====== Het gebed ====== ==== 1. Wat verstaat u onder het woord 'gebed'? ==== Het woord 'gebed' is in het Latijn //oratio//. We vatten dit woord niet op in retorische zin, als de kunst van de zorgvuldige opeenvolging van woorden (in het Grieks wel een //logon// of rede genoemd), maar we nemen dit woord in theologische zin, zodat we daaronder verstaan een heilig gesprek met God, en dan niet zozeer met de mond als wel met het hart. Een ander Grieks woord daarvoor is //epiklèsin// (een aanroeping), dat is afgeleid van //epikalein// (aanroepen of om hulp roepen). In eigenlijke zin ziet dit woord op iemand die in nood is en door te roepen God om hulp en bijstand vraagt. In afgeleide zin wordt het woord ook gebruikt als een synecdoche, dat duidt op de héle dienst aan God.((*Handelingen 2:21 *1 Korintiërs 1:2 *2 Timoteüs 2:22)) Hetzelfde geldt voor //proseuchen// (een smeekbede of gebed) en //hikotèrian// (een ootmoedig bidden met gevouwen handen en in geknielde houding). De Schrift noemt het gebed in beeldspraak ook wel offerstieren of de vrucht van de lippen,((*Hosea 14:3)) een lofoffer,((*Psalm 116:17 *Hebreeën 13:15)) een reukoffer((*Psalm 141:2)) en een spijsoffer((*Maleachi 1:11)). ==== 2. Wat is het gebed? ==== Met Damascenus kunnen we zeggen: het gebed is een opstijgen van de geest tot God en een verlangen om van Hem al het nodige te ontvangen. Deze manier van spreken is ontleend aan de oudtestamentische offers die tot God opstegen, wat nu op de gebeden wordt toegepast. Zoals dat gebeurt in Handelingen 10:4: "Uw gebeden en uw liefdegaven zijn als gedachtenis //opgestegen// naar God" (HSV). Het gebed kan ook worden omschreven als een heilig overdenken van de dingen die met Gods eer en onze zaligheid te maken hebben, en een ernstig begeren en verlangen naar die dingen, wat voortkomt uit een kinderlijk vertrouwen. Daarbij voegen de gelovigen gewoonlijk ook de dankzegging voor de weldaden die zij van God ontvangen hebben. Het gebed is eveneens een uiting van vurige liefde tot God, waardoor wij dankzij Christus van Hém alleen de bevolen en beloofde geestelijke en lichamelijke gaven verlangen en verwachten, en Hem ook danken voor de ontvangen gaven. Het gebed is ook een vurig en ernstig openleggen en uitstallen van ons hart voor God, waardoor wij vanuit het geloof in Christus om iets bidden of iets afsmeken, of ook danken voor de verkregen weldaden. Daarbij maakt het niet uit of wij dit doen met woorden, of zonder woorden en dus alleen maar met verzuchtingen. Uit dit alles kunnen we afleiden dat de Tien Geboden, de engelengroet en de geloofsbelijdenis geen gebeden zijn, omdat daarin niets aan God wordt gevraagd. ==== 3. Hoe vaak komt het gebed voor? ==== Dat hangt van de omstandigheden af. Het vindt elke keer weer opnieuw in het openbaar plaats tijdens de kerkelijke bijeenkomsten. Dan wordt het gebed meestal luid en duidelijk uitgesproken als het tweede onderdeel van de godsdienstplechtigheid.((*1 Koningen 8:42 *Ezra 7:27-28)) Het gebed wordt ook gedaan in privéomstandigheden((heymelick)). Dat doet ieder apart voor zichzelf, hetzij thuis of buitenshuis; en dan bidt men vanuit het hart. Zo was het met Christus op de berg((*Marcus 6:46)) en met Petrus op het dak((*Handelingen 10:9)). ==== 4. Hoeveel soorten gebeden zijn er? ==== Paulus noemt er vier in 1 Timoteüs 2:1, namelijk: smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen. - //Deesis // (voorbidding). We bidden of het kwaad dat ons kwelt of dat ons boven het hoofd hangt, van ons wordt weggenomen. Het is afgeleid van het woord //deomas//, ik bid of ik bid voor, zoals gebruikt in Lucas 22:32: ‘Ik heb voor u gebeden’ (//egoo edeet hen perisou//), ‘dat uw geloof niet zou bezwijken’. In Hebreeën 5:7 wordt gezegd dat Christus gebeden en smekingen (//deeseis en hiketerias//) onder sterk geroep en tranen geofferd heeft aan Hem, die Hem uit de dood kon redden. Het is ook afgeleid van //deos // (vreze). Zo was het bij Paulus in 2 Thessalonicenzen 3:2, waar Paulus wil dat men voor hem zal bidden om voor de slechte mensen bewaard te worden. Zo is het ook als wij bidden om de vergeving van onze zonden en de verlossing van het kwade. - //Proseuche // (gebed of begeerte). We bidden om de dingen die tot Gods eer dienen en ook om weldaden te mogen ontvangen. Bijvoorbeeld: dat het Koninkrijk van God mag komen, dat Gods Naam geheiligd wordt, dat Zijn wil geschiedt, dat ons vandaag ons dagelijks brood gegeven wordt, en dat de Heilige Geest gezonden wordt. ‘Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed’ (Handelingen 1:14) en in het smeken of ‘voorbidden’. - //Enteuxis // (smeking, voorbidding of bemiddeling).((tusschen-sprekinge)) Dat is een gebed dat voor een ander gedaan wordt. Daarom wordt er in Romeinen 8:26 gezegd dat de Geest voor ons pleit. En in Romeinen 8:34 staat dat Christus, onze Middelaar, voor ons pleit (entugebanei huperhemoon). Dit woord wordt gebruikt als iemand voor een ander bidt of allen voor elkaar en voor de gemeente, zoals in Handelingen 12:5, waar de gemeente voor Petrus bidt. \\ Het is ook een bede((aansprake)) waarin we tegenover God klagen over degenen die ons dwars zitten, zoals David vaak in zijn psalmen doet. - //Eucharistia // (dankzegging). Daarin danken we God voor de weldaden die Hij ons of anderen geschonken heeft, waaronder we ook Zijn vaderlijke straffen rekenen.((*Johannes 2:21)) Of we danken Hem voor alle kwaad dat Hij van ons en van anderen geweerd heeft. “Hoe zal ik de HERE vergelden al zijn weldaden jegens mij? De beker der verlossing zal ik opheffen, ik zal de naam des HEREN aanroepen” (Psalm 116:12-13). Maar het onderscheid dat wij maken tussen de verschillende soorten gebeden, is niet altijd nauwkeurig op de Schrift toe te passen. Daarom mag men ze tot twee hoofdcategorieën terugbrengen, namelijk het aanroepen van Gods Naam en de dankzegging. Zo deed David het: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid, Ik zal u redden en gij zult Mij eren” (Psalm 50:15). ==== 5. Wat zijn de oorzaken waardoor men gaat bidden? ==== De inwendig werkende Oorzaak is de Heilige Geest. “Want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Romeinen 8:26). Het is niet zo dat Hijzelf daadwerkelijk bidt of zucht, maar Hij spoort ons aan tot het gebed en zegt en leeft als het ware van binnenuit de woorden in ons voor. Zo wordt van Hem ook gezegd dat Hij roept (Galaten 4:6), omdat Hij ervoor zorgt dat wij roepen. Daarom wordt Hij in Zacharia 12:10 de Geest der genade en der gebeden genoemd. En de apostel geeft de opdracht dat men zal bidden in de Heilige Geest((*Judas 1:20 *1 Korintiërs 14:16)), dat wil zeggen dat het gebed wordt geïnspireerd door de Geest((door het ingeven des Heyligen Geests)). Het inwendige ‘werktuig’ dat het gebed veroorzaakt((D’ inwendige werck-tuygelicke oorsaack)), is het geloof. De motieven die er de oorzaak van zijn dat we gedrongen worden om te bidden, zijn vele. - Het bevel van God waarin Hij de dienst der gebeden van ons eist; deze dienst is de belangrijkste in de gemeente van God. “De HERE, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen” (Deuteronomium 6:13); “roep Mij aan ten dage der benauwdheid” (Psalm 50:15). En Matteüs 7:7 spreekt over bidden, zoeken en kloppen. - De belofte van verhoring. “Ik zal u redden” (Psalm 50:15). “De HERE is nabij allen die Hem aanroepen” (Psalm 145:18). “De naam des HEREN is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar” (Spreuken 18:10). Hierbij horen ook de aanmoedigingen((aenlockingen)) waardoor Christus ons uitnodigt om te bidden. “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden” (Matteüs 7:7). “Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?’ (Lucas 11:13). “Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft” (Psalm 65:3). “En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren” (Jesaja 65:24). “Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft” (Matteüs 6:32). - Het ervaren van gebrek en armoede, zowel bij onszelf als bij anderen en zowel in geestelijke als lichamelijke zin. En ook het besef dat we het Koninkrijk en de heerlijkheid van God nodig hebben. “Maar zoekt eerst zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Matteüs 6:33). - De noden en gevaren die ons van alle kanten omringen, benauwende en ellendige omstandigheden, verschillende beproevingen, de schuld van onze zonden en het bewustzijn daarvan, en de streken van onze bittere, wrede en altijd actieve vijand, de duivel, die rondgaat “als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden” (1 Petrus 5:8). Daarom zegt Christus: “Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt” (Matteüs 26:41). - Het beoefenen van godzaligheid, geloof en hoop. - Het karakter en de aard van de liefde die godvrezende mensen tegenover God uitdragen. Hij die lief heeft, heeft er immers een groot genoegen in om met hem of haar te spreken die hij liefheeft. Hij wil niets liever dan tegen die geliefde te zeggen waar hijzelf genoegen aan beleeft. Daar komt nog bij dat door dit spreken van de beide geliefden, de liefde toeneemt en sterker wordt. - Het voorbeeld van Christus en alle heiligen. De heiligen hebben met name tijdens hun leven op aarde met grote toewijding en ernst God aangeroepen. - Het profijt van het gebed, want daardoor krijgen we alle weldaden die voor ons nodig zijn, voor ons lichaam en voor onze ziel. “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt” (Jakobus 6:16). De mildheid waarmee God alle weldaden en gaven in lichamelijke en geestelijke zin over ons uitstort, behoort ons daarom van harte aan te sporen om God offers van lof en dankzegging te brengen. En dan zijn er ook nog de grote wonderen die men van alle kanten en waar men ook maar kijkt, wel moet opmerken. Ook die behoren ons aan te sporen tot gebed. Daarom zei David nadat hij de milde goedheid van de Heere ervaren had, dat God hem een nieuw lied in de mond gegeven had (Psalm 40:4). ==== 6. Wie is het voorwerp van het gebed? Of: Wie moet men aanroepen? ==== De enige en eeuwige God, Die Vader is, Zoon en Heilige Geest. In het ware gebed wordt namelijk geen enkele van de drie Personen in God overgeslagen of genegeerd, al is het waar dat ze niet altijd apart genoemd worden omdat ze God zijn. Alleen God wordt aangebeden, [en dat om verschillende redenen:] - Hij alleen is een Kenner van het hart van ons allen (Handelingen 1:24). Hij toetst ons hart en onze nieren, Hij peilt en doorgrondt(([hij alleen is] een ondertaster der ghedachten ende begeerten)) onze gedachten en verlangens; met andere woorden: Hij is alwetend. ((*Psalm 7:10 *Psalm 33:15 *Psalm 44:22)) - Het gebed is het belangrijkste onderdeel van het dienen van God, en daarom zijn we het bidden tegenover Hem verschuldigd; we volgen hiermee Gods opdracht.((*Deuteronomium 6:13 *Matteüs 4:10)) In Psalm 50:15 zegt de Here: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid”; en Christus zegt in Matteüs 6:9: “Bidt gij dan aldus”, waarop het ‘Onze Vader’ volgt. - Omdat God Degene is Die als de Oorzaak ervan alle goede dingen werkt en geeft. Hij is almachtig en alwetend, en handelt barmhartig. Hij is de God Die al degenen die Hem – waar dan ook – aanroepen, kan en wil en mag verhoren; Hij wil hen heel maken en verlossen. Daarom zeggen de gelovigen: “Gij immers zijt onze Vader; want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet” (Jesaja 63:16). - Men moet en mag alleen in God geloven. “Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben?” (Romeinen 10:14) We geloven niet in de engelen, en evenmin in de heiligen. - We lezen niet dat de bijbelheiligen iemand anders aangebeden hebben dan alleen God. Daarom is het goddeloos als we schepselen gaan aanbidden; dat ontneemt immers de eer aan God. Dat gebeurt ook zonder geloof, want het geloof is gebaseerd op Gods Woord. Ja, zo’n gebed is helemaal in strijd met Gods Woord. Epifanes schrijft daar in zijn boek (blz. 448) ook over, en zegt: “Laat de oude dwaling ons niet overheersen om de levende God te verlaten en dingen te aanbidden die door Hem gemaakt zijn.” ==== 7. Waarom is het nodig dat wij God aanbidden? Hij heeft ons immers lief en weet al lang wat wij nodig hebben en wat nuttig voor ons is. Het is voor Hem toch niet nodig dat wij Hem aanmanen? Bovendien heeft Hij toch al veel eerder besloten ons iets te geven? (zie Jesaja 65:24 en Matteüs 6:32) ==== - God heeft het zó geordend dat Hij ons wil onderhouden met voedsel en drinken, hoewel Hij dat ook wel zonder die middelen had kunnen doen. Zo wil Hij nu ook dat wij de middelen die we zowel voor onze zaligheid als voor het onderhoud van ons aardse leven nodig hebben, door middel van gebeden zullen verkrijgen – gebeden die uit het geloof voortkomen.((*Jakobus 1:6)) Christus zegt hierover: “Uw Vader uit de hemel zal de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden” (Lucas 11:13). - God wil dat we Hem de eer geven die we Hem verschuldigd zijn((hy wil / dat men hem sijn recht betale)). Daarom wil Hij ons ook steeds onder de aandacht brengen waar we onze hulp moeten zoeken, Wie ons goed doet en aan Wie we dat moeten toeschrijven. Hij wil ook dat we steeds onze armoede en ons gebrek ervaren. - De Here waakt over alles wat wij nodig hebben((Dat hy opsicht op onse dingen heeft)), zoals in Psalm 34:16 gezegd wordt: “De ogen des HEREN zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun hulpgeroep.” Hij wil als een goedertieren Vader Zijn kinderen op hun gebed alles geven en toeschikken waar ze Hem naar Zijn wil om vragen. Hij is immers nabij degenen die Zijn Naam in waarheid aanroepen((*Psalm 145:18)). - God wil dat wij Zijn weldaden met een oprecht en dankbaar hart aannemen, en door ons gebed geven we te kennen dat we die gaven uit Zijn hand ontvangen. - Het gebed is nodig zodat wij de goedertierenheid van God met des te meer ijver overdenken en daarover mediteren. En ten slotte wil God dat ons geloof in het verlangen naar en verwachten van Zijn weldaden geoefend en versterkt zal worden. Door een vurig gebed kan het geloof ook gaan opvlammen((ontsteecken)) en ons hart in brand steken door het verlangen om Hem voortdurend te zoeken, lief te hebben en te dienen. ==== 8. Maar zijn wij niet al te onwaardig en al te grote zondaars om te durven bidden? ==== We moeten het bevel van God plaatsen tegenover onze onwaardigheid. Dat geldt ook voor Zijn beloften en genadige nodigingen tot de zaligheid. Bovendien geeft God de liefelijke naam ‘Vader’, waarmee Hij zo laag afdaalt dat wij die mogen gebruiken((Een moeilijke passage die in de hertaling wat vrijer is omschreven: die hy selfs hem verkleynt ons op te dragen)). En dan zijn er de rechtvaardigheid en de gebeden van de Middelaar die we mogen aanwenden tegenover het besef van onze zonden. Er staat immers geschreven: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid” (Psalm 50:15). In Joël 2:32 staat: “Het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden”. En in Matteüs 7:7 zegt onze Meester: “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.” ==== 9. Niemand van ons is waardig om zich aan God te tonen en voor Zijn aangezicht te verschijnen. Door Wie moeten we God dan aanroepen? Of: Wie is onze Middelaar bij de hemelse Vader? ==== We moeten God aanroepen door Hem Die ons door de Vader Zelf gegeven is als Middelaar, Voorspraak of Hogepriester. Daarom zegt Hij Zelf in Johannes 14:6: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.” En in Johannes 4:13 (ook in Johannes 16:23) lezen we: “Wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.” [Denk aan] de hogepriester, van wie God in Zijn wet bepaald had dat hij bij het binnengaan in het heilige der heiligen de namen van Israëls stammen op zijn schouder moest dragen en tegelijk evenzoveel kostbare edelstenen op zijn borst. De Israëlieten moesten dan ver van het heiligdom blijven staan en vanaf die plaats hun gebeden voegen bij die van de hogepriester.((*Exodus 28:9 *Exodus 39:7 *Exodus 39:14)) Christus geeft Zijn discipelen de opdracht hun toevlucht te nemen tot Zijn voorbede, nadat Hij ten hemel zou zijn opgevaren. Hij zegt immers: “Te dien dage zult gij in mijn naam bidden” (Johannes 16:26). Hij wil daarmee niet zeggen dat God door de voorbede van Christus vanaf het begin van de wereld niet is verzoend en Zijn toorn niet is gestild, maar Hij beveelt ons deze genade dringend aan, omdat ze in de tijd na Zijn hemelvaart des te heerlijker en duidelijker zichtbaar wordt. De apostel zegt namelijk dat Jezus voor ons een nieuwe en levende weg door Zijn vlees en bloed heeft ingewijd en geheiligd (vgl. Hebreeën 10:20). Christus moet daarom ook op twee manieren worden aangebeden: (1) als God, Die met de Vader en de Heilige Geest de oorsprong van alle goed is; (2) als Middelaar en Voorbidder, om door Hem verhoord te worden. Daarom wordt Hij een Priester voor eeuwig genoemd (Psalm 110:4). Romeinen 8:34 zegt dat Christus de Opgewekte is, Die ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons pleit. Daaruit zal blijken dat Hij niet alleen een Middelaar is om te verlossen maar ook om tot in eeuwigheid voorbede te doen. “Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Hebreeën 7:25). We moeten daarbij bedenken dat de Zoon niet als het ware op Zijn knieën voor de Vader ligt om voor ons te bidden en te smeken. Nee, Hij doet dit Hij door Zijn verdienste en de kracht van Zijn dood. Dat is het loon((prijs)) op Zijn verlossing, waar God altijd aan denkt, en daarom verhoort Hij degenen die Hem toebehoren. Bovendien legt Hij onze gebeden aan de Vader voor. Zo lezen we ook in Zacharia 1:12 dat de Engel voor Gods volk bidt en de gebeden van de heiligen aan God opdraagt. Dat is de Engel Die Jakob van alle nood verlost en bevrijd heeft.((*Genesis 48:16)) Deze Engel ging in de woestijn ook vóór het volk Israël uit en bracht het in het land Kanaän. Hij is de Zoon van God, Jezus Christus, God en Mens, de enige Middelaar tussen God en de mensen. Daarom verschijnen wij niet voor Gods aangezicht in vertrouwen op onze eigen waardigheid en verdiensten. De Farizeeën((*Lucas 18:11)) deden dat wel, evenals Agamemnon, die dacht dat hij verhoord moest worden omdat hij honderd offers gebracht had, en ook Chryses, vanwege zijn [vermeende] verdiensten.((Agamemnon en Chryses zijn figuren uit de Griekse mythologie. Agamemnon is bekend geworden als legeraanvoerder in de oorlog tegen Troje; Chryses was toentertijd priester van Apollon in Chryse, vlakbij Troje.)) Nee, zo niet, maar alleen vanwege de voorbede van Christus. Hieruit kan men het onderscheid afleiden dat er is in het gebed van christenen tegenover dat van alle andere mensen. Het onderscheid tussen christenen en anderen wordt namelijk alleen gemaakt door het geloof in Christus. ==== 10. Maar gaat men niet via de heiligen tot God, zoals men via edelen en raadsheren tot een prins of koning geleid wordt? ==== Dat is een armetierige uitvlucht, zegt Ambrosius, want men gaat via ambtenaren, raadsheren of edelen tot de koning, omdat de koning ook maar een mens is die niet weet wie hij van het gewone volk het best kan vertrouwen. Maar om aan God, voor Wie niets verborgen is, iets te vragen, heeft men geen tussenpersoon((Tolck)) nodig, maar een vroom hart. Toen Christus op aarde was, heeft Hij niet geluisterd naar Zijn discipelen die met Hem spraken over de Kananese vrouw((*Matteüs 15:23)), en evenmin naar Zijn moeder((*Johannes 2:3-4)) die een goed woord deed voor het pasgetrouwde stel. Integendeel, Hij heeft hen streng terechtgewezen((afgheset)). Hij draagt immers Zelf meer dan genoeg de zorg voor onze zaligheid, en daarom heeft Hij geen tussenpersonen nodig of anderen die voor iemand pleiten((Woort-houders)). ==== 11. Maar wordt aan de heiligen in dit leven ondertussen niet de opdracht gegeven voor elkaar te bidden, waarbij de een de ander in onderlinge verbondenheid aan God opdraagt? ==== Ja inderdaad((*1 Timoteüs 2:1)), maar dan zó dat die gebeden voor elkaar uit de liefde voortkomen en afhankelijk zijn van de geheel unieke voorbede van Christus – gebeden dus die in Zijn Naam worden gedaan en daardoor versterkt worden. Daarom zegt Augustinus((Over Psalm 94.)) heel terecht: ‘Zoekt u een priester? Hij is boven in de hemel, waar Hij voor u bidt Die op aarde voor u gestorven is.’ ==== 12. Maar is het [met die voorbede] dan niet in overeenstemming dat de gestorven heiligen voor ons bidden, omdat ook de mensen die hier op aarde leven toch de plicht hebben om voor elkaar te bidden? (Jakobus 5:16) ==== Beslist niet! Degenen die hier op aarde leven doen die voorbede op het bevel en onder de belofte((niet sonder toesegginghe)) van de Here, om de liefde onder elkaar te voeden. Maar dat geldt niet meer voor hen die gestorven zijn en de Here onder ons heeft weggenomen; zie Prediker 9:5,6: de doden weten helemaal niets meer. Hij heeft gewild dat zij zonder enige kennis van onze omstandigheden zullen zijn. Sommigen zeggen wel dat zij als door een spiegelbeeld van de Drie-eenheid de dingen van de mensen hier van bovenaf zouden kunnen zien, maar dat is een verzinsel van mensen. ==== 13. Wat is het 'voertuig' waarvan het gebed gebruikmaakt? ==== Dat is niet de mond of de tong, dat zijn niet de lippen of het strottenhoofd((*Jesaja 29:13 *Matteüs 15:8)), maar dat is het verstand of het hart van de gelovige. Het gebed is namelijk een gesprek dat de ziel voert; en in eigenlijke zin is het de genegenheid vanuit het binnenste van het hart dat wordt uitgestort of ‘uitgeschud’ voor God((*Matteüs 6:6)) – voor Hem Die een Onderzoeker van het hart is. “God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.”((*Johannes 4:24)) En Paulus zegt in 1 Korinthe 14:15: “Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand”. ==== 14. Wat is de stof voor het gebed, of: om welke dingen mag men God vragen? ==== Dat is niet alles wat zich aan ons voordoet, maar wel de dingen die door God beloofd en bevolen zijn, en door Hem ook op een Hem passende wijze gegeven kunnen worden – naar Zijn wil, die Hij ons in Zijn Woord geopenbaard heeft. We moeten dus niet bidden om dingen die geen nut hebben, of die ongeschikt, schadelijk of onrechtmatig zijn; nee, het moet om rechtmatige dingen gaan((*Lucas 1:6 *Lucas 1:13 *Matteüs 20:21)). “En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort” (1 Johannes 5:14). Wij mogen ook niet bidden om iets wat de Here niet toelaat. Een oprecht gebed moet immers op Gods beloften steunen((*Exodus 22:22 *Deuteronomium 9:18 *Johannes 16:23)). Men moet om drie dingen bidden: - voor de dingen die strekken tot Gods eer en deze ook bevorderen((*Matteüs 6:33)); - voor dingen die te maken hebben met de zaligheid van onze ziel, zoals de gaven van de Heilige Geest, het geloof, de vergeving van de zonden, geduld in tegenspoed, volharding in godzaligheid, en zo voort; - voor dingen die we nodig hebben in dit leven. Daar tegenover moet men bidden of drie zaken afgewend mogen worden((driederley dingen verbidden)): - alles wat de eer van God onmogelijk maakt of belemmert; - alles wat tegen de zaligheid strijdt; - alles wat ons in dit leven kwelt en moeilijk valt. Kort gezegd: het gaat in alle dingen om Christus – in wat men smeekt om te ontvangen of juist om af te wenden. ==== 15. Maar hoe moet men om deze dingen bidden om te ontvangen of af te wenden? ==== Om de als eerste en tweede genoemde weldaden te ontvangen – dus de eer van God en onze zaligheid – moet men ronduit((rondelick)) bidden, eenvoudig en zonder voorwaarden te stellen. Die weldaden worden ons in het Woord immers ook ronduit, eenvoudig en zonder voorwaarden toegezegd en beloofd (Joël 3:5 en Romeinen 10:13). Wij kunnen die toezeggingen niet op een andere manier gebruiken. Ook om de weldaden die als derde genoemd werden – die wij zowel goed als verkeerd kunnen gebruiken – moeten we bidden. Wat de verkeerde dingen betreft, die overigens wel bevorderlijk kunnen zijn voor onze bezittingen((het goet)), moeten we bidden of we ze niet zullen ontvangen. Het gaat er immers om dat de eer van God niet verminderd en onze zaligheid niet verhinderd wordt. Zo mag men de Heere vragen om vrede, gezondheid, rijkdom, kinderen en andere zaken die dit leven betreffen. We mogen bidden of ziekte en armoede ons niet overkomen, omdat gezondheid en welstand ons beloofd zijn als onze hemelse Vader althans oordeelt dat die gaven nuttig zijn voor onze zaligheid. Augustinus zegt immers: “Wat nodig is voor de zieke, weet de arts beter dan de zieke zelf.” Vervolgens mag men God geen maat of trap voorschrijven, maar al die dingen overgeven aan Zijn goeddunken en welbehagen. Hij weet immers Zelf het beste of, wanneer en op welke manier Hij Zijn heerlijkheid zal groot maken en ons zal helpen. Dit wordt bevestigd door ontelbaar veel voorbeelden uit het leven van godvrezende mensen, die vanuit deze houding((also)) gebeden hebben. ==== 16. Maar strijdt een gebed dat onder de voorwaarden van God eer en onze zaligheid wordt gedaan, niet met de woorden van Jakobus in hoofdstuk 1:6, die zegt dat men moet bidden zonder te twijfelen? ==== Nee, want dit bidden onder een voorwaarde is wat anders dan wanneer men al twijfelende bidt. Dat laatste verbiedt Jakobus, want het is in strijd met het geloof. Een gelovige twijfelt namelijk niet of God zijn gebed zal verhoren, als hij Gods stellige en zekere belofte heeft((*Johannes 16:23)). En als Hij niet geeft waar men Hem om bidt, zal Hij beslist iets geven wat beter is. Daarom zegt Bernardus: “Een van beide zaken mogen we zonder enige schroom verwachten, want óf Hij zal ons geven waar wij Hem om bidden, óf Hij geeft ons wat we nodig hebben en het beste voor ons is.” Dat ligt opgesloten in de naam van de Vader als de algoede, alwijze en almachtige God. ==== 17. De Heere zegt in Johannes 16:23: “Alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam zal Hij u geven” (HSV). Mag men dan echt álle dingen van God vragen en verwachten? ==== Nee, maar men moet dit algemeen gesproken woord in deze tekst tot een bepaalde categorie inperken, namelijk: alles wat zalig voor u is, en dan niet naar uw mening en goeddunken, maar naar het oordeel van mijn [hemelse] Vader, zoals daar ook in Johannes 5:14 over gesproken wordt. Kort gezegd staat hier: Als wij iets bidden naar Zijn wil, verhoort Hij ons. ==== 18. Voor wie moeten wij bidden? ==== Niet alleen voor onszelf, maar voor alle mensen. - Voor de overheden en alle mensen. “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” (1 Timoteüs 2:1). - Voor de dienaren van het Woord, de predikanten in de gemeente((*Kolossenzen 4:3 *2 Tessalonicenzen 3:1)). - Voor onze vrienden, onze broeders en de hele gemeente((*1 Korintiërs 1:2)), de lidmaten onder elkaar((*Jeremia 42:2-20 *1 Tessalonicenzen 5:25 *Jakobus 5:16 *2 Korintiërs 1:11)). - Voor onze vijanden((*Numeri 16:22 *Matteüs 5:44 *Handelingen 7:60)). - Voor zondaren en ongelovigen, zoals Abraham deed voor de mensen in Sodom((*Genesis 18:23)). Zo deed ook Lot voor Zoar((*Genesis 19:20-21)), Mozes voor het volk toen het zwaar gezondigd had met het opgerichte [gouden] kalf((*Exodus 32:11)), en Samuël voor Saul((*1 Samuël 15:35)). - Voor mensen die in benauwdheid en verdrukking leven, en voor de zieken((*Jakobus 5:13-14 *2 Samuël 12:16)) ==== 19. Hoe moet men voor zijn vijanden bidden? ==== Als ze vijandig gezind zijn tegen iets wat rechtvaardig is, dat wil zeggen tegen de ware leer gekant zijn, moet men God bidden of Hij die rechtvaardige zaak beschermt en hen tot bekering brengt indien ze daarvoor vatbaar zijn, of hen uitroeit als ze dat niet zijn. Het is ook mogelijk dat wij hen gekwetst of ook geslagen hebben; dan moeten we bidden om vergeving en het verschil van mening uit de wereld helpen. Maar als we ons daaraan niet schuldig gemaakt hebben, moeten we bidden of ze van vijanden tot vrienden mogen worden, of dat we beschermd mogen worden tegen hun razernij((verwoedtheydt)). Als ze zowel een vijand zijn van iets wat rechtvaardig is én van ons als persoon, moeten we naar het voorbeeld van Christus bidden voor hen die vatbaar zijn voor bekering, en God vragen om straf voor degenen die zich niet willen bekeren. ==== 20. Voor wie moet men niet bidden? ==== Voor degenen die gestorven zijn. [Daarvoor zijn twee redenen]: - Alles wat niet uit geloof is, is zonde (Romeinen 14:23). Voor het bidden voor de doden hebben we in de canonieke Bijbelboeken geen opdracht en ook geen voorbeeld; daarom kan het niet uit het geloof plaatsvinden. Van Juda de Makkabeeër wordt verteld dat hij een zondoffer naar Jeruzalem bracht voor de gedode Joden die de schatten ter wijding van de afgoden in Jamnia geroofd en verborgen hadden (2 Makkabeeën 12:40). Dit is echter geen canoniek maar een apocrief verhaal met een dubieuze bron als oorsprong((van verdachte Waerheydt)). De auteur vraagt aan het einde van het boek om permissie, wat beslist niet past in een geschrift dat door God is ingegeven((*1 Timoteüs 3:16)). De schrijvers van dit boek werden dan ook niet gedreven door de Heilige Geest((*1 Petrus 1:21)). Een dergelijk offer is ook nergens door God bevolen; ja het gebeurt hier tegen de Wet in, die nadrukkelijk verbiedt om offers te brengen voor hen die zich door vervloekingen verontreinigd hebben. - Dergelijke gebeden hebben ook geen nut, want degenen die sterven, verlaten ons óf in het geloof en dan zijn ze zalig, óf zonder geloof en dan zijn ze verdoemd((*Johannes 3:18 *Johannes 3:36)), zodat ze niet meer geholpen kunnen worden. Men moet ook niet bidden voor verstokte vijanden van God of voor degenen die de Here als het ware met de vinger aanwijst als mensen die zondigen tegen de Heilige Geest((*Johannes 5:16 *1 Samuël 16:1)). Men moet – als een werk van liefde – juist tegen hen in bidden [om de Here twee dingen te vragen]: - dat ze daarmee niet doorgaan, maar daarin worden belet, verhinderd en tegengehouden((*1 Samuël 15:32 *Handelingen 4:29)); - dat ze geheel en al worden verdelgd als ze ongeneeslijk zijn in het kwade en doorgaan in hun duivelse razernij om tegen God, Zijn kerk en de waarheid te strijden. Dat is dan geen daad om eigen wraakzucht te bevredigen, maar een uiting van vurige liefde((yver)) tot God. Zo was het bij David((*Psalm 5:11 *Psalm 59:6 *Psalm 59:13-14 *Psalm 140:2 *Psalm 140:10-11)), en bij Paulus: “Alexander,de koperslager, heeft mij veel kwaad berokkend: de Here zal hem vergelden naar zijn werken” (2 Timoteüs 4:14). En zo was het ook bij Mozes in zijn houding tegenover Korach, Dathan en Abiram: “Wend U niet tot hun spijsoffer” (Numeri 16:15). ==== 21. Wat is de juiste vorm van het gebed? ==== Er zijn vele gebedsvormen en veel manieren om te bidden, zoals de psalmen van David en andere heiligen uit vroeger en later tijd die door de Geest van Christus op een goede wijze zijn weergegeven tot nut van anderen. Toch moet men het gebedsformulier dat de Here in Zijn onmetelijke goedheid ons heeft voorgeschreven, veel hoger dan alle andere waarderen – namelijk het Onze Vader of het gebed des Heren.((*Matteüs 6:9 *Lucas 11:2)) Waarom? Wel, vanwege het hoge gezag van de Auteur en de volgorde van de dingen die men vragen mag, en ook omdat het in korte trekken alles bevat wat tot de eer van God en tot ons welzijn is. Hierin vinden we alles wat we van God mogen bidden, namelijk wat voor ons nodig is en wat Hij ons in Zijn genade wil geven. Dat geeft ons een grote vrucht van vertroosting, want we weten dat we Hem niets ongerijmds vragen, en niets wat vreemd of ongelegen is. Alles is Hem aangenaam, want we bidden om dingen die we nagenoeg uit Zijn eigen mond gehoord hebben. We worden echter niet gebonden aan de woorden van dit formuliergebed of deze korte samenvatting van wat we mogen bidden. Maar het is ons ook niet toegestaan om andere stof voor onze gebeden aan te dragen. Nee, alle gebeden van de gelovigen moeten – wat de bedoeling ervan betreft – met dit volmaakte, zuivere en concrete((uyterlicke)) voorschrift in overeenstemming zijn. Wie hierin verder gaan, voegen van het hunne nog iets toe aan Gods wijsheid. Daarmee doen zij Zijn wil smaadheid aan, en ze krijgen ook niet waar ze om vragen, omdat ze zonder geloof bidden. ==== 22. Wat zijn de vereisten voor het gebed? ==== Sommige zijn van inwendige aard en gelden altijd, andere betreffen meer de buitenkant, zijn minder belangrijk en aan verandering onderhevig. Welke zijn inwendig? - Een oprecht hart((wel gestelt gemoedt)). De bidder moet komen met een hart dat zich heeft vrijgemaakt van alle gevoelens van vrees en zorg en van vleselijke gedachten die alle kanten op schieten. Daardoor kan hij immers in zijn gedachten heen en weer vliegen, of hij wordt vanuit de hemel als het ware weer op de aarde neergedrukt. Hij moet ook komen met een vroom eerbiedig gestemd hart((met een bequame aendacht en eerbiedigheydt)) tegenover de majesteit van God, met Wie hij gaat spreken.((*Daniël 9:3-5 *Matteüs 14:23)) - Een oprecht en ongeveinsd of ook wel een rein hart((*1 Timoteüs 2:2)). De bidder moet alle hoogmoedige eigenwaan van waardigheid en verdienste achter zich laten. Hij moet beseffen dat hij vol armoede en gebrek is, en dat niet op een schijnheilige manier, maar metterdaad en oprecht. Jakob is hier een voorbeeld: “Ik ben te gering voor al de gunstbewijzen” (Genesis 32:10). En ook Daniël: “Niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden” (Daniël 9:18). Ook David kan genoemd worden((*Psalm 143:2 *Jesaja 64:5)), en de tollenaar((*Lucas 18:13)). - Een mishagen van zichzelf en verootmoediging. In die gesteldheid werpt de bidder zich neer voor God met een ootmoedig en oprecht belijden van zijn zonden, terwijl hij Hem smeekt om vergeving.((*Daniël 9:5 *Psalm 51:6)) - Oprechte boetvaardigheid en een godzalig voornemen om het goede te doen. “Ik was mijn handen in onschuld, en maak de omgang om uw altaar, o HERE” (Psalm 26:6). Want God verhoort de zondaars niet((*Johannes 9:31 *Psalm 109:7)). “Wanneer gij uw handen uitbreidt, verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; uw handen zijn vol bloed” (Jesaja 1:15). Daar tegenover staat: “[Wij] ontvangen van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren” (1 Johannes 3:22) en: “Maar is iemand godvruchtig, en doet hij zijn wil, die verhoort Hij” (Johannes 9:31). - Een vast vertrouwen op de barmhartigheid en de genade van God om Christus’ wil, en een stellige hoop op verhoring dat God graag en mild en vol genade hen wil bijstaan die Hem aanroepen om geholpen te worden. De belofte luidt: “En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen” (Matteüs 21:22).((*Romeinen 10:14 *Jakobus 1:6 *1 Johannes 5:14)) God wordt namelijk ontzaglijk((wonderlick seer)) getergd door ons wantrouwen, als wij om vergeving bidden maar die voor onszelf niet verwachten. Het geloof steunt (1) op de belofte of op de kracht en de waarachtigheid van degene die belooft; (2) op Gods vaderlijke liefde; (3) op de verdienste van Christus, die een oneindige waarde heeft. - Het verstand, want zonder het verstand van de dingen en woorden is het gebed niet minder huichelachtig en vruchteloos((*1 Korintiërs 14:15-16)) dan het is als we bidden zonder ons gevoel, zonder hart en zonder liefde. - Broederlijke saamhorigheid en eensgezindheid, en daarbij nog de vergeving van datgene wat men tegen elkaar misdaan heeft. Dat houdt in dat men boosheid, haat en nijd achterwege laat, wraakgierigheid aflegt en hartstochtelijke begeerten in de kiem smoort. Bovendien moet men het onrecht dat men lijdt maar vergeten((*1 Timoteüs 2:8)) – want het komt alleen God toe de schuld te vergeven((*Jesaja 43:25)) – en ten slotte moet er plaats zijn voor onderlinge verzoening. Het moet zijn als in Handelingen 1:14: “Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed.” En in Matteüs 5:23-24 krijgt hij die iets te vereffenen heeft met zijn medemens, de opdracht – in het taalgebruik van die tijd – om zich bij het gaan naar het altaar met zijn broeder te verzoenen vóór hij God zijn offer zal brengen. - Volharding. We mogen in ons bidden niet slap of lauw worden door verdrukkingen of verlammende vrees((quade vertsagen)), zoals voorkomt bij mensen die de moed verloren hebben.((*Lucas 11:9 *Lucas 18:1 *Lucas 21:36 *Romeinen 12:12 *Efeziërs 5:18-19 *1 Tessalonicenzen 3:10 *1 Tessalonicenzen 5:17 *Handelingen 6:4 *Handelingen 10:3-4)) “Als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet” (Habakuk 2:3). De genoemde voorwaarden worden in het gebed echter niet in absolute zin geëist((nochtans soo straf […] niet)). God verdraagt in Zijn godzalige kinderen immers nog veel zwakheden en vergeeft hun die als zij daarover bedroefd zijn, zichzelf daarvoor onder handen nemen((haer selfs tuchtigen)), tot Hem hun toevlucht nemen en in ieder geval streven naar het doel, al kunnen ze dat nog niet direct bereiken. Dit wordt bewezen door het voorbeeld van David. “Wend uw blik van mij af, opdat ik mij wederom verblijde, eer dat ik heenga en niet meer ben” (Psalm 39:14), en: “Hoelang brandt (uw toorn) tegen het gebed van uw volk?” (Psalm 80:5). En ook door het voorbeeld van Jeremia: “Zelfs als ik schreeuw en om hulp roep, versmaadt Hij mijn gebed” (Klaagliederen 3:8). ==== 23. Wat zijn de bepalingen die in uitwendige zin voor het gebed gelden? ==== Dat zijn er vijf: de tijd, de plaats, de manier, de woorden die men gebruikt en het vasten. //Wanneer moet men bidden?// \\ “En bidt daarbij met aanhoudend bidden” (Efeziërs 6:18). “Nacht en dag bidden wij vurig” (1 Tessalonicenzen 3:10). Zie ook Psalm 119:62. Onze armoede en ons gebrek zijn immers zo groot, we zondigen zo dikwijls, we worden door zoveel benauwdheden terneergedrukt, er komen zoveel verleidingen op ons af, en God schenkt ons ook zoveel weldaden – dat we in al deze dingen genoeg oorzaak vinden om allemaal voortdurend tot God te zuchten, Hem om hulp te vragen, en Hem te danken en te loven. In vroeger tijd had men nog bepaalde vaste uren om te bidden, zoals ’s morgens, ’s middags en ’s avonds; en dat was niet vanwege bijgeloof((superstitie)), maar vanwege een zekere orde((des disciplijns-tuchts halven)) en discipline.((*Psalm 55:18 *Daniël 6:10 *Handelingen 3:1 *Handelingen 10:3)) Maar in de tijd van het Nieuwe Testament is ons geen bepaalde tijd voorgeschreven. De tijd voor het gebed moet men gebruiken als de gelegenheid zich voordoet en als er redenen voor zijn. Maar om onze zwakheid wat tegemoet te komen en onze traagheid hierin wat tegen te gaan, is het nodig dat ieder van ons hiervoor toch naar gewoonte bepaalde tijden afzondert om te bidden. Ik noem: ’s morgens bij het opstaan, als we aan het werk gaan, als we gaan eten, als we door de zegen van de Heere verzadigd zijn na de maaltijd, en als we gaan slapen. Maar laten deze gebedsmomenten toch niet vanuit bijgeloof plaatsvinden! Maar we moeten tot de Heere vooral bidden en Hem danken elke keer als ons of onze broeders iets goeds of iets kwaads overkomt.((*Exodus 15:1 *Psalm 50:15)) En het is ook goed en gepast dat in elke gemeente een zekere tijd bestemd wordt om de openbare gebeden uit te spreken, waarbij men de omstandigheden van ieder in het oog heeft en alles stichtelijk en ordelijk in de gemeente toegaat; zie 1 Korintiërs 14:40. ==== 24. Waar moet men bidden? ==== God had eertijds voor Zijn volk een bepaalde plaats afgezonderd, namelijk de tabernakel((*Exodus 25:8 *Exodus 40:2)) en later de tempel van Salomo((*1 Koningen 6:1 *Lucas 18:10 *Handelingen 8:27)). Dat waren plaatsen die een afbeelding waren van de ware Tempel en enige Middelaar en Verzoener Christus, door Wie God ons alleen wil verhoren. Maar Christus – Die de waarheid van de tempel is – heeft het ceremoniële karakter van die heilige plaats door Zijn komst tenietgedaan. Daarom mag men overal bidden, maar natuurlijk wel op de voor ons gewone manier – als het maar op een stichtelijke en godvrezende manier gebeurt. “Looft de HERE, al zijn werken, aan alle plaatsen zijner heerschappij. Loof de HERE, mijn ziel” (Psalm 103:22). “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden” De ware aanbidders zullen de Vader aanbidden in geest en waarheid (Johannes 4:21-22). De apostel wil dat de mannen bidden op iedere plaats (1 Timoteüs 2:8) – daar waar het nodig is, in de kerk of daarbuiten, waarbij zij tot God heilige handen opheffen. Niet de plaats, maar veel meer de godsvrucht van hem die bidt, maakt het gebed tot een heilige bezigheid. Maar toch prijst Christus een openbare gelegenheid die bestemd is voor de algemene gebeden en heilige samenkomsten, als goed aan, want Hij zegt: “Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden” (Matteüs 18:20). In dit verband noemde Hij de tempel “een bedehuis” (Matteüs 21:13).((*Jesaja 56:7)) Ook de kerkvaders((Outvaders)) hebben de kerkgebouwen vanwege het wettig gebruik ervan “bedehuizen” genoemd. Ondertussen moeten we er wel voor waken om de kerkgebouwen in eigenlijke zin als Gods huis of woonplaats te gaan zien, waarin Hij ons op een betere manier kan verhoren. We moeten aan die gebouwen ook niet een of ander ik weet niet wat voor verborgen heilig kenmerk toeschrijven, die ons gebed bij God des te heiliger zou maken. Dat keurt Jesaja niet goed (Jesaja 66:1) en Stefanus evenmin (Handelingen 7:38). Aangezien wij zelf Gods tempel zijn, moeten we in ons hart bidden als we God in Zijn heilige tempel of kerk willen aanroepen. ==== 25. Maar wat betekent het dan dat de Here in Matteüs 6:6 zegt: “Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene”? ==== Jezus keurt de openbare gebeden die in kerkelijke bijeenkomsten gedaan worden, niet eenvoudigweg af, maar met behulp van een Hebreeuwse manier van spreken en het beeld van het gaan in de binnenkamer((secreetkamer)) bestraft Hij de schandelijke praktijk van de huichelaars. Ze zochten namelijk ijdele eer in de gebeden, als ze op hoeken van alle straten, op de drie- en viersprongen en de kruispunten aan het bidden waren. Daar waren gewoonlijk plaatsen waar de mensen elkaar ontmoetten. Ze waren eropuit om door de menigte gezien te worden en baden liever niet op stille plaatsen waar ze alleen waren. Christus leert door deze manier van spreken dat de gebeden moeten plaatsvinden zonder veinzerij en huichelarij, zonder op eer uit te zijn en zonder uiterlijk vertoon. We moeten ons hart – dat van zichzelf al meer dan ongedurig – niet alle kanten op laten vliegen. Nee, we moeten een plek van afzondering vinden waardoor we alle gedachten aan de zorgvuldigheden van het leven buitensluiten en we tot in ons hart kunnen afdalen om dat ernstig te onderzoeken. ==== 26. Op welke manier moeten we bidden? ==== - Op verschillende plaatsen in de Schrift blijkt dat de manier van bidden ons niet wordt voorgeschreven, maar ze wordt wel beschreven. De Joden baden in vroeger tijd staande((*Matteüs 6:5 *Marcus 11:25)), en soms ook met gebogen knieën, zoals Salomo((*1 Koningen 8:54 *Daniël 6:10)). Christus heeft ook gebeden na op Zijn knieën gevallen te zijn((*Lucas 22:41)) evenals Petrus((*Handelingen 9:40)) en Stefanus((*Handelingen 7:60)). Ook Paulus boog zijn knieën; hij zegt in Efeziërs 3:14: “Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader” van onze Here Jezus Christus. Door het knielen geeft men aan dat men zich nederig, ootmoedig en in zelfverloochening aan God onderwerpt (Exodus 17:11). - Mozes heft zijn handen op, gericht naar de hemel, en Paulus zegt in 1 Timoteüs 2:8 dat men reine handen tot God moet opheffen, net zoals kinderen hun handen naar hun ouders uitsteken als ze wat willen hebben of als ze ergens nederig om vragen. Deze handeling van het opheffen van de handen leert ons dat we – als we door God verhoord willen worden – onze gedachten opwaarts moeten heffen, zodat ze niet in het aardse stof blijven steken. Zo spreekt David het uit in Psalm 25:1: “Tot U, HERE, hef ik mijn ziel op.” - Jezus heeft gebeden terwijl Hij Zijn ogen ophief naar de hemel.((*Johannes 11:41)) Ook dit is een teken dat men zijn hart tot God opheft, in vertrouwen dat men verhoord zal worden. Daartegenover is het neerslaan van de ogen een teken van grote nederigheid en ootmoed van hart.((*Lucas 18:13)) - Paulus geeft opdracht dat de man met ontbloot hoofd moet bidden om daarmee des te meer eerbied tegenover God aan te geven. Maar de vrouw moet met een gedekt hoofd bidden om haar gehoorzaamheid, onderdanigheid en deugdzaamheid te onderstrepen (1 Korintiërs 11:10 en verder). - Als we onze gebeden doen, is het ook passend dat de stem op een eerbare manier gebruikt wordt zowel in spreken als zingen, en vooral: dat het met het hart gebeurt. Dat geldt als we privé bidden en ook in kerkelijke vergaderingen. “Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” (1 Korintiërs 14:15). “En spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte” (Efeziërs 5:19, vgl. Kolossenzen 3:16). Zo heeft Christus na het door Hem ingestelde Avondmaal met Zijn discipelen een lofzang gezongen((*Matteüs 26:30)). En Plinius de Tweede schrijft in een van zijn brieven aan keizer Trajanus dat de christenen gewoon waren om bij het aanbreken van de dag ter ere van hun Christus lofzangen te zingen. Men moet er echter goed op letten dat de zang niet zozeer gericht is op de liefelijkheid van het zingen alleen of op het harmonieus klinken in de oren. De oren mogen immers niet scherper luisteren naar het liefelijke zingen dan het hart gespitst is op het geestelijk verstaan van de woorden. Het mag niet zo zijn dat er aan het zingen enige verdienste toegeschreven wordt of dat het het belangrijkste deel van de eredienst((den Dienst Godts)) uitmaakt. Het is immers zo: //’t Gebed, en niet de stem,// \\ //het hart, en niet de toon;// \\ //die lieft// ((liefheeft))//, en niet die roept,// \\ //die zingt voor Godes troon.// \\ De tong mag de zintuigen in beweging brengen, het verstand en het hart opwekken om aan God te denken. Ze is inzonderheid geschapen om Gods lof te verkondigen en groot te maken, zoals het bekende spreekwoord luidt: “Affectus cordis verbis excitatur orantis”, dat wil zeggen: de liefde van het hart wordt opgewekt door de woorden van hem die bidt. Toch is de tong niet altijd nodig, want soms worden de beste gebeden zonder stem gedaan. In Exodus 14:13 staat dat Mozes tot God riep, terwijl men niet leest dat hij zijn mond opengedaan heeft. En ook het bewegen van de lippen door Hanna, de moeder van Samuël, wordt met ere genoemd, terwijl men de woorden van haar gebed niet hoorde.((*1 Samuël 1:13)) Cyprianus zegt: “God verhoort niet de stem, maar het hart.”((Lib. 1, de orat. dom.)) Wel wordt de stem altijd gebruikt in de openbare gebedssamenkomsten, tot onderlinge stichting en tot grootmaking van de Naam van God. ==== 27. Hoe moeten de woorden van het gebed luiden? ==== Het moet geen vreemde taal zijn, maar de gangbare taal die door het gewone volk en door alle mensen in de samenkomsten begrepen kan worden – een taal die tot stichting van de gemeente dient. “Indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt. Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet door gesticht. Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek; maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong” (1 Korinthe 14:16-19). Dat laatste betekent: sprekend in de Geest door de bijzondere gave van de tongentaal. Sommigen van hen die deze gave ontvangen hadden, maakten daar misbruik van, omdat ze die taal losmaakten van het verstand. Het is namelijk zo dat het spreken in tongentaal zonder het verstand te gebruiken, God niet welgevallig is. ==== 28. Hoe moet men over het vasten denken? ==== Het vasten wordt gewoonlijk in samenhang gezien met de gebeden. Dat geldt zowel voor de gebeden die privé gedaan worden als voor die in openbare samenkomsten. Het vasten is dan een voorbereiding op het gebed.((*1 Korintiërs 7:5)) Het mag echter niet gebeuren uit bijgelovigheid of vanuit de waan dat het een verdienstelijk werk is.((*Joël 1:14 *Joël 2:15)) In Matteüs 17:21 en Marcus 9:29 zegt Christus dat er een geslacht is dat niet kan uitvaren dan door bidden en vasten. Van Anna wordt gezegd dat zij God gediend heeft door te vasten en te bidden. Zie ook Handelingen 13:3. Na het vasten en bidden legden de profeten en de leraars van de gemeente van Antiochië Barnabas en Paulus de handen op.((*Handelingen 13:3)) ==== 29. Wat is het doel van het gebed? ==== Er is een tweeërlei doel. Het allerbelangrijkste is de eer van God, en dan pas volgt onze zaligheid en dat wat goed voor ons is. We bidden immers om de dingen waardoor wij zalig kunnen worden om God daardoor te dienen en te eren.((*Matteüs 4:10)) ==== 30. Wat is de vrucht van het gebed? ==== - De praktijk in ons leven om God te zoeken, lief te hebben en te dienen, en tot Hem als een heilig en onwrikbaar anker onze toevlucht te nemen. - Het uitstorten van ons hart voor God. - De voorbereiding tot een gestalte van dankbaarheid. - Het overdenken((overlegginghe)) van Gods goedertierenheid. - Het ervaren van Gods voorzienigheid en goedheid. - De verhoring, waardoor we de geestelijke en materiële gaven ontvangen waar we God om gebeden hebben. Ja, we hebben méér ontvangen dan we bidden of beseffen kunnen((*Efeziërs 3:20)), namelijk de zaligheid zelf.((*Romeinen 10:13)) - Een godvrezend gemoed of ook wel de vrede van God die alle verstand te boven gaat. “Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” (Filippenzen 4:6-7). - De heiliging van alle goede gaven, zoals eten, drinken en andere dingen die voor dit leven nodig zijn, en het wettig gebruik daarvan, met daaraan verbonden de dankzegging aan God. “[Alles wat God geschapen heeft] wordt geheiligd door het woord Gods en door gebed” (1 Timoteüs 4:5). - ==== 31. Van wie verhoort God de gebeden? ==== - Van hen die in hun ellende ootmoedig zijn. “Want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o HERE” (Psalm 9:11). En ook: “De begeerte der ootmoedigen hebt Gij, HERE, gehoord” (Psalm 10:17). - Van hen die verdrukt worden. “Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep” (Psalm 22:25). - Van hen die tot Hem roepen((*Psalm 107:13)) en zich bekeren((*Jesaja 1:17)). Zij roepen Hem met een gelovig hart aan vanuit een waarachtig geloof. “Hij vervult de wens van wie Hem vrezen” (Psalm 145:19). Deze belofte staat immers vast: “Ik zal u redden” (Psalm 50:15). En Christus zegt, terwijl Hij er – volgens Basilius – een eed aan toevoegt om te bevestigen wat Hij wil zeggen en de hoorders van de waarheid te verzekeren: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in mijn naam” (Johannes 16:23). ==== 32. God verhoort niet altijd en degenen die bidden, krijgen dikwijls niet waar ze om vragen. Mag men daarom zeggen dat het gebed tevergeefs is? ==== Zeer beslist niet! God weigert ons soms te geven waar we om bidden, niet omdat Hij ons gebed versmaadt, maar omdat de dingen waar we om vragen voor ons niet nuttig zijn. Denk aan wat Jakobus zegt: “Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen (Jakobus 4:3). Daarom zegt Augustinus: “God verhoort ons dikwijls niet naar wat wij willen, opdat Hij ons verhoort tot zaligheid.” Ook zegt hij: “Als God iets niet geeft op dat gewenste tijdstip, beproeft Hij degene die bidt, maar Hij versmaadt hem niet.” God stelt soms het geven uit van de dingen die Hij wil geven. Dat doet Hij: - om Zijn kinderen te beproeven; - om hun geloof meer en meer aan te wakkeren; - om Zijn gaven des te aantrekkelijker te maken; - om iets wat al heel gauw gegeven is, niet gering te schatten; - om Zijn gaven in de vreze des Heren te bewaren; - om des te vuriger tot Hem te bidden, als het er op lijkt dat Hij ons niet verhoort, terwijl Hij dat later wel doet. Maar bovendien moet gezegd worden dat God ons op twee manieren verhoort: wat het inwendige en wat het uitwendige leven betreft. Want de ene keer helpt Hij ons openlijk zodat ieder het ziet, zoals Hij de drie jonge mannen verhoord heeft((*Daniël 3:17)) en Daniël zelf((*Daniël 6:22 *Jesaja 37:36)). Een andere keer staat Hij ons bij door de kracht van Zijn Heilige Geest, zodat we niet overwonnen worden door het kwade en niet bezwijken. Zo heeft Hij Stefanus verhoord((*Handelingen 7:55)) en in alle tijden ontelbaar veel martelaars. En toen Paulus klaagde dat hij driemaal tot God gebeden had [zonder verhoring], werd hem geantwoord: “Mijn genade is u genoeg” (*2 Korintiërs 12:9). Daarom mag men deze regel vaststellen dat het een genade van God is, als Hij degene die Hem godvruchtig om iets bidt, niet direct verhoort. De Heere geeft hun immers iets wat beter voor hen is, namelijk de kracht van de Geest, zodat de dingen die hen kwellen hun juist ten goede komen. Daarom moet men de verhoring van de gebeden niet afmeten naar ons gevoelen, maar naar het geloof. ==== 33. Welke dingen zijn in strijd met het gebed? ==== - De farizese mening dat het gebed verdienstelijk zou zijn. - Verschillende factoren die een verhindering zijn voor het gebed, zoals wantrouwen [tegenover God], twijfel, wankelmoedigheid((*Jakobus 1:6-8)), agressie((wreetheydt)) en hoogmoed((*Jesaja 1:15)). Ook ruzie, haat en nijd zijn niet te verenigen met het gebed((*1 Petrus 3:7)). Dat geldt ook voor gulzigheid, dronkenschap((*1 Korintiërs 7:5)) en slechte begeerten((*Jakobus 4:3)). Ook de weigering zich te bekeren is een verhindering – naar het woord “Wij weten, dat God naar zondaars niet hoort” in Johannes 9:31 – evenals eergierigheid en ijdelheidsvertoon((*Matteüs 6:5 *Matteüs 23:14)). Daarnaast moeten geveinsdheid genoemd worden, een omhaal van woorden((snapperij)) en de vele herhalingen van dezelfde gebedjes (Matteüs 6:7). Daar gaat het brevieren van de roomsen mank aan, met hun getijdeboeken (zoals ze die noemen) en hun paternosters. - De gebeden van de huichelaars die helemaal geen last hebben van hun zonden. Hun gebeden lopen over van woorden die alleen maar herhalingen zijn uit de formuliergebeden. Zo bidden ze alsof ze God tol betalen. Of ze grauwen hun gebeden maar wat uit, zonder over de woorden na te denken; en zo mompelen ze maar wat zonder enig gevoel. Maar ook de gebeden van hen die het geloof en de hoop om tot God te bidden eigenlijk maar onzin vinden, is een belemmering! - De dwaling van het aanroepen en de voorbede van de heiligen; en verder ook gebeden voor hen die gestorven zijn, evenals gebeden in een vreemde taal, waarbij men woorden in het gebed gebruikt die men niet begrijpt (1 Korintiërs 14:15). - Het knielen voor afgodische beelden, en de verkeerde gedachte dat er verdienste schuilt in het aantal gebeden; met daarnaast het grote bijgeloof((superstitie ofte overgelooffheydt)) van hen die menen dat de gebeden die men op een bepaalde plaats – bijvoorbeeld in een of ander kapelletje – of op een zekere tijd uitspreekt, veel krachtiger zijn. - De ongeoorloofde manier waarop kerken worden ingewijd, en het verkeerde en zinloze onderscheid dat ten aanzien van de aanbidding van God wordt aangebracht tussen //latreian//, //douleian// en //huperdouleian//. Bij de Grieks-orthodoxen wordt degene die //latreus// of //latres// genoemd wordt – dat wil zeggen: ‘dienstknecht’ of ‘dienaar’ – ook //deulos// genoemd, en ook dat betekent ‘dienaar’. En als Paulus //latreuoo// zegt – in Romeinen 1:9, wat ‘ik dien’ betekent – gebruikt hij daarna in Romeinen 16:18 het woord //deuleuein//, ‘dienen’. - Alle bijgelovige, goddeloze, onrechtvaardige, waanwijze, flauwe((reuckeloose)), gedachteloze((onbedachte)), nutteloze en dus eigenlijk schadelijke gebeden zijn in strijd met het waarachtige aanroepen van Gods Naam.