====== De ambtelijke dienst ====== ==== 1. Waar komt het woord ‘dienst’ vandaan? ==== - Van het werkwoord ‘dienen’. In het Grieks spreekt men van //diaconia//, dat van het woord //conis// of //conia// afstamt en zoveel betekent als ‘as’ en ‘stof’. Hiervan is het werkwoord //conein// afgeleid: dienen, slapen, in het stof tot zwetens toe bezig zijn. Van //conein// is men gekomen tot //diaconein//, dienstbaar zijn; en tot //diacones//, diaken. Deze wordt ook wel //huperetes//, dienaar, en //doulos//, dienstknecht, genoemd. In het algemeen is dat iemand die in dienstbaarheid trouw zijn werk doet; en hij doet dat zo dat hij bezweet en bestoft raakt.((*Matteüs 20:26,27)) Hierdoor betekent het woord //diaconos// in het Nieuwe Testament in het algemeen een persoon die de gemeenschap dient,((*Romeinen 13:4)) zijn gezin of de kerk((*Romeinen 12:7)) met ernst en welgemoed zijn werk verricht. Het woord //diaconiae//, diaconie of dienst, heeft zowel betrekking op het leerambt((*Handelingen 6:4 *2 Korintiërs 6:3 *Efeziërs 4:12)) als op iedere kerkelijke bediening.((*1 Korintiërs 12:5)) “En er is verscheidenheid in bedieningen”, //diaconia//, “maar het is dezelfde Here” (1 Korintiërs 12:5). - Met dit woord komt het woord //leitourgia// of bediening overeen. Dit woord komt van //leitourgein//, dienen, zijn ambt op een goede manier waarnemen. In Handelingen 13:2 lezen we: “En terwijl zij de Heere dienden”; of zoals Chrysostomos uitlegt: Toen zij predikten; en niet: toen zij offerden. Gewoonlijk wordt het woord //liturgia// en ‘offerande’ geduid als en betrokken op de openbare bedieningen van de gemeente, zoals in Filippenzen 2:17: “Maar al word ik ook als een plengoffer uitgegoten over het offer en de bediening van uw geloof”. Zo hebben onze vaderen het avondmaal des Heren een //liturgia// genoemd, een bediening en offer. (Daaruit is de vervloekte dwaling ontstaan van hen die staande willen houden dat Gods Zoon nog dagelijks geofferd en opgeofferd wordt.)\\ Zo komt het dat de //leitourgoi//, liturgen of dienaars genoemd worden. Zij bedienen een openbaar ambt, hetzij in kerkelijke zin als dienaars van het Woord,((*Romeinen 15:16)) of in burgerlijke zin als mensen van de magistraat of de overheid. Zij worden dan ook wel een ‘diaken’ en //liturgus// genoemd, dat is een dienaar van God.((*Romeinen 13:4,6)) Zo worden ook de engelen in Hebreeën 1:7-14 //liturgen// genoemd, dienaars en dienstbare geesten, //leitourgica pneumata//.\\ In dezelfde lijn ligt dat de openbare ambten in de gemeente //liturgieën// genoemd worden, diensten of bedieningen. We zien dat in Lucas 1:23: “En het geschiedde toen de dagen van zijn – dat is Zacharias’ – dienst (//leitourgia//) vervuld waren”. De bediening van deze ambten krijgt dus dezelfde naam als die eertijds van de levitische offers, die //liturgieën// of ‘bedieningen’ genoemd werden. Zo zien we het ook in Hebreeën 10:11 beschreven: “Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen.” Hij was daar dienend, //leitourgon//. Zo kan men ook de preken of de bediening van de heilige sacramenten //liturgieën//, diensten, noemen.\\ De naam van de offer en bediening, //leitourgia//, wordt in beeldende zin ook aan het geven van goede giften toegeschreven.((*Romeinen 15:21 *Filippenzen 2:25,30 *Filippenzen 4:18 *2 Korintiërs 9:12)) “Want het betonen van deze dienst (//leitourgias//) met deze ondersteuning vult (…) de tekorten van de heiligen aan” (2 Korintiërs 9:12). Daarom wordt ook gezegd dat de heidenchristenen schuldig zijn om de arme heiligen in Jeruzalem met hun stoffelijke goederen te dienen, //leitourgesai//, dat is behulpzaam te zijn (Romeinen 15:27). Daarom kunnen alle christenen //liturgen// genoemd worden, zoals Paulus in Filippenzen 2:25 Epafroditus een dienaar, //leitourgon//, noemt in wat hij nodig had.\\ Ten slotte worden in de kerkgeschiedenis de formulieren die aangeven hoe men in de kerk moet handelen, //liturgieën// genoemd, zoals de //Liturgieën// van Basilius, Chrysostomos en anderen. - Aan iedere dienaar van Christus wordt de naam ‘diaken’ of dienaar gegeven. “Indien iemand Mij wil dienen, hij volge Mij” (Johannes 12:26). Maar in het bijzonder wordt onder het woord ‘diaconie’ de verzorging van de armen verstaan;((*Romeinen 12:7)) en ook het inzamelen van goede gaven valt onder deze naam.((*2 Korintiërs 9:1)) Het woord //diaconien//,((*Romeinen 15:25)) bedienen, houdt het uitdelen van geld in dat tot onderhoud van de armen is verzameld. Daarom worden zij die de armen onderhouden ‘diakenen’ genoemd.((*Handelingen 6:3)) In de kerkgeschiedenis worden de vrouwen die de zieken en armen dienden en verzorgden, ‘diaconessen’ genoemd. Die naam werd ook gegeven aan de vrouwen die bekend stonden als gastvrouw voor broeders uit een vreemde omgeving, en die hulp en ondersteuning boden.((*1 Timoteüs 5:9,10 *Romeinen 16:1))\\ Ook Christus wordt een Diaken of Dienaar van besnedenen genoemd; zie Romeinen 15:8. Hij is dat niet van de besnijdenis zelf of van de wet die Hij juist door Zijn komst tenietgedaan of beter vervuld heeft. Maar Hij was het, zolang Hij hier op aarde geweest is, wel voor de besneden Joden, want Hij hield Zich op binnen de grenzen van hun landgebied.((*Matteüs 15:24)) Hij wordt ook de apostel onzer belijdenis genoemd,((*Hebreeën 3:1)) dat wil zeggen van het Evangelie dat zonder andere middelen door de Vader tot ons gezonden is. We gebruiken het woord ‘dienst’ hier in de algemene betekenis van de kerkelijke bediening. ==== 2. Waarom noemt u het een ‘dienst’? ==== Omdat het geen vorm van heerschappij of macht is, geen uiting van iemand boven mij of van meesterschap, en geen wereldlijk beroep waarbij geweld gebruikt kan worden. De hier bedoelde dienst is er een van verzoening, van ijverig meeleven, van //diaconie// of bediening; het is dus hetzelfde als wat //liturgie// doet, een dienst. De dienaars van de kerk zijn ook geen overheidspersonen, machthebbers of gebieders, die over het volk, over het geweten of over de lidmaten van de gemeente mogen heersen. Ze mogen zichzelf ook niet de macht toe-eigenen om wetten te maken, koningen af te zetten of aan te stellen. Nee, ze zijn dienaren van de enige Vorst en Heere van alle heren.((*Romeinen 1:1 *Filippenzen 1:4 *2 Petrus 1:1 *Judas)) Christus heeft hun uitdrukkelijk verboden om heerschappij te voeren. Dat mogen ze niet met woorden doen: “De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo (Lucas 22:25,26). En ook niet met voorbeelden; zie voor het voorbeeld van Christus Lucas 22:27.((*Matteüs 20:28 *Johannes 13:4,13)) Daarom zegt Petrus zelf in 1 Petrus 5:3: “Niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde.” En om dezelfde reden schrijft Bernardus aan paus Eugenius: “Het wordt de apostelen ronduit verboden om heerschappij te voeren. Durft u het dan aan dit gezag wel aan te nemen? Hebt u de moed om het apostelschap te beschouwen alsof u een wereldlijk vorst bent? Of is wereldlijke heerschappij te verenigen met die van een apostolisch dienaar? Als u ze beide tegelijk wilt hebben, zult u ze beide verliezen.” Dit zegt hij met veel nadruk. ==== 3. Wat houdt de dienst in? ==== Het is een kerkelijke bediening hier op aarde, door God ingesteld om Gods Woord te verkondigen, de sacramenten die door God zijn ingesteld te bedienen, de christelijke tucht te handhaven en de kerkelijke zaken te behartigen. ==== 4. Wat is dat, een dienaar van de kerk? ==== Dat is een persoon die wettig geroepen is om Gods Woord te verkondigen, de sacramenten te bedienen, de christelijke tucht te handhaven en de kerkelijke zaken vanuit Gods Woord te behartigen. ==== 5. Welke verschillende dienaren van de kerk zijn er? ==== Er zijn twee soorten dienaren: die van het Oude Testament en die van het Nieuwe Testament. Onder de dienaren van de kerk onder het Oude Testament zijn er bij die altijd bleven: de gewone dienaren, zoals de aartsvaders, de priesters, de levieten en de Schriftgeleerden. Sommige waren echter tijdelijk en vielen ook niet onder de gewone orde, zoals de profeten. De farizeeërs en de sadduceeën bekleedden geen openbaar ambt, maar waren leden van scheurzieke sekten.((*Handelingen 23:9)) ==== 6. Wie waren de aartsvaders? ==== Zij stonden aan het hoofd van hun huisgezinnen en waren de familiehoofden in de geslachten van de vaderen.((*Exodus 6:13 *1 Kronieken 8:10 *Handelingen 7:9)) Zij waren mannen in het Oude Testament van voor en na de zondvloed, tot aan Mozes toe. God heeft Zich aan hen geopenbaard door engelen, gezichten in de nacht en verschijningen op de dag, en door dromen.((*Genesis 6:13,14 *Genesis 8:16 *Genesis 12:7 *Genesis 28:12 *Genesis 46:2 *Numeri 12:6)) Dat deed Hij door een stem die door mensen kon worden gehoord en begrepen, omdat de taal gebruikt werd die daar onder de mensen gangbaar was. Daardoor onderwees God hun huisgezinnen door middel van de ingestelde en levend gehouden traditie in de ware godsdienst. Deze vaders waren in hun huisgezin priester en profeet, zoals bij Adam het geval was, toen hij zijn vrouw en de kinderen door de ware godsdienst de beloften van het zaad der vrouw uitlegde en aan God offerde.((*Genesis 4:2)) Ook van Henoch, de zevende vanaf Adam, wordt gezegd dat hij profeteerde.((*Genesis 5:22 *Judas 1:14)) Hetzelfde geldt voor Noach, die een prediker van de bekering en de gerechtigheid van het evangelie en van Christus genoemd is.((*1 Petrus 3:19 *1 Petrus 4:6 *2 Petrus 2:5)) Hij heeft namelijk honderdtwintig jaar lang niet verzuimd om de goddelozen door woord en daad te waarschuwen dat de toorn van God hun boven het hoofd hing. Zij zijn dus de belangrijkste profeten in hun gezinnen geweest en tegelijk ook de priesters. Zo was er in het land Kanaän bij Salem – dat daarna Jeruzalem heette – een zekere Melchizedek, van wie sommigen menen dat het Sem geweest is. Hij was een priester van de Allerhoogste en tegelijk koning van Salem.((*Genesis 14:18 *Hebreeën 7:1)) Ook Abraham heeft het profetisch en priesterlijk ambt bediend.((*Genesis 13:18 *Genesis 17:23 *Genesis 20:17 *Genesis 22:10-13)) Van hem wordt gezegd dat hij door het geloof [zijn zoon] heeft geofferd.((*Hebreeën 11:17)) Na Abraham was Izak er, en na Izak Jakob. Ook hij heeft als een profeet zijn huisgenoten onderwezen, en hij heeft in de verschillende plaatsen waar hij woonde, ook verschillende altaren gebouwd en daarop geofferd.((*Genesis 33:20 *Genesis 35:2)) Ten slotte was de tijd gekomen om niet alleen afzonderlijke huisgezinnen maar een groot volk in de ware kennis van God te onderwijzen. Toen heeft Mozes, daartoe door God aangespoord,((*Exodus 3:2)) de dienst van God en de eredienst onder het volk ingesteld. Daarvoor heeft hij priesteres en levieten aangesteld, aan wie hij bepaalde wetten naar het gebod van God heeft voorgeschreven. God wilde dat het volk Israël naar die wetten geleid en geregeerd zou worden. Hij heeft het Woord van God aan het volk niet alleen door de levende stem maar ook schriftelijk doorgegeven; dat had God hem namelijk opgedragen. Men leest namelijk nergens dat de Schrift al vóór Mozes door God was doorgegeven. ==== 7. Wie waren de priesters? ==== Zij zijn uit Aärons geslacht tot de priesterdienst geroepen, want alleen Aärons zonen [en diens nageslacht] werden priester genoemd. Ze werden in de tegenwoordigheid van het volk met olie gezalfd en gewijd((*Exodus 25:40 *Exodus 29:1-7 *Leviticus 8:2)) om de bijbelse leer die ze van God ontvangen hadden, aan anderen te onderwijzen, te offeren, het volk te zegenen en voor henzelf en voor het volk te bidden en voorbede te doen.((*Leviticus 9:7 *Leviticus 16:6,17,18 *Numeri 6:24)) De priesters waren de hoogst bevoegden die het volk in de tabernakel of tent der samenkomst dienden. Onder hen waren er die oversten van de priesters of overpriesters genoemd werden.((*2 Kronieken 36:14 *Matteüs 2:4)) Zij stonden aan het hoofd van geslacht; en daarom werden ze ook wel oversten van het heiligdom genoemd. De priesters waren verdeeld in vierentwintig ordeningen,((*1 Kronieken 24:5)) en allen tezamen beeldden zij Christus uit.((*Hebreeën 5:6)) Maar toch was er altijd een priester boven alle anderen, de oudste van alle kinderen en nakomelingen van Aäron, die de hogepriester genoemd werd. Hij vooral was in het bedienen van zijn ambt een voorafbeelding((*Hebreeën 9:11)) van Christus als het Hoofd van Zijn Kerk. Alleen aan hem was het toegestaan om het heilige der heiligen binnen te gaan,((*Leviticus 16:2)) en alleen hij mocht voor het aangezicht des Heren verschijnen. Hij droeg op zijn voorhoofd het gouden voorhoofddiadeem, waarin gegraveerd stond: Den Here heilig. Zo kon hij verzoening doen voor het volk voor het aangezicht van de Here (Exodus 28:36). Uit de oude instelling in 1 Kronieken 24:2,3 lijkt het erop dat er twee hogepriesters geweest zijn, die dat ambt om de beurt bedienden, maar dan wel zo dat één van hen de voornaamste is geweest en de andere na hem volgde, zoals blijkt uit 2 Koningen 25:18 en Lucas 3:2. Men moet er ook goed op letten dat het niet toevallig is dat de Heilige Geest in het Nieuwe Testament nooit de naam van priester of hogepriester heeft gebruikt om daarmee de dienaars van het Evangelie aan te duiden. Christus was immers in eeuwigheid door de eed van God Priester geworden naar de ordening van Melchizedek (Hebreeën 7:21). En Christus heeft geen mede-priesters in Zijn priesterdom. Hij heeft aan Zijn dienaren ook geen priesterschap nagelaten, maar een andere dienst, omdat er geen offers meer nodig zijn om door ons gedaan te worden. Dat was [in het Oude Testament] wel nodig, waar de priesters in opdracht van de wet een verzoeningsoffer brachten. Toch is het wel zo dat zij die het Evangelie verkondigden bij wijze van beeldspraak wel priester genoemd mogen worden, omdat ze de mens door het geestelijk zwaard [van het Woord] als het ware voor God slachten en aan Hem wijden. Soms worden dan ook al de gelovigen met deze naam aangeduid, en dan wordt tegen hen gezegd: “Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” (Exodus 19:6). ==== 8. Wie waren de levieten? ==== Zij waren de zogenaamde ‘onderpriesters’, die uit Levi, de zoon van Jakob en Lea, voortgekomen waren; en daarom werden ze ook naar hem genoemd. Vanuit die stam deden zij dienst in de tabernakel en later in de tempel. Ze waren daartoe onder het toeziend oog van heel het volk door het ontzondigingswater en door offers gereinigd en geheiligd.((*Numeri 8:7-9)) De draagbare tabernakel droegen zij met alle bijbehorende gereedschap. Als de priesters de offers brachten, dienden de levieten hen. Ze hielpen altijd bij de dienst van de offers, maar mochten zelf niet offeren.((*Numeri 3:6 *Numeri 18:6)) En zij gaven ook zelf de tienden van de tienden aan de priesters.((*Numeri 18:26)) De diakenen uit het Nieuwe Testament worden daarom ook wel vergeleken met deze oude vaderen, de levieten. In later tijd heeft David uit de levieten zangers, schatbewakers en poortwachters aangesteld.((*1 Kronieken 25:7 *1 Kronieken 26:1,20)) Zij waren ook degenen die de offerdieren slachtten; dat deden ze van hun dertigste tot hun vijftigste jaar toe.((*Ezechiël 44:11)) Anderen van hen, die verspreid over het hele land woonden, gaven voor een deel onderwijs vanuit het Woord des Heren in de synagogen, en voor een ander deel gaven ze met de oudsten burgerlijk onderricht in de poorten van de stad. ==== 9. Wie waren de schriftgeleerden? ==== Er waren drie soorten schriftgeleerden. De eerste categorie werd gevormd door hen die voor de koningen stonden of voor hen verschenen, zoals in 2 Koningen 12:10 gebeurt. De tweede werd gevormd door hen die onderhandelingen, contracten en andere belangrijke zaken voor bijzondere personen beschreven. Wij zouden hen een notaris noemen. De Kenieten oefenden deze functie uit.((*Psalm 45:2)) De derde categorie behoorde tot degenen die ervaren waren in de wet van de Heere; zij waren rechtsgeleerden in het goddelijk recht en behoorden voornamelijk tot de stam Levi.((*Johannes 1:19)) Zij gaven onderwijs uit de wet en legden die uit in de tempel en eveneens in de synagogen. Daarom werden zij ook wel wetgeleerden, leraars van de wet en schrijvers genoemd.((*Matteüs 7:29 *Matteüs 23:2,13 *Marcus 12:28)) Dat laatste omdat het hun taak was om de wet uit te schrijven en uit te leggen. Zij waren als het ware de bewaarders((*Jeremia 8:8)) en leraars((*Matteüs 13:52)) van de twee heilige tafels der wet. ==== 10. Wie waren de profeten? ==== Zij waren personen die door God buiten de gewone orde om en niet langs de middellijke weg geroepen waren. Ze werden door Gods Geest gedreven, Die hun een buitengewone ingeving gaf om dingen te spreken die zij op de juiste manier begrepen.((*Hebreeën 1:1)) Zij waren buiten de gewone orde om door God opgewekt om Gods kerk te regeren en Hem om raad te vragen voor wat de gewone noden betreft en naar de gelegenheid van de tijd. Dat gebeurde bijvoorbeeld als de priesters in hun dienst verslapten en de dingen op hun beloop lieten. Dan gaven de profeten de leer van de ware godsdienst aan anderen door – de leer die ze op een onmiddellijke manier van God ontvangen hadden. Zo verklaarden zij de wet en legden die uit, en zo richtten ze het vervallen godsdienstige leven weer op.((*2 Samuël 12:7)) Ze bestraften((*Exodus 32:21)) het volk vurig en met harde hand als het zich te buiten ging, maar ook de priesters en de koningen als zij zich misdroegen in hun ambt of daarin slap en traag waren. Tegelijk gaven zij hierdoor onderwijs en spoorden zij hen aan tot goede werken. Ze spraken ook met zekerheid over de toekomende dingen, over de veranderingen die de koninkrijken zouden ondergaan en over de straf op de zonden, over de bijzondere uitreddingen en de verlossing tot eer van God en tot zaligheid en behoud van het volk. Bovendien spraken zij over wat het belangrijkste is en vertroostten ze het volk met de hoop op de Messias Die zeker komen zou. Gedreven door de Heilige Geest profeteerden zij over Zijn ontvangenis, Zijn geboorte, Zijn lijden en sterven, Zijn opstanding en Zijn wederkomst om te oordelen en Zijn eeuwig Koninkrijk op te richten. Ieder van de profeten kreeg zo in zijn eigen landstreek een taak.((*Jesaja 1:1 *Jesaja 6:1 *Jeremia 1:4 *Ezechiël 1:2,3 *1 Petrus 1:10,11 *2 Petrus 1:21 *Jesaja 7:14 *Jesaja 9:3,6 *Micha 5:2 *Jesaja 53 *Lucas 24:27)) Profetie is afgeleid van het woord ‘profeteren’, ‘tevoren zeggen’; daarmee komt ook het woordpaar //mante vesthai//, waarzeggen, raden, overeen. Dat heeft vooral betrekking op het werk van wereldse waarzeggers, maar hier gaat het over het werk van de goddelijke profeten. Het is waar dat ook de gewone leraren van het volk profeten werden genoemd, maar er is toch wel een onderscheid, want hier betreft het iets van mensen dat ook door mensen is ingesteld om de leer van de wet aan anderen te onderwijzen.((*Jeremia 26:11 *Jeremia 29:1)) Zo komt het dat Paulus het woord ‘profeteren’ soms gebruikt voor de verklaring van de profetieën, waarbij geen sprake is van het voorzeggen van toekomende dingen.((*1 Korintiërs 14:29)) Ook Christus wordt een Profeet bij uitnemendheid genoemd, omdat Hij het Hoofd van alle profeten is. ==== 11. Hoe worden de ware profeten onderwezen om te kunnen profeteren? ==== De profeten worden onderwezen door gezichten of visioenen en beelden die in hun verstand worden ingeprent of hun voor ogen worden gesteld. Daarom worden ze ook wel ‘zieners’ genoemd.((*Numeri 12:6)) Jeremia zag bijvoorbeeld een amandeltwijg en een kokende pot,((*Jeremia 1:11-13)) en Ezechiël vier wezens en vier raderen.((*Ezechiël 1:15)) Daniël zag vingers die op de wand schreven,((*Daniël 5:14-25)) en Zacharia zag een man zittend op een rood paard tussen de mirten en ook vier horens.((*Zacharia 1:8 en 18)) Ook kregen de profeten dromen die God hun zond, of ook wel ingevingen van Gods Geest.((*1 Petrus 1:11)) Of ze ontvingen woorden via de verschijning van een Engel Die de Here Zelf was.((*Genesis 18:13 *Hebreeën 3:2)) Of God sprak Zelf letterlijk met hen, dus op een heel intieme manier zoals Hij met Mozes sprak.((*Numeri 12:8 *16:20,36)) ==== 12. Welk verschil was er tussen de profeten en de priesters? ==== - De priesters waren altijd uit de stam Levi, de profeten kwamen ook uit andere stammen.((*Jesaja 1:1 *Daniël 1:3 *Amos 7:14)) - Het ambt van de priesters hield niet alleen bidden en leren in, maar ook het onderhouden van de eredienst. Dat laatste deden de profeten niet. Elia heeft wel geofferd en dat zelfs op een plaats die God daarvoor niet verkoren had, maar dat was buiten de gewone orde.((*1 Koningen 18:36-38)) Het gebeurde namelijk door een bijzonder ingeven van God tegen de algemene wet in, zegt Augustinus in zijn commentaar op Leviticus, vraag 56. Als de Wetgever Zelf iets tegen Zijn wetten in beveelt, moet men Zijn gebod voorrang geven boven een bepaalde wet. - De priesters werden uitgekozen via de weg van opvolging, en voor hen was het dus een gewoon dienstwerk. Maar God zond de profeten buiten de gewone orde om naar het Hem goed dacht. Hij zalfde hen met Zijn Geest, zonder onderscheid te maken tussen mannen of vrouwen.((Judit 4:4. *2 Koningen 22:15)) - De priesters konden dwalen, zoals Aäron gedwaald heeft, maar de ware profeten die door Gods Geest gedreven werden, dwaalden niet voor zover zij hun taak van profeet uitvoerden. ==== 13. Hoeveel soorten en vormen van ‘dienst’ zijn er in het Nieuwe Testament? ==== Paulus stelt in Romeinen 12:7 en 8 dat er twee soorten in de ‘dienst’ zijn, namelijk de profetie en de diaconie of de bediening. Onder profetie wordt het ambt verstaan van degenen die werkzaam zijn in het leren en vermanen of in het prediken. We denken dan aan de predikanten, aan de herders van de gemeente en aan de leraren.((*1 Timoteüs 5:17)) Wat het woord ‘bediening’ of diaconie betreft, denkt Paulus aan het ambt van hen die de kerk in allerlei andere zaken dienen, zoals de uitdeling van de gaven, in het bestraffen van verkeerde zeden en gewoonten, het verzorgen van de armen, of andere kerkelijke diensten, waar de apostelen van ontslagen werden.((*Handelingen 6:2-5)) Een dergelijke verdeling van de ambten hanteert Paulus ook in Filippenzen 1:1 en in 1 Timoteüs 3:2-9. Daar spreekt hij over ‘bisschoppen’, dat is ‘opzieners’ die hij in Romeinen 12:7 profeten noemt. Aan hen is voornamelijk de dienst van het Woord opgedragen, terwijl de anderen de diakenen zijn. En ook Petrus zegt in 1 Petrus 4:11: “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend.” Zo zijn dus van degenen die in de kerk dienen, sommigen ‘leraars’ en anderen ‘dienaars’. ==== 14. Wat is de orde onder degenen die leren? ==== Dezelfde Paulus geeft in Efeziërs 4:11 een vijftal onderscheidingen: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. De ambten van de apostelen, de profeten en de evangelisten zijn tijdelijk geweest en gingen buiten de gewone orde om; daarom hebben die ambten ook opgehouden te bestaan. Maar die van de herder en leraar behoren tot de gewone ambten, en daarom zullen die ook tot de wederkomst van Christus blijven bestaan. Van de profetie en de kennis, dat wil zeggen: van de ambten zelf om te leren en te profeteren, wordt daarom gezegd dat ze te niet zullen gaan (1 Korintiërs 13:8), al waren ze wel door God ingesteld om de kerk te vergaderen en tijdens dit leven goed te doen. Maar in het toekomende leven zal God door Zichzelf een inwendige kracht teweegbrengen, waarvan Hij tijdens dit leven in Zijn dienaren begonnen is een afschijnsel te geven. ==== 15. Wie waren de apostelen? ==== Zij, de elf discipelen, waren de belangrijkste personen uit het Nieuwe Testament, en werden in het bijzonder zo genoemd. Zij waren niet op het initiatief van mensen en ook niet door mensen uitgekozen en geroepen,((*Matteüs 10:5)) maar onmiddellijk door Christus Zelf. Dat gebeurde, toen Hij hier nog op de aarde was en nog vóór Hij in Zijn hemelse heerlijkheid was geopenbaard. Zij werden als boodschappers er naar Zijn volksgenoten op uitgestuurd om hen ertoe op te wekken naar Christus te luisteren. En ten slotte werden zij na de opstanding van Christus in hun apostelschap bevestigd. Daarbij kregen zij de opdracht om de leer die hun was toevertrouwd en aan hen was opgedragen, door de hele wereld hee te verkondigen en bekend te maken.((*Matteüs 28:19,20 *Marcus 16:15 *Johannes 20:21)) De Here Jezus had hun bevolen te Jeruzalem te blijven, totdat zij met de kracht van de Allerhoogste zouden worden toegerust.((*Handelingen 1:4)) Matthias was toen door hen al als apostel aanvaard. Na de hemelvaart zijn zij op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip, namelijk op de Pinksterdag, door de zichtbare gave van de Heilige Geest op een plechtige wijze in het bijzijn van het hele volk Israël ingehuldigd, en werden zij uitgeroepen tot apostelen van Christus. Zo kan van hen worden gezegd dat zij door Christus als vanuit de hemel gegeven zijn.((*Handelingen 4:1-14)) Hieruit blijkt ook wel dat deze plechtige zending van de Heilige Geest niemand anders toebehoorde dan de twaalf, die uitgekozen waren om door een bijzonder overvloedige werking van de Heilige Geest de Kerk over heel de aarde heen te stichten. Aan hen was de belofte in het bijzonder gedaan((*Lucas 24:49 *Matteüs 28:16-19)) en hun kwam het apostelschap dan ook in eigenlijke zin toe. Na Zijn hemelvaart zijn er door Christus aan de elf nog twee toegevoegd: Matthias die door middel van het lot gekozen werd,((*Handelingen 1:25,26)) en Paulus door een roeping vanuit de hemel.((*Handelingen 9:3-15)) Zij allen zijn tezamen als het ware de timmer- en bouwlieden van het huis der Kerk geweest. Zij zijn als patriarchen door de hele wereld uitgezonden, niet alleen om in vele plaatsen te leren maar daar ook gemeenten te stichten. Daarom werden zij ook apostelen genoemd, omdat ze als gezanten van God waren die, gedreven door Gods Geest, de leer van het evangelie door middel van hun levende stem maar ook door hun geschriften gebracht hebben. Zo is hun leer een regel en richtsnoer van heel de christelijke godsdienst. Deze leer moet tot het einde van de wereld verkondigd worden. Door Christus werden zij begiftigd met de kracht om wonderen te doen, en daarmee werd de leer door wonderen bevestigd en door de bediening van de sacramenten verzegeld.((*Matteüs 28:19)) Het belangrijkste in hun bediening is wel dat alleen zij in deze beginfase van de kerk de Heilige Geest doorgaven, en dat door het zichtbare teken van de oplegging der handen. Ieder van de apostelen was gelijk in macht en waardigheid wat het geestelijke en kerkelijke betreft, maar niet ten aanzien van de gaven van de Geest. Weliswaar is hun allen hetzelfde pand gegeven, maar toch heeft de een dat pand tweevoudig en de ander drievoudig ontvangen. Zo is de een de ander te boven gegaan in arbeid en in de overvloed van genade.((*1 Korintiërs 15:10)) Nadat de apostelen hun ambt tot het einde toe hebben uitgeoefend, maar met hen is het apostelambt ook tegelijk opgehouden te bestaan. Dat geldt niet ten aanzien van hun leer, want daaraan is de kerk altijd gebonden. Dat geldt ook niet voor het predikambt van het evangelie en de bediening van de sacramenten. Maar het geldt wel voor de apostolische volmacht en autoriteit, die in zichzelf geloofwaardig was. Wie dus tegen hun leer inging, ging niet tegen een mens in, maar tegen God! Die apostolische volmacht ging over landsgrenzen heen, maar strekte zich uit over heel de aardbodem; en ze werd ingezet om gemeenten te stichten en de gaven van de Heilige Geest te geven door het opleggen van de handen. Zo werden de altijd geldende ambten in de gemeenten ingesteld. Ten slotte gold die apostolische autoriteit ook om regels voor te schrijven voor de regering van de gemeenten. Hun ambt heeft zoals gezegd slechts voor een bepaalde tijd kunnen duren. Vlak voor Hij ten hemel opvoer, sprak Christus in Johannes 20:21 de woorden: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”; maar deze woorden moeten alleen zo begrepen worden dat ze op het apostelambt betrekking hebben. De apostelen zijn eigenlijk de opvolgers van de oudtestamentische profeten. De profeten waren de zaaiers, maar de apostelen waren de maaiers.((*Johannes 4:35)) De profeten predikten de Christus Die komen zou, maar de apostelen predikten hem nadat Hij gekomen was. ==== 16. Wie waren de profeten? ==== Zij vooral waren degenen die in het begin van de verkondiging van het evangelie door het ingeven van de Heilige Geest op een bijzondere manier werden begiftigd met openbaringen en wijsheid. Daarmee voorzeiden ze soms belangrijke dingen die de kerk in het algemeen of iemand van de gelovigen zou overkomen. De Heere heeft hen toegevoegd aan de apostelen – hoewel deze zelf ook met de Geest van de profetie waren begiftigd – om met dit bovennatuurlijke en genadige geschenk van de Heilige Geest de apostolische verkondiging te bevestigen. God heeft in de tijd dat Zijn kerk begon uit te breiden, haar daarmee willen toerusten om haar daardoor ook te bevestigen. Als zodanig kunnen Agabus en de vier dochters van de evangelist Filippus genoemd worden.((*Handelingen 11:28 *Handelingen 21:10-11)) In het algemeen werden echter die mensen profeten genoemd die een bijzondere gave hadden om de heilige Schrift uit te leggen,((*1 Korintiërs 14:20 Profeteren betekent dus de profetieën uitleggen. Verder noemen we: *1 Korintiërs 11:4,5 Over de Geest van de profeten wordt gesproken in: *1 Korintiërs 14:32 Dat wil zeggen: de leer die de profeten die door Gods Geest gedreven worden, verder brengen.)) zoals dat vandaag aan de dag gebeurt door geleerde en verstandige uitleggers van de Schrift. ==== 17. Wie waren de evangelisten? ==== - Zij waren de metgezellen, medewerkers en mededienaars van de apostelen. Zij werden niet rechtstreeks door Christus Zelf – dat wil zeggen: zonder enige dienst van mensen – uitgezonderd of aangenomen, maar door de apostelen. Ze stonden niet in dienst van mensen, maar waren door de apostelen uitgekozen en aangenomen om in hun plaats hen na te volgen, de gemeenten op te bouwen en het werk dat zij begonnen waren te voltooien. Zij verkondigden nu hier en dan daar het Evangelie als de dienaren van de apostelen. Zij dienden niet één gemeente alleen, maar vele gemeenten, waardoor de apostelen invloed bleven uitoefenen. Ze werden in veel steden geplaatst om voor orde en tucht te zorgen in de gemeenten waarheen ze gezonden werden. Die taak duurde niet langer dan ze daartoe door de apostelen geroepen werden.((*Titus 1:5)) Zo was het met Timoteüs,((*Handelingen 16:3 *2 Timoteüs 4:5)) Lucas, Marcus, Tychikus,((*2 Timoteüs 4:11,12)) Titus,((*2 Korintiërs 8:23)) Filippus((*Handelingen 21:8)) en anderen. Het is mogelijk dat zij uitgekozen werden uit de zeventig discipelen die de Heere Jezus naast de twaalf had uitgekozen,((*Lucas 10:1)) of het waren anderen. - In een nauwere betekenis worden die personen evangelisten genoemd, die de Heere door de Heilige Geest als schrijvers heeft aangesteld om het evangelie van de omwandeling van Christus op aarde met daarnaast het begin van de christelijke kerk te beschrijven. Van hen zijn er twee ook metgezellen van de apostelen, dus evangelisten in de eerstgenoemde betekenis geweest, namelijk Marcus en Lucas. De andere twee, Matteüs en Johannes, waren apostelen en als zodanig verkondigers van het Evangelie. ==== 18. Wordt de namen van apostelen, profeten en evangelisten ook niet gegeven aan andere dienaren in de gemeente, namelijk de herders en de leraren? ==== Nee, behalve wanneer dat geheel ten onrechte gebeurt, want de naam ‘apostel’ houdt heel wat in. Van Andronicus en Junius wordt gezegd dat zij mannen van aanzien waren onder de apostelen, dat wil zeggen onder de oorspronkelijke apostelen. Maar zelf worden ze geen apostelen genoemd.((*Romeinen 16:7)) Vervolgens wordt de naam ‘apostel’ aan twee metgezellen van Titus toegeschreven.((*2 Korintiërs 1:23)) Dat gebeurt echter niet zonder meer, maar met de toevoeging dat ze door enkele gemeenten waren uitgezonden om de gegeven aalmoezen te verzamelen. Ook Epafroditus wordt niet zomaar een apostel genoemd, namelijk van Christus, maar hij is dat van de Filippenzen, omdat hij door hen naar Paulus is gestuurd om diens armoede en behoeften wat te verlichten.((*Filippenzen 2:25)) Nee, die voortreffelijke en heerlijke naam kwam gewoonweg alleen en heel persoonlijk aan de hiervoor afgezonderde apostelen toe. Paulus heeft zich dus niet tevergeefs afgevraagd: “Zijn zij soms alle apostelen?” (1 Korintiërs 12:29) Wat de evangelisten betreft, het evangeliseren wordt wel aan ieder toegeschreven die de opdracht heeft gekregen het Woord te prediken.((*1 Korintiërs 15:2)) Maar de naam ‘evangelist’ wordt aan niemand gegeven dan alleen aan die personen die de apostelen uitkozen om – afhankelijk van de situatie – de gemeenten die zij stichtten of gesticht hadden, op te bouwen. Zij waren ook niet uitgekozen om één gemeente te dienen, maar gemeenten in een bepaald gebied of land, en dan ook nog voor een bepaalde tijd. Het woord ‘profeet’ wordt soms in algemene zin aan al de uitleggers van Gods Woord toegeschreven, zoals in Romeinen 12:6.((*1 Korintiërs 14:29)) Soms worden in het bijzonder de profeten van de leraren gescheiden, als er onderscheid gemaakt wordt tussen een lering en een openbaring, zoals in 1 Korintiërs 14:26. Dat gebeurt ook als de lering wordt onderscheiden van de vermaning, dat wil zeggen: als er onderscheid wordt gemaakt tussen de herders en de leraars, zoals in Romeinen 12:7 en 8 gebeurt. ==== 19. Wie worden ‘herder’ genoemd? ==== Zij die ook ‘vermaners’ worden genoemd,((*Romeinen 12:8)) dat wil zeggen zij die wettig geroepen en gesteld zijn over een bepaald deel van de kudde of de gemeente om Gods Woord te prediken. Bij dat preken mogen zij niet alleen maar uitleg en verklaring van de tekst geven, maar tot nut van de gemeente moeten zij zowel in het openbaar als persoonlijk gericht leren, vermanen, weerleggen, bestraffen, onderwijzen, aansporen en vertroosten.((*Handelingen 14:23 *1 Korintiërs 12:28 *2 Timoteüs 3:16 *2 Timoteüs 4:1 *Titus 1:5-9 *Titus 3:10)) Bovendien moeten zij zich beijveren om de sacramenten te bedienen en plechtige voorbeden in de gemeente te doen. Verder moeten ze samen met de ouderlingen paraat zijn om allerlei ergernis te voorkomen en de kerkelijke tucht uit te oefenen.((*Romeinen 12:7)) Zij worden in algemene zin ook wel ouderlingen, diakenen, voorgangers en – zoals in Hebreeën 13:17 – ook voorgangers genoemd. Ten slotte worden ze ook wel bisschoppen of opzieners genoemd. Dat woord ‘bisschop’ komt van //episcopein//, zorgdragen dat de soldaten niet ontbreken die aan hen ondergeschikt zijn. De herders zijn immers als wakers en verspieders verplicht om goed op de leer te letten en op de zeden en gewoonten van de kudde die aan hen is toevertrouwd. Die naam [van opziener of bisschop] gaf hun ambt en arbeid aan, en heeft niets met waardigheid te maken, die alle dienaren van het Woord met elkaar gemeen hebben. Paulus schrijft in Filippenzen 1:1 aan de gemeente bijvoorbeeld veel bisschoppen of opzieners toe, en in Handelingen 20:28 spreekt hij alle ‘bisschoppen’ aan in de gemeente van Efeze. Om orde en tucht te kunnen handhaven werd in de vergadering van herders en ouderlingen één persoon boven de anderen geplaatst, die de vergadering uitschreef en ieder naar zijn mening vroeg. Zo hebben de vaders van de vroegchristelijke kerk de manier van spreken die de Heilige Geest hanteerde, een beetje aan de kant geschoven en díe persoon ‘bisschop’ genoemd. Hij was de eerste herder wat volgorde en niet wat positie betreft ten aanzien van zijn medebroeders. Hieronymus spreekt dan over een //superintendent//, die het oog op allen hield. Ambrosius heeft het over een //superinspecteur//, die opzicht uitoefende; en Justinus over een //antites//, een vooraanstaand persoon. Hierdoor werd eigenlijk de basis gelegd voor een bepaalde vorm van tirannie in Gods kerk. Want via de bisschoppen die zo genoemd werden, kwam het tot aartsbisschoppen, zoals men die noemt, en dat onder de schone schijn dat het daardoor gemakkelijker was om de synodale vergaderingen voor iedere provincie of landstreek uit te schrijven. Van de aartsbisschoppen kwam het tot de patriarchen of oversten, zoals die over Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem en Rome. Daarnaast kwam er ook nog een patriarch van Constantinopel, omdat deze geestelijken onder elkaar twistten over de opperste leiding in de kerk. En dat alles loopt uit op de figuur van de paus, die de leiding over het geheel heeft. ==== 20. Wie zijn de leraars? ==== Dat zijn degenen die de Schrift trouw en eenvoudig uitleggen. Ze zijn aangesteld om het kerkelijk onderwijs in goede banen te leiden, zodat de ware, zuivere en gezonde leer in de kerk behouden wordt. Het is ook mogelijk dat zij alleen maar Gods Woord verklaren om daaruit de ware leer te bevestigen en de valse leer te weerleggen. Dit was het geval bij de zogenaamde //catecheten// of leraren van de christelijke catechismus, zoals Origines in de gemeente van Alexandrië, Clemens, en nog anderen. ==== 21. Zijn de leraren en de herders bij Paulus dezelfde personen, zoals Augustinus veronderstelt? ==== Nee, want Paulus zou de een en de ander dan geen verschillende namen gegeven hebben. In Efeziërs 4:11 en Romeinen 12:7 maakt hij een duidelijk onderscheid tussen de leraars en degenen die vermanen, en eveneens tussen de leer en de vermaning. Ook 1 Korintiërs 1:4 maakt hij onderscheid tussen woord en kennis, dat wil zeggen: tussen de gave van welsprekendheid en de kennis zelf van de dingen uit Gods Koninkrijk, oftewel tussen de herders en de leraars. ==== 22. Maar worden zij die op universiteiten en de hogescholen tot doctor of leraar gevormd zijn, niet terecht leraars van de gemeente genoemd? ==== Nee, want daar staat het recht van de verkiezing tot dit ambt tussen – een recht dat de gehele kerk toekomt. Dat recht is haar niet ontnomen en het is in plaats daarvan niet aan de professoren van de hogescholen gegeven! Dus als iemand niet langs de weg van verkiezing in de gemeente komt, wordt hij een dief en een rover genoemd, zegt Christus in Johannes 10:1. Laten de universiteiten aan hun ijverige studenten het getuigenis van hun godzaligheid en geleerdheid geven als ze dat verdienen. Maar als zij werkelijk leraars van de gemeente in een bepaalde plaats willen zijn en daarvoor gehouden willen worden, is alleen de kerk gemachtigd hun het recht daartoe te geven om daar te leren en autoriteit uit te oefenen. ==== 23. Wie waren degenen die een positie onder hen innamen? ==== Dat was dan overigens wel méér een positie vanwege het werk dan ambtshalve. - De wachters bij de deuren die aangesteld waren om de toegang tot het gebouw te bewaken. Zij konden dan de boetvaardigen binnenlaten en tegelijk de slordig levende christenen en degenen die onder de tucht stonden en niet aan de sacramenten mochten deelnemen, uit de vergadering te weren. - De assistenten die de bisschop begeleidden en hen vergezelden. Zij waren getuige van al hun woorden en daden en volgden die na, waarmee ze tegelijk hun toegewijde dienaren waren. - De voorlezers en de assistenten van de herders en leraars. Zij lazen vanaf een verhoging de Schrift voor aan de bijeengekomen mensen. Daarbij was het zo dat al de boeken van de Heilige Schrift in de tijd van een jaar voorgelezen werden, met als doel dat die beter begrepen zouden worden. - Bij de oudste vroegchristelijke schrijvers wordt ook gesproken over //exorcisten//, bezweerders, uitdrijvers van boze geesten. Dat houdt in dat zij die begiftigd zijn met de gave een wonder te verrichten, door de aanroeping van Christus’ Naam en de oplegging van de handen in de Naam van God gebieden dat de demonen uit bezeten mensen worden uitgeworpen. Maar hun ambt heeft opgehouden te bestaan tegelijk met de gave een wonder te doen. - In de Heilige Schrift worden de gelovigen zelf, dus de kudde der schapen en de lidmaten van de gemeente, //klerei, cleri// of ‘klerken’ genoemd, omdat ze het erfdeel van de Heere zijn; zie 1 Petrus 5:3. Maar later hebben de oude kerkvaders geheel ten onrechte de naam //clerus// betrokken op al de kerkelijke dienaren samen. Zo zijn ten slotte ook alle studenten die in dienst van de kerk op kosten van hun ouders of van de kerk zelf studeerden, ‘klerken’ genoemd. En uit dit ingebeelde onderscheid tussen klerken en leken – zoals men hen noemt – is het minachten of verachten van de overheid voortgekomen, tezamen met de tirannie die door de kerk werd uitgeoefend. ==== 24. Waarin verschillen de herders en leraars van de apostelen, de profeten en de evangelisten? ==== Wat de wezenlijke elementen van de dienst betreft, zoals de zuivere verkondiging van Gods Woord, de bediening van de sacramenten en het ijverig handhaven van de christelijke tucht, is er geen verschil. Maar toch is er tussen beiden een groot verschil voor wat de geheel unieke roeping van de apostelen betreft. In 1 Korintiërs 12:8 deelt de apostel de dienst van het Woord in door een onderscheid te maken tussen een spreken met wijsheid en een spreken met kennis. De apostel schrijft aan de apostelen, de profeten en de evangelisten de wijsheid toe. Dat wil zeggen: de uitnemende en overvloedige kennis van Gods verborgenheden met daarbij gevoegd het gezag, de macht en de voortreffelijke gaven die zij ontvangen hebben door de bekendmaking en de bijzondere ingeving van de Heilige Geest.((*1 Korintiërs 14:9)) Maar de kennis, dat wil zeggen het weet hebben van wat uit het gehoor en door het lezen van de Heilige Schriften voortkomt, schrijft de apostel toe aan de gewone herders en leraars. De kennis die in dit geval bedoeld wordt, verkrijgt men door met ijver het onderwijs te volgen. De aan de persoon van de apostel gebonden gaven, dus de gaven alleen voor de apostelen, zijn de volgende: - De profetie door een bijzondere openbaring.((*Handelingen 11:27 *Handelingen 21:10)) - De onderscheiding van de geesten, de gave van de tongentaal, de gave om wonderen te verrichten,((*1 Korintiërs 12:9-10 *1 Korintiërs 8:21)) om de genadeweldaden van de Heilige Geest mee te delen door de oplegging van de handen, en om de verharding van het hart op buitengewoon zware wijze te bestraffen, zoals gebleken is bij Ananias en Saffira en bij Elymas, de tovenaar.((*Handelingen 5:1-12 *Handelingen 13:8)) - Het getuigenis van de Heilige Geest dat zij niet dwaalden. - Het gezag van het apostolisch ambt, waardoor zij alle anderen niet alleen in rangorde maar in alle andere dingen te boven gingen. Daarbij hoorde ook de zorg over geheel de kerk, die zich wijd en zijd uitstrekte tot over de gehele wereld, zoals blijkt uit Matteüs 28:19.((*Marcus 16:15)) Die zorg bleef dus niet beperkt tot de kudde van één gemeente.\\ Ik zeg nogmaals: deze aan de persoon van de apostelen gebonden gaven en het apostolisch gezag zijn niet op de herders en evenmin op de leraars overgegaan. Met de dood van de apostelen hebben die gaven opgehouden te bestaan. ==== 25. Welke ordening is er in hen die dienen? ==== Er zijn twee ordeningen, namelijk die van de ouderlingen en die van de diakenen. Er zijn twee soorten onder de ouderlingen: sommigen van hen zijn herder en leraar van wie de taak is om te prediken en onderwijs te geven, en anderen hebben alleen het opzicht over de gemeente. Zie 1 Timoteüs 5:17: “De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht.” De ouderlingen – nu in de strikte zin van het woord genomen – onderscheiden zich van de herders en preken niet uit Gods Woord. Zij zijn de oudsten in de gemeente; dat geldt niet zozeer in jaren, maar meer in morele zin. Zij zijn vanuit het midden van de gemeente uitgekozen godzalige mannen om samen met de herders opzicht te houden over de gemeente en de tucht uit te oefenen. Ze moeten de gemeente leiden en goed achtgeven op de handel en wandel van de kudde waarover ze gesteld zijn. Ze moeten de gemeente met geduld en volharding vermanen vanuit het Woord van God, als ze merken dat er iets gedaan wordt dat ergernis geeft, zowel wat de leer als het leven betreft. Daarover kan men lezen in Handelingen 14:23.((*1 Timoteüs 4:14 *1 Timoteüs 5:17)) De apostel Paulus spreekt over hen met de voor hen geldende naam van bestuurders; zie 1 Korintiërs 12:28. Ze zijn onderscheiden van de herders of leraars, die vooral met deze naam worden aangeduid. Hij noemt de ouderlingen in Romeinen 12:8 ook wel de mannen die leidinggeven. Soms geeft hij hun ook wel de meer algemene naam van ‘wachter’ of ‘bisschoppen’, dat wil zeggen: opzichters, die men kan aanduiden als handhavers van de tucht. Als zij samen vergaderen met de herders en leraars, spreekt men over het //presbyterium//, een vergadering van oudsten,((*1 Timoteüs 4:14)) of //kerkenraad// en //consistorie//, aan welk college was opgedragen zorg te dragen dat de kerkelijke tucht goed gehandhaafd werd. Maar het is niet goed als zij voor een heel lange tijd aan de gemeente leidinggeven. Ze mogen dat niet langer doen dan een jaar achtereen of soms een wat langere tijd. De redenen hiervoor zijn deze: - Zoals het er nu aan toegaat, schuiven de meeste mensen dat ambt gemakkelijk van zich af of ze weigeren het te aanvaarden. - Het is ook beter als ze op tijd vervangen worden door een ander. - Er is de gemeente veel aan gelegen om tirannie en machtsmisbruik in de gemeente te voorkomen. Daarvoor is het goed als er ook mensen uit de massa van het kerkvolk in de kerkenraad komen, zodat ze weten wat er allemaal in omgaat, en hoe nauwkeurig de bepalingen die dergelijke dingen betreffen gehandhaafd worden. Daarvan zegt Ambrosius als hij 1 Timoteüs 5:1 bespreekt: “De synagoge, en later de kerk, heeft haar ouderlingen uit het midden van het volk gehaald en zonder hun raad heeft de gemeente niets ter hand genomen. Ik weet niet door welke onachtzaamheid deze raad niet meer functioneert: of door de traagheid of waarschijnlijk veel eerder door de hoogmoed van de leraren, omdat zij alléén de schijn wilden ophouden iets te zijn.((*2 Kronieken 19:5)) ==== 26. Wat houdt de ordening van de diakenen in? ==== Zij hebben het beheer over het ‘huishouden’ van Gods gemeente. Ze zijn gekozen uit de vergadering van de gemeente, en worden in het bijzonder zo genoemd als mensen die gesteld zijn over de spaarkas van de gemeente. Zij bekleden het ambt om bijstand te verlenen en te helpen. Dat houdt in dat ze de giften, de spaarkas en andere kerkelijke goederen ontvangen, naar goede gewoonte uitdelen en naar hun goeddunken beheren, daarbij gesteund door en met het advies van de herders en ouderlingen of van de kerkenraad. Zij doen dit om de armen, de wezen, de weduwen en de vreemdelingen te onderhouden – waarbij ze inzonderheid oog hebben voor de huisgenoten van het geloof – en andere kerkelijke zaken onder hun hoede te hebben.((*Handelingen 6:1,2 *Galaten 6:10 *Filippenzen 1:1 *1 Timoteüs 3:8-12)) Zij krijgen dus de opdracht om in eenvoud mee en uit te delen (Romeinen 8:12). Dat wil zeggen: wie uitdeelt, moet dat te goeder trouw doen, oprecht en zonder aanzien des persoons. Zij hebben de naam van diaken gekregen vanwege de bediening van de tafels. Daarmee was hun een zware taak opgelegd om te verzamelen en uit te delen wat door ieder bijeengebracht werd. Uit het bijeengebrachte bereidden ze liefdemaaltijden voor de armen, waarna het gemeenschappelijke voedsel met elkaar genoten kon worden.((*Handelingen 2:44 *Handelingen 20:7 *1 Korintiërs 11:20 *Judas 1:12)) Maar vooral ook werden zij ingezet bij de bediening van het Avondmaal des Heren en zij spraken ook wel uit Gods Woord in de onderlinge bijeenkomsten van de gemeente. Zie hierover Tertullianus in zijn //Verantwoording//, hoofdstuk 39. Toen die maaltijden ophielden, is dezelfde opdracht voor de diakenen gebleven bij de bediening van de sacramenten, maar dan toch vooral door het uitdelen van de beker. Ze zijn geen helder of leraar geworden, want de apostelen zelf hadden gezegd dat ze niet tegelijk de tafels konden bedienen én prediken.((*Handelingen 6:1)) En Paulus wil dat de herders bekwaam zullen zijn om te leren, maar van de diakenen eist hij alleen dat ze het geheimenis van het geloof behouden.((*1 Timoteüs 3:2,9)) Van Stefanus, die alleen maar een diaken was, wordt in Handelingen 6:8 niet gezegd dat hij in de gemeente geleerd heeft, maar wel in de synagoge van de Joden, waar het een ieder vrij stond om te spreken zoals blijkt in Lucas 2:46.((*Lucas 4:7 *Handelingen 13:5)) Toen Filippus geen diaken meer was maar van diaken een evangelist geworden was, heeft hij geëvangeliseerd.((*Handelingen 8:4,35 *Handelingen 21:8)) Als men uit hen zulke mensen kan ontvangen die geschikt en bekwaam zijn voor de dienst des Woords – wat men zich eerst niet zo bewust was – mag men niet ontkennen dat dit de voorkeur gegeven moet worden. Men kan verder ook niet zeggen dat de beide ambten van ouderling en diaken op een goede manier afzonderlijk te bedienen zijn, omdat men niet elke dag kerkenraad houdt. De gemeente heeft altijd haar gezamenlijke bezittingen die de diakenen op een bepaalde en verantwoorde wijze vanuit de gemeente verzamelde tot onderhoud van de kerk en de diensten in het midden van de gemeente. Daarom stond er in de tempel een offerkist;((*Lucas 21:1)) en in vroeger tijd had God de heffing van de penningen onder het volk ingesteld om daarmee de tabernakel en later de tempel te kunnen bouwen,((*Exodus 30:13)) en ook gebood Hij om tienden te betalen ten behoeve van de priesters.((*Exodus 29:28 *Deuteronomium 14:28)) De apostelen hebben ervoor gezorgd dat er een offerkist zou gemaakt worden om de armen te verzorgen en in andere behoeften voor de gemeente te voorzien. Hierom heeft Paulus opdracht gegeven((*1 Korintiërs 16:2)) om op alle zondagen te giften en gaven van de gemeente te verzamelen. Later zijn de kerken door de milde gaven van veel godzalige christenen rijk geworden, en ten slotte zijn opnieuw de tienden ingesteld. Hierdoor ontvingen de kerken op een verantwoorde manier grote rijkdommen, omdat de gaven door mensen gegeven die er het recht toe hadden om van hun bezit weg te geven en die bewogen werden door de vreze Gods om hun gaven weg te geven tot profijt van de armen. De kerkelijke goederen werden in vier categorieën onderverdeeld. Het ene deel was voor de geestelijken, dus voor hen die in dienst stonden van de gemeente zowel om onderwezen te worden als om zelf onderwijs te geven.((*Matteüs 10:19 *1 Korintiërs 9:9)) Het volgende deel was bedoeld voor het onderhoud van de armen, onze medeleden van het lichaam van Christus, ons Hoofd. Het derde deel was bestemd voor de bouw en het onderhoud van de kerken, kerkelijke gebouwen en kerkelijk gereedschap. Het vierde deel was voor de bisschop, die het opzicht hield en de voornaamste was in de gemeente, om de vreemdelingen te herbergen en de gevangengenomen broeders te vertroosten.((*1 Timoteüs 3:1 *Titus 1:8)) Aan de diakenen werden ook diaconessen toegevoegd. Zij waren weduwe van zestig jaar of ouder, en dienden vooral om de zieken te verzorgen, broeders uit den vreemde te ontvangen en in de nood van anderen bij te staan.((*Handelingen 6:1 *1 Timoteüs 5:9,10)) Hun wordt in Romeinen 12:8 de opdracht gegeven om barmhartigheid te bewijzen in blijmoedigheid. De instelling van deze ambtelijke bediening is vanwege de zwakheid van het vrouwelijk geslacht en bepaalde ergernissen niet opnieuw ingesteld. De weldadigheid en de godzalige zorg van godvruchtige vrouwen, hetzij uit de adel of uit de burgerij, vult een eventueel gemis wel op. ==== 27. Ontkent u hiermee dat de herders niet belast zijn met de zorg voor de armen? ==== In het geheel niet! Maar er zijn twee soorten zorg. De ene bestaat in het bijeenbrengen en het mild uitdelen van de gaven; dat is de eigenlijke taak van de diakenen. De andere bestaat in het vermanen en waarschuwen van de gemeente om milddadigheid aan de armen te bewijzen, en in het opzicht over de diakenen; deze tweede vorm van zorg is iets wat alleen de herders toekomt.((*1 Korintiërs 16:2 *2 Korintiërs 9:1-9)) ==== 28. Wie heeft de ambtelijke dienst ingesteld? ==== - Hij Die de dienst ingesteld heeft, is voor alles God Zelf. In het paradijs heeft Hij op onmiddellijke wijze onze eerste ouders aangesproken, toen Hij hun het gezegend zaad beloofde.((*Genesis 3:15)) Die belofte heeft Hij vervolgens via de patriarchen willen handhaven.((*Genesis 18:18,19)) In latere tijd heeft Hij de priesters onder het volk Israël uitgekozen, waarbij in het bijzonder de stam Levi betrokken was. God noemt Zichzelf ook de Here van de oogst, Die arbeiders in Zijn dienst uitzendt.((*Matteüs 9:38 *1 Korintiërs 12:28)) “God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars” (1 Korintiërs 12:28). - Ook Christus heeft naast de Vader de dienst ingesteld als Zoon en Here van het huis van Zijn Vader. Daar had Hij ook volkomen het recht toe, en daarom riep Hij de apostelen en stelde hen over allen die in de kerk dienen. Zie Johannes 20:21: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”; en Marcus 16:15: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping, [hen dopende].” In Efeziërs 4:11 lezen we dat Christus zowel apostelen als profeten heeft gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars. Ik zeg nogmaals dat Hij hen gegeven heeft niet voor zover Hij hen uitverkoren had, maar dat Hij hen gemaakt heeft tot diegenen die ze moesten zijn. - De Heilige Geest is hierin mede werkzaam ten aanzien van de gaven die nodig zijn om de dienst getrouw waar te nemen. Zie 1 Korintiërs 12:11: “Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil.” ==== 29. Maar wordt het ambt om te leren in de kerk van het Nieuwe Testament niet ondermijnd door de uitspraak in Jeremia 31:34: “Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder leren, want zij allen zullen Mij [dat is de Heere] kennen”? ==== Op geen enkele manier. - Hier wordt door een paradoxale redenering te kennen gegeven dat de uitverkorenen niet alleen uitwendig met behulp van het gesproken woord, maar ook inwendig door de Heilige Geest van God Zelf onderwijs ontvangen. Zo wordt daar ook over gesproken in 1 Johannes 2:27: “Gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving [dat is de Heilige Geest] u leert over alle dingen”; dat wil zeggen: door de herders en leraars. Een ander voorbeeld van zo’n redenering zien we ook in de uitspraak: “Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël” (Genesis 32:28). - De profeet spreekt hier niet op een gewone manier, maar door middel van beeldspraak. In het Oude Testament worden de meeste dingen door Mozes en de profeten op een duistere manier voorgesteld, omhuld door veel schaduwen en voorbeelden, zodat men moet vragen wat de ceremoniën te betekenen hebben en wanneer Christus zal komen. Maar in het Nieuwe Testament wordt, nu Christus gekomen is, zonder omwegen gepredikt. Het voorhangsel in de tempel is gescheurd en de weg naar het heiligdom is geopend. Daardoor zijn al die voorbeelden en schaduwen voor ons helder geworden; zie Hebreeën 9:8. En wie de Geest van Christus hebben, kennen nu alle dingen, zodat een jongen van tien jaar die over deze dingen hoort en ze leert, ze beter begrijpt dan vroeger de priesters deden. De aarde zal namelijk “vol zijn van kennis des Heren; zie Jesaja 11:9. ==== 30. Wat is de vorm of de gestalte van de ambtelijke dienst? ==== Die bestaat uit de wettige beroeping en de getrouwe bediening van het ambt. ==== 31. Wat betekent het woord ‘roeping’? ==== Het woord moet niet in actieve zin opgevat worden als daad van het roepen zelf, maar in passieve zin als een bepaalde situatie en taak in dit leven. De roeping waartoe iemand door God uitgekozen wordt en bestemd is, kan plaatsvinden in het persoonlijke leven of een openbaar karakter krijgen. Er kan gezegd worden – zoals de Joden doen – dat God mensen roept en hen maakt tot wat ze zijn. En in gelijke mate kan gezegd worden dat mensen door de Here geroepen zijn tot wat ze zijn. Het is mogelijk dat men daarbij ziet: op het roepen zelf;((*Romeinen 4:17)) op het zichtbare resultaat van het roepen;((*Lucas 1:32,35 *Matteüs 5:9 *1 Johannes 3:1)) op de levensstaat waartoe men geroepen is;((*1 Korintiërs 7:20-22)) op de aanneming uit genade;((*Galaten 5:13)) op de openlijke verklaring van Gods eeuwige raad, waardoor Hij ons – die Hij tevoren doelbewust tot een bepaald ambt in deze wereld heeft uitgekozen – in het bezit daarvan stelt en daartoe uitzendt.((*Romeinen 1:6-7 *1 Korintiërs 1:2)) Ter vergelijking: - als iemand begint te leven, krijgt hij zijn eigen naam mee; en als hij later met een functie wordt bekleed, krijgt hij ook een ‘bijnaam’ die zijn functie aanduidt; - als koningen en vorsten bepaalde personen tot zich roepen van wie zij zich voorgenomen hebben dat die personen hen dienen, is het voldoende als zij een gebod uitvaardigen. ==== 32. Hoeveel soorten roeping zijn er? ==== Er zijn twee soorten roeping: - De ene is algemeen die ook publiekelijk plaatsvindt door de uitwendige verkondiging van het Woord. Die verkondiging is óf krachtig, waarvan men leest in Romeinen 8:30, óf blijft zonder effect en zonder kracht. Dat laatste is de schuld van mensen zelf die het Woord van God niet [echt] willen horen, waarvan we lezen in Matteüs 20:24. - De andere is bijzonder en persoonlijk en heeft dan ook betrekking op de dienst van iemand individueel; die roeping kan van kerkelijke, burgerlijke of persoonlijke aard zijn. ==== 33. Is roeping wel nodig om te kunnen dienen? ==== Ja, en wel om de volgende redenen: - Vanwege de heerlijkheid van God en het gewicht van het ambt, en ook tot troost van het geweten van de dienaren. Voor de gemeente is het eveneens belangrijk om te weten dat er wettige dienaren zijn, zodat ze gehoorzaam zijn tegenover de ambtsdragers en naar hen luisteren. - Niemand mag zichzelf in de dienst van de gemeente binnendringen of zich laten verkiezen. Daarom is het nodig dat hij door een ander die daartoe de bevoegdheid heeft, beroepen wordt. “Niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron” (Hebreeën 5:4). Wie dus in het geheel niet door de gemeente beroepen is, of geen wettelijk beroep heeft, kan daarin niet met een goed geweten als een wettig ambtsdrager van de kerk functioneren. Daarom zegt Paulus in Romeinen 10:15: “Hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” De Here Zelf bestraft degenen die door Hem niet gezonden waren; zie Jeremia 23:21: “Ik heb die profeten niet gezonden, toch hebben zij gelopen.” Daarom spreekt Paulus in zijn brieven zo vaak over zijn ambt; dat doet hij om het apostolisch gezag van dat ambt te verdedigen. In 1 Korintiërs 16:15 wordt gezegd over het huisgezin van Stefanas en Fortunatus dat zij zich ten dienste van de heiligen hadden gesteld. (Overigens is daaruit de gewoonte ontstaan om een kerkelijk beroep een ordening te noemen) Wat die gezinnen betreft betekent dit niet dat zij zichzelf binnengedrongen hebben om zonder roeping in de gemeente te gaan dienen. Nee, ze hebben zichzelf na een wettig beroep geheel en al overgegeven in dienst van de heiligen, óf om te prediken óf om hulp en bijstand te bieden. ==== 34. Wat is een wettig beroep? ==== Dat is een beroep dat op rechtmatige en wettige wijze wordt uitgebracht. Dat wil zeggen: het gebeurt door iemand die de bevoegdheid heeft een beroep op iemand te doen of uit te brengen en een ander in een bepaald ambt te bevestigen. Dat kan bijvoorbeeld de ambachtsheer van die plaats zijn of degenen die van hem het recht en de bevoegdheid hebben om tot de keuze van iemand over te gaan. Maar God is alleen de Heer van Zijn ware en oprechte kerk, zoals Christus alleen het Hoofd daarvan is,((*1 Korintiërs 11:3 *Efeziërs 1:22 *Efeziërs 5:23)) haar Verlosser en Degene Die het voor haar opneemt.((*Jesaja 54:5)) Daarom komt het alleen God en Christus toe dienaars in Zijn kerk aan te stellen. Daarom moeten alleen zij voor wettige dienaars in de kerk gehouden worden die door Hemzelf geroepen zijn. Zij bij wie dit niet het geval is, zijn geen van allen wettige dienaren. ==== 35. Welke kanten kent een wettige roeping? ==== Twee, een inwendige en een uitwendige kant. De inwendige, verborgen roeping vindt plaats door de Heilige Geest. Elke dienaar moet zich er voor Gods aangezicht van bewust zijn dat hij het desbetreffende ambt niet aanneemt door eerzucht of geldzucht gedreven of vanuit welk ander motief ook, maar in oprechte vreze Gods en tot stichting van de gemeente. De uitwendige en officiële roeping die een openbaar karakter heeft. Op haar beurt heeft deze roeping ook weer twee kanten: ze heeft een middellijk en gewoon karakter of ze is onmiddellijk. In dat geval gaat ze buiten de gewone orde om en moet ze speciaal en bijzonder genoemd worden. ==== 36. Wat is een roeping met een gewoon karakter, die dus op een middellijke manier plaatsvindt? ==== Men zegt wel dat deze roeping van tweeërlei aard kan zijn: óf de wettige orde wordt hierbij gevolgd en dan is ze van God afkomstig, óf ze vindt op een verkeerde manier en uit sleur en gewoonte plaats. In het eerste geval is een gewone roeping van dien aard dat ze door God via de dienst van mensen tot werkelijkheid wordt. Dat houdt in dat iemand langs de ordelijke door Christus Zelf ingestelde weg tevoren nauwkeurig wordt ondervraagd ten aanzien van zowel leer als levenswandel, en vervolgens wordt geaccepteerd. Dat gebeurt door de toestemming van vrome christenen die God daartoe opdracht heeft gegeven. Ze moeten dat in alle integriteit en oprechtheid doen, waarbij de Naam des Heren wordt aangeroepen. Dan mogen we zeggen dat door de stem van de Heilige Geest, Die spreekt door de mond van godzalige vromen, de geroepene wordt uitgekozen, bevestigd en geordend om in dienst van de kerk in een bepaalde plaats het ambt uit te oefenen. Daar wordt hij door de kudde van de gemeente waarover hij gesteld is, aangenomen; en zo dient hij in zijn ambt naar de regel van Gods Woord. ==== 37. Wie moet men beroepen en verkiezen om bisschop, herder of leraar te zijn? ==== - Mensen die een gezond geloof hebben of anders gezegd gezond in het geloof zijn, en aan het getrouwe Woord van God vasthouden. Dat Woord dient tot lering en daarmee kunnen zij met de gezonde leer vermanen en de tegensprekers de mond stoppen. - Mensen die onberispelijk in hun levenswandel zijn, dus niet een of meer opvallende misstappen gezet hebben. Die zouden in hun nadeel zijn ten aanzien van hun gezag, en daardoor zou hun ambtelijk werk in diskrediet komen. - Mensen die bekwaam zijn om anderen te onderwijzen en rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid.((*1 Timoteüs 3:2-6 *Titus 1:6-8 *2 Timoteüs 2:15)) Voor diakenen en ouderlingen geldt hetzelfde. Zij moeten niet alleen een oprecht en heilig leven leiden, maar ook bekend zijn met de verborgenheid van het geloof en verstandig genoeg om in het ambt te dienen. ==== 38. Op welke manier moet men hen verkiezen? ==== In vroomheid en met eerbied in de vreze Gods, die de gelovigen al eerder betuigden door het laten blijken van hun bijzondere gevoelens en genegenheid jegens hen. Dat ging gepaard met vasten en bidden waarin zij God vroegen om de geest van raad en onderscheid. Daarbij heeft men hen wel goed onderzocht en getoetst in leer en leven. ==== 39. Door wie behoren zij verkozen te worden? ==== Niet door slechts één mens, maar door de gemeente. - Zij moeten eerst een onderzoek ondergaan, weliswaar niet door alle lidmaten van de gemeente die men een dienaar wil toeschikken, want allerlei verwarring, onenigheid en eerzucht dient voorkomen te worden, maar door de kerkenraad van de desbetreffende gemeente. Het is ook mogelijk dat de leraren en herders van de verschillende gemeenten in de classis dat doen, omdat zij over de kudde gesteld zijn en beter over de leer kunnen oordelen. Dat in het begin de hele gemeente werd verzameld en ieder zijn stem uitbracht,((*Handelingen 6:5)) kwam toen zo uit omdat de diaconie toen voor het eerst in de kerk werd ingesteld. Dat was de oorzaak waarom het nodig was dat alle gemeenteleden samen deze beslissing namen. Bovendien kon het gemor van de Grieken tegen de Joden((*Handelingen 6:1)) moeilijk op een andere manier tot bedaren gebracht worden. - Vervolgens moeten zij goed gekend worden door de meest vooraanstaande en voortreffelijke mannen in de gemeente wat godsvrucht en kennis van de waarheid betreft. Dat geldt ook voor de overheid voor zover ze godzalige christenen zijn of althans de christelijke godsdienst dulden. Het gaat echter niet zonder instemming van alle lidmaten van de gemeente samen. Zij hebben de vrijheid om uiting te geven aan hun wettige tegenspraak en weigering. Er wordt dus niemand in de dienst van de gemeente aangenomen dan alleen met voorweten en met in het openbaar gegeven toestemming van de gemeente die de dienaar vrijwillig aanvaardt.\\ Zo kan er gezegd worden dat Paulus en Barnabas niet naar eigen goeddunken ouderlingen in de gemeente hebben aangesteld, maar na haar goede raad gegeven te hebben gaf de gemeente zelf haar toestemming door het opsteken van de handen. Lucas spreekt in Handelingen 14:23 over het aanwijzen van oudsten in elke gemeente, dat wil zeggen dat ze verkozen werden door het opsteken van de handen. En in 2 Korintiërs 8:19 wordt van Titus gezegd dat hij door de gemeenten gekozen of met algemene stemmen aangewezen is om Paulus’ metgezel te zijn tijdens diens reis. Ook de oplegging van de handen – waardoor het geheel van de verkiezing te kennen wordt gegeven – gebeurde niet door één persoon maar door velen. Daardoor heeft niet een van de apostelen maar hebben allen tezamen de zeven mannen die wij de eerste diakenen noemen, de handen opgelegd; zie Handelingen 6:6. En zo werden ook Paulus en Barnabas de handen opgelegd door de degenen die de gemeente van Antiochië dienden; zie Handelingen 13:3. Ten slotte heeft niet alleen Paulus bij Timoteüs de handen opgelegd, maar dat gebeurde ook door het //presbyterium//, dat willen zeggen door alle ouderlingen samen.((*1 Timoteüs 4:14 *2 Timoteüs 1:6)) Vanuit dit standpunt zegt de apostel in Titus 1:5 tegen Titus: “Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden (…) oudsten zoudt aanstellen”; en tegen Timoteüs in 1 Timoteüs 5:22: “Leg niemand overijld de handen op.” In de persoon van Timoteüs vermaant Paulus zo alle dienaren van de kerk om zoveel als in hen is niemand over de gemeente aan te stellen dan hen die voor het ambt het meest geschikt zijn. De verkiezing moet echter altijd plaatsvinden met toestemming van de gemeente.\\ Zo ging het ook toe met de verkiezing van Ambrosius. Eerst koos het kerkvolk hem, wat vervolgens door keizer Valentianus en de bisschoppen die aanwezig waren, werd goedgekeurd. En Cyprianus zegt: “Het volk heeft met name de bevoegdheid om waardige priesters te verkiezen of onwaardigen het ambt te ontzeggen, want zij weten het meest van ieders handel en wandel.” En nadat Theodoretus verteld had dat Athanasius een zekere Petrus tot zijn opvolger benoemd had, voegde hij daar direct aan toe: “Voor zover de kerkelijke orde dat goedkeurt, en het openbaar bestuur, vooraanstaande mensen en alle gemeenteleden daaraan door dat uit te spreken hun goedkeuring geven.” Omdat het kerkvolk soms echter blijkens opstandige acties slechte en onwaardige mannen wilde hebben, heeft het concilie van Laodicea (zie //Canones// 13) besloten “dat men het volk niet zou laten kiezen”. Dat gebeurde niet om de goedkeuring van het kerkvolk uit te sluiten, of om iemand tegen hun wil op te dringen – dat werd verboden op het concilie van Antiochië – maar wel opdat de voornaamste en voortreffelijkste leden van de gemeente de dwaze wil van het volk door hun voorzichtigheid wat zouden intomen. [Paus] Leo geeft deze bepaling: “Men moet uitgaan van de wens van de burgers, het getuigenis van het kerkvolk, de goedkeuring van de overheid en de verkiezing door de geestelijkheid; op een andere manier gaat het niet.” In Rome had eertijds alleen de keizer de macht en het gezag om een bisschop aan te stellen; in dat verband zegt Gregorius in zijn //Brieven//, boek 5, dat hij op bevel van de keizer het roer van de gemeente in handen kreeg, maar pas nadat het kerkvolk daar plechtig om gevraagd had. Er zijn staan bovendien enkele regels in het Decretum Gratiani waarin staat dat geen enkele koning naar eigen goeddunken en zonder kerkelijke verkiezing een bisschop mag aanstellen en dat de aartsbisschoppen niemand mogen inwijden die door geweld en macht wordt aangesteld. ==== 40. Welke ceremonie zal men volgen als men de dienaren in hun ambt bevestigt? ==== In de tijd van het Oude Testament gebruikte men de oplegging van de handen: - in de offers die men aan God offerde;((*Leviticus 1:4)) - in de gebeden of bij bijzondere zegeningen;((*Genesis 48:14)) - bij de inwijding van gezagsdragers, levieten en priesters.((*Numeri 8:10)) Christus heeft van dezelfde instelling gebruikgemaakt en voegde er gebeden aan toe.((*Matteüs 19:15)) Dus ook de apostelen en de apostolische vaders – of iemand uit hun midden die de leiding had – hebben in naam van de raad der gemeente de verkoren dienaren door plechtige gebeden en oplegging van de handen geordend en hen zo aan God opgeofferd en toegewijd. De Latijnse vaders hebben deze ceremonie daarom een plechtige ordening en wijding genoemd, terwijl de Griekse vaders spraken over de oplegging van de handen – een ceremonie dus die vanaf de apostelen in gebruik was.((*Handelingen 6:6 *Handelingen 13:3 *1 Timoteüs 4:14 *1 Timoteüs 5:22 *2 Timoteüs 1:6)) Daarbij werd echter niet gesproken over het gebruik van wijwater, het scheren van de kruin, het dragen van een kruis en een linnen kleed, het gebruiken van waskaarsen en andere dergelijke beuzelarijen. Bovendien legden de apostelen de handen op als zij – door een wonder – de zieken genazen, waarover Christus ook spreekt in Marcus 16:18: “Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”.((*Handelingen 28:8)) Zij deden dit ook bij het uitdelen van de zichtbare gaven van de Geest.((*Handelingen 8:16,17 *Handelingen 9:17 *Handelingen 19:6)) Maar deze gebruiken zijn met de andere wonderen tot een einde gekomen. Het lijkt erop dat men deze oorspronkelijke manier van doen behoort te handhaven, niet alleen vanwege de waardigheid en gepastheid, maar ook opdat door het symbolische karakter van een dergelijke inwijding en zegening de waardigheid van het ambt bij het volk nadrukkelijk wordt aangeprezen. En vervolgens opdat degene die op deze manier wordt geordend en ingewijd en zo zijn ambt verkrijgt, van zijn roeping verzekerd zal zijn van de volgende zaken: - Hij is nu niet meer van zichzelf, maar heeft zich in de dienst van God en Zijn kerk begeven. - Hem is een zware last opgelegd en daarom moet hij God ernstig en voortdurend aanroepen met de bede of Hij hem kracht wil verlenen om zijn ambt getrouw uit te oefenen. - Hij moet God bidden om Zijn zegen, hulp, bescherming, volharding, lijdzaamheid, raad, troost, vermeerdering van verstand en kennis in goddelijke zaken en andere gaven van de Geest. - Hij is aan God geofferd en toegewijd als een rein en zuiver offer, en daarom moet hij ernaar staan om rein te leven naar ziel en lichaam. Men moet hierbij echter ver weg blijven van de waan dat deze manier van doen noodzakelijk is dat het in de dienst van God beslist zó moet gaan. Om die gedachtegang te mijden willen sommigen zich liever houden bij het geven van de hand als een teken van trouw, liefde, verbondenheid en eenstemmigheid in gevoelens ten aanzien van de leer. Dan handelen ze naar het voorbeeld van de apostelen, die Paulus en Barnabas de rechterhand gaven en het zo tot medebroeders in de bediening aannamen. ==== 41. Hoe lang mag de gewone publieke roeping en opvolging van de herders gehandhaafd blijven? ==== Zo lang als de wettige orde van de kerk publiek gehandhaafd blijft, waarbij het dus voor ieder ongeoorloofd is om zich op een brutale manier zonder een wettige en gewone roeping binnen te dringen in de dienst van de kerk. Maar wanneer die gewone orde en stand van zaken vervallen is, stelt God Zelf de kerkenorde buiten werking en buiten de gewone gang van zaken, en geeft Hij haar weer een plaats door degenen die Hij in Zijn ondoorgrondelijke raad tot het dienstwerk oproept en verkiest. ==== 42. Wat is een bijzondere roeping? ==== Een roeping door God Zelf en door Gods Zoon die plaatsvindt zonder middel, en dus zonder dat daarbij mensen worden ingeschakeld. God doet dit met betrekking tot een kerkelijk ambt op drie manieren: - Zonder dat de roepstem van mensen daaraan te pas komt, maar door Zijn eigen stem. Zo riep Hij Abraham en Mozes, en ook de profeten in de tijd van het Oude Testament, Johannes de Doper en de apostelen.((*Galaten 1:1)) - Met gebruikmaking van personen die alleen als tolk dienen en dus rechtstreeks Gods roeping en gebod verkondigen. Zo gebeurde dit bij Aäron en de stam Levi door tussenkomst van Mozes,((*Exodus 4:14 *Exodus 28:1)) en zo werd Eliza door Elia gezonden. Men leest niet dat iemand op deze manier door Christus geroepen werd tot de bediening van het eigenlijke predikambt, maar alleen tot een bepaald werk. Zo werd Filippus geroepen door de Engel Gods om de Ethiopiër te dopen,((*Handelingen 8:26)) en Ananias werd gezonden om Saulus, die door God werd toegeschikt en verkoren tot de apostel Paulus, te dopen en te vertroosten.((*Handelingen 9:10,11)) En zo werden ook Paulus en Barnabas door de profeten geroepen, niet tot het apostelambt, maar tot de eerste zendingsreis, die ze vanuit Antiochië begonnen.((*Handelingen 13:2)) - Door het invloeien van Gods Geest in het binnenste zendt Hij hen naar deze of gene plaats. Zo was het bij Filippus, die eerst diaken was, maar na de verstrooiing van de gemeente in Jeruzalem naar de stad Samaria werd gezonden, zonder dat de apostelen daarvan wisten.((*Handelingen 8:4,5,14)) Zo is ook de roeping geweest van hen die vanuit diezelfde verstrooiing als eersten in Fenicië en Cyprus geëvangeliseerd hebben, en zonder dat de apostelen dit wisten de gemeente van Antiochië begonnen op te bouwen.((*Handelingen 11:20-22)) Zo zijn er ook in Frankrijk en hier in Nederland velen geroepen, wat bevestigd werd met de kroon van het martelaarschap. ==== 43. Maar als iemand zich erop beroemt dat hij buiten de gewone orde om door de ingeving van Gods Geest geroepen is, moet men dan direct naar zo iemand luisteren? ==== Nee, maar om de ware en wettige roeping van de valse te onderscheiden, moet men drie regels in acht nemen. De eerste regel is dat de beoordeling moet plaatsvinden waar de wettige en gewone beroepingsprocedure door zo’n leraar niet gebruikelijk gevonden en veronachtzaamd lijkt te worden. De tweede regel is dat men het innerlijk van zo iemand moet toetsen vóór men hem toelaat.((*1 Johannes 4:1)) Zijn leer dient namelijk zo veel mogelijk naar het richtsnoer van Gods Woord te zijn. Christus heeft immers Zelf geboden om zo te handelen.((*Johannes 5:39)) Die houding wordt juist geprezen in de mensen uit Berea.((*Handelingen 17:10,11)) Ook Christus vermaant ons om de handel en wandel van zo iemand na te gaan; zie Matteüs 7:20. Deze mensen mogen in ieder geval niet zijn zoals ze in Romeinen 16:18 beschreven worden als degenen die “door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen’ misleiden.((*1 Timoteüs 6:3-5 *2 Timoteüs 3:6 *2 Petrus 2:14 *Judas 1:12)) De derde regel is dat ze na op deze manier door de gemeente waarvan het fundament gelegd is, getoetst zijn, op een wettige wijze worden geordend in het ambtelijk werk. Deze regels zijn er om een duidelijke grens te trekken bij dit soort buitengewone roepingen. We zullen die nooit anders dan alleen langs deze weg accepteren. ==== 44. Als het niet mogelijk is op een gewone manier te beroepen, mag dan elke christen die goed bekend is met Gods Woord, de valse leer weerspreken en de ware leer verdedigen, en wel zo dat hij de preekstoel opgaat om te preken? ==== Zeer beslist niet! Want op deze manier zou men voor ieder die zichzelf wijs genoeg vindt om onder de dekmantel van het tegenspreken van de valse leer, de deur wagenwijd openzetten voor geheime samenkomsten. Dat is gewoonlijk het werk van de wederdopers en de vrijgeesten. Zij volgen hiermee het verkeerde voorbeeld van hen die eerst in Antiochië en later ook in Galatië en andere plaatsen via heimelijke vergaderingen grote verwarring veroorzaakten. De apostelen zeggen hiervan: “Aangezien wij gehoord hebben, dat enigen uit ons midden u met hun woorden hebben verontrust, uw zielen in verwarring brengende, hoewel wij hun niets geboden hadden, hebben wij eenstemmig besloten mannen te kiezen om die tot u te zenden” (Handelingen 15:24,25). ==== 45. Wat zijn de duidelijke kenmerken van een bijzondere roeping? ==== Dat is niet de gave van het verrichten van wonderen, want Johannes de Doper die buiten de gewone orde om geroepen is, heeft die ook niet gedaan.((*Johannes 10:42)) Al was hij dan de zoon van een priester, hij heeft het priesterambt in de tempel niet bediend, maar buiten de tempel heeft hij wel het profetisch ambt bediend. Zo hebben ook Jesaja, Sefanja en Haggai geen wonderen gedaan, al waren ze ook buiten de gewone orde om geroepen. Het is ook niet nodig dat de roeping die ten opzichte van de normale gang van zaken buitengewoon genoemd moet worden, door wonderen wordt bevestigd. De antichrist zal niet door wondertekenen gedood worden, maar door de Geest van Christus, dat wil zeggen: door de stem van het Evangelie; zie 2 Tessalonicenzen 2:8. Het geloof dat wij verkondigen, is door Christus en de apostelen genoeg door wonderen bevestigd, omdat ze op een nieuwe wijze gezonden zijn die door God is ingesteld. Daarmee is ook de wijze waarop de kerk geregeerd wordt, veranderd. Wij brengen ook geen andere boeken of geschriften aan als die van de Wet, de profeten en de apostelen. Christus heeft ons geleerd dat men de valse leraren van de oprechte moet leren onderscheiden, niet door middel van wonderen maar door te letten op de vruchten die ze voortbrengen, namelijk die van de leer en van hun levenswandel; zie Matteüs 7:16. Een wettige bijzondere roeping zien we wel in de volgende drie kenmerken: - Degene die deze roeping pretendeert, predikt het Woord van God op een zuivere manier. - Degene die door God op een buitengewone manier geroepen wordt, heeft zulke gaven van de Heilige Geest, die nodig zijn om zijn ambt te bedienen. Dat zijn ook duidelijk buitengewone gaven, zoals: - De gave van de wijsheid Gods en kennis van de hemelse leer. - De gave om de dingen op de goede wijze onder woorden te brengen en om onderwijs te geven. - De gave van een vrijmoedige onverzettelijkheid als het gaat om de ware leer van God, zoals we bijvoorbeeld zien bij Jesaja,((*Jesaja 3:8 *Jesaja 5:8)) bij Christus Zelf((*Matteüs 7:20 *Lucas 4:18-22)) en bij Paulus.((*Efeziërs 3:4)) - Dat God het werk dat door deze bijzondere roeping op een onverwachte, wonderlijke en bijna niet te geloven manier wil zegenen, goed laat gelukken en een goede voortgang geeft. De vrucht daarvan en de bijzondere vooruitgang in het leven ziet men heel duidelijk. Het zaad dat de kerk zaait, groeit dagelijks op en neemt elke dag opnieuw toe, al werkt de duivel en de hele wereld tegen.((*Jeremia 1:8,10,19 *Lucas 21:15 *Romeinen 15:18,19 *2 Korintiërs 3:9 *2 Korintiërs 10:3 *2 Tessalonicenzen 1:3-8)) ==== 46. Kunnen degenen die door God buiten de gewone orde om gezonden worden, in hun leer niet dwalen en struikelen? ==== Ja, want Aäron heeft gedwaald,((*Exodus 32:4,21 *Numeri 12:1)) en Petrus heeft niet direct begrepen dat ook de heidenen geroepen moesten worden. Hij moest hierover door een hemels gezicht vermaand worden.((*Handelingen 10:11)) ==== 47. Hoe vindt de roeping van de dienaren van het Evangelie in deze tijd plaats? ==== Als men het woord ‘ordening’ op dezelfde en gebruikelijke manier opvat, vond de roeping van hen die de kerk als eersten tot reformatie brachten, op de gewone manier plaats, want zij waren als leraren, herders en priesters geordend zoals dat in de roomse kerk gebeurde. De onzuiverheden daarvan hebben ze door Gods hulp en op wettige wijze van zich afgeschud. Die voldeden namelijk niet aan de Bijbelse instelling, zoals men die kan afleiden uit de hierboven genoemde regels en tekenen ten aanzien van de uitnemendheid, flinkheid en dapperheid van de geroepenen en ook uit het voorbeeld van een oprecht christelijk leven. Toch is hun roeping wettig en zijn ze als wettige herders bevestigd, omdat ze door de kudde van de gemeente en ook door de wereldlijke overheid erkend zijn. Maar de roeping van de dienaren die op deze groep gevolgd is en dat nu nog doen, is ook van God en moet ook wettig genoemd worden. Ze is nu de gewone manier, omdat de dienaren langs de gewone weg beroepen worden, en wel op de manier als in Gods Woord geleerd wordt. Ze worden door de kerkelijke vergaderingen aangenomen, die ware kerken van God zijn, zoals uit duidelijke tekenen en bewijzen blijkt, en die de bevoegdheid hebben om herders te verkiezen. De roomse anti-christenen kunnen de leer van het Evangelie zoals die door ons weer naar voren gebracht is, natuurlijk niet van valsheid beschuldigen, en daarom vragen ze altijd naar onze roeping. Die moeten wij daarom naar het voorbeeld van Christus((*Lucas 10:3)) altijd terugleiden tot de leer van Christus en de apostelen. ==== 48. Stel dat er roomse bisschoppen zijn die zichzelf en hun kerken willen losmaken van de macht van de paus, zichzelf van alle afgoderij willen zuiveren en het Woord van God in de Gereformeerde Kerken zuiver willen leren – behoren zij dan een andere roeping te verwachten dan die ze al hebben? ==== Jazeker! In de roomse verordeningen ging men niet uit van een onderzoek naar de leer en het leven. Ook werden en geen voorschriften gevolgd die ons in Gods Woord zijn voorgeschreven. Ja, de zuiverste bijbelse regels zijn in die kerk geschonden en overtreden, en betekenen daarom niets anders dan een ernstige ontheiliging van de eredienst. Als iemand dan de pauselijke godsdienst van harte van zich werpt, zal hij ook zijn niet-bijbelse ordening van harte verwerpen; en daarom zal hij zichzelf geen enkel ambtelijk gezag toeschrijven. Ik ontken echter niet dat men deze verkeerd geordende bisschoppen op een wettige manier mag ordenen tot nieuwe herders van de gemeente, op voorwaarde dat ze godzalige, geleerde en voor de dienst bekwame mensen zijn. Daarbij moet men wel altijd de apostolische vermaning in acht nemen ten aanzien van nieuwelingen in de dienst; zie 1 Timoteüs 3:6. ==== 49. Maar zijn er ook bepaalde getuigenissen in de Schrift vanaf de komst van Christus in het vlees, die duidelijk maken dat God ook bepaalde personen buiten de gewone orde om gaat roepen om de vervallen kerk weer op te richten? ==== Ja, want in de eerste plaats spreekt Johannes in Openbaring al over de algemene verdorvenheid van de kerken in de toekomst.((*Openbaring 11:3 *Openbaring 14:16)) Hij zegt daarom al in zijn tijd dat God getuigen zal verwekken die zullen profeteren tegen hen die de kerk in het verderf storten. Ze zullen profeteren tegen het beest dat uit de afgrond opklimt, en zullen dan ook getuigen dat engelen – dat wil zeggen: sommige heilige mannen – op de aarde zullen verkondigen dat ze de Babylonische dwalingen verwerpen en aan de enige God de eer zullen geven. En nadat Paulus in 2 Tessalonicenzen 2:8 eerst voorzegd had dat er een algemene afval zou komen, zegt hij dat God daarna de zoon van het verderf ten onder zal doen gaan door de geest of de adem van Zijn mond, dat wil zeggen: door de zuivere verkondiging van Gods Woord. Deze mannen waren niet onder hen die de kerk verdorven en geschonden hebben, en daarom volgt hieruit dat de Heere buiten de gewone orde om herders en leraars voor de gemeenten zal verwekken. Het Woord van God zelf of de prediking van het Evangelie brengt het dienen in de kerk met zich mee. De roeping buiten de gewone orde om berust dus nadrukkelijk op verschillende plaatsen in de Schrift. ==== 50. Waarom onderwijst de Here ons niet Zelf of waarom zendt Hij Zijn engelen niet uit in plaats dat Hij daarvoor mensen gebruikt? ==== - Hij komt hiermee onze zwakheid tegemoet, en spreekt ons liever door mensen aan op een menselijke manier om ons zo tot Hem te lokken, dan dat Hij ons van Zich wegjaagt door Zijn majesteit te vertonen of vanuit de hemel tot ons met de donder van Zijn stem te spreken. - Hij stelt onze gehoorzaamheid op proef, als wij naar Zijn dienaars – die aan ons gelijk zijn of soms ook een lagere positie innemen – niet anders luisteren dan wanneer Hijzelf zou spreken. - Als Hij monden en tongen van mensen aan Hem toewijdt, laat Hij hiermee zien hoe lief Hij ons heeft en hoeveel wij Hem waard zijn, want Hij laat Zijn stem door hen tot klinken komen. - Hij wil niet dat wij zonder het gesproken Woord een inwendige openbaring van de Geest of een verkondiging door engelen uit de hemel verwachten. Nee, de Here wil dat wij tevreden zijn met het Evangelie dat door mensen verkondigd wordt. Dat is namelijk zó zeker dat men geen engel die ons een ander Evangelie voorhoudt, mag geloven.((*Galaten 1:8)) - Ten slotte hebben wij deze schat in aarden vaten, zodat de uitnemende kracht daarvan niet van ons maar van God is. ==== 51. Zijn er graden of trappen van onderscheid tussen de dienaren of behoren die er onder hen niet te zijn? ==== Vanwege een zekere orde in het kerkelijk beleid mag onder hen die het ambt ontvangen hebben om te prediken, de een wel over een ander gesteld zijn als iemand die onder zijn mededienaren de eerste is. Maar dan niet in de zin van een graad of trap hoger, want al de herders en leraars hebben evenveel gezag, maar wel in de zin van een zekere ordening. Daarom kozen de ouderlingen die tevens herder en leraar waren, in iedere stad een //preses// of voorzitter die vooraan zat en het woord voerde. Die persoon noemde men in het bijzonder de bisschop, de opziener die de meest belangrijke plaats tijdens de vergadering innam. Dat was hij niet om te heersen over zijn mededienaren alsof die minder zouden zijn dan hij, maar om het algemene beleid te voeren en aan de vergadering van de kerkenraad of die van de herders en leraars leiding te geven. Hij kon daarbij echter niet heersen over de anderen die met hem samen deel uitmaakten van de vergadering. Integendeel, hij was zelf ook onderworpen aan de mening van de gezamenlijk vergaderde broeders en mededienaren. Dit alles was naar de apostolische grondregel dat alle dingen in goede orde in het huis des Heren moet geschieden; zie 1 Korintiërs 14:40. De synode van Nicea heeft dit later de naam //presbeion// gegeven, de eer die men aan de oudsten verschuldigd is. Plutarchus zegt hiervan dat die eer betrekking heeft op datgene wat het eerst in tijd en jaren is. Het is de eer van de //prioriteit// of ook wel het ‘eerste aanzitten’ bij een maaltijd, een eer die men gewoonlijk aan de oudsten van het gezelschap gunt vanwege hun jaren en ouderdom. Bij hen vindt men immers wijsheid en verstandige raad. Die //presbeion// heeft daarna een wijdere betekenis gekregen en werd ook gebruikt voor de eer die men iemand bewijst vanwege de waarheid die hij uitleeft. Het is de eer die men iemand bewijst omdat hij de vergadering voorzit. De algemene synode van Efeze noemt dat in 435 ‘het recht dat eenieder toekwam’. Daarom geven we gemakkelijk toe dat Petrus in een zekere ordening vóór zijn medebroeders is gegaan.((*Handelingen 8:14 *Handelingen 11:4 *Handelingen 15:7 *Galaten 2:11-14)) Maar we ontkennen dat er onder de dienaren trappen van waardigheid of macht zijn of een hoogste gezag. Want: - Christus verbiedt nadrukkelijk een vorm van hoogste macht; zie Lucas 22:25-26 en Johannes 13:12-17. En Hij zegt in Matteüs 20:26: “Wie onder u groot worden, zal uw dienaar zijn.” - Alle dienaren hebben van Christus hetzelfde recht ontvangen.((*Matteüs 18:18 *Johannes 20:21 *Johannes 21:23)) Paulus schrijft aan alle dienaren het woord der verzoening toe om de mensen ertoe te bewegen zich met God te verzoenen.((*2 Korintiërs 5:18-20)) En als hij over de verschillende ambten in de dienst spreekt,((*Efeziërs 4:11)) stelt hij geen alleenheerschappij in, waarbij één persoon regeert over de dienaren. - Door de invoering van een vorm van opperheerschappij is het goede bestuur van de kerk en ten slotte de kerk zelf geheel en al vervallen. Dat begon door het bestuur van enkele personen, en vervolgens ging dat over in het tirannieke bestuur van verkeerde bisschoppen, aartsbisschoppen en patriarchen. We erkennen wel dat er onderscheid is tussen de kerkelijke ambten; dat geldt niet alleen voor wat eenvoudigweg de orde van zaken betreft, maar ook wel als het gaat over een bepaalde mate van gezag. De herders die ieder in het bijzonder over zijn eigen gemeente gesteld zijn, staan in zekere zin ‘boven’ de diakenen en ‘boven’ de kudde die aan hen is toevertrouwd. Zo staan ook de leraren ‘boven’ de leerlingen. Maar we ontkennen dat er onder de ambtsdragers die hetzelfde ambt bedienen, een soort oppergezag is geweest of nog is. Dan zou het zijn alsof de ene apostel, de ene evangelist, de ene leraar, de ene ouderling, de ene bisschop, of de ene herder boven de andere gesteld zou zijn. Nogmaals, dat ontkennen we ronduit! De apostelen worden in de Schrift bouwmeesters van de stad Gods genoemd, en gezanten van de enige ware Koning en Keizer, niet over hun medebroeders, maar over de kudde die aan hen was toevertrouwd. En dat geldt eveneens voor de dienaren van de gemeente, de bisschoppen, de opzieners en de bestuurders: ook zij zijn alleen maar gesteld over de aan hen toevertrouwde kudde. We stellen dus dat degenen die het Woord bedienen, dat ze boven de kudde van de gemeente zijn gesteld en de autoriteit hebben om in de Naam van de Here te mogen gebieden – maar dan als gezanten en niet als machthebbers. Daardoor maken we de ambten in de kerk niet aan elkaar gelijk; en ook zetten we het ordelijke voorzitten of presideren van de mededienaren in het ambt en de bediening niet aan de kant. We ontkennen ook dat er ongelijkheid is tussen de dienaren van het evangelie, en stemmen er dus niet mee in dat de herders en leraren in de steden een hogere rang bekleden dan hun medebroeders in kleinere plaatsen. Dan zou één persoon zorgdragen voor de plaatsen waar zijn mededienaren geplaatst zijn, én over zijn eigen gemeente. Men kan immers heel moeilijk één herder vinden die bekwaam genoeg is om alleen al zijn eigen gemeente te bedienen! Dat zei de apostel al in 2 Korintiërs 2:16: “En wie is tot zulk een taak bekwaam?” ==== 52. Maar onze Zaligmaker heeft aan de twaalf apostelen nog zeventig andere discipelen toegevoegd. Heeft Hij daarmee niet twee categorieën van dienaren ingesteld die verschilden in eer en gezag? ==== Helemaal niet! Over de eerste uitzending van de twaalf apostelen wordt gesproken in Matteüs 10:1-5 en Lucas 9:1, maar die kan niet in eigenlijke zin apostolisch genoemd worden, want daartoe waren ze nog niet in staat. Nee, deze roeping is pas later ingesteld, namelijk net vóór de hemelvaart van Christus,((*Johannes 20:22,23)) maar voornamelijk op de Pinksterdag. Men kan echter nergens vanuit Gods Woord bewijzen dat de zeventig discipelen na de hemelvaart van Christus, dus zonder Zijn bemiddeling, werden uitgezonden om samen met de twaalf apostelen het evangelie te verkondigen. Maar we ontkennen niet dat de apostelen in hun ambt niet alleen door hun ordening maar ook door hun autoriteit boven de anderen zijn gesteld. Petrus wordt door de oude kerkvaders soms de ‘prins’, de vorst, de eerste van de apostelen, de bisschop en vorst van de priesters genoemd, maar dat is een gevaarlijke en verkeerde manier van spreken. Wel is het zo dat degene die ‘prins’ (//princeps//) wordt genoemd, in het Latijn de eerste is als het over een zekere ordening gaat, hoewel hij niet de hoogste in rang is. ==== 53. Arius stelde dat er geen onderscheid is tussen een bisschop, een priester of een ouderling. Hebben de oude kerkvaders deze opvatting van Arius terecht onder de ketterijen gerekend? ==== Nee, met net zo weinig recht als ze dat gedaan hebben tegenover zijn volgende opvattingen: (1) dat men niet behoort te bidden of te offeren voor de doden; (2) dat men de gestorven heiligen niet mag aanroepen; (3) dat men geen bepaalde vastendagen moet instellen. Hiervoor heb ik de volgende redenen: - Er is geen ongelijkheid of onderscheid tussen de herders voor wat dit ambt zelf betreft, behalve natuurlijk de waardigheid die de voorzitter van hun vergadering mag ontvangen. - Bij Paulus((*Filippenzen 1:1 *Handelingen 20:17,28)) en Petrus((*1 Petrus 5:1,2)) zijn de ouderlingen en de bisschoppen een en hetzelfde. Hiëronymus zegt hierover in zijn brief aan Nepotianus en Evagrium: “Bij de ouden zijn de bisschoppen en de ouderlingen een en hetzelfde geweest. Dat er naderhand iemand is uitgekozen die boven anderen werd gesteld, heeft plaats gevonden om scheuring te voorkomen, zodat niet ieder Christus aan zijn kant probeert te krijgen en daarmee de gemeente zou scheuren.” Dat is ook gebeurd opdat niet zal gebeuren wat vroeger het geval was, zoals Ambrosius zegt, dat wanneer ieder van de herders om beurten voorzitter van de vergadering zou zijn, ook de meest onbekwame het voorzitterschap op zich zou nemen. Hiëronymus zegt dat hieruit de gewoonte is gekomen dat één uit het midden van de ouderlingen werd uitgekozen die over de anderen werd gesteld en de zorg voor de kerk op zich nam. Daaruit vloeide voort dat de priesters of ouderlingen onderworpen waren aan de bisschop die over hen was gesteld; en dat de bisschoppen dus een hogere positie innemen dan de ouderlingen. Die positie krijgen zij dus niet vanwege een instelling door God Zelf, maar uit een gewoonte die in de kerk gegroeid is. Zo moet men aankijken tegen de waardigheid en eer van de vooraanstaande positie van de bisschop en van diens autoriteit om de gang van zaken te besturen en leiding aan de kerk te geven. Dat betekent echter niet dat de bisschop enige heerschappij mag uitoefenen over zijn mede-ouderlingen. De droeve en beklagenswaardige ervaring leert ons echter hoe weinig de onbedwingbare eerzucht in de toom kan worden gehouden. Daardoor moesten de priesters en ouderlingen later er het stilzwijgen aan toedoen wanneer mijnheer de bisschop aanwezig was. Dezelfde Hiëronymus spreekt zich in zijn brief aan Nepotianum zeer heftig en bestraffend uit tegen deze gang van zaken. ==== 54. Maar Paulus zegt in 1 Timoteüs 5:1 tegen Timoteüs: “Word niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader”, en in 1 Timoteüs 5:19 zegt hij: “Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen”. Geeft hij daarmee niet te kennen dat een bisschop enige autoriteit en gezag heeft over de ouderlingen, en dat deze laatsten dus aan hem onderworpen en gehoorzaam moeten zijn? ==== Nee, want: - Timoteüs was geen bisschop in een bepaalde stad, maar een evangelist met apostolisch gezag.((*Handelingen 20:4 *1 Timoteüs 1:3)) - In eerste instantie verstaat Paulus hier onder een ‘oude’ iemand die tegenover een jonge man staat; de oude is hier een bedaagd man en niet iemand die het ambt van herder bekleedt. - Het was de bisschop niet geoorloofd iets te regelen of te besluiten dan alleen met raad en advies van de mede-ouderlingen. Het gezag berustte dus bij de hele kerkenraad en niet slechts bij één regeerder. ==== 55. Met welke namen de dienaren van het Woord in de Schrift aangeduid? ==== Aan hen worden verschillende namen gegeven, waardoor hun de waardigheid van het ambt en eveneens hun verplichtingen op dit punt worden voorgehouden. Ze krijgen in de Schrift de volgende namen: - //Engelen,//((*Maleachi 2:7 *Maleachi 3:1 *Openbaring 1:20)) omdat ze door God gezonden worden en zij ons Zijn wil verkondigen. - //Zieners// en //profeten//, omdat ze toekomende dingen voorzeggen aangaande de zaligheid van de gelovigen en de verdoemenis van de verworpenen. Ze leggen Gods woorden uit die voor ons vaak niet te begrijpen zijn. Daar voegen ze niets van zichzelf aan toe, maar ze spreken alleen wat God gesproken heeft.((*1 Samuël 9:9)) - //Bisschoppen// of //opzieners// en //wachters//,((*Ezechiël 3:17 *Ezechiël 33:7 *Handelingen 20:28)) omdat ze als wakers op de wachttorens zijn aangesteld om te waken over de zaligheid van de gemeente. - //Gezanten//,((*2 Korintiërs 5:20)) omdat ze alleen die zaken die hun door God bevolen zijn, moeten verkondigen en niet die van henzelf. - //Dienstknechten van God//((*Titus 1:1)) //en Jezus Christus//,((*Romeinen 1:1)) omdat ze zich in alles moeten bezighouden met wat van de Heere is, en niet met wat van henzelf is. - //Getuigen van God//,((*Johannes 15:27 *Handelingen 1:8)) omdat ze uit het Woord van de Here God een zeker en waarachtig getuigenis geven. Dat doen ze met een oprecht hart, zonder enige twijfel en in grote trouw. Ze doen dat ten slotte ook niet alleen met woorden, maar met hun leven en dood, ja, met hun bloed, als dat nodig is. - //Predikers// en //uitdrijvers van boze geesten//,((*Marcus 3:14)) omdat ze het Evangelie prediken en de blijde boodschap uitroepen; ze kunnen er namelijk niet over zwijgen. - //Trouwe beheerders//((*Lucas 12:42)) //van Gods geheimenissen//,((*1 Korintiërs 4:1 *Titus 1:7)) omdat ze die alle op de daarvoor geschikte tijd naar het welbehagen van de Heere doorgeven. Zo geven ze van de een op de ander door wat de Here hun bevolen heeft te spreken. Zij hebben van Hem namelijk de sleutels ontvangen waarmee ze het Koninkrijk der hemelen voor de gelovigen ontsluiten en voor de ongelovigen toesluiten.((*Matteüs 16:19)) - //Het licht der wereld//,((*Matteüs 5:14)) omdat ze als een licht boven anderen horen uit te steken in de leer en in hun leven. - //Het zout der aarde//,((*Matteüs 5:13)) omdat ze zelf niet flauw en smakeloos mogen zijn, maar anderen met het zout van de leer en van hun leven horen te beïnvloeden. - //Akkerlieden,//((*Marcus 12:1 *1 Korintiërs 3:9)) //zaaiers//((*Jesaja 32:20 *Matteüs 13:31)) en //maaiers//,((*Matteüs 9:37 *Johannes 4:38)) omdat ze door de verkondiging van de wet in de harten van de mensen moeten ploegen en eggen om het zaad van Gods Woord op een goede manier te kunnen ontvangen. Daarna kunnen ze namelijk het zaad in de harten van de mensen werpen, in het besef dat de kracht tot groeien alleen van God komt. - //Leidslieden// en //herders van de zielen//,((*Johannes 10:2)) omdat ze de kudde van Christus moeten weiden, voeden en versterken met hemels voedsel. Met de staf van de kerkelijke tucht moeten ze de gemeente leiden en ervoor zorgen dat de schapen niet door de wolven worden verscheurd. Ze moeten er ook voor waken dat de gemeente niet geschaad wordt door het vergif van een verkeerde en slechte leer of door de vervuiling van slechte manieren van doen. En ten slotte moeten zij de wolven afweren en verjagen. - //Priesters//, en wel in een bepaald opzicht. Het is natuurlijk niet zo dat ze Christus of een ander zoenoffer aan God opofferen, maar door de dienst van het Evangelie trekken ze de mensen wel uit deze wereld vandaan, ze wijden hen aan God e maken het tot Zijn onderdanen, en brengen hen op het Altaar Christus. Door Zijn gehoorzaamheid worden zij gerechtvaardigd en door zijn Geest geheiligd. Daardoor wordt ook hun offer heilig en voor God aangenaam door Christus Jezus; zie Romeinen 15:16. - //Vaders//, vanwege de achting van hen die zij onderwijs geven;((*2 Koningen 6:21 *1 Korintiërs 4:15 *Galaten 4:19)) en ook wel //heilanden//,((*Obadja 1:1 *2 Timoteüs 4:16)) omdat van hen ook wel gezegd mag worden dat ze de zonden vergeven.((*Johannes 20:23 *Marcus 2:17)) Natuurlijk is dat een werk van God, maar het geldt wel in afgeleide zin, omdat Gods Geest in de verkondiging van het Woord de kracht heeft de uitverkorenen wederom geboren te doen worden.((*1 Petrus 1:3,23)) - //Medewerkers van God, dienaren//((*1 Korintiërs 3:9)) en //bouwlieden//.((*1 Korintiërs 3:10)) - //Gods bazuin//,((*Jesaja 58:3)) omdat ze de goddelozen voortdurend de strijd tegen hen moeten aanzeggen; en ook omdat ze de mensen tot de strijd moeten oproepen tegen de duivel en de zonde. - //Gods stem//.((*Marcus 1:3)) - //Vissers van mensen//.((*Matteüs 4:19)) - De //voeten// van hen die de vrede en een goede boodschap verkondigen.((*Romeinen 10:15)) - //Ouderlingen// of //oudsten//. - //Ouderlingen of oudsten//, omdat ze vér weg moeten blijven van jeugdige ongedurigheid en lichtzinnigheid. Daartegenover moeten ze ernaar streven een zekere stemmigheid en een zeker overwicht uit te stralen, waardoor ze autoriteit en gezag krijgen onder de leden van de gemeente. - Ten slotte heeft Christus Zijn dienaren geen voortreffelijker naam kunnen geven dan wanneer Hij zegt in Lucas 10:16: “Wie naar u hoort, hoort naar Mij; en wie u verwerpt, verwerpt Mij.” En Paulus heeft de dienaren van het Woord niet mooier kunnen omschrijven dan als hij zegt dat het dienstwerk een bediening van de Geest is tot de verzoening en de gerechtigheid tot in het eeuwige leven; zie 2 Korintiërs 5:18,19. ==== 56. Wat is het ambt van de herders? ==== - Spreken in de naam van God, of ook wel het weiden van de kudde van Christus met het zuivere Woord van God, dus alléén met Zijn Woord.((*Johannes 21:15)) Dat moet de herder doen met verstand, getrouw, oprecht, standvastig, vrijuit en zonder aanzien des persoons, en ook zonder enige verkeerde bijbedoelingen in het hart.((*Jeremia 1:7 *2 Korintiërs 10:3)) Een herder dient in de gemeente op een bescheiden manier onderwijs te geven en de waarheid te verdedigen.((*Titus 1:9)) De dwalingen moet hij niet met scheldwoorden maar met bewijzen uit de Schrift weerleggen; en daarbij dient hij de zonden te bestraffen. Hij moet ieder waarschuwen voor de toekomende moeiten en zorgen, voor het kruis en verdrukkingen, die gewoonlijk samen op gaan met de verkondiging van het Evangelie of die daarop volgen. Naar het voorbeeld van Christus Zelf((*Johannes 15:11 *Johannes 6:2)) en Paulus((*1 Tessalonicenzen 3:4)) moet een herder de bedroefden vertroosten, de zwakken versterken en degenen die traag van hart zijn, opwekken. Hij moet aandringen op rechtvaardigheid, geloof, hoop, liefde en werken van barmhartigheid, zowel in het openbaar als meer verborgen. - De herder moet ok de sacramenten naar de instelling van Christus bedienen. - Hij moet de gemeente leiden door middel van een geestelijke manier van tucht. - Ook moet hij voor de gemeente bidden. - Tevens dient hij te zorgen voor de armen. - De herder moet ten slotte een voorbeeld zijn voor de kudde die zijn gemeente is. Dat moet hij zijn in leer en in leven, en ook in een tijd van zorg en tegenspoed. Hij moet erop toezien dat de leden van de gemeente door hun handel en wandel niet ondersteboven stoten wat door de ware leer opgebouwd is. Men zegt ook wel: met hun woorden bouwen ze de hemel, maar met hun daden de hel. De leden van de gemeente mogen niet lijken op de timmermannen die de ark van Noach bouwden, want zij timmerden de ark voor anderen die daardoor in de zondvloed behouden werden, maar zelf verdronken ze.((*1 Timoteüs 1:3,18,19 *1 Timoteüs 4:12 *2 Petrus 3:6)) ==== 57. Waardoor worden de herders ertoe bewogen om de schapen van Christus’ kudde zo ijverig en volhardend te hoeden? ==== - Door de liefde waarmee ze de Vorst van de herders, onze Here Jezus Christus liefhebben, omdat Hij Zichzelf voor de schapen heeft overgegeven. Hij zegt tegen Petrus in Johannes 21:15: “Hebt gij Mij lief?” Deze antwoordde daarop: “Ja Here, Gij weet dat ik U liefheb.” Daarop krijgt Petrus deze opdracht van Jezus: “Weid mijn lammeren”, en dat tot twee, drie keer toe. Daarmee geeft de Here Jezus te kennen dat niemand in staat is om de schapen van Christus te hoeden die zij die Christus van harte liefhebben. - Hier komt ook de eer van God nog bij, die men hoger moet achten dan alle schatten van de wereld, zelfs ook de zaligheid van de schapen van de gemeente. ==== 58. Is het een herder toegestaan in tijden van vervolging te vluchten en zijn kudde te verlaten? ==== We hebben een voorbeeld van een dergelijk vluchten in Christus,((*Johannes 7:1)) in David((*1 Samuël 19:10)) en in Paulus.((*Handelingen 9:21 *Handelingen 17:14)) En Christus leert in Matteüs 10:23 dat het op de een of andere manier nodig kan zijn om te vluchten: “Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere.” Wel is het zo dat Christus hier veel meer spreekt over de volharding en ijver in het uitoefenen van ons ambt dan over het vluchten in verband met vervolging. Maar Augustinus laat zich ook bemiddelend uit in deze kwestie als hij aan Horatius schrijft dat niemand zijn woonplaats uit bangheid en angst mag verlaten of de kudde van zijn gemeente op een trouweloze manier aan het verderf mag overgeven. Hij schrijft dat de herder geen voorbeeld mag zijn van plichtsverzuim en traagheid, maar tegelijk dat niemand van hen zich onvoorzichtig in gevaar mag begeven. Als de hele gemeente of een deel daarvan wordt lastiggevallen, doet de herder er verkeerd aan als hij vlucht, terwijl de gemeente zelf dat niet doet. Het is namelijk zijn taak en plicht om zijn leven voor eenieder van de kudde te zetten.((*Johannes 10:11)) Soms kan het echter wel gebeuren dat de herder door zijn afwezigheid of zijn vertrek de woede van de vijanden tot bedaren kan brengen. Daardoor kan de gemeente des te beter uit haar moeite en nood geholpen en gered worden. Dit mag echter alleen plaatsvinden als de kudde van de gemeente niet zo dringend om een voorganger verlegen is. Maar een voorganger die de valse leer door de vingers ziet en oogluikend toelaat, of een herder die niet tegen slechte praktijken ingaat door te berispen en te bestraffen, is eveneens iemand die vlucht. Dat geldt ook voor een voorganger die de schuldigen niet – net zoals de profeten en andere oprechte herders – in hun gezicht durft te bestraffen of die niemand boos durft te maken om door mensen maar niet gehaat te worden. Zo iemand vlucht, al verandert hij niet van plaats. Hij is iemand die het in zijn hart op een lopen zet en de vlucht neemt. “Omdat u gezwegen hebt”, zegt Augustinus, “daarom bent u gevlucht; u hebt gezwegen omdat u bevreesd was.” En een herder die van de ene naar de andere plaats vertrekt omdat hij ergens anders meer verdient, of omdat hij niet langer tegen zijn zin in zijn huidige woonplaats wil blijven, of omdat de mensen zich ondankbaar tegen hem opstellen – zo iemand is zeer zeker een huurling! ==== 59. Is het goed als men naar een ambt in de kerk verlangt? ==== Dat is toegestaan aan hen die daarvoor ook gaven hebben ontvangen. Het mag echter niet op een onnadenkende en roekeloze manier gebeuren, maar voorzichtig en ingetogen en met een hart dat erop gericht is Gods kerk te helpen wanneer en waar de Here het ook wil. Dat houdt dus ook in dat men niet met zijn ambities te koop loopt om het beroep te krijgen of dat met geweld naar zich toetrekt. De betrokkene mag namelijk op geen enkele manier zijn beoordeling verhinderen, want het moet een vrije zaak zijn voor hen die de bevoegdheid hebben hem te beroepen. Het is eigenlijk niets anders dan dat zo iemand zijn dienst en hulp aan de gemeente aanbiedt, opdat het talent dat hem toevertrouwd is, niet wordt begraven. De gaven van de Geest zijn gegeven tot stichting van de gemeente.((*Matteüs 25:14,15)) En in 1 Timoteüs 3:1staat: “Indien iemand staat naar het opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak.” In 1 Korintiërs 14:1 lezen we: “Streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren.” ==== 60. Is het aan godzalige herders wel toegestaan om een beloning te vragen en die ook aan te nemen, terwijl Christus in Johannes 10:12 de huurlingen bestraft? ==== Paulus geeft hier antwoord op in 1 Korintiërs 9:14: “Zo heeft de Here ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven.” Zij prediken het evangelie, en daarom mogen zij volgens Matteüs 10:10 en Galaten 6:6 er ook van leven: “En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan wie dat onderricht geeft.” Daarom worden vrome herders niet bestraft omdat zij de beloning vragen die hun is toegezegd. Die straf is er wel voor hen die hun loon zien als het doel van hun werk – mensen die vluchten als de vijand als een wolf op de gemeente af komt, of hun mond houden of heel anders gaan preken om hun leven maar te redden; mensen hun eigen belang zoeken, en niet de zaak van Christus; zie Filippenzen 2:21. ==== 61. Wat is het doel en het profijt van de ambtelijke dienst in Gods Koninkrijk? ==== - Hierdoor wordt Gods goedheid in het zalig maken van mensen in Christus geopenbaard. - Gods zuivere Woord wordt hierdoor verkondigd en geleerd; en als het gepredikt is, wordt het door de luisteraars in praktijk gebracht. - Het Woord wordt hierdoor als een herdersstaf die de verstrooide schapen onder Christus, hun Herder, samenbrengt; zo worden zij gevoed en verzadigd met het voedsel van het Woord.((*Psalm 23:4)) - De gelovigen worden hierdoor zalig, het rijk van Christus wordt uitgebreid en de gemeente wordt behouden en bewaard.((*Johannes 10:22,23)) Kortom, de ambtelijke dienst is er voor de volmaking van de heiligen, ‘tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’ (Efeziërs 4:12,13). De ambtelijke dienst is er ook opdat wij in het eeuwige en geestelijke leven groeien en meer en meer toenemen, totdat we in Christus volwassen worden en Christus in ons is (1 Korintiërs 13:11). Licht, warmte van de zon en ook eten en drinken zijn niet zo nodig om het tegenwoordige leven te leiden en te onderhouden dan het ambt van herder en leraar is om de kerk op aarde te onderhouden. ==== 62. Wat is het doel dat de dienaar van de kerk op het oog moet hebben? ==== De eer van God, en de opbouw en zaligheid van de gemeente. ==== 63. Welke dingen zijn in strijd met het ambt? ==== - De dwaling van Schwenckfeld, die het uitwendige ambt om te leren maar een dode letter noemt en zegt dat in plaats daarvan de inwendige openbaring van de Geest nodig is. - De dwaling van de donatisten, die ontkennen dat het ambt en de dienst van ongelovige dienaren kracht kan uitoefenen als de sacramenten door hen naar de instelling van Christus bediend worden. Daarnaast is er de dwaling van de wederdopers, die leren dat alle mensen mogen dienen en leren in de gemeente. Dat geldt dus voor ieder, wie ze ook zijn, zonder op enige manier gezonden te zijn, zonder aanstelling of onderzoek of verkiezing en zonder enig bewijs dat men wettig geroepen is. Dat geldt zelfs voor vrouwen, als ze daarvoor bekwaam genoeg voor zijn. Ook zij mogen van hem door geschriften of door woorden in de gemeente leren zoals de profetessen Hulda, Debora en de vier dochters van Filippus geprofeteerd hebben. Maar hier hebben we het niet over de gewone bediening door leraren in de gemeente. - De houding van hen die de ambtelijke bediening als iets onnodigs beschouwen en die deze daarom willen te gronde willen richten. - De valse profeten, die hun eigen fantasieën verkondigen en niet het Woord van God. - De huurlingen die al lopen vóór ze geroepen zijn en door een venster naar binnen klimmen; mensen die hun buik dienen en zoeken naar het hunne en niet wat van Christus is; mensen die zich niet door een oprechte liefde tot Christus en Zijn gemeente tot de dienst begeven, maar hun eigen gemak willen dienen; mensen die zichzelf binnendringen door streken als die van Simon de tovenaar of door allerlei schandalig gevlei en onderdanigheid; mensen die ieder naar de mond spreken van wie ze denken dat het in hun voordeel is. - De verachtelijke houding die mensen aan de dag leggen door de leraren en de studenten in de theologie niet goed te verzorgen en van levensonderhoud te voorzien. Dat zijn ook vaak mensen die de ambtelijke dienst niet in ere houden, iets wat ze wel verschuldigd zijn. - De zogenaamde simonie die de roomsen eropna houden. Dan verkoopt men bij een verkiezing de goddelijke verordeningen tot het ambt, en daarbij versmaadt men alle goddelijke en kerkelijke rechten. Dat leidt tot toestanden, zoals: - men let niet op leer of leven, maar lompe figuren en zelfs bordeelhouders kunnen dan een ambt bekleden; - men ontneemt de leden van de gemeente het recht om ambtsdragers te verkiezen en te aanvaarden; - er worden zinloze ceremoniën ingevoerd, zoals het oliesel, het scheren van de kruin, het dragen van linnen kleding, het gebruik van waskaarsen en dergelijke poppenkast; - men schrijft aan de verdienste van mensen toe wat alleen het werk van God is; - men stelt één man aan over vijf of zes gemeenten; - de ordening van een dienaar van de kerk wordt gewijzigd in een sacrament; de kerkelijke ambten worden ingeruild en gezien als bepaalde waardigheden; men denkt er niet meer aan om de kudde te weiden, zoals een schoenmaker er niet aan denkt om te gaan ploegen; op een belachelijke maar vooral godslasterlijke manier volgen ze zogenaamd Christus na door op diegenen te blazen die geordend of in een ambt bevestigd zullen worden, waarbij ze tegelijk de woorden van Christus van Christus spreken: “Ontvangt de Heilige Geest” en daarmee willen doen alsof de Heilige Geest door hun blazen op hen gekomen is, alsof ze de Geest zouden kunnen geven aan hen die het hun goeddunkt. - De hele pauselijke geestelijkheid met de paus aan het hoofd van de rooms-katholieke kerk, en al de onderscheiden rangen in hoog en laag. We zien dat in verschillende dingen: - Van de apostel Petrus maakt men een roomse bisschop. - De roomse pausen, die zich willen voordoen als opvolgers van Petrus, noemen zichzelf wel de dienstknecht van de dienaren. Maar ze krijgen ondertussen geen andere naam dan “onze allerheiligste vader en heer” en ze stellen zich teweer tegen koninkrijken en rijken van keizers. Ze eigenen zich zelfs ook de volle macht toe over de zielen, ze regeren als koningen, ze beroemen zich erop de erfgenamen van Petrus te zijn, en ze gebruiken zowel het geestelijke als het wereldse zwaard, terwijl ze geen van beide bezitten! Ze doen alsof ze macht hebben om alle mensen zonder daarmee verkeerd te doen naar de hel te sturen. Ja, ze laten zich de voeten kussen door koningen en keizers. - Ze zeggen openlijk dat de priesters van de wet onder Mozes voorbeelden zijn geweest van de herders in de kerk van Christus, en daarom noemen ze de geestelijken die de mis bedienen, ten onrechte priesters, presbyters of ouderlingen. - Het feit dat de antichristelijke geestelijkheid zich bekleedt met hoogmoedige en roemvolle namen, zoals: aartsbisschoppen, patriarchen, kardinalen, prelaten, magisters en dergelijke. - De dwaling van hen die stellen dat er een ongelijkheid is onder de dienaren van het evangelie. Ze maken geen onderscheid in de heilige bediening tussen de ambten die altijd blijven, én die slechts een bepaalde tijd duren. Ze willen geen ouderlingen erkennen dan alleen zij die het predikambt in het openbaar bedienen. - Het feit dat men gebruik maakt van t de bijzondere apostolische autoriteit in de gemeente. Daar klaagde de apostel in zijn tijd al over, omdat dit argument toen al gebruikt werd door mensen die zich voor apostel uitgeven.((*2 Korintiërs 11:12)) - De wispelturigheid van een zekere Morellius, die van mening was dat men een democratische regeringsvorm van alle leden der gemeente zou moeten invoeren. - Het omverwerpen van de christelijke diaconie, de verwarring op het terrein van de kerkelijke bedieningen en de beroving van de kerkelijke goederen en inkomsten. De uitkomst daarvan leren we in de geschiedenis van Achan.((*Jozua 7:24)) - De zonde van hen die geen onderscheid maken tussen de ontvangsten en de uitgaven van de kerkelijke goederen, én de inkomsten van de algemene goederen die van burgerlijke aard zijn. Zij vermengen de twee schatkisten met elkaar. Als we alleen al deze dingen noemen, spreken ze zichzelf genoeg tegen.