geen sprake van een goede bedoeling als in de eredienst van God iets wordt ingesteld uit louter menselijk vernuft, zonder Gods Woord dan wel in strijd ermee. "Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken" (Deuteronomium 12:8), maar "onderhoudt (...) heel het gebod, dat ik u heden opleg" (Deuteronomium 11:8). ==== 18. Als Paulus in Romeinen 13:5 voorschrijft dat we de overheid moeten gehoorzamen "niet slechts om de toorn" of straf, "maar ook om des gewetens wil", betekent dit dan dat de overheid ons geweten een wet mag opleggen? ==== Nee, want overal verheft Paulus de eredienst van God en de regel van een rechtvaardig en geestelijk leven boven alle menselijke voorschriften. Maar hij wil slechts dat men de overheid gehoorzaamt wanneer zij eerbare en geoorloofde dingen gebiedt. Dat wil zeggen: [haar bevoegdheid reikt] tot aan de 'altaren'. Want God gebiedt ons deze gehoorzaamheid, en niemand kan zijn gebod verwerpen met een goed geweten voor God. De apostel onderwerpt ons geweten dus niet aan menselijke wetten, maar hij gebiedt ze naar Gods ordinantie te gehoorzamen voor zover ze niet in strijd zijn met de goddelijke wetten. ==== 19. Wat te denken van de ceremoniën die door Christus zijn ingesteld? ==== Deze moeten worden nageleefd vanwege het gebod en het gezag van de Insteller, ook al wordt men door het naleven ervan niet gerechtvaardigd voor God. Daarnaast wordt men in geval van nood verontschuldigd bij het niet naleven ervan. Zo kan het zijn dat iemand door nood zich afhoudt van het gebruik van de sacramenten. Zolang er maar geen verachting bijkomt, naar het woord van Bernardus: "Niet het missen van het sacrament verdoemt, maar het verachten ervan". ==== 20. Wat is het doel en de vrucht van dit onderdeel van de christelijke vrijheid? ==== - Dat wij de gaven die God ons heeft gegeven met een gerust geweten gebruiken, maar dan wel zó dat wij dit gebruik matigen tot opbouw van de naaste. - Dat wij weten dat ons geweten vrijgesteld is van de macht van alle mensen. "Gij zijt gekocht en betaald" (1 Korintiërs 6:20), dus "weest geen slaven van mensen" (1 Korintiërs 7:23). - Dat wij onze broeders, die nog onwetender zijn, niet veroordelen, want of iemand "staat of valt, gaat zijn eigen heer aan", en "de Here is bij machte hem vast te doen staan" (Romeinen 14:4). - Dat wij geen schepselen maar God dienen, met een oprechte, dat is geestelijke eredienst. En dat wij onszelf noch andere mensen iets toegeven ten kwade. ==== 21. Welke dingen zijn in strijd met de christelijke vrijheid? ==== Deze dingen niet: - de lichamelijke dienstbaarheid, die de minderen de meerderen schuldig zijn; - de dienstbaarheid van onze geest jegens God; - de dienstbaarheid van ons lichaam jegens de Geest.((*1 Korintiërs 9:27)) Maar de volgende dingen wel: - de dienstbaarheid aan de zonde, de dwaling, de blindheid voor de wet en [allerlei] menselijke instellingen; - de dromen van de joden over een aards koninkrijk van de Messias; - de leer van de stoïcijnen, die de vrijheid alleen toeschrijven aan de wijzen van de wereld; - de boeien van menselijke wetten en tradities, waarmee de gewetens van de mensen worden bezwaard; - de dwaling van hen die zich erop beroemen dat ze door de verkondiging van het evangelie bevrijd zijn van alle lichamelijke schulden en plichten, zodat ze hun heren, schuldeisers en overheden niet bewijzen wat zij hen schuldig zijn. Zo ook [de dwaling] van de libertijnen en wederdopers, die onder het mom van de christelijke vrijheid een vrijbrief tot zondigen menen te hebben, waarbij zij misbruik maken van de uitspraak van Paulus in Romeinen 7:26: "Derhalve ben ik zelf met mijn verstand dienstbaar aan de wet Gods, maar met mijn vlees aan de wet der zonde." Hieruit denken zij te mogen afleiden dat ze alleen naar het vlees hoereren, zich bedrinken en onrein leven, maar naar de Geest en met het verstand rein zijn en Gods wet dienen. Alsof onze vrijheid niet juist ook op ons vlees betrekking heeft, met als doel dat we niet langer slaven van de zonde zullen zijn, want "een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde" (Johannes 8:34), en Paulus zegt in Romeinen 8:13: "Indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven". Paulus spreekt daar van de strijd tegen de zonde, en dus niet van de vrijwillige en uiterlijke werken, maar van de opkomende zondige neigingen, die zelfs de allerheiligsten niet helemaal van zich af kunnen werpen zo lang ze in dit sterfelijk lichaam zijn; - de dwaling van de chiliasten over een duizendjarig rijk van de heiligen in de wereld vóór de jongste dag; - de dwaling van opnieuw de wederdopers, die onder het mom van de geestelijke vrijheid het ambt van de overheid en de burgerlijke dienstbaarheid afschaffen. En dat terwijl het dienstknecht zijn naar het lichaam het vrij zijn naar de geest geenszins verhindert. Daarom zegt Paulus in 1 Korintiërs 7:21: "Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarover niet", alsof deze beroeping een christen niet betaamt, en in Efeziërs 6:5: "Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus." - de roekeloosheid van hen die onverschillige zaken onvoorbereid, onmatig of zonder onderscheid misbruiken, en geen rekening houden met de zwakkeren, maar hen onbedachtzaam ergeren.((*Romeinen 14:15,16 *1 Korintiërs 6:12 *1 Korintiërs 10:23 *2 Korintiërs 11:12))