Het woord ‘wet’ (lex) komt van ligando (binden), omdat de wet de mensen verbindt aan wie ze is opgelegd – óf tot werkelijke gehoorzaamheid óf tot straf. Het is ook mogelijk dat het woord van legendo (lezen) afstamt, omdat de wetten gewoonlijk in het openbaar worden voorgelezen. Ten slotte kan het woord ook verband houden met eligendo (kiezen), omdat de wet de norm aangeeft van wat men wil kiezen of verwerpen. In het Grieks kennen we het woord nomos (wet), alsof men bij vergelijking over een ‘nemer’ sprak, omdat de wet niemand het zijne afneemt maar juist ieder datgene geeft wat hem op basis van het recht toekomt.
Een leer of standpunt dat door God in het verstand van de mensen is ingeplant, en in latere tijd door Mozes aan ons is doorgegeven. Hierin worden zaken bevolen die heilig en rechtvaardig zijn, waarbij het eeuwige leven beloofd wordt onder de voorwaarde dat u al de geboden volbrengt, maar waarbij u met het eeuwige oordeel bedreigd wordt als u ook maar in het allerminste tekortschiet.3)
Er zijn verschillende namen en ook in verschillend opzicht. Als er bijvoorbeeld een vergelijking gemaakt wordt tussen de wet en het evangelie – en dat gebeurt vooral in hoofdstukken over de rechtvaardiging – geeft Paulus aan de wet geen al te fraaie namen. Dat gebeurt echter niet omdat de wet niet goed is, maar vanwege ons mensen. Paulus spreekt over de wet als een “tuchtmeester” en als “in verzekerde bewaring” zijn4), als een “slavenjuk”5) en als de “kracht der zonde”6). Ook zegt hij dat de wet “toorn bewerkt” die tot de dood leidt7), en hij typeert de wet als “zwakke en armelijke wereldgeesten”8), als “de bediening des doods en der veroordeling”, als de “letter die doodt”9), als het “bewijsstuk dat tegen ons getuigde”10) en ten slotte als “de bedeling die slaven baart”11). Maar de wet op zichzelf beschouwd als een leer die door God is ingesteld, wordt een heilige wet genoemd, een heilig en goed gebod12); er wordt dan over “levende woorden” gesproken13) en over “het gebod dat ten leven moest leiden”14).
God Zelf. Hij heeft de wet al vanaf de schepping in het verstand van de mens ingegeven. Daarna heeft Hij de wet op de berg Sinaï in stenen tafels gegrift en laten verkondigen.15)
De liefde tot God en de naasten. Zie Matteüs 22:37-3937 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. 38 Dit is het grote en eerste gebod. 39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf., waar we lezen: “Gij zult liefhebben de Here, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand”, en: “gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.”
Drie, de zedelijke wet, de ceremoniële wet en de burgerlijke wet waarop de rechtspraak berust. Zie Deuteronomium 6:11 Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de Here, uw God, bevolen heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om het in bezit te nemen.: “Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en de verordeningen die de Here, uw God, bevolen heeft.” En Romeinen 9:44 immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.: “Hunner [de Israëlieten] is (…) de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.” De eerste hebben de Joden met de heidenen gemeenschappelijk gehad en de laatste waren speciaal voor hen als – bij wijze van spreken – hun stadsrechten.
Dit is Gods gebod dat de norm inhoudt om godvrezend en rechtvaardig voor God te leven. Het gebod eist van alle mensen een volkomen en altijddurende gehoorzaamheid tegenover God, en het belooft het eeuwige leven aan hen die volkomen gehoorzaamd zullen hebben. Maar het bedreigt degenen die Gods wet niet volkomen hebben gehoorzaamd; zie hiervoor Leviticus 18:55 Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven: Ik ben de Here.: “De mens die ze [Gods inzettingen] doet, zal daardoor leven”.18) Zie ook Galaten 3:1010 Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.: “Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Ze wordt de zedelijke wet of de wet der zeden genoemd, omdat ze een voortdurende regel van leven is, waaraan ieders doen en laten zowel tegenover God als tegenover onze naasten moet voldoen, en ze is kort samengevat in de Tien Geboden.19)
Dat verschil is heel groot, want de menselijke wetten eisen of verbieden alleen uitwendige daden, en willen dat er maatregelen of richtlijnen genomen worden die alleen indirect hun invloed uitoefenen, en zo inwendig de gevoelens kunnen sturen en matigen naarmate de rede dat vereist. Maar de wet van God eist niet alleen uitwendige daden, maar ook een bekering van onze gehele natuur tot God; ze eist een absolute en volkomen gehoorzaamheid en een instelling van al onze gevoelens naar de eeuwige regel van Gods wijsheid, en ze wil geestelijke gevoelens die oprecht en zuiver met Gods wet overeenkomen. Paulus heeft daarvan gezegd in Romeinen 7:1414 Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.: “Wij weten immers, dat de wet geestelijk is.” En in Deuteronomium 6:55 Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. lezen we: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.” Exodus 20:1717 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is. zegt ons: “Gij zult niet begeren…”. Ook moeten we onze naasten liefhebben als onszelf.
Vervolgens houden de menselijke wetten ons alleen maar tijdelijke straffen voor, maar de zedelijke wet van God dreigt ons met Zijn eeuwige toorn en tegelijk ook met tijdelijke en eeuwige straffen.
Nee.
Waarom was het dan nodig dat de Tien Geboden werden afgekondigd?
Dat wordt gezegd in 1 Timoteüs 1:55 En het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.: “En het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.”
De wedergeborenen kunnen dat niet; dat leert de ervaring ons maar ook het getuigenis in de Schrift, zoals Jezus Sirach 7:21. en Spreuken 20:99 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart rein bewaard, ik ben rein van zonde?. In 1 Koningen 8:4646 Wanneer zij tegen U zondigen - er is immers geen mens die niet zondigt - en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, zodat men hen als gevangenen wegvoert naar het land van de vijand, ver of nabij. lezen we: “Er is immers geen mens die niet zondigt”; en David zegt in Psalm 143:22 ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig.: “Niemand die leeft, is voor U rechtvaardig.” Als Paulus in Romeinen 7:2121 Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig. over goede werken spreekt, zegt hij: “Als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig”; en in Filippenzen 3:1212 Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben. belijdt hij: “Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn.” Ten slotte getuigt ook de nieuwe Weg die ons gewezen is om hemelwaarts te gaan, namelijk Jezus Christus onze Here, het heel duidelijk, want Paulus zegt in Galaten 2:2121 Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet; want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven.: “Indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven.”
Nee, laat die gedachte ver van u! God eist van ons wat van Hem is en wat Hij ons eerst gegeven heeft. Hij had immers bij de schepping aan onze eerste ouders het vermogen gegeven om de wet te onderhouden. Het is als bij iemand die een ander geld leent; die laatste raakt dat geld door zijn slordigheid en dus door eigen schuld kwijt óf hij jaagt het erdoorheen. Hij kan het geld dus nu niet meer terugbetalen. De schuldeiser kan nu natuurlijk niet van onrechtvaardigheid beticht worden als hij het geleende geld terugeist van die man of van zijn erfgenamen.
We moeten tijden en personen onderscheiden. God heeft vóór de val geen onmogelijke dingen geboden aan onze eerste voorouders. En dat geldt ook voor de wedergeborenen voor wie het mogelijk is de wet door genade te houden. Zij kunnen dat namelijk in de eerste plaats door toerekening van de voldoening door Christus en door vergeving van de zonden. Het ‘einde’ of het doel van de wet is immers Christus tot rechtvaardiging van ieder die gelooft (Romeinen 10:44 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.). Ambrosius zei het zo: “Wie in Christus gelooft, heeft de volmaaktheid van de wet in zich.”
In de tweede plaats kunnen zij dat door vanwege de kracht van de Heilige Geest een nieuw leven te gaan leiden om te komen tot aan de mate van een goed geweten. Hierdoor kunnen zij volmaakt genoemd worden20), maar het is toch nog een ‘onvolkomen volmaaktheid’.21) In deze zin zijn de geboden van God niet zwaar,22) omdat ze weten de vergeving van de zonden te zullen ontvangen en omdat de Geest van het vernieuwde leven deze wil in de gelovigen werkt op zo’n manier dat ze een behagen hebben in de wet van God.23)
Maar het onderhouden van de wet is onmogelijk voor de mens die in zijn verdorven natuur door eigen kracht en eigen werken aan haar wil voldoen. De Schrift schrikt er ook niet voor terug om te zeggen dat het onderhouden van de wet een juk is dat de apostelen en de andere gelovigen niet konden dragen, evenmin als de kerk in de eerste tijd of de aartsvaders dat konden doen.24) En dit geldt werkelijk ook voor degenen die wedergeboren en gerechtvaardigd zijn.
Dat is van drieërlei aard, namelijk het weren of beteugelen van de zonde, het veroordelen ervan en het onderwijs eruit.
Het eerste gebruik is uitwendig, omdat het te maken heeft met het recht, de straf en het maatschappelijk nut. Dit gebruik is het ook waardoor zelfs een niet-wedergeboren mens van de zonde wordt weerhouden; dat komt door de vrees die er is voor straf en door de angst voor Gods wraak. Dat is nodig om het maatschappelijk leven van de mensen en de vrede te handhaven. De apostel houdt ons in 1 Timoteüs 1:99 wel wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars, voor onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en doodslagers. voor “dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars”. Met het eerste bedoelt hij te zeggen dat deze wet niet zozeer de rechtvaardiging of het oordeel van deze rechtvaardigen betreft, maar meer een eisend karakter heeft. Het is bij hen echter net als bij een moeder die haar kinderen vanzelf liefheeft en hun te eten en te drinken geeft. Ze hoeft daar door de wet helemaal niet toe gedwongen te worden, al is het wel waar dat de wet dit ook van haar eist.
Dit gebruik of effect van de wet is goed om ieder mens zijn taken en verplichtingen te laten verrichten en de goede gewoonten en manieren in stand te houden. Met dit laatste zijn farizeeërs en huichelaars overigens tevreden! Ten aanzien van dit gebruik van de wet zegt Paulus in Filippenzen 3:66 een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de gerechtigheid der wet onberispelijk. dat hij vóór zijn bekering ‘onberispelijk’ is geweest.
Het tweede gebruik ervan is dat het geweten van de mensen geraakt wordt. De wet ontdekt de zonde en ze straft en veroordeelt die. Ze brengt de mens voor Gods rechterstoel en onderwerpt hem aan het oordeel van de verdoemenis. Over dit gebruik van de wet lezen we in Romeinen 3:2020 daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen.: De “wet doet zonde kennen.” En in Romeinen 7:99 Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven. staat: “Ik heb eertijds geleefd zonder wet”, dat wil zeggen: zonder bezorgd te zijn, want ik voelde het oordeel van de wet niet. De tekst vervolgt dan: “Toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven”; dat wil zeggen: ik heb begrepen dat ik de dood en de verdoemenis waardig ben. Ten aanzien van dit gebruik van de wet wordt wel gezegd dat de wet toorn bewerkt,25) omdat ze Gods grimmige toorn aankondigt en als het ware uitroept dat wij aan de toorn van God zijn onderworpen. In 2 Korintiërs 3:77 Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest. lezen we dat de wet de bediening van de dood is. Dit houdt in dat de wet ons uit de kennis van de zonde doet inzien dat we de dood, dus de verdoemenis waardig zijn. Dat komt niet door een gebrekkige wet en de wet zelf heeft hieraan geen schuld – want zij is vanuit haarzelf goed en heilig – maar door het gebrek van onze verdorven natuur. De toetssteen is immers niet het goud zelf, maar alleen een steen die de toets aanlegt en zo het echte goud van het valse onderscheidt. De wet is dus niet de oorzaak van de zonde, maar een toetssteen die het onderscheid maakt tussen echt en onecht.26)
Dit gebruik van de wet dient ertoe om de aan zichzelf overgegeven goddeloze mensen te verschrikken, maar ook om hen die minder verhard in de zonde zijn vatbaar te maken en hen erop voor te bereiden hulp te zoeken en die in Christus te ontvangen. In dat verband wordt de wet een leidsman of tuchtmeester genoemd.27) Zo beschuldigde de wet alle mensen van ongerechtigheid, maar tegelijkertijd leerde ze ook dat de gerechtigheid in de beloofde Messias te zoeken was als ze niet verloren wilden gaan.
Een voorbeeld van deze functie van de wet zien we bij David. Nadat hij de bestraffing van Nathan had gehoord28); en Jesaja zegt: “Als een leeuw, zo verbreekt Hij al mijn beenderen” (38:1313 Dag en nacht geeft Gij mij prijs; tot aan de morgen zoek ik tot rust te komen. Als een leeuw, zo verbreekt Hij al mijn beenderen. Dag en nacht geeft Gij mij prijs.). [Op de Pinksterdag] luisterden de Joden naar de prediking van Petrus over Gods wet, en daarbij beschuldigde hij hen dat ze ondankbaar waren tegenover God en dat ze de onschuldige Christus gedood hadden. Dat was dus een schandelijke overtreding van beide tafels van Gods wet. Toen ze daarover diep getroffen werden in hun hart, vroegen ze aan de apostelen: “Wat moeten wij doen, mannen broeders?” Petrus antwoordt dan: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden”.29) Het is als bij ongebluste kalk; dat wordt door het water geactiveerd en door olie weer uitgeblust. Zo wordt de zonde die zich in allerlei situaties voordoet, door de wet juist des te erger, maar de angstige gevoelens van het hart dat door het oordeel van de wet geheel en al verslagen is, worden door de olie, dus door het horen van de troost van het evangelie, weer geheeld en tot rust gebracht.
Dit derde gebruik is van geestelijke aard, omdat het alleen diegenen betreft die door God wedergeboren zijn. Gods Geest onderwijst hen in het ware dienen van God en in het leiden van een rechtvaardig leven. In Ezechiël 20:1919 Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. wordt hierover gesproken: “Wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen.” Ten aanzien van dit gebruik prijst David ons de wet bijzonder sterk aan met heerlijke woorden van lofprijzing: “De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; (…) de bevelen des Heren zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod des Heren is louter, het verlicht de ogen”.30)
Ja, ook zij hebben met de wet te maken.
Dat is de wet ten aanzien van de kerkelijke gebruiken en de uitwendige voorschriften.
Deze wet had betrekking op uitwendige kwesties waardoor de burgerlijke en maatschappelijke zaken van de Israëlieten geregeld moesten worden. Het Israëlitische burgerlijk recht werd gehandhaafd door de burgerlijke overheden. Zij spraken zich uit over het onderscheid in bevoegdheden, over de verdeling van erfgrond en -goederen, de straffen voor misdadigers, de verdeling en het beheer van erfenissen, de handhaving van het recht bij de rechtspraak, de manier waarop huwelijken werden gesloten, het verlaten van elkaar als echtgenoten, de slavernij, de gang van zaken en de bepalingen in geval van oorlog, het oproepen van getuigen, het voorkomen van woeker, bepalingen om voor zijn broeder ‘zaad te verwekken’, straffen bij lastering, meineed, ontheiliging van de sabbat en van de ceremoniële bepalingen, oproer en burgerlijke opstandigheid, doodslag, geleden schade in materieel en lichamelijk opzicht, overspel, verkrachting, diefstal – kortom: de burgerlijke overheid sprak zich uit over alle overtredingen die begaan werden tegen elk van de tien geboden.
Ten aanzien van de rechtvaardiging moeten we weten dat er niemand rechtvaardig is of vanwege enig onderhouden van de wet tot het eeuwige leven wordt aangenomen.
Ten aanzien van het gehoorgeven aan de wet moeten we de verschillende aspecten van de wet onderscheiden. Ook de zedelijke wet kent twee aspecten, namelijk de geboden, dus de regel of het richtsnoer ten leven, met daaraan toegevoegd de beloften en de bedreigingen.
Ten aanzien van de regel ten leven wordt de wet wat de geboden zelf betreft niet afgeschaft, niet in dit en evenmin in het toekomende leven, want God eist een altijddurende liefde tot Hem en – ieder op eigen terrein – zijn medeschepselen. Wat dit betreft, zegt de Here Jezus dat Hij niet gekomen is om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen, en dat niet één jota of één tittel zal vergaan, eer de hemel en de aarde vergaat.41)
Maar ten aanzien van de toegevoegde beloften en bedreigingen zijn al de beloften van de wet vastgemaakt in Christus. De bedreigingen, de onverbiddelijke eis van de wet en de strenge uitvoering ervan gelden niet meer voor de wedergeborenen. Zie Romeinen 6:1414 Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.: “Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Zo ook: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn” (Romeinen 8:11 Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.). Nogmaals: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden” (Galaten 3:1313 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.). En ten slotte zegt Galaten 4:44 Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet. dat Christus onder de wet geboren is om hen die onder de wet waren, vrij te kopen. De niet wedergeboren mensen zijn echter aan de gehele wet en aan haar veroordeling en vonnis onderworpen, zoals Galaten 3:1010 Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. duidelijk maakt: “Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”
Ja, zij is niet meer van kracht, maar dan niet zozeer wat de diepere zin ervan betreft. Ze mag in de Schrift dus ook gelezen worden, want ze kan ons onderwijs geven over Christus Jezus; maar het uitwendig onderhouden van deze wet geldt niet meer. Daniël 9:2727 En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. zegt ons: “En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.” En Christus zegt in Matteüs 11:1313 Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe.: “Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe.” In Johannes 1:1717 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. staat: “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.” Daarom zijn de ceremoniën langs de weg van een openbaar besluit door de Heilige Geest in de vergadering van de apostelen te niet gedaan; zie daarvoor Handelingen 15:66 En de apostelen en de oudsten vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen. en verder. Ze kunnen nu ook niet meer opnieuw worden gepraktiseerd, want ze wezen op Christus, maar Hij is gekomen en heeft ze alle vervuld. Hij heeft het bewijsstuk van onze schuld uitgewist, “dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde” (Kolossenzen 2:1414 door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen.).
De ceremoniën waren plechtige instellingen die van onze schuld en onreinheid spraken. Maar in Hebreeën 10:1414 Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. staat: “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.” Dit is ook bevestigd door het scheuren van het voorhangsel van de tempel, toen Christus aan het kruis Zijn lijden onderging.42) Daarom zegt Paulus in Galaten 5:22 Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen.: “Indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen.”
In plaats van deze ceremoniële wet heeft Christus de bediening van twee sacramenten ingesteld, die in de christelijke gemeente moeten worden onderhouden. Dat moet gebeuren naar de richtlijn die Hij heeft ingesteld, en wel tot aan het einde van de wereld. Zie Marcus 16:1515 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. en verder, waar Christus het bevel geeft om heen te gaan in de wereld, daar het evangelie te verkondigen en te dopen die zullen geloven. En in 1 Korintiërs 11:2626 Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. staat: “Verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt.” Maar dingen die plaatselijk tot de gang van zaken behoren, heeft Hij in de vrijheid van de gemeenten gesteld.
Ja, in die zin dat geen enkele natie gehouden is om de burgerlijke wetten van het volk Israël te onderhouden. Het staat elke vorst vrij om al naar gelang plaats, tijd, personen en omstandigheden de manier en de vormgeving van de straffen zelf te bepalen. De burgerlijke wet verbindt namelijk alleen degenen aan wie ze gegeven is. De wet die voor een bepaalde tijd gegeven is, behoudt ná die tijd niet langer haar gezag; en zo is ze aan de Israëlieten ook slechts voor een zekere tijd gegeven. “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn” (Genesis 49:1010 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn.). Zo mag ook het woord van Christus Zelf worden opgevat dat hij in Lucas 16:1616 De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin. spreekt: “De wet en de profeten gaan tot Johannes”; met “de wet en de profeten” wordt namelijk de burgerlijke wetgeving die Mozes had ingesteld.
De burgerlijke wet [onder Israël] is dus een door de tijd begrensd recht geweest, en daarom worden de christenen niet gedwongen hun burgerlijke regering en wetgeving op dezelfde manier in te richten als dat onder het volk Israël gebeurde. Het is hun dus toegestaan om zich te voegen naar de burgerlijke wetten van hun volk, voor zover die overeenkomen met de wet die de natuur voorschrijft én met de Tien Geboden.43) “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil.”44) Bovendien heeft God de burgerlijke regering onder de wetgeving van Mozes in Israël door Zijn onverbiddelijk oordeel uitgeroeid.45)
Die burgerlijke wetgeving is niet afgeschaft voor zover het gaat om het wezen en het doel ervan, namelijk de natuurlijke en algemene gerechtigheid die afkomstig is van het goddelijk en natuurlijk recht. De algemeen geldende zedelijke wet zegt namelijk dat díegenen gestraft moeten worden die de menselijke gemeenschap in de war schoppen. Er moet immers oprecht naar vrede en rust gestreefd worden, waarbij recht en gerechtigheid gehandhaafd blijven.
Het evangelie is geheel verschillend van de wet. Daarover spreken we in het volgende hoofdstuk.
Verschillende dwalingen: