Het woord zelf niet, maar de zaak die ermee wordt aangeduid wel. Daarvoor wordt doorgaans het woord ‘wil’ gebruikt.
Er zijn mensen die daaronder een vrije macht verstaan om alles, zowel het goede als het kwade, te kunnen doen. Bij vooraanstaande auteurs betekent het namelijk macht en heerschappij, zoals in een vers van Ovidius: “U hebt macht om ons te doden of te laten leven.”
De scholastieke theologen verstaan onder de wil of het eigen goeddunken het oordeel van het verstand. Het begrip ‘vrij’ slaat dan op de wil zelf. De vrije wil is dus de beslissing die door het verstand genomen wordt, waarbij de wil die keuze aanvaardt of verwerpt. Het woord ‘vrij’ is hier een toevoegsel en geen zelfstandig begrip, en is dus een nadere aanduiding van de wil of het eigen goeddunken.
Daarom is de vrije wil in eigenlijke zin geen macht om goed of kwaad te doen of de vrijheid om een eigen oordeel te vellen. Het is eerder een macht om iets te willen of niet te willen, of anders gezegd: een vrije keuze van de wil, die het redelijk advies van het verstand volgt. Anders gezegd: een keuze van de vrije wil, waardoor de wil iets wil of niet wil, iets kiest of iets verwerpt – wat door het verstand al is voorgesteld. Bovendien heeft de wil niet alleen betrekking op het doel, maar ook op de middelen om dat doel te bereiken.
Latijnse auteurs als Cicero1) omschrijven het woord arbitrium (wil) aldus: “Alle dingen worden door Gods beschikking en goeddunken voortgedreven”, dus: door Gods wil bestuurd. AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. heeft ze als proairesiu (dat is: voorbedachte raad) aangeduid. De oude Griekse auteurs gingen nog wat verder en spraken over autexousion, dat wil zeggen: wat in zijn eigen macht is. Het is namelijk iets wat zich onder niemands heerschappij bevindt en door niemand verboden, belet of verhinderd kan worden, omdat geen enkel mens daarvoor de bevoegdheid heeft.
Aan God de Schepper, en aan de redelijke schepselen, namelijk de geesten of engelen en de mensen.
In de mens was niets inwendigs of uitwendigs – waardoor hij gedwongen werd om het kwade of het goede te willen en ook te doen. Daarom zegt Salomo in Prediker 7:2929 Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen.: “Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij”, namelijk Adam en Eva, “zoeken vele bedenkselen.” En in Jezus Sirach 15:14. lezen we: “God heeft in het begin de mens geschapen en hem gelaten in de hand van zijn eigen raad.”6)
Maar laten we nu verder spreken over de krachten van de vrije wil.
Hij kon alle dingen doen die met zijn natuur overeenkwamen. Hij kon de natuurlijke dingen doen zoals eten, drinken, rusten, slapen, wandelen; en ook de maatschappelijke dingen zoals de vrede handhaven, voor het gezin zorgen; hij kon eveneens de dingen doen in de dienst van God of anders gezegd: de dingen die van godsvrucht getuigen. Dat zijn dan daden die het inwendige leven beheersen, zoals het liefhebben van God, het vertrouwen op God en het aanroepen van God, en ook de voor ieder zichtbare daden als godsdienstoefeningen waarbij onderwezen en geofferd wordt.
Ja, daardoor zou hij door de oprechtheid van zijn natuur behouden worden en zou hij tot vruchtbare daden worden gebracht. Het is echter zoals bij een goede wijngaard die zijn natuurlijke krachten heeft, maar om wijn voort te brengen toch de regen en de zon nodig heeft om die krachten te onderhouden en het natuurlijke werk te voltooien. Wat Christus gezegd heeft in Johannes 15:55 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. blijft namelijk altijd gelden: “Zonder Mij kunt gij niets doen.” En ook Kolossenzen 1:1717 en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem. blijft altijd waar: Christus “is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem.” Paulus onderstreept dat nog eens in Handelingen 17:2828 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht.: “In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.”
Daardoor kon Adam, als hij wilde, heilig leven, al is het niet zo dat hij daardoor altijd en standvastig God heeft kunnen willen aanhangen. Want als hij dié genade ontvangen had, zou hij heel zeker staande gebleven zijn. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt hiervan: “Hij heeft het kunnen ontvangen, als hij dat zou willen, maar hij heeft niet het willen gehad om het te kunnen.”7) Dat wil zeggen: Adam had de genade ontvangen waardoor hij kon staande blijven als hij niet wilde zondigen; hij had echter niet de genade ontvangen waardoor hij niet wilde en ook niet kon zondigen.
Allereerst geldt: “Wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken?” (Romeinen 9:2020 Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?). Maar afgezien daarvan zijn er redenen waarom God de mens zó geschapen heeft:
Laat die gedachte verre van u zijn! Nee, de mens heeft vrijwillig gezondigd, terwijl hij in staat was om níet te zondigen; en zo heeft hij zichzélf het verderf op de hals gehaald! Dat God hem niet de genade gegeven heeft om niet te kunnen zondigen, is gebeurd om de mens des te meer genade te geven en God een des te heerlijker eer. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt hierover: “De eerste vrije wil is geweest te kunnen niet-zondigen; de laatste zal zijn niet te kunnen zondigen.”
Het nut is dat wij daaruit leren dat God in geen geval de auteur van de zonde is geweest. Nee, Adam heeft gezondigd en dat is voortgekomen uit zijn eigen vrije wil. Hij was in staat om niet te zondigen als hij dat gewild had. Niemand heeft hem gedwongen of hem vanwege iets noodzakelijks ertoe gebonden het kwade te doen. Daarom is Adam niet te verontschuldigen.
Vervolgens weten wij nu dat onze staat en omstandigheden in de hemel veel zekerder en uitnemender zullen zijn dan Adams positie in het paradijs is geweest. We hebben in Christus veel meer ontvangen dan we door Adam verloren hebben. Door de vrije wil waarover de eerste mens beschikte, heeft hij zichzelf en al zijn nakomelingen in het verderf gestort. Maar door de genade die de mens op volkomen wijze uit Christus zal ontvangen, zal hij eeuwig leven en zich alleen aan Gods wil onderwerpen en zijn leven daarnaar inrichten.
Het was enerzijds een sterfelijk lichaam, want hij kon sterven zoals uit het verdere verloop ook wel gebleken is.9) Anderzijds was het toch ook onsterfelijk, omdat hij niet kon sterven als hij gehoorzaam gebleven was aan God. Dit kunnen we afleiden uit de woorden die God dreigend sprak: “Ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Genesis 2:1717 maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.); dat wil zeggen: hij zou de genade kunnen verliezen, de ziel zou van het lichaam gescheiden kunnen worden en hij zou kunnen worden beroofd van zijn heerlijkheid. Maar de ‘kinderen der opstanding’ zullen niet langer kunnen zondigen, en daarom zullen zij ook niet sterven.10)
Dat het sterfelijk was, heeft te maken met de natuurlijke conditie ervan. Het was namelijk samengesteld uit de vochtige aarde, en dus uit de vier oerelementen en de vier oersappen.11) Die hebben alle een natuurlijke neiging om tot verderf over te gaan. Denk aan de tekst: “Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3:1919 in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.).
Maar dat het lichaam ook de mogelijkheid had om niet te sterven, kwam niet door de gesteldheid van de natuur maar door de weldaad van de genade. God had de mens namelijk de genade beloofd dat hij niet zou sterven, als hij Zijn geboden gehoorzaamde. God had ervoor gezorgd dat de kleding en het schoeisel van de Israëlieten veertig jaar lang niet versleten raakte.12) Dan is het ook geen wonder als door diezelfde kracht de gehoorzame mens in een staat zou komen waarin hij zonder zijn krachten te verliezen oud zou worden.
Nee, want voor alles wat schadelijk was, werd hij bewaard door Gods voorzienigheid en door de bescherming van de engelen.13) En wat het gebrek aan voedsel betreft, God had veel vruchten gegeven die aan de bomen groeiden.14) Ziekten die zouden kunnen ontstaan door een verstoring in het systeem van de lichaamssappen, en ook mentale depressies werden belet door de oorspronkelijke gerechtigheid die elke afwijking tegenhield. Deze gerechtigheid hield het lichaam onderworpen aan de ziel en bracht blijdschap in het hart.
Tegen de ouderdom was de boom des levens gegeven en eveneens het overbrengen van de mens in een staat van heerlijkheid.
Ja, heel zeker! Daarom wordt ze ook juist de boom des levens genoemd. Er is hier sprake van een beeldspraak, waarbij het werk, het voorwerp genoemd wordt in plaats van de werkende oorzaak.15) Deze boom heeft ook sacramentele betekenis, want ze ziet op Christus, in wie het leven was16) en die ons leven is.17)
Er zijn geleerden die menen dat deze boom de mens door eigen kracht of door de kracht die God haar gaf, of door het uitstralen van een verborgen gezondheid van nut geweest is tegen alle zwakheid, ziekte en ouderdom. En ook zou hij de mens in het onsterfelijke leven behouden, als deze daarvan op bepaalde tijden gebruikmaakte. Daar lijken de woorden van de Heere ook op te wijzen in Genesis 3:2222 En de Here God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven.: Laat de mens “zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven.”
Anderen zijn van mening dat de boom alleen een sacrament van genade geweest is, waardoor de mens tot in eeuwigheid zou leven als hij erin had volhard om Gods geboden te houden. De boom zou dan alleen van nut geweest zijn ten aanzien van de onsterfelijkheid in zoverre de sacramenten datgene bevorderen waarvan ze een geheimenis, een sacrament zijn. Wij achten deze mening ook goed en te prijzen.
Jazeker, want met dat doel heeft God bomen in het paradijs laten groeien. En in Genesis 2:1616 En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten. wordt gezegd dat Hij voor de mens elk zaaddragend gewas en alle vruchten aan bomen heeft gegeven. Het doel daarvan is dat hij door het eten hiervan de gave van de onsterfelijkheid zou behouden.
De mens was ook geworden tot een levende ziel, evenals de dieren, maar dan zonder de noodzaak om te sterven.
Nee, maar hij zou uiteindelijk naar de hemel zijn gegaan zonder te sterven – sterven is een losmaken van de ziel van het lichaam – maar dan niet zonder de verandering die de apostel noemt in 1 Korintiërs 15:5151 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden. met betrekking tot de lichamen van de uitverkorenen die in de komende dag des Heren nog in leven zijn en van hier naar de hemel zullen gaan.
De dwaling van de pelagianen, die beweerden dat de mens gestorven zou zijn, ook al had hij niet gezondigd. Die mening gaat in tegen meerdere Schriftplaatsen.18)