====== De voorbestemming ====== ==== 1. Welke woorden zijn van belang als we aan dit hoofdstuk beginnen? ==== Het gaat vooral om de volgende woorden: voorzienigheid, voornemen, voorkennis, voorbestemming, verkiezing, verwerping en het boek des levens. ==== 2. Wat betekenen deze woorden? ==== - Voorzienigheid: dit is het algemene begrip. De //voorzienigheid //omvat de voorbeschikking, verordening en regering van alle dingen in deze wereld, zowel in het algemeen als in het bijzonder, terwijl de //voorbestemming //vooral de redelijke schepselen betreft, en dan met name de mensen en hun eeuwige leven of dood. \\ De //voorzienigheid //is gericht op het natuurlijke, maar de //voorbestemming //op het bovennatuurlijke. Onder dat laatste valt bijvoorbeeld de aanneming tot kind van God, de wedergeboorte en de verheerlijking. We spreken dus niet van voorbestemming bij onredelijke dieren; zij kunnen dat bovennatuurlijke niet bezitten. - Voornemen: wat God van eeuwigheid naar Zijn welbehagen bij Zichzelf heeft besloten of voorgenomen.((*Romeinen 8:28 *Romeinen 9:11 *Efeziërs 3:11)) Gewoonlijk wordt dit het besluit genoemd, of ook wel de bepaalde raad.((*Handelingen 2:23)) Het wordt ook aangeduid als het welbehagen van God (dat wat Hij in Zichzelf heeft voorgenomen) of als de raad van Gods wil.((*Efeziërs 1:9-11)) Het is bij wijze van spreken het oordeel van Gods verstand, in algemene zin over alles wat geschapen is, en in bijzondere zin over de redelijke schepselen. - Voorkennis: - In het algemeen betekent dit dat God met Zijn verstand van tevoren kennis heeft van alle geschapen dingen. Door sommigen wordt dit eenvoudigweg als kennis aangeduid, maar Gods kennis omvat méér dan Zijn voorkennis. Want Zijn kennis gaat niet alleen over de dingen die er in het heden, verleden of in de toekomst zijn, maar ook over die dingen die, of ze nu mogelijk of onmogelijk zijn, nooit zullen gebeuren. De voorkennis echter betreft alleen díe dingen die in de toekomst zullen gebeuren. \\ Deze voorkennis vereist de wil, die in orde vooropgaat. Er zal immers niets gebeuren tenzij dat God het wil. Als Hij het niet wil, zal Hij het beletten. God weet dus van tevoren de dingen waarvan Hij wil dat ze zullen gebeuren. \\ In Zijn voorkennis zelf is echter geen sprake van toekomst of verleden; daarin zijn alle dingen als het ware tegelijk aanwezig. “En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën 4:13). \\ Deze algemene kennis werkt overigens niets uit, want de voorkennis is zelf geen oorzaak van de dingen, als zouden die gebeuren doordat Hij ze van tevoren wist. Nee, de dingen gebeuren omdat Hij beslóten heeft dat ze moeten gebeuren, en dáárom weet Hij ze van tevoren. - In het bijzonder en wel bij uitstek wordt dit woord gebruikt voor de voorkennis van God aangaande de Zijnen, die Hij met genegenheid kent, zoals de ene vriend de andere. Deze voorkennis is niet slechts een er-van-af-weten of een van-tevoren-kennen, maar gaat gepaard met Gods liefde en welbehagen. Hij kent immers degenen die Hij aanneemt, verzorgt en verwaardigt om door Hem te worden liefgehad, terwijl Hij anderen niet kent en verwerpt. Dit blijkt uit teksten als Exodus 33:17: “Omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken”,((*Matteüs 7:23)) en 2 Timoteüs 2:19: “De Here kent de Zijnen”.((*Psalm 1:6)). - Dit woord wordt ook wel gebruikt ter aanduiding van de voorzienigheid. In dat geval stamt het woord //praescientia// (voorwetenschap) niet af van //praescire// (van tevoren weten), maar van //praesciscere // (van tevoren besluiten). Van een vorst wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij iets van tevoren weet, als hij iets vaststelt, verordent, bestemt, besluit en zo de lagere overheden of het gewone volk regeert (//sciscere//). Daar komt bij de Romeinen het woord //plebiscitum// vandaan, een bevel voor het gewone volk. Het kan ook worden aangeduid als een //praescitio//, een voorschrift of besluit dat vooraf genomen wordt. Daarom wordt dit woord ook vaak gebruikt als er van een voornemen sprake is.((*Handelingen 2:23 *Romeinen 8:29 *Romeinen 11:2 *1 Petrus 1:2)) Hieruit blijkt dat het onjuist is om iemand die van tevoren gekend is te stellen tegenover iemand die voorbestemd is, als zou de voorkennis alleen betrekking hebben op de verworpenen en de voorbestemming alleen op de uitverkorenen. De voorbestemming valt juist onder de voorkennis, want als de apostel in Romeinen 8:29 de oorzaken van de zaligheid opsomt, noemt hij //prognoosin// (voorkennis) als eerste. - Voorbestemming (//proorismos//): dit betreft volgens sommigen alle mensen, dus zowel kwade als goede, maar volgens anderen alleen de uitverkorenen. De reden daarvan is dat het hun hard schijnt te vallen dat er mensen zouden zijn voorbestemd tot de dood. Uit de aard van de zaak volgt echter dat wanneer bepaalde mensen zijn voorbestemd ten leven, van anderen gezegd moet worden dat ze zijn voorbestemd tot de dood. Als de voorwerpen van ontferming zijn voorbestemd tot heerlijkheid, geldt ook het tegenovergestelde, namelijk dat de voorwerpen des toorns zijn voorbestemd tot de dood.((*Romeinen 9:22,23)) - Sommigen verstaan onder de voorbestemming Gods voornemen, raad of besluit, zoals die van eeuwigheid bij God bestaat, reeds voordat er mensen geboren worden. “Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend” (Jeremia 1:5). Ook wel: een bestemming ergens naartoe reeds van de moederschoot af, zoals Paulus zegt in Galaten 1:15 dat hij “van de schoot mijner moeder aan afgezonderd” was. Dat was dus nog lang voor zijn bekering. En in Romeinen 9:11-13 zegt hij van de tweeling [uit Rebekka’s schoot]: "Toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (…) werd tot haar gezegd: (…) Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.” - Anderen vatten het op als de voorbereiding van de middelen die tot het bestemde doel strekken. Zo zegt Augustinus: “De voorbestemming is een voorbereiding van Gods weldaden, waardoor zij die verlost //moeten //worden ook zeker verlost //zullen //worden.” - Ten slotte zijn er weer anderen die het benoemen als de uitvoering en openbaring van Gods besluit in de tijd. Te denken valt aan Paulus die naar Damascus reisde en toen bekeerd werd, en zo werd losgemaakt van de ongelovigen.((*Handelingen 9:15-18)) \\ Wij verstaan onder het woord 'voorbestemming' in het algemeen de volgende drie zaken of trappen, zoals in het theologisch onderwijs gangbaar is: - het eeuwig raadsbesluit van God; - de ordening of begrenzing; - het hele proces van de middelen waardoor God de Zijnen tot hun doel brengt. \\ Deze drie betekenisnuances worden in het Griekse woord //proorismoos// samengevat. Dat woord is afgeleid van //proorisein // (van tevoren beschikken, begrenzen, ordenen), dat is samengesteld met het woord //horos// (grens). In het Latijn heet zulk een begrenzing //determinatio//, van het woord //terminus//, dat zoveel betekent als het einde of de bestemming van iets. Als iets wordt voorbestemd, worden daarbij immers ook alle begrenzingen en bepalingen ingesteld, zoals de oorzaken, de middelen, het aantal, de tijd en de verdrukkingen. Door al deze vastgestelde zaken zal iemand vast en zeker ontvangen waartoe hij voorbestemd is. \\ De apostel Paulus spreekt van onze voorbestemming tot zonen van God,((*Efeziërs 1:5)) tot het doen van goede werken((*Efeziërs 2:10)) en tot gelijkvormigheid aan Christus.((*Romeinen 8:29)) En in Romeinen 8:30 zegt hij dat God degenen die Hij tevoren bestemd heeft, ook heeft geroepen, gerechtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt. Het Latijnse woord //praedestinatio// (voorbestemming) is dan ook ontleend aan //destinato f////ine//, dat is: het voorbestemde doel of einde. Iets destineren of bestemmen is iets in het gemoed schikken, verordenen, en door een besluit met behulp van bepaalde middelen iets tot stand brengen, regelen, ordenen. Hiermee in verband staat predestineren, van tevoren beschikken of bestemmen, dat is: iets regelen, ordenen, schikken voordat het plaatsvindt. - Verkiezing: - Soms wordt in algemene zin gesproken over de verkiezing van een natie tot Gods volk. Zo heeft de Heere het volk Israël verkoren, terwijl Hij andere volken voorbijging. “Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde”, was het volk Israël Zijn deel, en Jakob het snoer van Zijn erfenis (Deuteronomium 32:8).((*Deuteronomium 4:37)) “Zie, van de HERE, uw God, is de hemel, ja, de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daarop is; alleen aan uw vaderen heeft de HERE Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun nakroost, heeft Hij uit alle volken uitverkoren” (Deuteronomium 10:14,15). “Gij nakroost van Abraham, zijn knecht, gij kinderen van Jakob, zijn uitverkorenen” (Psalm 105:6). Deze verkiezing is echter maar tijdelijk en geldt niet allen, maar slechts het overblijfsel.((*Romeinen 11:5)) Vele nakomelingen van Abraham zijn namelijk als rotte en stinkende leden afgesneden.((*Romeinen 11:20)) - Soms is er sprake van de verkiezing tot een bepaald ambt, zoals bij de twaalf apostelen,((*Lucas 6:13)) die (inclusief Judas) tot het apostelambt werden verkozen.((*Johannes 6:70)) - In het bijzonder wordt het woord echter gebruikt voor de verkiezing tot zaligheid van allen die behouden zullen worden. Dat zijn zij die God door Zijn besluit tot het eeuwige leven heeft uitverkoren.((*Efeziërs 1:4)) Daarom worden zij ook 'uitverkorenen' genoemd; niet vanwege hun uitnemende karakter – zoals het fijnste goud apart gelegd en uitgekozen wordt – maar omdat ze te midden van anderen die aan hen gelijk zijn, door de bijzondere genade van God tot een bijzonder gebruik zijn uitverkoren. Zo heeft de Heere Jakob liefgehad, maar Esau gehaat.((*Maleachi 1:3)) Deze verkiezing is onwrikbaar en krachtig en geldt voor eeuwig. - Verwerping: dit wordt gesteld tegenover de verkiezing. Tegenover de uitverkorenen staan de verworpenen, die zo worden genoemd bij wijze van gelijkenis met afgekeurd en verworpen goud,((*Jeremia 6:30)) of met afgekeurde grond die men onbebouwd laat liggen als door God vervloekt.((*Hebreeën 6:8)) \\ We moeten beseffen dat verkiezing en verwerping op twee manieren voorkomen: - In eigenlijke zin betreffen deze begrippen de //toestand //van de geschapen en door de zondeval verdorven mens. De verkiezing ziet dan op de afzondering die in de tijd plaatsvindt, door de krachtige roeping van bepaalde mensen uit het verdorven menselijk geslacht vanuit de duisternis tot het licht.((*Matteüs 3:12 *Johannes 17:6 *Jesaja 9:2 *1 Petrus 1:2)) De verwerping duidt dan op het voorbijgaan en niet-aannemen van anderen. Zij worden in hun zonden gelaten en aan zichzelf overgegeven, en zo door God verstoten.((*Jesaja 6:9)) - In metonymische zin zien deze begrippen op het //voornemen //van God om te verkiezen en te verwerpen, en dus op wat God in Zichzelf besloten heeft, zoals Efeziërs 1:4 duidelijk maakt: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht." De verborgenheid van beide – zowel de verkiezing als de verwerping – is voor ons bedekt, totdat dit ons in de tijd geopenbaard wordt vanuit de oorzaken, de middelen en de vruchten die God in Zijn Woord heeft aangegeven. - Het boek des levens: ook hiervan wordt gesproken in tweeërlei zin. - In materiele zin ziet dit op de Bijbel of de Heilige Schrift, die geschreven is door de profeten en de apostelen en die ons de weg tot het eeuwige leven leert en aanwijst. - In overdrachtelijke zin betekent het woord ‘boek’ naar Joods gebruik een catalogus, register of opgeschreven verhaal over bepaalde mensen, zoals we die vinden in Genesis 5 en in Matteüs 1. Bij wijze van beeldspraak wordt het boek des levens menselijkerwijs aan God toegeschreven, ter aanduiding van Zijn voorkennis (//prognoosei//). Van dit boek zijn drie dingen te zeggen: - God kent alle mensen niet alleen bij name, maar Hij kent ook ieders ontstaan, bestemming, karakter en levenseinde. Al vóór de wereld geschapen was, heeft Hij dat geweten en het bij wijze van spreken in Zijn notitieboekje opgeschreven. David spreekt daarvan in Psalm 139:16: “In uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond.” - In dit boek staan alle werken beschreven van de mensen die geleefd hebben, en waarnaar ze ook geoordeeld zullen worden. En niet alleen de werken, maar ook de omzwervingen, tranen en verdrukkingen waarvan we lezen in Psalm 56:9.((*Openbaring 20:12 *Daniël 7:10 *Maleachi 3:16)) - In dit boek staan allen opgeschreven die zijn uitverkoren tot het eeuwige leven. Dat staat voor de verkiezing van hen voor wie God heeft voorgenomen hun het eeuwige leven te schenken. Zo kan gezegd worden dat hun namen geschreven staan in dit boek.((*Exodus 32:32)) Daarom wordt dit boek ook wel het boek van de levenden genoemd,((*Psalm 69:29)) of ook het boek van het leven van het Lam.((*Openbaring 20:12 *Filippenzen 4:3)) En vooral ook het boek, het geschrift van het huis van Israël, en het verborgene van de Heere. Het wordt ook een register of boekrol van Gods gemeente en stad genoemd, waarin de namen staan van hen die God in Zijn verkiezing daarin geschreven heeft. Door hen daarin te schrijven heeft Hij hen verkoren. Laat niemand dus denken dat hij het kwade voor Gods weten verborgen kan houden. En laat anderzijds ook niemand denken door God te zijn vergeten. Want God weet als een wijs en voorzichtig huisvader wel hoeveel kinderen en huisgenoten Hij heeft, en Hij zorgt voor hen. Daarom zegt Christus in Lucas 10:20: “Verheugt u (…) dat uw namen staan opgetekend in de hemelen”. \\ Daarentegen wordt met dezelfde beeldspraak gezegd dat de verworpenen “reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven” zijn (Judas 1:4). Dat gebeurt niet met pen en papier, want God heeft geen boeken in letterlijke zin nodig om Hem aan iets te herinneren. Het is Hem bekend door Zijn voorkennis, oordeel en voorbestemming. Van hen die van God afvallen, zegt Jeremia 17:13 dat zij “in de aarde geschreven” zullen worden, zoals anderzijds geldt wat Theofilactus godvruchtig opmerkt over Lucas 10: “Onze namen zijn in de hemel geschreven, niet met inkt, maar met de gedachtenis van God en Zijn genade.” ==== 3. Hoe worden deze woorden gerangschikt? ==== Hoewel God een volkomen eenvoudig Wezen is, in wie alle dingen op gelijke wijze aanwezig zijn, zodat ze eigenlijk niet onderscheiden kunnen worden, kunnen ze naar hun aard en voor ons begrip in deze volgorde onder elkaar geplaatst worden: - De algemene voorkennis van God. - Het voornemen van God, ook wel Zijn raad en besluit genoemd.((*Handelingen 2:23 *Efeziërs 1:11)) - De voorbestemming.((*Romeinen 8:28,29)) - De verkiezing. De orde daarvan wordt in Efeziërs 1:4,5 aangegeven: God heeft ons in Christus uitverkoren, nadat Hij ons heeft voorbestemd. Tegenover de verkiezing staat de verwerping. - De krachtdadige roeping in de tijd, die gesteld wordt onder de verkiezing van eeuwigheid; en de verwerping in de tijd, die wordt gesteld onder de verwerping van eeuwigheid, waarvan men leest in Romeinen 11:1: “God heeft zijn volk toch niet verstoten?” - De rechtvaardiging. - De verheerlijking,((*Romeinen 8:30)) die volgt op de rechtvaardiging, zoals de verharding volgt op de verwerping en de verdoemenis op de verharding. ==== 4. Is er wel zoiets als voorbestemming? ==== Dat dit zo is, wordt bewezen door: - Het getuigenis van de profeten: “Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm” (Exodus 33:19). “Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend” (Jeremia 1:5). “Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat” (Maleachi 1:3). - Het getuigenis van Christus: “Ik weet, wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:18). - Het getuigenis van de apostelen: “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing((*Romeinen 8:28 *Romeinen 9:15-18)) te bevestigen” (2 Petrus 1:10). “En allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof” (Handelingen 13:48). - Logische argumenten. Het is immers rechtvaardig dat God niet verplicht is om ook maar iemand rekenschap te geven van wat Hij doet. Hij mag met het Zijne doen wat Hem goeddunkt. In Zijn onmetelijke wijsheid en onveranderlijkheid heeft Hij de schepping van de mens niet tot een onzekere uitkomst verordend, maar tot een vaststaand doel. ==== 5. Wat is de voorbestemming? ==== Het eeuwig, onveranderlijk en volstrekt wijze voornemen van God, dat in orde aan alle andere oorzaken van zaligheid en verdoemenis voorafgaat, waardoor Hij besloten heeft een aantal mensen uit het gehele menselijke geslacht in Christus uit enkel genade tot kinderen aan te nemen, hen krachtig te roepen, door het geloof te rechtvaardigen en te verheerlijken, en anderen in Adam en in henzelf door Zijn rechtvaardig oordeel te verwerpen, aan hen voorbij te gaan, en vanwege de zonden waarin ze zichzelf uit eigen beweging storten, rechtvaardig te straffen. God doet dit om in de een Zijn barmhartigheid en in de ander Zijn rechtvaardigheid, en in beiden Zijn heerlijkheid als Schepper te openbaren. Anders gezegd: het is Gods eeuwig voornemen waardoor Hij voordat de fundamenten van de wereld werden gelegd en ter verheerlijking van Zichzelf heeft voorgenomen sommige mensen naar het welbehagen van Zijn wil voor Zijn liefde en zaligheid te bestemmen en anderen voor Zijn eeuwige toorn en verderf. ==== 6. Geldt de voorbestemming alleen mensen? ==== Nee, ook de engelen, want in 1 Timoteüs 5:21 noemt Paulus de engelen die zonder zonde zijn gebleven uitverkoren. Hun standvastigheid was gegrond in het welbehagen van God, terwijl uit de val van de andere engelen blijkt dat Hij hén verlaten had. Daarvoor kunnen we geen andere oorzaak vinden dan in Gods voor ons verborgen raad. Maar het gaat ons in dit hoofdstuk om de voorbestemming van mensen. ==== 7. Hoeveel onderdelen kent de voorbestemming? ==== Drie, namelijk: - Het besluit zelf om de mensen zalig te maken of te verderven, in het denken van God. - De uitvoering of ontvouwing van dit eeuwige besluit door zogenaamde middeloorzaken. - Het heerlijke einddoel ervan, namelijk de verheerlijking van God Zelf, die in dit alles Zijn almacht en barmhartigheid openbaart. ==== 8. Wat is het besluit van de voorbestemming? ==== Dat is het besluit waarmee God de mensen, voordat Hij hen schiep, besloot te scheppen tot Zijn eer, naar Zijn recht en naar Zijn wil alleen, zodat sommigen voorwerpen en voorbeelden zouden zijn van Zijn goedheid en barmhartigheid, en anderen voorwerpen van Zijn toorn, dat wil zeggen: van Zijn rechtvaardige wraak over hun zonden en van Zijn macht.((*Romeinen 9:22)) "Waartoe zij ook bestemd zijn", zegt 1 Petrus 2:8, dat wil zeggen: daartoe zijn ze verwekt, zoals de Heere ook tegen de farao zei: “Hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou” (Romeinen 9:17, HSV). Daartoe zijn ze ook toebereid.((*Romeinen 9:22)) Dit besluit is dusdanig, dat het de oorzaken zelf bepaalt van de uitvoering ervan. Hoeveel te meer hangt dus van die oorzaken af. ==== 9. De apostel spreekt in Romeinen 9:23 over de vaten of voorwerpen van ontferming die Hij voorbereid heeft. Maar als hij in vers 22 spreekt over de voorwerpen des toorns, zegt Hij dat ze ten verderve toebereid waren. Volgt hier dan niet uit dat de verworpenen een oorzaak zijn van hun eigen verwerping? ==== Nee, want als Lucas in Handelingen 13:48 spreekt over de uitverkorenen, zegt hij van hen dat zij bestemd waren tot het eeuwige leven. Ze waren dat niet door zichzelf, maar door Gods genade alleen. \\ Als men vervolgens spreekt van middeloorzaken waardoor de voorwerpen of vaten des toorns in het verderf komen, dan zijn deze mensen voor zichzelf de enige oorzaak van hun //verderf//. Als men echter spreekt over het //besluit //van verkiezing en verwerping, kan men niet zeggen dat de een méér door eigen schuld verworpen is dan de ander door eigen verdienste is uitverkoren. Dan is het alsof men zegt: dit vat is niet door de pottenbakker gemaakt, maar door zichzelf. ==== 10. Wat is de voornaamste ‘werkende oorzaak’ van dit allerhoogste besluit? ==== Dat is Gods vrijmacht om met het Zijne te doen wat Hem behaagt.((*Matteüs 20:15)) Paulus spreekt in Romeinen 9:21 over de vrije beschikking van de pottenbakker over het leem, om uit dezelfde klomp – dat wil zeggen: uit de nog onbewerkte materie die klaarligt om er wat van te maken – het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol en het andere tot alledaags gebruik.((*Jeremia 18:1-4 *Jesaja 64:7)) Hoeveel te meer heeft God dan als een rechtvaardige en alwijze Werkmeester het recht om Zijn wil of welbehagen uit te voeren. Hij werkt immers alle dingen naar de raad van Zijn wil (Efeziërs 1:11).((*Johannes 6:39 *Handelingen 2:23)) \\ Alleen deze oorzaak is ons dus bekend: dat de Heere, die groot is in barmhartigheid en rechtvaardigheid, op deze manier verheerlijkt wil worden. De Schrift stelt hier geen enkele andere oorzaak boven, zodat het geloof ons samen met de Schrift beveelt om met deze enige oorzaak tevreden te zijn. Het zou dan ook getuigen van onbezonnen brutaliteit en van goddeloze nieuwsgierigheid om nog weer een andere oorzaak te zoeken achter deze oorzaak, en daarmee te vragen waarom het God behaagt het zó te doen. ==== 11. Wanneer is dit besluit genomen? ==== Niet pas toen de mens geschapen werd of begon te zondigen, maar voordat de grondvesten van de aarde gelegd werden. Dat wil zeggen: God heeft dit voornemen van eeuwigheid gehad.((*Matteüs 25:34 *Efeziërs 1:4)) ==== 12. Wat voor een besluit is dit? ==== - Een bewonderenswaardige diepte van rijkdom.((*Romeinen 11:33)) - Ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk.((Idem.)) - Eeuwig, ten aanzien van zowel het begin((*Efeziërs 1:14)) als het einde. - Onbeweeglijk en bestendig, vast en onveranderlijk. Het is een besluit waarop nooit teruggekomen wordt, omdat het onherroepelijk is en zeker zal worden uitgevoerd. Want degenen die de Vader aan de Zoon gegeven heeft, kan niemand uit Zijn hand rukken (Johannes 10:29). En het is de wil van de Vader dat niet één van deze kleinen verloren gaat (Matteüs 18:14). Daarom roept Paulus uit dat niemand ons kan scheiden van de liefde Gods, waarmee Hij ons in Christus heeft liefgehad (Romeinen 8:35). ==== 13. Hoeveel vormen kent dit besluit van voorbestemming? ==== Twee, namelijk: - De verkiezing, oftewel de voorbestemming tot het leven. - De verwerping, weigering of afwijzing, oftewel het besluit of de voorbestemming tot de dood. Want sommigen verkiest God tot het eeuwige leven, anderen gaat Hij voorbij en verwerpt Hij((*Romeinen 9:13,18,21,22)). \\ Deze twee vormen van voorbestemming stemmen niet alleen met elkaar overeen voor wat betreft hun doel, maar ook in hun begin en oorsprong, want de bron van beide is het besluit van God. In het begin splijt als het ware wel hun weg, maar aan het einde, namelijk in de eer van God, komen zij weer samen. ==== 14. Maar valt de verwerping dan evenals de verkiezing onder het besluit van God? ==== Jazeker, want: - Wie kiest neemt niet alles, maar maakt een keuze uit twee of meer dingen. Daaruit volgt dat iemand verstoot of verwerpt wat hij niet kiest. Wie God dus niet aanneemt, die verstoot Hij, en wie Hij voorbijgaat of niet verkiest, die verwerpt Hij. - De verwerping valt slechts te begrijpen vanuit de verkiezing, want ze is daarmee verbonden. Zou er geen verwerping zijn, dan ook geen verkiezing. - De Schrift bevestigt duidelijk het besluit van God om te verwerpen.((*Romeinen 9:12 *1 Petrus 2:8 *Judas 1:4)) De apostel Paulus rekent zowel de verkiezing als de verwerping onder Gods besluit, als hij in 1 Tessalonicenzen 5:9 zegt: “God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heere Jezus Christus.” Het is dan ook niet strenger om te zeggen dat sommigen zijn voorbestemd tot het verderf, dan om met Judas te spreken van een "tot dit oordeel opgeschreven" zijn,((*Judas 1:4)) of met Paulus van een "tot toorn" gesteld zijn.((*1 Tessalonicenzen 5:9)) ==== 15. Wat is de verkiezing? ==== De verkiezing is een voorbestemming van sommige mensen in Christus tot het eeuwige leven, waarmee God de heerlijkheid van Zijn genade wil openbaren, en dat naar Zijn goedheid, barmhartigheid en het welbehagen van Zijn wil alleen. Daartoe heeft Hij zich voorgenomen uit het gehele menselijke geslacht – dat aan de zonde en de dood was onderworpen – een vastgesteld aantal mensen uit genade in Christus tot kinderen aan te nemen, door hen krachtig te roepen en rechtvaardig te maken. Dit doet Hij opdat zij daardoor in Christus deel hebben aan de hemelse erfenis en het eeuwige leven. Hoewel deze verkiezing eeuwig is in het voornemen en de raad van God, wordt menselijkerwijs pas gezegd dat wij worden uitverkoren als God Zijn voornemen in ons uitwerkt. Zo bezien is de verkiezing een bediening van Gods wil in het afzonderen van de uitverkorenen van de rest van de wereld. Dit vindt plaats door de krachtige roeping, rechtvaardiging en heiliging van degenen over wie God van eeuwigheid heeft besloten hun het eeuwige leven te schenken. ==== 16. Wat is de voornaamste oorzaak van de verkiezing? ==== De voornaamste oorzaak is God, want Christus zegt: “Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen" (Johannes 6:37), en: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke" (Johannes 6:44). En ook: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U” (Johannes 17:9). En Paulus zegt: God heeft ons uitverkoren (Efeziërs 1:4). Christus zegt ook van Zichzelf, daar Hij dezelfde God is als de Vader, dat Hij ons uitgekozen heeft (Johannes 15:16), zoals ook de Heilige Geest sprak: “Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb” (Handelingen 13:2). ==== 17. Wat is de voortbewegende, werkende oorzaak ervan? ==== Die is alleen binnen in God gelegen, in Zijn liefde en het welbehagen van Zijn wil. “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, naar het welbehagen van zijn wil”, aldus Efeziërs 1:4,5. En dat het alleen is vanwege Zijn genadige liefde, blijkt wel uit Johannes 3:16,((*Johannes 3:16)) of ook uit Romeinen 9:13, waar we lezen: “Jakob heb Ik liefgehad”. Alleen de genade, barmhartigheid en liefde van God moet hier worden opgemerkt.((*1 Johannes 4:10,16,19)) Hij heeft ons "geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden” (2 Timoteüs 1:9). Het gaat hier dus, zo wil ik maar zeggen, uitsluitend om Gods welbehagen, dat alleen rekent met zichzelf, en elke andere, daarbuiten liggende oorzaak uitsluit die in mensen te vinden zou zijn. \\ De verkiezing “hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Romeinen 9:16). Hier noemt Paulus het denken en de inspanning van de geest de //wil//, en de ijver in het doen van goede werken //lopen//. En die beide zijn al voorbepaald: niemand wil of loopt uit zichzelf, “want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt” (Filippenzen 2:13). Dat gebeurt dus “in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen” (Efeziërs 1:9). Hiermee zegt Paulus als het ware dat God niets buiten Zichzelf in aanmerking heeft genomen, waar Hij in Zijn verkiezing rekening mee heeft gehouden.((*Efeziërs 2:10 *Titus 3:5)) ==== 18. Maar is onze verkiezing dan niet afhankelijk van ons geloof, onze heiligheid, onze waardigheid, onze afstamming of van onze werken die God al van tevoren heeft gezien? ==== Volstrekt niet, want: - Onze zaligheid is geheel uit genade. Ze ligt vast in de genade van de ontfermende God alleen, zoals geschreven is: “Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Romeinen 9:16). - Alleen God komt de lof en de eer toe van onze verkiezing. Hij heeft ons uitverkoren “tot lof van de heerlijkheid zijner genade” (Efeziërs 1:6). De uitverkorenen hadden zich slechts over iets kunnen beroemen, als hun vooruitgeziene werken, geloof of waardigheid God zou bewegen om sommigen te verkiezen. - God heeft in de mens niets goeds en geen enkele waardigheid kunnen voorzien dan alleen wat Hijzelf al van tevoren bestemd had hun te geven door de weldaad van Zijn verkiezing. Het is immers zo dat zij niet uit gewoonte of door navolging maar van zichzelf vijanden van God zijn,((*Romeinen 5:10)) en kinderen des toorns,((*Efeziërs 2:3)) dood in zonden((*Romeinen 7:10 *Efeziërs 2:1)), en onbekwaam om ook maar iets goeds te bedenken uit zichzelf.((*2 Korintiërs 3:5)) Kortom, de mens is van nature niets anders dan de oorzaak van zijn eeuwige dood en verdoemenis.((*Job 15:16 *Psalm 14:3 *Jeremia 10:23)) - De apostel zou dan geen enkele reden gehad hebben om in Romeinen 9:20 te zeggen: “Wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken?” Hij had dan immers kunnen zeggen dat God de verdiensten van beide, [zowel de uitverkorene, over wie Hij zich ontfermt, als de verworpene, die Hij verhardt], had voorzien, maar toch zegt Paulus dat niet en neemt hij zijn toevlucht tot Gods beslissingen en barmhartigheid. Dan had hij in Romeinen 11:33 ook niet uitgeroepen: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” Dan had hij zich er immers eenvoudigweg van af kunnen maken door te zeggen dat sommigen waren uitverkoren en anderen verworpen vanwege de werken die God in hen had voorzien. - Het is veiliger en zekerder om onze zaligheid af te leiden uit Gods verkiezing dan uit onze werken, die immers altijd verbonden zijn met onzekerheid.((*Johannes 15:16 *Psalm 14:3 *Jeremia 10:23 *Romeinen 4:16)) - Uit dat vooruitzien van God zou volgen dat het geloof uit ons is en niet van God komt, of dat wij God éérst hebben liefgehad en Hem hebben uitverkoren. De Schrift geeft echter duidelijk te kennen dat dit geheel verkeerd en ongerijmd is: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen” (Johannes 15:16).((*Johannes 3:5 *Johannes 6:37 *Johannes 8:47)) - De tekst in Romeinen 9:11 over Jakob en Ezau spreekt een vooruitgezien geloof uitdrukkelijk tegen. Er staat hier: “Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep – werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn.” De apostel concludeert hier tot Ezau’s verwerping omdat deze aan zijn broer dienstbaar geworden was, en tot Jakobs verkiezing omdat deze heerschappij over zijn broer oefende terwijl die toch de eerstgeborene was. Hiermee leert hij dat de slavernij van Ezau samenhangt met de haat van God en de heerschappij van Jakob met Gods liefde. Dat doet hij met een beroep op Maleachi, die de beste uitlegger van Mozes is: “Was niet Esau Jakobs broeder? luidt het woord des Heren. Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.” Er valt dus niets te bespeuren van enige deugdzaamheid in Jakob waarom hij uitverkoren zou zijn, noch van enige oorzaak in Ezau waarom hij verworpen zou zijn. - Van nature kan niets goed zijn, behalve als God het verordend en gewerkt heeft. - Naar zijn wezen kan de werkende oorzaak niet het gevolg zijn van de uitwerking ervan. Daarom is de verkiezing een oorzaak van het geloof en de goede werken. Van ons wordt immers gezegd dat wij uitverkoren zijn "opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn" (Efeziërs 1:4). Het tegenovergestelde is dus niet waar: het is niet omdat Hij van tevoren zag dat wij zo zouden worden. De gelovigen verkrijgen hun heiligheid uit de verkiezing óf ze komen daartoe door hun werken, maar niet allebei tegelijk, want deze twee dingen zijn met elkaar in strijd. Paulus schrijft in 1 Korintiërs 7:25 ook duidelijk dat hij "door de ontferming des Heren trouw is". - Een vaste regel in de dialectiek is dat alles wat een oorzaak is van een oorzaak, ook een oorzaak is van het veroorzaakte. Het van tevoren geziene geloof en de vooruitgeziene werken zouden dus een oorzaak zijn van de verkiezing, maar tegelijk ook van de roeping en de rechtvaardiging, die immers gevolgen zijn van de verkiezing((*Romeinen 8:30)) De Schrift leert echter het tegenovergestelde,((*2 Timoteüs 1:9)) onder meer in Titus 3:4,5: “Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland (en) God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest.” En ook in Romeinen 4:6, waar gezegd wordt dat "God gerechtigheid toerekent zonder werken". ==== 19. Is de verkiezing algemeen? Anders gezegd: heeft God alle mensen voorbestemd tot de zaligheid? ==== Nee, de verkiezing is niet algemeen, maar bijzonder, want: - Niet alle mensen zijn uitverkoren en in Christus gezegend.((*Efeziërs 1:3,4)) En ook hebben niet alle mensen het geloof.((*2 Tessalonicenzen 3:2)) - Hij die alles neemt, kiest niet. Maar elke verkiezing van een of meerderen moet gedaan worden uit een getal met een rest. Het is dus een ongerijmde, tegenstrijdige manier van spreken als men zegt dat de verkiezing algemeen is en voor alle mensen geldt. - De Schrift geeft duidelijk aan dat er een groep verworpenen is, en in Johannes 6:44 zegt Christus: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader" hem trekt. Paulus zegt in Romeinen 9:18: “Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.” En in Romeinen 11:7 zegt hij dat de uitverkorenen het hebben verkregen en de anderen zijn verhard. ==== 20. Wat voor mensen zijn dan uitverkoren? ==== Mensen die onrein en goddeloos waren in Gods ogen. Hij heeft ons immers uitverkoren, "opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht" (Efeziërs 1:4). Uit het feit dat God ons heeft uitverkoren vóór de schepping van de wereld, blijkt dat Hij alle mensen die geboren zouden worden Zich voor ogen heeft gesteld, en dat Hij hen, voor zover zij goddeloos en vervloekt zouden worden, ook zo heeft aangemerkt. Maar zo heeft Hij ook sommigen uit de algemene en verdorven massa van mensen uit genade en naar het welbehagen van Zijn wil uitverkoren, terwijl Hij de anderen in hun zonde en vervloeking heeft gelaten. ==== 21. Waarom heeft God niet iedereen uitverkoren? ==== Augustinus zegt dat als wij niet willen dwalen, we dit ook niet spitsvondig moeten gaan onderzoeken. We mogen er evenwel niet aan twijfelen dat de redenen van Zijn raad rechtvaardig zijn, hoewel wij ze niet kunnen doorgronden.((*Romeinen 11:33)) ==== 22. Maar is Christus dan geen Verlosser van alle mensen? ==== Allerminst, want Hij is geen Verlosser van de farao, en ook niet van Judas, Kajafas, Herodes en Julianus. Kortom, Hij is geen Verlosser van allen die hopeloos en verdoemd zijn. Voor hen is Hij niet gestorven. ==== 23. Christus is dus niet voor alle mensen gestorven? ==== Zijn dood was wel genoegzaam voor allen, zoals dat geleerd wordt in het theologisch onderwijs, maar het was alleen effectief voor de uitverkorenen en gelovigen. Gelet op de kracht van het bloed van Christus is dat voldoende voor de verlossing van alle mensen, maar bezien vanuit de eeuwige raad van God en de wil van Christus is Hij alleen voor de uitverkorenen gestorven. In Johannes 10:15 zegt Christus immers: “Ik geef Mijn leven voor de schapen”, en in Johannes 17:9: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt”. Hij heeft Zijn offer dus niet gebracht voor de wereld, die Hij dus ook niet verlost. In Johannes 17:19,20 zegt Christus dan ook dat Hij Zichzelf heiligt voor hen, die geloven, en die de Vader Hem gegeven heeft. En in Matteüs 26:28 zegt Hij over Zijn bloed dat dit "voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden”. ==== 24. Maar zijn de roeping en belofte van Matteüs 11:28 dan niet algemeen: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”? ==== We kunnen beter zeggen dat zij onbegrensd zijn, ten aanzien althans van bepaalde omstandigheden als nationaliteit, leeftijd, geslacht en dergelijke, die God niet bewegen tot het verkiezen van deze of gene. \\ Verder roept God niet alle mensen in het algemeen door de uiterlijke verkondiging van het Evangelie. Er zijn immers vele mensen die nooit van het evangelie gehoord hebben, laat staan dat ze inwendig geroepen worden door Zijn krachtige roeping. Maar ook al zou de stem van het evangelie allen in het algemeen roepen, dan nog is de gave van het geloof maar dun gezaaid, omdat de arm des Heeren niet aan iedereen wordt geopenbaard.((*Jesaja 53:1 *1 Johannes 1:12,13)) ==== 25. Hoe is het dan te rijmen, dat God mensen roept van wie Hij weet dat ze niet zullen komen? ==== Augustinus antwoordt op deze vraag: “U wilt met mij disputeren? Verwonder u met mij en roep uit: O diepte, laat ons in de verlegenheid overeenstemmen, opdat we niet in de dwaling vergaan!"((//De verbis apostoli//, preek 11.)) ==== 26. Maar is het rijk van Gods genade niet wijd verbreid? ==== Ten aanzien van de onderdanen en onderdelen van dat rijk is het zonder meer wijd verbreid, al geldt ten aanzien van degenen die voorbijgegaan worden en het evangelie verwerpen wat gezegd wordt in Matteüs 22:14: "velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren". ==== 27. Is er bij God dan "geen aanneming des persoons" (Handelingen 10:34)? ==== Beslist niet, want dan zou in elk betoon van liefdadigheid, waarmee we de ene persoon bevoordelen boven de ander, een voorteken gelegen zijn van aanneming des persoons. Maar dat is niet waar. We mogen immers met onze bezittingen goed doen aan wie wij willen, aan de een meer dan aan de ander.((*Matteüs 20:15)) Er is pas sprake van aanzien des persoons als iemand ertoe bewogen wordt iets te geven of iemand te bevoordelen op grond van iets in die persoon zelf, wat de zaak zelf niet dient. Zoals bij een rechter die bij twee even schuldige misdadigers slechts één van beide loslaat, omdat diegene rijk is, uit zijn familie stamt of een landgenoot van hem is. Maar zo kan het bij God nooit zijn, want Hij vindt in de mens niet zulke voorwaarden, maar werkt die juist in hen uit, al naargelang Hij wil. ==== 28. Maar God wil toch "dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen" (1 Timoteüs 2:4)? ==== Dat is hiermee niet in strijd, want dat slaat niet op //alle //mensen hoofd voor hoofd, maar op //allerlei// mensen. - God wil dus dat er een aantal mensen zalig wordt uit allerlei soorten mensen, namelijk zij die tot erkentenis der waarheid komen, dat wil zeggen: allen die in de Zoon van God geloven.((*Marcus 16:16 *Johannes 3:18)) - Ook de gemeenschappelijke ervaring, die niet in strijd is met Gods wil, leert ons dat alleen de gelovigen zalig worden. - Alles wat God wil, dat doet Hij ook.((*Psalm 115:3)) Omdat Hij niet alle mensen zaligmaakt, maar alleen de gelovigen, wil Hij dus niet dat alle mensen zonder onderscheid zalig zullen worden. - Over gelijke dingen moet men een gelijk oordeel uitspreken. Maar in de volgende Schriftwoorden over degenen die zalig zullen worden, worden algemene begrippen verbijzonderd en beperkt tot de gelovigen: - Johannes 3:16: “Opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.” - Johannes 1:16: "Uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen”. - 1 Korintiërs 15:22: “Zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden”. - 1 Korintiërs 15:28: “God zij alles in allen”. - 1 Korintiërs 10:23: “Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig.” - 1 Korintiërs 10:33: “Zoals ook ik allen in alles ter wille ben". - 1 Timoteüs 4:10: “Omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen.” Op dezelfde manier gebeurt dit ook in de tekst: “die wil, dat alle mensen behouden worden”, zodat we hier onder "alle mensen" verstaan: alle gelovigen, uit Joden en Grieken, uit onderdanen en overheden, uit mannen en vrouwen, uit dienstknechten en vrijen, uit mensen die veel of weinig gezondigd hebben – en dus niet alle mensen hoofd voor hoofd. En zo is het ook met wat we lezen in 2 Petrus 3:9, dat de Heere “niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen”. 'Allen' ziet hier op de uitverkorenen, onder wie Petrus ook zichzelf rekent, als hij vlak hiervoor in ditzelfde vers zegt: God "heeft geduld met //ons//" (HSV). Dat geduld blijkt daaruit, dat Hij Zijn toekomst uitstelt totdat het getal van de uitverkorenen vervuld zal zijn, zodat zij allen voldoende gelegenheid en tijd hebben om zich tot God te bekeren. ==== 29. Wat is de uitvoering van de voorbestemming? ==== De instelling, aanwending en toepassing van de middeloorzaken, dat wil zeggen: van alle middelen waardoor God de mensen als het ware trapsgewijs brengt tot het doel van dat hoogste besluit van voorbestemming. ==== 30. Hoeveel soorten middelen zijn er? ==== Twee soorten: - Algemene middelen, die zowel de uitverkorenen als de verworpenen gelden en beiden in eenzelfde positie stellen. - Bijzondere middelen, die eigen zijn aan de uitverkorenen dan wel aan de verworpenen, en die de uitverkorenen onderscheiden van de verworpenen. Er zijn drie algemene middelen: - De schepping van de mens als man en vrouw, in een rechte staat, dat wil zeggen: in heiligheid en gerechtigheid,((*Genesis 1:26 *Prediker 7:29)) hoewel ze vatbaar waren voor verandering, daar alleen God onveranderlijk is. - De val van de mens, waarmee hij afschuwelijk gezondigd heeft.((*Maleachi 3:6 *Jakobus 1:17)) Deze kon echter niet plaatsvinden zonder Gods beschikking en wil, zodat er bij de ellende en schuld van de mens plaats zou zijn voor Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid. Van niets kan immers gezegd worden dat het plaatsvindt buiten Gods wetenschap, tegen Zijn wil of toevalligerwijs. Er valt zelfs geen musje op de aarde buiten Zijn wil om.((*Matteüs 10:29)) Toch heeft die zondeval vrijwillig plaatsgehad, en daarom is zij geheel en al de schuld van Adam, die niet gedwongen maar vrijwillig de slang méér gehoorzaamd heeft dan God((Zie Genesis 3.)). De val van Adam is dus niet slechts op de wil van God terug te voeren. Daarom zegt Prudentius heel terecht: \\ “Niemand heeft schuld, als God bestuurt wat hier geschiedt, \\ maar hij heeft schuld, die willens doet wat God verbiedt.” - De overerving van de zonde, dat wil zeggen: de schuld en straf van Adam over alle mensen hoofd voor hoofd. Er kan immers geen reine uit een onreine geboren worden.((*Job 14:4 *Psalm 51:7 *Romeinen 5:14)) Dat is de oorzaak dat alle mensen van nature en dus niet door navolging of gewoonte "kinderen des toorns" zijn (Efeziërs 2:3). Omdat God al voordat Hij het menselijk geslacht schiep, had voorgenomen Zijn barmhartigheid te bewijzen in de zaligheid van de uitverkorenen en Zijn rechtvaardigheid in de verdoemenis van de verworpenen, was het nodig dat beide groepen besloten waren onder de zonde, opdat Hij Zich zou kunnen ontfermen over de gelovigen en intussen ook de Oorzaak zou zijn van de rechtvaardige verdoemenis van hen die het niet gegeven is om te geloven en de verborgenheden Gods te kennen.((*Matteüs 13:11)) Uit de gevallen menigte van het menselijk geslacht heeft de alwijze God besloten sommigen af te zonderen, te verkiezen en als vaten of voorwerpen van Zijn barmhartigheid tot het leven te brengen, en de anderen in hun verdorvenheid te laten en als voorwerpen van Zijn toorn over de zonde te straffen. Dit doet Hij met zo’n grote wijsheid dat al de lof voor de zaligheid van de uitverkorenen alleen aan Gods barmhartigheid wordt toegeschreven, en al de schuld voor de verdoemenis voor rekening komt van de verworpenen. ==== 31. Wat zijn de bijzondere middeloorzaken die God ten behoeve van de uitverkorenen heeft ingesteld? ==== Dat zijn er zes. Ten opzichte van de verkiezing of voorbestemming van de uitverkorenen zijn ze eigenlijk vruchten daarvan. Ten opzichte van zichzelf en het doel van de verkiezing mogen ze zowel oorzaken als vruchten genoemd worden. De drie eerste zijn middeloorzaken, en de laatste drie zijn vruchten. - De eerste middeloorzaak is Christus. Dat geldt niet voor zover Hij het Woord is, van één wezen met de Vader, en Hem in alles gelijk. Als zodanig is Hij immers met de Vader en de Heilige Geest de eerste en niet de tweede oorzaak van onze verkiezing. “Ik weet, wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:18). Maar Hij is wel een middeloorzaak voor zover Hij de Middelaar is, in wie God ons uitverkoren heeft. Zo zegt de apostel het ook: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld” (Efeziërs 1:4). Omdat de uitverkorenen Hem toegeëigend zijn, vergeeft God door Hem hun zonden en rekent Hij hun de volkomen gerechtigheid toe. Daarom wordt van Christus ook gezegd dat Hij aangewezen en uitgekozen is (Handelingen 17:31). En Petrus zegt: “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u” (1 Petrus 1:20). \\ De Vader heeft dus de Zoon opgedragen om de menselijke natuur – in de eenheid van Zijn Persoon – aan te nemen. Dat moest Hij doen om voor de verzoening van de uitverkorenen te lijden en te sterven en hen van hun ongerechtigheid te verlossen. Zo moest Hij ook opstaan om hen te rechtvaardigen.((*Romeinen 4:25 *Titus 2:14 *Titus 3:7)) En ten slotte moest Hij dat doen om de uitverkorenen – die Hem zich door het geloof zouden toe-eigenen – te zijn tot “wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing” (1 Korintiërs 1:30). In de verkiezing van deze middeloorzaak komen volgens Bernardus al Gods grote daden en wonderen samen, namelijk: - Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid. Zijn barmhartigheid tegenover Zijn uitverkorenen en Zijn rechtvaardigheid in het straffen van hun zonden in Zijn beminde Zoon. - Een en dezelfde Persoon Christus is zowel God als Mens. - Een en dezelfde vrouw is zowel moeder als maagd. - Een en dezelfde Zoon is zowel zonder vader als zonder moeder. - Een en dezelfde Christus is zowel Rechter als Middelaar. - De tweede middeloorzaak is de roeping. Deze heeft door het werk van de Heilige Geest in het hart de kracht tot waarachtige bekering en kennis van Christus((*Romeinen 8:30)). Gewoonlijk gebeurt dat als men tot een redelijk bewustzijn((tot haer jaren)) is gekomen, en wel door de verkondiging van het Evangelie. Het kan ook op een buitengewone manier gebeuren; te denken valt aan kinderen van uitverkorenen zoals Johannes de Doper in het lichaam van zijn moeder((*Lucas 1:44)), en ook aan sommige dove mensen bij wie dat op een manier gebeurt die wij niet kennen. - De derde middeloorzaak is het geloof in Christus, of ook wel: de toe-eigening van Christus door het geloof. Daaruit volgt ons samengevoegd worden en delen met Hem – die innige vereniging, inlijving, gemeenschap en inenting in Christus((*Johannes 15:5 *Johannes 17:21 *Galaten 3:27,28 *Efeziërs 3:6 *1 Johannes 1:3 *Romeinen 11:17)). Hierdoor is er een drieërlei effect, of: er zijn drie vruchten: - De rechtvaardiging door God, die bestaat in de toerekening van Christus’ gerechtigheid. - De heiliging, waardoor de uitverkorenen, begiftigd met de Heilige Geest, vernieuwd worden in de geest van hun gemoed en nieuwe mensen worden. De Heilige Geest doet ook goede werken door hen waarmee zij aangenaam zijn voor God omwille van Christus. - De verheerlijking door dezelfde Christus, Die deze predestinatie van God van eeuwigheid heeft ingesteld. God eigent deze zaken aan ieder van Zijn uitverkorenen persoonlijk toe. Dat doet Hij door de krachtige verkondiging van het evangelie op de tijd die Hem behaagt. Dat is bij de een vroeger en bij de ander later, al naargelang God het in Zijn wijsheid en barmhartigheid wil en besluit. \\ Dit is nu die ware gouden ketting van de zaligheid. Deze onverbrekelijke band voert van de hoogste Oorzaak langs de daarvoor uitgekozen en toegepaste middelen tot de laatste vrucht ervan. Men kan daarom niet verwachten dat men tot dit doel komt zonder de middelen die voor dat doel nodig zijn. Het doel mag dus niet losgemaakt worden van de middelen, en men mag niet van het beginpunt naar het eindpunt willen gaan met voorbijgang van de middelen. ==== 32. Wat is het eigen doel van de uitverkiezing? ==== * Ten aanzien van de verkiezende God is het uiteindelijke doel Zijn heerlijkheid en lofprijzing, en de openbaring van Zijn barmhartigheid. “Om de rijkdom", dat is: de onmetelijke reikwijdte, "zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid” (Romeinen 9:23). Hij heeft ons uitverkoren “tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde” (Efeziërs 1:6), “opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd” (Efeziërs 1:12). * Ten aanzien van ons is het eerste doel dat wij heilig zijn. “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen” (Efeziërs 2:10). “Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons” (Romeinen 8:29). Het uiteindelijke doel is onze zaligheid, ons leven en onze verheerlijking.((*Kolossenzen 1:12,13 *2 Tessalonicenzen 2:13,14 *Handelingen 13:48 *Romeinen 9:13)) ==== 33. Wat zijn de kenmerken van de verkiezing? ==== Er zijn vele kenmerken, met als bron het ware geloof in Christus, dat door de liefde krachtig werkzaam is.((*Galaten 5:6)) Daaraan mogen we ons geestelijk leven met zekerheid herkennen, en dus ook onze verkiezing, evenals we aan onze gevoelens en lichaamsbewegingen merken dat ons lichaam leeft. ==== 34. Wat is de verwerping? ==== De uitvoering van Gods wil in het verwerpen en verstoten van hen die tot de dood zijn voorbestemd. Anders gezegd: de verwerping is een voorbestemming, waarmee God Zich van eeuwigheid en zonder enige onrechtvaardigheid voorgenomen heeft om Zich over sommige in Adam verdorven mensen niet te ontfermen. Hij laat ze aan zichzelf over en veroordeelt ze vanwege hun zonden tot de dood en de eeuwige verdoemenis. Zij zijn als vaten of voorwerpen van oneer bestemd tot het verderf;((*Romeinen 19:21-23)) en dit wordt niet gezegd met het oog op de uiteindelijke afloop, maar ten aanzien van het voornemen of de raad. Want het Griekse woordje //eis// (in het Nederlands vertaald met 'tot': bestemd //tot// het verderf) geeft niet alleen de afloop aan maar ook het doel, oogmerk en voornemen. God wil in deze voorwerpen van oneer namelijk de heerlijkheid openbaren van Zijn rechtvaardigheid, alsook van Zijn macht((*Exodus 9:16)). “De HERE heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads” (Spreuken 16:4).((*Romeinen 9:17 *1 Petrus 2:8 *Judas 1:4 *Openbaring 17:8 *Openbaring 20:15)) ==== 35. Wat is de werkende oorzaak van de verwerping? ==== Dat is God. Zoals Hij ons heeft uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil, zo heeft Hij ook de verworpenen verstoten naar Zijn rechtvaardige wil en raadsbesluit, dat in orde aan alle dingen voorafgaat. Zoals Hij Zich ontfermt over wie Hij wil, zo verhardt Hij ook wie Hij wil (Romeinen 9:18). Het werkwoord ‘willen’ mogen we in het laatste deel van de zin niet anders uitleggen dan in het eerste,(("Beide delen zijn slechts tegenover elkaar gesteld ten gevolge van de tegenstelling tussen ontferming en verharding", zegt Bucanus hierover.)) als naar recht en waarheid van God gezegd mag worden - wat toch niemand zal ontkennen - dat Hij Zich ontfermt over wie Hij Zich wil ontfermen (Exodus 33:19). Daarom heeft Paulus in Romeinen 9:18 naar waarheid en recht gezegd dat God verhardt wie Hij wil. \\ En in Efeziërs 1:11 zegt hij dat God "in alles werkt naar de raad van zijn wil". Dat blijkt ook uit het woord ‘verkiezing’. Wie immers sommigen wel verkiest, verkiest anderen niet, maar gaat hen voorbij en verwerpt hen. We kunnen dan ook niet spreken over een verkiezing van sommigen, als we niet tegelijk ook stellen dat anderen worden verworpen of voorbijgegaan. Evenmin kan er sprake zijn van een verwerping zonder de verkiezing van anderen. \\ En als God in Ezechiël 18:23 zegt dat Hij geen welgevallen heeft "aan de dood van de goddeloze", maar veeleer daaraan, "dat hij zich bekere van zijn wegen en leve", dan is dat een onbepaalde uitspraak, die sterk verschilt van een algemene uitspraak over alle mensen. Deze uitspraak moet dan ook zó worden begrepen dat dit geldt voor degenen aan wie de genade van de bekering gegeven wordt. Zo is het ook met wat Christus zegt in Matteüs 23:27: “Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Daar spreekt Hij over de uiterlijke bediening van het Woord, en dat voor zover Hijzelf in het algemeen aan het volk was beloofd om hen te verlossen, waarover Hij ook in bijzondere zin bewogen was. ==== 36. Zijn vooraf geziene zonden zoals ongeloof dan geen oorzaken van het besluit dat iemand verworpen wordt? ==== Nee, want als de zonden oorzaak waren van de verwerping, was niemand uitverkoren, omdat God van tevoren gezien heeft dat alle mensen zondaren zouden zijn. Oorzaak is alleen Gods voornemen en wil, die in al Zijn werken rechtvaardig is en het enige richtsnoer van alle gerechtigheid. Daarom kan die door ons nooit met recht bekritiseerd en beschuldigd worden.((*Job 39:35 *Psalm 119:39 *Jesaja 45:9 *Romeinen 9:20)) Bovendien leert Christus in de volgende Schriftplaatsen dat het ongeloof niet de oorzaak is van het //besluit //tot verwerping, maar wel van de //uitvoering //ervan, oftewel van de verdoemenis en van het oordeel: * “Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld” (Johannes 3:18). * De Heilige Geest zal overtuigen “van zonde, omdat zij in Mij niet geloven” (Johannes 16:9). * “Wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” (Marcus 16:16). ==== 37. Maar beschuldigen we God niet van onrechtvaardigheid, als we alleen Zijn wil als de oorzaak van de verwerping zien? ==== Op geen enkele manier, want: - Als men spreekt van deze hoogste wil van God, die de oorzaak van alle dingen bepaalt, mag men niet zeggen dat eerst iets rechtvaardig moet zijn voordat God het zou willen. Nee, het tegendeel is waar: eerst moet God iets willen voordat het rechtvaardig kan zijn. Gods wil is immers het uiteindelijke richtsnoer van de rechtvaardigheid. Alles wat Hij wil, moet voor rechtvaardig gehouden worden //omdat// Hij het wil. Gods rechtvaardigheid is zoveel hoger dan mensen op menselijke wijze kunnen afmeten of met hun zwakke verstand kunnen begrijpen.((*Romeinen 11:33)) Hij heeft immers over de mens en over alle schepselen de hoogste en meest soevereine macht. Hij heeft Zijn eigen recht op ons, zoals een pottenbakker heeft op zijn klei.((*Romeinen 9:20,21)) God zou ook niet onrechtvaardig geweest zijn als Hij niemand tot de zaligheid had uitverkoren. Hij is immers aan niemand iets verschuldigd en ook niet aan iemand gebonden. Bovendien worden wij allen als ‘kinderen des toorns’ geboren. - We kennen Gods besluit of Zijn verborgen en onfeilbare wil om sommigen te verwerpen. We weten ook van de verdorvenheid van het menselijk geslacht, die de ware en eerste oorzaak is van de verdoemenis van de verworpenen. En tussen die beide komt dan de wil van de eerste mens, die wel goed geschapen is, maar zich vrijwillig geschonden en verdorven heeft. Zo heeft die mens een weg bereid voor Gods rechtvaardig oordeel om díegenen te verderven aan wie Hij Zijn barmhartigheid niet wil bewijzen. - Niemand wordt verdoemd dan degenen die de Heere verworpen heeft. Maar hoewel dat zo is, moet bovendien gezegd worden dat er toch niemand verdoemd wordt dan wie de oorzaak van de verdoemenis in zichzelf blijkt om te dragen. Dat dit besluit van God rechtvaardig is, omdat zij zelf oorzaak zijn van hun verdoemenis, blijkt ook steeds meer uit hun levenswandel, zodat ze niemand kunnen beschuldigen dan zichzelf. Augustinus zegt: “De oorzaak van de verwerping is een andere dan die van de verdoemenis van de mensen.” De zonden zijn weliswaar geen oorzaak van de //verwerping //– die van eeuwigheid besloten is en waarvan de soevereine wil van God de enige oorzaak is – maar zij zijn wel de oorzaak van de //verdoemenis, //die op de jongste dag op de verwerping zal volgen. - De verworpenen worden niet vanwege hun verwerping verdoemd, maar vanwege hun goddeloosheid en ongeloof. Dat betekent dat de oorzaak van het verloren gaan van mensen niet het besluit van God is, maar hun aangeboren verdorvenheid en de gevolgen daarvan. Het behaagt God om alleen degenen die van Hem zijn en die tot de zaligheid zijn uitverkoren, van die verdorvenheid te verlossen. Het zou dan ook heel kwalijk zijn om het besluit van de verwerping te vermengen met de verdoemenis. De oorzaak van de verdoemenis weten we namelijk allemaal: dat is de zonde. Maar wat Gods besluit betreft, daarvan is alleen Zijn wil de oorzaak. Degene die door God verworpen wordt, is door Hem niet slecht geschapen, en Hij stort de slechte en zondige aard niet in hen. Maar Hij geeft hun vanwege Zijn rechtvaardig oordeel – dat voor ons verborgen en ondoorgrondelijk is – Zijn barmhartigheid niet, die Hij aan Zijn uitverkorenen wel schenkt. Deze mensen zondigen vanuit zichzelf en vanwege hun eigen slechte natuur. Daarom worden ze gestraft, zoals de tekst zegt: “Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:9). ==== 38. Wat zijn de algemene middeloorzaken voor de verwerping? ==== Dat zijn dezelfde als die waarover we hierboven al hebben gesproken: - De schepping in een staat van rechtheid en gerechtigheid. God heeft immers de mens niet als een zondig schepsel geschapen. Anders zou Hij de Auteur van de zonde zijn, en die gedachte moeten we ver van ons werpen. - De val van de mens in de zonde, waardoor hij vanuit zichzelf met zijn vrije wil van God is afgeweken. Door dat afwijken heeft hij God vertoornd. - De verdorvenheid van de mens. De mensen hebben immers zichzelf verdorven, en daardoor hebben ze het verderf door hun eigen schuld op de hals gehaald.((*Spreuken 5:22 *Prediker 7:29)) ==== 39. Wat zijn de bijzondere middeloorzaken waardoor Gods besluit van de verwerping van mensen wordt uitgevoerd? ==== - Het ontelbare aantal daadwerkelijke zonden. - Het ongeloof, of het verwijderd raken en afgescheiden worden van Christus. - Het verlaten worden, het niet geroepen worden, een krachteloze roeping door de verkondiging van het Woord van God, of een innerlijk niet accepteren van de roeping. Het Evangelie is niet aan alle mensen in het bijzonder gepredikt, en ook niet in elke tijdsperiode. Ook nu wordt het niet overal ter wereld verkondigd. Het is ook niet allen gegeven om te geloven (Matteüs 11:25). Maar in ditzelfde hoofdstuk worden allen aangesproken die vermoeid en belast zijn; dat zijn zij die zuchten onder de last van de zonden. Dat gebeurt alleen in het leven van hen die belijden een zondaar te zijn en daarom hun toevlucht tot Christus nemen. - De halsstarrigheid of de verharding en het verblind zijn in de zonden. - Hieruit komt het voortdurend afwijken en verachten van God voort, en dientengevolge ook het doorgaan van de ene zonde in de andere. - Ten slotte volgt hierop hun rechtvaardige verdoemenis. “Gij zijt rechtvaardig, HERE; uw verordeningen zijn waarachtig” (Psalm 119:137).((*Exodus 7:3,22,23 *Exodus 8:15 *Exodus 9:27,34,35 *2 Kronieken 36:13 *Handelingen 7:42-53 *Handelingen 13:46)) ==== 40. Maar valt de uitvoering van de verwerping of de voorbeschikking van deze kwade middeloorzaken niet onder het besluit van God, zoals het geloof en de andere oorzaken van de zaligheid onder het besluit van de verkiezing vallen? ==== Ja en nee, omdat over het besluit van God op twee manieren gesproken wordt: letterlijk op het woord afgaand, en gerelateerd aan iets anders. Als God gewoon iets wil of iets als goed erkent, wordt dat een besluit genoemd. Daarvan is Hijzelf te zijner tijd in eigenlijke zin daadwerkelijk de werkende oorzaak. Daarom noemen we het ook een krachtig werkend besluit. We kunnen denken aan het besluit tot zaligheid van de uitverkorenen en tot het gebruik van de middeloorzaken die tot zaligheid leiden, zoals de schepping, de effectieve roeping, het geloof, de rechtvaardiging en de heiliging. Daarom spreekt God in Hosea 13:9 over Zichzelf als “uw helper”. Vervolgens is God de Auteur en oorzaak van het ‘wezen’ van alle daden, werken en eigenschappen, zowel goede als kwade. De daad of het werk door en in zichzelf is immers wat anders dan het gebrekkige in het werk of een gebrekkige eigenschap. Maar het wordt een besluit gerelateerd aan iets anders genoemd als God iets bepaalt en wil toelaten dat het gebeurt – en daarom gebeurt het te zijner tijd ook. Maar God doet dat metterdaad niet Zelf, maar Hij laat toe dat het gebeurt door de werktuigen van het kwaad. Het is daarbij niet zo dat Hij de dingen van de mensen van bovenaf alleen maar aankijkt – nee, Hij bestuurt en leidt alle dingen. Paulus getuigt dat God de farao tot het kwade verwekt heeft, en dat Hij verhardt wie Hij wil (Romeinen 9:17,18). God is niet passief((geen ledigh Godt)), maar almachtig en laat niets tegen Zijn wil in gebeuren. Daarom mag dit ook een toelatend, een sturend of een aanvoerend besluit(([besluyt] der beleidinghe)) genoemd worden. Van deze aard is het besluit over alle kwade middeloorzaken die tot het verderf leiden, zoals de val van de mens, zijn verharding, en dergelijke. Ze gebeuren immers niet ondanks God of zonder dat Hij ervan weet. Als men dat denkt, kan daar niet anders dan atheïsme en epicurisme uit voortvloeien. Maar hier is wel de wil van de mens de belangrijkst werkende oorzaak. Daarom wordt terecht gezegd : “Het is uw verder, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:9). Toch worden ook deze oorzaken onder het besluit van God gesteld, want hoewel ze niet plaatsvinden dóór Zijn besluit, toch gebeuren ze ook niet zónder dat besluit. Ze gebeuren ook niet zonder het besluit waarvan de onbekende((ontbrekende)) oorzaak in God ligt – wat iets anders is dan de werkende oorzaak. Zoals God het geloof werkt in degenen die geloven, zo heeft de zonde bezit genomen van het menselijk geslacht toen God Zich met Zijn wil terugtrok. Het is als met de zon: die zorgt er uit zichzelf voor dat het dag wordt als ze opgaat en haar licht laat schijnen. En de nacht komt doordat het licht van de zon weggaat en alleen de donkerte van de aarde overblijft. Bovendien is het geen besluit om de boosheid en slechtheid toe te laten omdat het boos en slecht is, maar omdat het kwade zelf er als iets goeds uitziet. Als men naar Gods besluit kijkt, heeft het kwade zelfs de schijn van iets goeds, al is het in zichzelf kwaad. Wat God besloten heeft toe te laten en wat Hij ook daadwerkelijk toelaat, dat doet Hij om een goed doel te dienen, namelijk de open baring van Zijn heerlijkheid en rechtvaardigheid. Dus vanuit God gezien heeft Zijn besluit om iets toe te laten en heeft dat toelaten zelf altijd een goed doel op het oog. De duisternis dient dus altijd het licht; en de slechtheid die vanuit het slechte werktuig voortkomt, wordt veranderd in iets goeds, namelijk de straf van de zonde. Zo is het een middel om de heerlijkheid van God te doen uitkomen. Het is dus werkelijk waar wat Augustinus zegt: “Het is ook goed dat er kwade dingen zijn, anders zou God immers niet toelaten dat er kwade dingen zijn. Hij laat niets toe tegen Zijn wil, maar Hij wil het echt.” Dezelfde auteur heeft ook heel terecht gezegd: “Wat tegen Zijn wil is, gebeurt ook niet zonder dat aan Zijn wil tekort wordt gedaan.” ==== 41. Wat is het doel van de verwerping? ==== Ten aanzien van de verworpenen is het hun rechtvaardige verdoemenis, maar ten aanzien van God is het de openbaring van Zijn heerlijkheid, rechtvaardigheid en almacht. ==== 42. Hoe moeten de predikanten en ieder voor zichzelf met de leer van de predestinatie omgaan en op zichzelf toepassen? ==== - Men moet goed oppassen dat men niet doorslaat van het ene uiterste naar het andere. Men kan namelijk te weinig nadruk leggen op het besluit tot de zaligheid of de verdoemenis, óf net andersom juist op de dichterbij liggende middeloorzaken van de zaligheid of het verderf. - Zoals God van Zijn hoogste en eeuwige besluit via de trap van de middeloorzaken (die vrucht zijn van dat besluit) tot ons neerdaalt en zo Zijn heerlijkheid en barmhartigheid openbaart – laten we zo langs diezelfde trap en in dezelfde volgorde((Een moeilijk te hertalen passage: ‘behoudende de orden der vruchten ende effecten’.)) opklimmen tot de zekerheid van onze verkiezing. Dan zullen we merken dat deze onwrikbaar gegrond is in de onvergelijkbare((eenighste)) barmhartigheid van God. ==== 43. Wat moet de volgorde in de toepassing zijn? ==== Men moet van onderen af beginnen. Dat betekent dat ieder die wil weten of hij uitverkoren is, niet van boven af, dus bij Gods verborgen besluit, moet beginnen – buiten Christus om en zonder de stem van het Evangelie te horen die in de gemeente klinkt. Anders kan het gebeuren dat hij het overstelpende licht van God niet kan verdragen. Nee, hij moet heel anders beginnen, van onderen af. Dat betekent dat hij bij de vruchten moet beginnen, namelijk de [algemene] roeping door Christus en het luisteren daarnaar. Paulus zegt in Romeinen 8:30: “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen”. Laat hij daarna voorzichtig naderen tot de eerste oorzaak van de zaligheid. Op deze manier heeft hij een vast en betrouwbaar ankerpunt((middel)) gevonden tegen alle hevige stormen, en mag hij weten dat hij rust heeft als in een veilige haven. Laat hij ijverig zichzelf onderzoeken((ondertasten)) of hij Gods Woord graag hoort en daardoor geneigd is om God en zijn naaste lief te hebben – dat is namelijk een vrucht van wedergeboorte en heiliging. Laat hij vervolgens komen tot het geloof en zich afvragen of hij gevoelt door het geloof in Christus te zijn, anders gezegd: of hij in Christus gelooft. Vanuit het geloof moet hij komen tot de rechtvaardiging, en van de rechtvaardiging tot de krachtige en effectieve roeping [voor hem persoonlijk]. Ieder die deze gaven van God in zich ervaart, mag als een gelovige zeker zijn van zijn verkiezing.((*Johannes 1:12 *Efeziërs 1:4,5 *1 Petrus 1:20-23)) Zoals er geen sterker bewijzen kunnen zijn voor het natuurlijke leven dan de gemoedsbewegingen die iemand ervaart, zo zijn het geloof, de hoop en de liefde de ontwijfelbare bewijzen((leeringen)) van onze verkiezing. Daarnaast is er in de kinderen van God nog dat bijzondere getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn. Door die Geest roepen we ook vrijmoedig uit: “Abba, Vader” (Romeinen 8:15, Galaten 4:6). “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus” (Romeinen 8:17). En als we zo van het laatste tot het eerste terugkeren, [mogen we zeggen dat] we tot het leven zijn uitverkoren. Ten slotte zijn er nog de uitwendige dingen die nauw met het al genoemde verbonden zijn, en als het ware een reeks vormen: het horen van Gods Woord en de bekrachtiging daarvan door de sacramenten. Maar deze staan op de tweede plaats. ==== 44. Maar als iemand deze vruchten van het geloof, van de Geest en van de wedergeboorte nog niet in zich gevoelt, of als hij ze nog maar als heel zwak en teer ervaart, moet hij daarom van zichzelf denken dat hij tot het getal van de verworpenen behoort en zal hij dan aan zijn zaligheid wanhopen? ==== Helemaal niet! Hij moet veel meer zijn toevlucht zoeken in Gods Woord en Zijn wil die Hij daarin geopenbaard heeft. Door zo te gehoorzamen, ontvangt hij de zaligheid.((*Romeinen 10:8,14,15 *1 Korintiërs 11:24,25)) Niemand mag wanhopen aan Gods barmhartigheid, zolang hij niet tegen de Heilige Geest gezondigd heeft. De een wordt immers pas later met kracht door God geroepen dan de ander. Dat bewijst het bekende voorbeeld van de moordenaar aan het kruis ons wel heel duidelijk.((*Lucas 23:40-43)) ==== 45. Is er een bepaald getal, zowel van de uitverkorenen als van de verworpenen? ==== Bij God wel, maar bij ons niet. “Ik weet wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:18). “De Here kent de zijnen” (2 Timoteüs 2:19), en dus ook degenen die niet van Hem zijn. ==== 46. Zijn er weinig mensen die behouden worden (Lucas 13:23), of: is het getal van de uitverkorenen groter dan dat van de verworpenen? ==== Er zijn er weinig die de weg ten leven vinden,((*Matteüs 7:14)) en slechts een vierde deel van de mensen ontvangt het Woord van God in een rechtschapen en rein hart. Daarom is het getal van de uitverkorenen wel heel groot als men het op zichzelf beschouwt, maar als we het aantal van hen die zalig zullen worden vergelijken met het getal van hen die ten onder zullen gaan, dan is het getal van deze laatsten naar het woord van Christus in Matteüs 20:16 veel groter: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" (HSV). ==== 47. Kunnen degenen die wedergeboren zijn, door het geloof wel iets met zekerheid zeggen over hun eigen verkiezing, en mogen ze daarover in de Heere roemen? ==== Zij kunnen en mogen en moeten dat zeker doen, want: - Zij mogen roemen dat ze behoren tot het uitverkoren volk van de Heere Christus zijn, en dat ze Zijn eigendom zijn.((*Jesaja 44:5)) - Zij die tevoren gekend en uitverkoren zijn, zijn ook geroepen, gerechtvaardigd en geheiligd – en daarom kunnen ze niet van Gods liefde gescheiden worden.((*Romeinen 8:29-39)) - God versterkt ons en alle gelovigen, Hij getuigt dat het waar is((falst)) en verzegelt ons door de Heilige Geest. - De Zoon werpt niemand uit van degenen die Hem toebehoren,((*Johannes 6:37)) en Hij laat niet toe dat er ook maar één schaapje uit Zijn hand wordt geroofd.((*Johannes 19:28)) - Wij moeten met een vast en stellig vertrouwen geloven in God de Vader, in Jezus Christus en in de Heilige Geest; en ook dat er een heilige, algemene christelijke Kerk is, de gemeenschap der heiligen, de vergeving van onze zonden door Christus vanwege Zijn verdiensten, de zekere opstanding van ons lichaam en het eeuwige leven. - Gods besluit kan niet verhinderd en tenietgedaan worden. Hierdoor is er de troost waarvan 1 Johannes 3:14 spreekt: “Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven.” En 1 Johannes 3:21: “Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God.” En 1 Johannes 5:19,20: “Wij weten, dat wij uit God zijn en (…) dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen.” ==== 48. Kunnen de uitverkorenen ook verloren gaan? ==== Nee, zij kunnen nooit tot het einde toe verleid worden,((*Mattheüs 24:24)) want: - Ze zijn de gezegenden van de Vader, voor wie het Koninkrijk bereid is van de grondlegging der wereld af.((*Matteüs 25:34)) - Het is de wil van de Vader dat van alles wat Hij de Zoon gegeven heeft, niets verloren laat gaan.((*Johannes 6:39)) - De Zoon heeft hen bewaard.((*Johannes 17:12)) - Ze worden in de kracht Gods bewaard door het geloof.((*1 Petrus 1:5)) - Aan hen wordt het geloof gegeven én de volharding tot het einde toe.((*Handelingen 13:48 *Filippenzen 1:6)) - Ten slotte: Gods voornemen is onveranderlijk.((*2 Timoteüs 2:19)) ==== 49. Toch lijkt het erop dat sommigen uit het boek des levens kunnen worden geschrapt, want er staat in Exodus 32:32: “Delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.” En in Psalm 69:29 staat: “Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd.” ==== Het misverstand ontstaat doordat deze figuurlijke manier van spreken letterlijk wordt opgevat. Want wat Mozes hier zegt, is deels met overdrijving en in vervoering gesproken, omdat hij in zijn hart zo begaan was met het volk en hij hun zaligheid wilde bevorderen, en deels ook voorwaardelijk: het zou misschien kunnen gebeuren. We zien dat ook als Paulus zegt: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders” (Romeinen 9:3). Zóveel waard was volgens hen Gods heerlijkheid en liefde voor de Zijnen. In Psalm 69 bidt de profeet niet anders. Ook hier spreekt hij op een oneigenlijke manier over de huichelaars, die voor het oog kinderen van het Koninkrijk leken te zijn van wie gezegd kon worden dat ze in dat Rijk ingeschreven zijn. Maar ze komen voor de dag als mensen die níet behoren tot de vergadering van de uitverkorenen. Daarom zegt hij in het vervolg van de tekst: Laten zij “met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.” Over hen leest men in 1 Johannes 2:19: “Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.” ==== 50. Maar volgt uit de leer van de voorbeschikking niet dat het onbelangrijk is hoe iemand leeft, aangezien de uitverkorenen toch niet meer uit hun staat vallen, wat ze ook doen, en de niet-uitverkorenen toch nooit zalig kunnen worden? ==== Beslist niet, want: - Als God roept, roept Hij zó dat Hij tegelijkertijd de uitverkorenen door de Geest van wedergeboorte tot bekering brengt en hun het ware geloof en de volharding geeft. Daarbij gaat Hij de verworpenen op zo’n wijze voorbij dat ze zelf ook niet anders willen. - Het past helemaal niet bij de uitverkorenen om het besluit van hun verkiezing te misbruiken door een sterk verlangen naar de zonde. Ze kunnen alleen op hun uitverkiezing roemen, als ze een godvrezend leven leiden; anders is het tevergeefs. Want zoals God ons heeft uitverkoren tot het eeuwige leven, zo heeft Hij ons ook bereid om goede werken te doen (vgl. Efeziërs 2:10) – “opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” (Efeziërs 1:4). Het komt nooit in de gedachten van de verworpenen op om godzalig te leven. En als het al eens gebeurt, ziet men later niets meer terug van een ijver om vroom en godvrezend te leven, behalve wanneer er toch sprake is van uitverkiezing. Dan blijkt dat ze niet tot het getal van de verworpenen, maar tot dat van de uitverkorenen behoren. ==== 51. Wat is het nut en de vrucht van deze leer van uitverkiezing? ==== - Deze leer dient allereerst: - tot versterking van het geloof in God. Niemand kent God namelijk echt als men Hem niet kent als wijs, alwetend, almachtig en onveranderlijk in Zijn besluiten over de dingen die door Hem geschapen zijn. - tot de zekerheid van en een vast vertrouwen op onze zaligheid. Die hangt immers niet van ons af of van de een of andere wisselende omstandigheid, maar van Gods eeuwig en onveranderlijk voornemen.((*Romeinen 8:27 *2 Timoteüs 2:19)) - tot vertroosting, tegenover al het woeden en razen van de kinderen der wereld voor het kleine getal van de gelovigen – zoals Christus leert in Mattheüs 11:26 en 13:14((Johannes 12:39.)). Daarom konden ze niet geloven, omdat Jesaja gezegd heeft: “Hij heeft hun ogen verblind.” Dat betekent niet dat God dat gebrek van verblinding in hun hart stortte, maar dat Hij als rechtvaardig Rechter hun Zijn genade onthield. Zo geeft Hij hen over aan de satan en hun eigen begeerten om hen meer en meer te verblinden. Paulus heeft dit ook geleerd; zie Romeinen 11:8. - Deze leer versterkt tegen de verzoeking van de satan en al zijn vurige pijlen, want ze houdt voor zeker waar dat geen enkel schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods (Romeinen 8:38,39). Ze versterkt ook tegen alle verdrukking, omdat alles – zowel voorspoed als tegenspoed – ten goede komt aan hen die volgens Gods voornemen geroepen zijn (Romeinen 8:28). - Deze leer is ook tot onderwijs, en wel: - om Gods bijzondere goedheid en genade tegenover ons te leren kennen. Hij is zo goed geweest om ons, onwaardige schepsels, uit het midden van een verloren geslacht te verkiezen en te bestemmen tot de heerlijkheid van de hemel (Romeinen 2:7). - om verootmoediging in ons te wekken, zodat we een godzalig en nauwgezet leven gaan leiden. - om dankbaar te leren zijn, zodat we alleen aan God de eer toeschrijven van onze zaligheid. Dan gaan we Zijn oneindige goedheid en genade met ons hart, onze mond en onze daden loven en prijzen, want Hij heeft ons – in onszelf verloren mensen – uit enkel genade in Zijn Zoon, Christus Jezus, willen zalig maken.((*Efeziërs 1:3,5,9)) - om ons in te spannen onze roeping en verkiezing door goede werken te bevestigen (2 Petrus 1:10). Die rechtvaardigheid doet, is gerechtvaardigd. En wie gerechtvaardigd is, is ook geroepen, omdat er alleen rechtvaardigheid is door het geloof. En het geloof is uit het gehoor. Daardoor mogen we zeggen dat hij die geroepen is, ook naar Gods voornemen is uitverkoren. Bovendien heeft Hij ons in Christus ertoe bestemd om voor God heilig en onberispelijk te zijn (Efeze 1:4). Hierom wordt ook gezegd dat de voorwerpen die tot een eervolle bestemming geheiligd zijn en bruikbaar voor iedere goede taak – dat wil zeggen: de uitverkorenen – zichzelf reinigen.((*2 Timoteüs 2:21)) ==== 52. Welke dingen zijn in strijd met deze leer? ==== - De dwaling van de pelagianen en de semi-pelagianen, die een algemene genade verzinnen en daarom ook geen uitverkorenen kennen. Het zou in de macht van de mens liggen om wel of niet te geloven. De oorzaak van de zaligheid ligt volgens hen dus buiten God en in de mens zelf. Ze leren ook dat de 'uitverkorenen' van Gods genade en barmhartigheid kunnen afvallen en zo verloren gaan. - De leer van Thomas van Aquino, die wel zei dat er een vastgesteld aantal uitverkorenen is, maar niet een bepaald aantal verworpenen. - De leer van sommige luthersen, die stellen: - dat de val van Adam heeft plaatsgevonden zónder Gods verkiezend besluit;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Spreuken 16:4 *Jesaja 45:7 *Klaagliederen 3:37 *Amos 3:6 *Johannes 12:39,40)) - dat er geen besluit van God in het geding is als God eenvoudigweg vrome mensen wil zalig maken of verworpenen wil verstoten;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Romeinen 8:28 *Romeinen 9:11,12)) - dat Gods iemands verwerping helemaal niet wil;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *1 Samuël 2:25 *Romeinen 9:18 Daarom straft Hij ook degenen van wie Hij wil dat zij verloren zullen gaan.)) - dat ook de verworpenen bekeerd en zalig gemaakt kunnen worden, en dat Christus ook voor hen gestorven is;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Jeremia 6:30 *Jeremia 13:23 *Johannes 12:39,40 *Johannes 17:9,12,19 *Romeinen 9:22 *Lucas 22:20 *Matteüs 26:28 *Efeziërs 5:25 *Hebreeën 10:26 *1 Petrus 2:7,8)) - dat het eenvoudigweg Gods voornemen en ook Zijn wil is dat alle mensen zalig worden, en dat de algemene beloften zonder enig voorbehoud gelden.((Dit gaat in tegen die teksten uit de Schrift die de vrucht van die beloften beperken tot alleen de uitverkorenen, zoals: \\ *Kolossenzen 1:20-23 *2 Timoteüs 2:19 *Hebreeën 10:14)) - De dwaling van de roomsen, die stellen dat het vooruitgeziene geloof, of de goede werken, of het vooraf weten van al de verdiensten de werkende oorzaak zijn geweest van de verkiezing. Ook stellen ze dat de uitverkorenen niet zeker kunnen zijn van hun verkiezing tot het leven óf niet, behalve wanneer het door een heel bijzonder voorrecht wordt geopenbaard. Ten slotte houden ze het erop dat de uitverkorenen aan hun verkiezing moeten twijfelen. - De dwaling van hen die wel de verkiezing plaatsen onder Gods eeuwig besluit, maar niet de verwerping. Dit is een dwaling, omdat twee tegenovergestelde zaken toch wel in zekere zin gelijksoortig moeten zijn. - De dwaling van hen die niet willen dat er over de voorbestemming in de gemeente gesproken wordt. Dit gaat in tegen de uitspraak van Theodoretus: “Wat verborgen is, moet men niet onderzoeken, maar men moet ook weer niet geheel onwetend zijn over datgene wat er wel over geopenbaard is.” - De dwaling van hen die geen onderscheid maken tussen de verwerping en de verdoemenis. Zij denken dat God mensen alleen verworpen heeft omdat Hij dit heeft voorgenomen en hen daarom ook verdoemt. Maar de zonden zijn een oorzaak van hun verdoemenis. - De dwaling van allerlei liberale denkers die fantaseren dat christenen zalig kunnen worden zonder tussenkomst van middeloorzaken. - De dwaling van goddeloze mensen die van deze leer op een schandelijke manier misbruik maken om zich vrij uit te leven in de zonden.