Inhoud

Christus

1. Wat betekent de naam 'Christus'?

Het betekent 'gezalfde' en komt van het woord chrio (zalven). Deze naam komt onder meer voor in Jesaja 45:11 Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten.: "Zo zegt de HERE tot Kores, Zijn gezalfde". Maar bij uitstek wordt deze naam toegeschreven aan de Zaligmaker van de wereld, die in het Hebreeuws messias genoemd wordt.1) "Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft, o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen" (Psalm 45:88 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft, o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen.). Hij is de [eeuwige] Koning, de enige Hogepriester en de [hoogste] Profeet die aan het menselijk geslacht beloofd is.2)

2. Is de naam 'Christus' aanduiding van zijn natuur of van zijn persoon?

Van zijn persoon, en dat naar zijn beide naturen. Het betreft immers een concrete naam.

3. Wat bedoelt u met een concrete naam?

[Concreet staat tegenover abstract. Waar een abstracte naam ziet op een afgezonderd deel van het geheel, bijvoorbeeld alleen op de goddelijke of alleen op de menselijke natuur van Christus, daar neemt een concrete naam de verschillende delen of naturen samen.] De naam 'Christus' duidt [dus niet op de goddelijke of op de menselijke natuur van Christus, maar op heel de persoon van] Christus. Ook de benaming 'Zoon van God' ziet niet alleen op zijn goddelijke natuur, maar op [heel] zijn persoon. Evenzo duidt de benaming 'Zoon des mensen' niet alleen op de mensheid, maar op de persoon van Christus. Anders is het dus met een abstracte naam. Die wijst wél op een afzonderlijke natuur, hetzij op de godheid, hetzij op de mensheid van Christus.

4. Welke dingen zijn vooral nodig om Jezus Christus te kennen?

Zijn persoon en zijn ambt.

5. Wie is Christus?

Hij is de eniggeboren Zoon van God, die uit zijn eigen liefde tot de mensen, voor zichzelf uit het zaad van de maagd Maria, gereinigd door de Heilige Geest, een lichaam geschapen en aangenomen heeft. Het betreft een echt menselijk lichaam, dat voor eeuwig persoonlijk en onlosmakelijk verenigd is met een redelijke ziel. Zo is Hij, terwijl Hij God bleef, waarachtig mens geworden, ons in alles gelijk, alleen behalve de zonde.

6. Welke dingen moeten wij vooral in aanmerking nemen als het gaat om de persoon van Christus?

Vier dingen, namelijk:

  1. dat Christus God is;
  2. dat Christus mens is;
  3. dat Hij theanthropos is, dat wil zeggen: tegelijk God (theos) en mens (anthropos) in één persoon.
  4. De manieren waarop in de Schrift gesproken wordt over de persoon van Christus.

7. Uit wat voor getuigenissen blijkt dat Christus God is?

Uit drie soorten getuigenissen, namelijk:

  1. uit duidelijke uitspraken van de Schrift, waarin de godheid van Christus wordt bevestigd;
  2. uit werken die uitsluitend toebehoren aan God;
  3. uit de eer en aanbidding die Christus door de heilige gelovigen en engelen gegeven wordt.

Noem enkele duidelijke Schriftplaatsen waaruit blijkt dat Christus God is.

In deze Schriftplaatsen wordt Christus ronduit God genoemd, en de naam Jahweh wordt Hem rechtstreeks toegeschreven. En dat dus niet figuurlijk, waarbij een teken genoemd wordt naar God en zijn tegenwoordigheid. Van dat laatste is bijvoorbeeld sprake in Exodus 171 De gehele vergadering der Israëlieten brak daarna op uit de woestijn Sin, trekkende van pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel des Heren, en legerde zich te Refidim, maar daar was geen water voor het volk om te drinken. 2 Het volk begon met Mozes te twisten en zeide: Geeft ons water, zodat wij kunnen drinken. Maar Mozes zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Wat stelt gij de Here op de proef? 3 En het volk dorstte daar naar water, het morde tegen Mozes en zeide: Waarom toch hebt gij ons uit Egypte gevoerd, om mij, mijn kinderen en mijn kudde van dorst te doen omkomen? 4 Toen riep Mozes luide tot de Here en zeide: Wat moet ik met dit volk doen? Nog een ogenblik en zij gaan mij stenigen! 5 Daarop zeide de Here tot Mozes: Ga vóór het volk uit en neem enige van de oudsten van Israël met u; neem ook de staf waarmee gij de Nijl geslagen hebt, in uw hand en ga heen. 6 Zie, Ik zal daar vóór u op de rots bij Horeb staan; dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israël. 7 Hij noemde die plaats Massa en Meriba, wegens de twist der Israëlieten en omdat zij de Here op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de Here in ons midden of niet? 8 Toen kwam Amalek en streed tegen Israël te Refidim. 9 En Mozes zeide tot Jozua: Kies ons mannen uit, trek uit, strijd tegen Amalek, morgen zal ik op de heuveltop staan met de staf Gods in mijn hand. 10 Jozua nu deed, zoals Mozes tot hem gezegd had en streed tegen Amalek; maar Mozes, Aäron en Chur hadden de heuveltop bestegen. 11 En wanneer Mozes zijn hand ophief, had Israël de overhand, maar wanneer hij zijn hand liet zakken, had Amalek de overhand. 12 Toen de handen van Mozes zwaar werden, namen zij een steen, legden die onder hem neer, zodat hij daarop kon gaan zitten; en Aäron en Chur ondersteunden zijn handen, de een aan de ene en de ander aan de andere zijde, zodat zijn handen onbeweeglijk bleven tot zonsondergang. 13 Zo overwon Jozua Amalek en diens volk door de scherpte des zwaards. 14 En de Here zeide tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en prent het Jozua in, dat Ik de herinnering aan Amalek onder de hemel volledig zal uitwissen. 15 Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: de Here is mijn banier. 16 En hij zeide: De hand op de troon des Heren! De Here heeft een strijd tegen Amalek, van geslacht tot geslacht. ten aanzien van het altaar,3) in Psalm 241 Van David. Een psalm. Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen. 2 Want Hij heeft haar op de zeeën gegrond en op de stromen gevestigd. 3 Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede? 4 Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. 5 Die zal van de Here een zegen wegdragen en gerechtigheid van de God zijns heils. 6 Dat is het geslacht van wie naar Hem vragen; die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob. sela 7 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. 8 Wie is toch de Koning der ere? De Here, sterk en geweldig, de Here, geweldig in de strijd. 9 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft ze, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. 10 Wie is Hij toch, de Koning der ere? De Here der heerscharen, Hij is de Koning der ere. sela. met betrekking tot de ark van het verbond4) en in Jeremia 331 Toen kwam het woord des Heren ten tweeden male tot Jeremia, terwijl hij nog in de gevangenhof opgesloten was: 2 Zo zegt de Here, die dat doet, de Here, die dat formeert, om het in vervulling te doen gaan, wiens naam Here is: 3 Roep tot Mij en Ik zal u antwoorden en u grote, ondoorgrondelijke dingen verkondigen, waarvan gij niet weet. 4 Want, zo zegt de Here, de God van Israël, aangaande de huizen dezer stad en de huizen van de koningen van Juda, die afgebroken zijn voor de wallen en voor het zwaard; 5 men komt om de Chaldeeën te bestrijden, om ze te vullen met de lijken der mensen die Ik in mijn toorn en mijn gramschap verslagen heb, en om al wier boosheid Ik mijn aangezicht voor deze stad verborgen heb: 6 Zie, Ik zal haar genezing schenken en herstel, Ik zal hen genezen en hun een schat van bestendige vrede ontsluiten; 7 ja, Ik zal een keer brengen in het lot van Juda en Israël en hen opbouwen als weleer; 8 Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waardoor zij tegenover Mij gezondigd hebben, en Ik zal hun vergeven al hun ongerechtigheden, waardoor zij tegenover Mij gezondigd hebben en van Mij afvallig geworden zijn. 9 Dan zal zij Mij tot een blijde naam worden, tot lof en eer bij alle volkeren der aarde, die van al het goede dat Ik aan hen doe, horen zullen; ja, zij zullen zich verbazen en verwonderen over al het goede en al het heil, dat Ik aan haar doe. 10 Zo zegt de Here: In deze plaats, waarvan gij zegt: Zij is verwoest, mens noch dier is er, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem die woest liggen, zonder mensen, zonder inwoners en zonder dieren, zal weer gehoord worden de stem der vreugde 11 en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, de stem van hen die zeggen: Looft de Here der heerscharen, want de Here is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid! terwijl zij lofoffers in het huis des Heren brengen; want Ik zal in het lot van het land een keer brengen, zodat het wordt als tevoren, zegt de Here. 12 Zo zegt de Here der heerscharen: In dit gebied, dat verwoest ligt, zodat er mens noch dier is, en in al zijn steden zal weer een weide zijn voor de herders die de schapen doen legeren; 13 in de steden van het Gebergte, van de Laagte en van het Zuiderland, in het land van Benjamin, in de omstreken van Jeruzalem en in de steden van Juda zullen de schapen weer onder de hand van de teller doorgaan, zegt de Here. 14 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik het goede woord in vervulling zal doen gaan, dat Ik over het huis van Israël en het huis van Juda gesproken heb. 15 In die dagen en te dien tijde zal Ik aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die naar recht en gerechtigheid in het land zal handelen. 16 In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem veilig wonen, en zó zal men het noemen: De Here onze gerechtigheid. 17 Want zo zegt de Here: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is; 18 en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen. 19 Het woord des Heren kwam tot Jeremia: 20 Zo zegt de Here: Indien gij mijn verbond aangaande de dag en de nacht kunt verbreken, zodat er geen dag en nacht meer zou zijn op hun tijd, 21 dan zal ook mijn verbond met mijn knecht David verbroken worden, dat hij geen zoon meer hebben zal, die koning is op zijn troon, en met de Levieten, de priesters, mijn dienaren. 22 Zoals het heer des hemels niet geteld en het zand der zee niet gemeten kan worden, zó talrijk zal Ik maken het nageslacht van mijn knecht David, en de Levieten, die Mij dienen. 23 Het woord des Heren kwam tot Jeremia: 24 Hebt gij niet gemerkt, wat dit volk spreekt: De twee geslachten, die de Here verkoren heeft, heeft Hij verworpen? En mijn volk verachten zij, alsof het in hun ogen geen volk meer is. 25 Zo zegt de Here: Indien Ik mijn verbond aangaande de dag en de nacht, de verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld, 26 dan zal Ik ook het nakroost van Jakob en mijn knecht David verwerpen, dat Ik uit zijn nazaten geen heersers neem over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob, want Ik zal een keer brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen. als het gaat om de stad Jeruzalem5).

Wat zijn de tweede soort getuigenissen?
Dat zijn werken die alleen aan God toebehoren en die aan Christus worden toegeschreven, zoals scheppen en behoeden, verlossen, de ongerechtigheden wegdoen, de harten doorgronden, verhoren, levend maken, oordelen. Ook wonderwerken die Hij op eigen kracht deed, zoals voorzegd in Jesaja 35:5,65 Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; 6 dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen; want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe., waarnaar Christus ons ook Zelf terugwijst,6), en waarvoor Hij ook zijn apostelen macht gegeven heeft7).

Verder worden aan Hem titels en eigenschappen toegeschreven die alleen de goddelijke natuur toekomen, zoals eeuwig, almachtig, oneindig, Koning der koningen, Heiland en nog veel meer, die allen bevestigen dat Hij van nature God is.

Wat zijn de derde soort getuigenissen?
De eer en godsdienst die aan Christus wordt gegeven, zoals het aanroepen en aanbidden en het in Hem geloven en op Hem hopen. Waarvan sprake is in de volgende Schriftplaatsen:

Deze teksten bevestigen dat Christus de waarachtige God is.

8. Waarom moest Christus als Verlosser God zijn?

Vooral om twee redenen:

  1. om de grootte van het kwaad waaronder het menselijk geslacht gebukt ging, dat door geen enkel schepsel kon worden weggenomen.
  2. om de grootte van het goed dat de mensen door niemand kon worden teruggegeven dan door God, die alleen waarlijk goed is.9)

Wat is de grootte van het kwaad?

Die bestaat in vier dingen:

  1. de zwaarte van de zonde;
  2. de grote en ontzaglijke last van Gods toorn;
  3. de heerschappij van de dood;
  4. de tirannie van de duivel.

Deze dingen kon niemand behalve God wegnemen, tenietdoen, verzoenen en overwinnen.

Wat is de grootte van het goed, dat door geen schepsel hersteld en teruggegeven kan worden ?

Het herstel van Gods beeld. Daarom is Christus ons van God geworden: "wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing" (1 Korintiërs 1:3030 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing.),10) welke dingen Hij niet slechts leert, maar ook verwezenlijkt en herstelt.11)

9. Waarom wordt Hij het Woord (logos) genoemd?

BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen. zegt: omdat Hij uit het Verstand is voortgekomen en het Beeld is van degene die Hem heeft voortgebracht, de Vader geheel vertonend. Zoals ook ons woord een weergave is van een hele gedachte.

Christus is, zoals Ignatius zegt, het eeuwige Woord dat reeds in de stilte [van het nog niet spreken] was.

Of zoals Ireneüs zegt: Hij is de uitlegger van de Vader, waarbij logos als het ware logoon (spreker) is.

Of omdat Hij degene is over wie gesproken is, die de Heere [in zijn spreken] beloofd heeft.

Of omdat Hij degene is die [scheppend] sprak, waardoor de dingen werden gemaakt.

10. Naar welke natuur wordt Hij het Beeld van God genoemd (Kolossenzen 1:15)?

Niet alleen naar zijn menselijke natuur, zoals van de mens wordt gezegd dat hij naar het beeld van God is geschapen, maar vooral naar zijn goddelijke natuur, die echter zichtbaar werd in het vlees.

Of voor zover God Zichzelf in Christus laat aanschouwen. Daarom wordt Hij ook genoemd "de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.). Als zodanig is Hij niet maar een vergankelijk beeld, maar een altijd blijvend beeld.

11. Hoe bewijst u dat Christus echt mens is?

In Genesis 3:1515 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. wordt aan het zaad van de vrouw beloofd, dat het de kop van de slang zou vermorzelen. In Genesis 22:1818 En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt. heeft God aan Abraham beloofd dat in zijn zaad alle volken zouden gezegend worden. In 2 Samuël 7:12-1612 Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. 13 Die zal mijn naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen. 14 Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen. 15 Maar mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik haar heb doen wijken van Saul, die Ik voor uw aangezicht heb weggedaan. 16 Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd. wordt aan David beloofd dat zijn zoon zou zitten op zijn troon en in eeuwigheid zou heersen. Jesaja 7:1414 Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.: "Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven." Bovendien toont de hele geschiedenis van het evangelie duidelijk aan dat Christus ontvangen is, geboren en besneden, en dat hij een echt lichaam en een echte ziel heeft gehad. Hij heeft gehongerd en gedorst, Hij heeft Zijn bloed gestort en is gestorven. Hij heeft alle eigenschappen en genegenheden van de menselijke natuur gehad, hoewel zonder zonde. Hij is zichtbaar opgevaren naar de hemel, vanwaar Hij ook zal wederkomen om te oordelen.

12. Waarom moest Christus echt mens zijn?

  1. De gerechtigheid van God vereiste dat de ongehoorzaamheid die in ons vlees was begaan, daarin ook zou geboet worden.
  2. Het moest ook met het oog op onze aanneming tot kinderen van God. De Zoon van God heeft onze menselijke natuur willen aannemen en onze Broeder willen worden en onze naaste en verwante, opdat wij, tot zijn leden gemaakt, kinderen van God zouden worden.12) Daarmee zou Hij het recht hebben om ons te verlossen en te rechtvaardigen. Hieruit vloeit de troost voort [die ons deel mag zijn] in allerlei verzoekingen. Daarom zegt de apostel in Hebreeën 2:16,1716 Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. 17 Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.: "Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen." En in Hebreeën 4:1515 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen.: "Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen."
  3. Tot slot moest het om ons te verzekeren van onze opstanding. Want omdat Christus ons vlees heeft aangenomen, opgewekt en onsterfelijk gemaakt en het bovendien in de hemel heeft gebracht, zullen wij op de jongste dag worden opgewekt krachtens de gemeenschap die wij met Hem hebben. En ons vernederd lichaam zal aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig worden gemaakt.13) 1 Korintiërs 15:21,2221 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.: "Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden."

13. Waarom zijn de Vader en de Heilige Geest niet in het vlees gekomen, maar alleen de Zoon?

  1. Omdat het zo moest zijn, dat de wereld verlost en alles weer opgericht zou worden door Degene door Wie alles geschapen is. Of dat de mens door Diegene van de dood zou verlost worden, door Wie hij geschapen was. En door Wie hij in het eeuwige leven zou zijn gebracht, als hij niet gezondigd had.
  2. Het zou ongerijmd zijn geweest als er twee Zonen zouden zijn geweest, de ene in de Godheid en de andere in de mensheid.
  3. Zo is het van eeuwigheid de raad van God geweest. Hij heeft Zich voorgenomen het menselijk geslacht zalig te maken door de [vleesgeworden] Zoon.

14. Hoe is Christus God en mens? Afzonderlijk of verenigd?

Verenigd, niet afzonderlijk.

Hoe is [zijn mensheid] dan verenigd [met zijn godheid]?
Niet slechts door inwoning, zoals God woont in de heiligen.
Ook niet alleen door overeenstemming, zoals de gelovigen één zijn in de Vader en de Zoon.
Niet door vermenging, zoals water en wijn gemengd worden.
Evenmin door samenvoeging, zoals twee planken samengevoegd worden.
En ook niet door samenstelling, waardoor uit twee dingen een derde entiteit ontstaat.

Maar door een persoonlijke vereniging. Die vereniging is allernauwst en onbegrensd. Zodat de godheid zelfs niet voor een deel aan de mensheid van Christus is onderworpen of meegedeeld. De menselijke natuur is door de Zoon van God alleen aangenomen in één en dezelfde hypostasis (persoon).14)

15. Wat betekent de persoonlijke vereniging in Christus?

Het betekent dat de persoon van de Zoon van God, die van eeuwigheid al een Persoon was, een zuivere menselijke natuur heeft aangenomen, die geen eigen persoonlijkheid bezat. En dat in de eenheid van zijn eigen Persoon, met behoud van de eigenschappen van beide naturen.

Of, zoals Paulus het beschrijft in Kolossenzen 2:99 want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk.: "want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk."

De vereniging van ziel en lichaam is hiervan wel een voorbeeld, maar het komt daarmee niet geheel overeen. Want bij de mens komt uit de natuur van de ziel en de natuur van het lichaam een derde natuur voort (uit de eerste twee gemaakt), die de menselijke natuur wordt genoemd. Maar in Christus wordt geen derde natuur gemaakt uit de goddelijke en menselijke. Beide naturen blijven zuiver en onvermengd.

Ook de vergelijking met gloeiend ijzer komt hiermee niet overeen, want de hitte en de gloed in het ijzer zijn slechts hoedanigheden, niet de substantie van het ijzer zelf. Daarom noemt de apostel Paulus dit terecht een groot geheimenis van het geloof.15)

16. Hoe is de vereniging tot stand gekomen?

Onvermengd, onveranderlijk, ongedeeld, onafscheidelijk. We belijden dat het onderscheid van de naturen door de vereniging niet is weggenomen. De eigenschap van elke natuur is geheel behouden. Beide naturen komen samen in één Persoon en in één zelfstandigheid. Zoals de synode van Chalcedon heeft gezegd.16) Want sinds het Woord onze menselijke natuur heeft aangenomen, heeft Hij die nooit meer afgelegd, zelfs niet in de dood. Dit wordt ook uitgedrukt in de volgende oude dichtregels:

Ik ben wat ik was, ik was niet wat ik ben, nu ben ik beide te zaam;
van beide afkomsten mij bekend, gij weet mijn Naam.

17. Met welke Schriftplaatsen kunt u bewijzen dat de goddelijke en menselijke natuur in Christus één en dezelfde Persoon betreffen?

18. Maar waarom zeggen Damascenus en Gregorius van Nyssa dat het vlees van Christus God is geworden?

Daarmee bedoelen ze niet dat zijn vlees in de goddelijke natuur is veranderd, maar verenigd is met de goddelijke natuur in één ondeelbare hypostasis (persoon). Ook doelden ze daarmee op de schenking van [goddelijke] gaven, waardoor de menselijke natuur van Christus - zonder zelf te worden opgeheven - alle schepselen te boven gaat.

19. Waarom moest Christus God en mens zijn in één en dezelfde Persoon?

  1. Om de mens met God te kunnen verzoenen, oftewel: om God en mens met elkaar te verenigen.
  2. Om een geschikte Middelaar te kunnen zijn tussen God en mens, vanwege zijn verwantschap met beiden.18)
  3. Om ons met God te kunnen verzoenen door zijn dood. Als God alleen had Hij de dood niet kunnen ondergaan, en als mens alleen had Hij de dood niet kunnen overwinnen.19)
  4. Omdat het werk van onze verlossing, volbracht in het vlees van de Zoon, een toereikende betaling zou zijn voor de zonde, waardoor een oneindig goed geschonden was. Want hoewel sommige handelingen specifiek voortkomen uit de goddelijke natuur en andere uit de menselijke, hebben ze allemaal een gelijke waarde en waardigheid, die ze ontlenen aan de goddelijke natuur. Zo maakt het vlees van Christus levend, omdat het het vlees is van zijn Persoon, die God is. En zo rechtvaardigt de gehoorzaamheid van de mens Christus, omdat het de gehoorzaamheid is van zijn Persoon, die God is. Evenzo verlost het bloed van Christus de kerk, omdat het het bloed van God is.20)

Over de manieren van spreken

20. Wat wordt bedoeld met de mededeling van eigenschappen?

Niet het overgaan van de eigenschap van de ene natuur naar de andere, noch een onderlinge vermenging, maar een toeschrijving door middel van een synecdocheEen stijlfiguur waarbij het geheel wordt aangeduid door een deel (of andersom). Voorbeeld: een gemeente met 100 zielen ('zielen' betekent hier 'mensen', met lichaam én ziel)., waarbij een deel wordt genomen voor het geheel. Het gaat hier dus om een manier van (s)preken.

In Christus is wel 'iets' en 'nog iets', namelijk zijn twee naturen, maar niet 'iemand' en 'nog iemand', want Hij is één Persoon. Wat in Christus dan ook de eigenschap is van de ene natuur, wordt niet toegeschreven aan de andere natuur, maar aan heel zijn Persoon, ook al wordt Hij daarbij wel genoemd naar de andere natuur, hetzij naar de goddelijke, hetzij naar de menselijke.
Want het is zoals Theodoretus zegt: "De eigenschappen van de naturen zijn gemeenschappelijk voor de Persoon, die de eigenschappen van beide naturen bezit." Of zoals DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. zegt: "De ene natuur deelt in wat van de andere natuur is, vanwege hun ongescheiden inwoning in een en dezelfde Persoon."

Het kan ook een manier van (s)preken zijn waarbij aan de ene Persoon van Christus gezamenlijk die dingen worden toegeschreven die horen bij elk van beide naturen. Aangezien Christus in twee volmaakte naturen bestaat, is Hij beide: volmaakt God en volmaakt mens. Daarom worden aan Hem terecht en wezenlijk zowel de eigenschappen van God als die van de mens toegeschreven.

Terecht wordt dus gezegd: God, of de Zoon van God, is geboren uit de maagd Maria, heeft geleden, is gekruisigd.21) En: God heeft Zich de Kerk verworven met zijn eigen bloed.22) Dit [zeggen we] niet op een absolute, directe en opzichzelfstaande manier (want God kan dit niet ondergaan), maar op een indirecte manier en met betrekking tot iets anders, [vanwege zijn andere natuur]. Want wat de eigenschap is van de ene natuur, namelijk ontvangen worden, geboren worden, gekruisigd worden en sterven wordt niet aan de godheid toegeschreven, maar aan de persoon die naar de andere (namelijk de goddelijke) natuur wordt genoemd. Het woord ‘Zoon van God’ of ‘God’ (wat het onderwerp van de zin is) is namelijk een concrete term, geen abstracte. Het duidt niet de goddelijke natuur aan, maar de persoon die God én mens is. Zo wordt terecht gezegd: de Zoon des Mensen, of Christus de mens, is eeuwig, almachtig, alomtegenwoordig, redt, wekt de doden op en geeft het eeuwige leven. En in Johannes 3:1313 En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen. staat: "Niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen." Dit wordt gezegd met het oog op de vereniging [van beide naturen], aangezien dezelfde Persoon tegelijk mens en God is. Want zoals God vanwege de eenheid de menselijke eigenschappen tot de zijne rekent, zegt Cyrillus,23) zo rekent de mens vanwege de eenheid de goddelijke eigenschappen tot de zijne. Dit is ook omdat ‘Zoon des Mensen’ een concrete term is die de ene persoon van Christus aanduidt, die uit een goddelijke en een menselijke natuur bestaat. En daarom is Christus overal geheel aanwezig (totus), maar niet in zijn geheel (non totum). Daarentegen is het goddeloos om te zeggen: de godheid van Christus is geboren uit de maagd en heeft geleden; of: de mensheid van Christus is eeuwig, alomtegenwoordig en almachtig. Want ‘godheid’ is een abstract woord dat alleen de Goddelijke natuur in Christus aanduidt, een natuur die volkomen vreemd is aan alle lijden. Het toeschrijven van de eigenschappen van de verschillende naturen [aan elkaar] is vanwege de hypostatische vereniging [van beide naturen in één en dezelfde Persoon] alleen geldig als het gaat om zaken die als een volledig en ondeelbaar subject worden aangeduid. Want zoals we niet zeggen: ‘het lichaam is de ziel’ of ‘de mens is de ziel’, zo zeggen we ook niet: ‘deze God (Christus) is het lichaam van Christus’ of ‘de ziel van Christus’, maar alleen: ‘God is mens’.

21. Is de mededeling van eigenschappen alleen spreekwoordelijk, of bestaat zij ook metterdaad?

Een dergelijke manier van spreken beschrijft de werkelijkheid. Want de Persoon, over wie door een synecdocheEen stijlfiguur waarbij het geheel wordt aangeduid door een deel (of andersom). Voorbeeld: een gemeente met 100 zielen ('zielen' betekent hier 'mensen', met lichaam én ziel). zowel de goddelijke als de menselijke namen, eigenschappen en werkingen gemeenschappelijk en gelijkelijk worden uitgesproken, die persoon bevat in zichzelf werkelijk en feitelijk alles wat de ware God en de ware mens toekomt. Het goddelijke komt Hem toe omdat Hij God is; het menselijke omdat dezelfde Persoon mens is, maar niet met betrekking tot beide naturen. Het is, zoals Cyrillus leert: het ene wordt gezegd met betrekking tot het andere. Anders zou de Eutychiaanse ketterij van de vermenging van naturen of eigenschappen worden geïntroduceerd, en zou de synecdocheEen stijlfiguur waarbij het geheel wordt aangeduid door een deel (of andersom). Voorbeeld: een gemeente met 100 zielen ('zielen' betekent hier 'mensen', met lichaam én ziel). als manier van spreken ophouden te bestaan.

22. Moeten de benamingen die betrekking hebben op het ambt van de verlossing worden toegeschreven aan een afzonderlijke natuur of aan de Persoon?

Aan de persoon. Zo is Christus naar zijn beide naturen Middelaar, Herder en Hogepriester, ook al houdt elke natuur daarbij zijn eigen kracht.

23. Wat is het effect van deze persoonlijke vereniging?

De schenking van de gaven waarmee de menselijke natuur in de Persoon van Christus is versierd. Daardoor gaat zij alle schepselen te boven in wijsheid, goedheid, heiligheid, macht, majesteit en heerlijkheid. De oudvaders noemden dit de vergoddelijking van het vlees, de scholastici een hebbelijke genade. Maar dat is beslist te onderscheiden van de mededeling van eigenschappen, die een wederkerige uitwisseling van eigenschappen betreft.

24. Hoeveel 'staten' kennen we van Christus?

Twee:

  1. De staat van zijn vernedering, waarin Hij vrijwillig de lasten, schande en kwellingen van onze zwakke natuur op Zich nam, en Zichzelf vernederde tot de dood aan het kruis, terwijl zijn godheid rustte, zoals Ireneüs zegt, opdat Hij gekruisigd kon worden en kon sterven.24)
  2. De staat van zijn verhoging, waarin zijn menselijke natuur na zijn dood niet de wezenlijke eigenschappen maar wel alle menselijke zwakheden heeft afgelegd. De menselijke natuur van Christus is tot de hoogste eer boven alle schepselen verheven en uitermate versierd, zonder te worden gelijkgesteld met zijn goddelijke natuur.

25. Welke dingen strijden tegen [deze leer]?

De ketterijen van:

  1. Macedonius en Valentinus, die beweerden dat Christus een hemels lichaam met Zich meebracht uit de hemel. Apelles zou Hem een lichaam van lucht en 'sterrenvlees' hebben gegeven, dat door de maagd Maria heenging als water door een kanaal. Zoals ook de wederdopers menen.
  2. De Manicheeën, die Hem een denkbeeldig lichaam toeschreven.
  3. Appolinaris, die ontkende dat Christus een redelijke ziel had aangenomen en stelde dat zijn godheid de plaats daarvan innam.
  4. Eunomius, die leerde dat Christus alleen mens was en slechts Gods Zoon genoemd werd door aanneming.
  5. De Ebionieten, die zeiden dat Christus geboren was uit het zaad van een man.
  6. Nestorius, die leerde dat er in Christus niet alleen twee naturen maar ook twee personen zijn. En dat zijn godheid zijn mensheid bijstond door een soort samenvoeging of combinatie, maar niet door een persoonlijke vereniging. Daarom ontkende hij dat Maria theotokos (Godbaarster) was, en beweerde hij dat door de joden alleen een mens [die] niet God [was] gekruisigd is.
  7. Eutyches, wiens dwaling tegenovergesteld is aan de voorgaande, want hij leerde dat de menselijke natuur na de vereniging begiftigd was met de eigenschappen van de godheid.
  8. De Monothelieten [of één-wil-drijvers], die stelden dat er in Christus slechts één wil was.
  9. De Ubiquitisten, die aan de mensheid van Christus de wezenlijke eigenschappen van de godheid toeschrijven, zoals de majesteit en alomtegenwoordigheid van de goddelijke natuur. Daarbij vergeten ze het gezegde: "Wie de eigenschappen wegneemt, neemt ook de natuur weg", en omgekeerd: "Wie de eigenschappen toeschrijft, schrijft ook de natuur toe". En als gesproken kan worden van een wezen [of een bepaalde natuur], dan ook van de wezenlijke eigenschappen die daarbij horen.

Over het ambt van Christus

26. Hoeveel ambten heeft Christus?

Hij heeft een drievoudig ambt, namelijk een profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt.25) Dit ambt oefent Hij uit naar zijn beide naturen.

27. Wat is zijn profetisch ambt?

Het is dat ambt, waarin Hij het evangelie - dat wil zeggen: de verborgen raad van de Vader over de verlossing van het menselijk geslacht - door het Woord, de Heilige Geest en de sacramenten aan de mens openbaart, zowel rechtstreeks als door de dienaren van het Woord.26)

Kunt u dat bewijzen?

Daarom wordt Hij een Herder27) genoemd, een Vredeverkondiger28) en een getrouwe getuige van God29). Dit ambt bedient Hij tot aan het einde van de wereld.30)

28. Wat is zijn priesterambt?

Het ambt waarmee Hij de Middelaar is tussen God en mensen,31) wat aan niemand anders toekomt dan aan Christus alleen.32)

Hoeveel delen heeft dit ambt?
Twee:

  1. voldoening, waarmee Christus de wet heeft vervuld en voor de zonden van de wereld volkomen heeft betaald. Ten aanzien daarvan wordt Hij de Verlosser genoemd, de Zaligmaker33) en het Lam of offer34).
  2. voorbede, waarmee Christus verlangt dat Zijn ene offer tot in eeuwigheid van kracht is bij God de Vader voor de verzoening van zijn uitverkorenen. Hij brengt onze gebeden tot de Vader en geeft ons de vrijmoedigheid tot Hem te naderen.

29. Naar welke natuur is Christus middelaar en priester?

Niet naar een van beide naturen afzonderlijk, maar zowel naar zijn goddelijke als naar zijn menselijke natuur. [En dat om de volgende redenen:]

  1. Omdat Hij in één en dezelfde Persoon zowel God als mens is.
  2. Omdat Hij naar de ordening van Melchizedek zonder vader en moeder is, want Hij is God.
  3. Omdat Hij, die God met de mens en de mens met God moest verzoenen, deel moest hebben aan beide naturen, zoals Irenaeus zegt: "Het was nodig dat de Middelaar tussen God en mensen, door Zijn verbondenheid met beiden, beiden tot vrede en eendracht bracht, en ervoor zorgde dat God de mens aannam en de mens werd teruggebracht tot God."
  4. Omdat de werken van de Middelaar verheven moeten zijn, willen ze welgevallig zijn voor God.
  5. Omdat niemand genoeg heeft kunnen doen behalve God, en niemand verplicht was genoeg te doen behalve de mens.

30. Was Christus niet al middelaar vóór zijn aanneming van de menselijke natuur?

Ja, want in de kennis, voorbestemming en aanvaarding [door God] werden de twee naturen als verenigd beschouwd. En bij Hem hebben gedane en toekomstige daden dezelfde status. Vandaar Hebreeën 13:88 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.: "Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid." En zoals van het Lam geschreven staat dat deze geslacht is vanaf de grondlegging van de wereld,35) zo kan ook gezegd worden dat Hij toen al voor zijn kerk bad om aanvaarding door de Vader.

31. Op welke manier doet de Zoon voorbede bij de Vader?

Als Persoon, maar dan wel in zoverre Hij mens is. De waardigheid en de aangenaamheid van zijn gebeden vloeien echter voort uit de voortreffelijkheid van de goddelijke natuur, die in Christus persoonlijk met de menselijke natuur is verenigd.

32. Hebt u een duidelijk bewijs voor Christus' priesterambt?

Psalm 110:44 De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek.: “De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek”, die een voorafbeelding van Christus was,36) zoals ook Aäron en Izaäk37) dat waren.

33. Kunnen de dienaren van het evangelie ook priesters genoemd worden?

Ja, maar slechts om twee redenen:

  1. omdat ze samen met de anderen Christus zijn toegeëigend en dus christenen zijn.
  2. omdat ze het evangelie onderwijzen en de mensen daardoor als een levend offer opdragen aan God. Daarom verklaart Paulus dat hij priesterdienst verrichtte toen hij de heidenen door het evangelie opdroeg als een welgevallige offergave, geheiligd door de Heilige Geest.38)

Nergens echter wordt de priesternaam in het Nieuwe Testament specifiek toegeschreven aan de evangeliedienaren, want Christus heeft geen [gelijkwaardige] medewerkers in zijn priesterambt.

34. Wat is het koninklijke ambt van Christus?

Dat is het ambt waarmee Hij naar zijn beide naturen, willens en wetens, alles leidt, bestuurt en regeert.

Kunt u een duidelijk bewijs geven voor dat ambt?

Hierom wordt Hij genoemd de eeuwige Koning39), Koning der gerechtigheid40) en Koning der koningen41).

In hoeveel opzichten wordt dit ambt bediend?

In deze wereld op twee manieren:

  1. In het algemeen, of met macht, waarmee Hij alle schepselen door zijn heerschappij regeert.
  2. In het bijzonder, of in genade, waarmee Hij op een bijzondere en voorname wijze zijn kerk regeert, beschermt en leidt, terwijl Hij haar op aarde rijk maakt en in de hemel verheerlijkt. Ten aanzien van dit ambt wordt Hij ook Koning genoemd:
    1. omdat Hij de kerk heeft vrijgemaakt, die door de satan was binnengevallen;
    2. omdat Hij het rijk van de duisternis heeft overwonnen;
    3. omdat Hij allen die tot Hem de toevlucht nemen, beschermt en zaligmaakt.

35. Wie zijn de burgers van het Koninkrijk van Christus?

De gelovigen, die naar Christus, hun koning, christenen42) worden genoemd en een koninklijk priesterschap43).

36. Wat zijn de weldaden of vruchten van dit genaderijk?

Gerechtigheid, vrede en blijdschap in de Heilige Geest,44) dat wil zeggen: vrede, vreugde, gelukzaligheid, licht en kennis van God. Deze dingen zijn hier [op aarde] begonnen, maar in de hemel of in het rijk der heerlijkheid volkomen. Hieruit blijkt dat dit koninkrijk niet werelds is, maar geestelijk, hemels en eeuwig.45)

37. Hoeveel onderdelen kent het koninklijke ambt van Christus?

Twee: de roeping en het oordeel.

  1. De roeping geschiedt door het Woord van de waarheid en is tweeledig:
    1. Met een algemene roeping Christus nodigt alle mensen in het algemeen tot het omhelzen van zijn evangelie. Daartoe heeft Hij de bediening van het Woord ingesteld.46)
    2. Met een bijzondere roeping roept en verlicht Hij zijn uitverkorenen tot kennis van Hemzelf. Dit doet Hij door de dienst van zijn dienaren en door de inwendige kracht [werking] van zijn Geest.
  2. Het andere deel van zijn koningsambt is het oordeel, dat Hij op tweede manieren uitoefent:
    1. In dit leven:
      1. over de uitverkorenen, enerzijds door hen te rechtvaardigen oftewel van zonden vrij te spreken, wat de taak van een rechter is; anderzijds door hen te beschermen tegen allerlei vijanden;
      2. over de verworpenen, door hen met tijdelijke straffen te straffen of hen door zijn Woord te overwinnen; ook door hun bijgeloof of valse godsdienst te verdrijven en de razernij van de satan en de goddelozen te bedwingen.
    2. In het toekomende leven, door zowel de uitverkorenen als de verworpenen voor zijn vierschaar te dagen en vonnis te vellen overeenkomstig zijn Woord:
      1. door de uitverkorenen te verheerlijken;
      2. en door de goddelozen te veroordelen tot de eeuwige straffen.

38. Aangezien het koninkrijk van Christus eeuwig is (Psalm 45:7), waarom zegt 1 Korintiërs 15:24 dan dat Christus op de jongste dag zijn rijk zal overgeven aan God en de Vader?

Dit47) wil niet zeggen dat Christus afstand doet van zijn koningschap, maar dat de wijze van bestuur zal ophouden die Christus gebruikt om zijn kerk in deze wereld te vergaderen en te bewaren.

39. Welke [leringen] zijn in strijd met de leer over het ambt van Christus?

  1. De dwalingen van de roomsen:
    1. over de macht van de paus, de kerken en concilies om nieuwe geloofsartikelen op te stellen en menselijke inzettingen en [zogenaamde] uitleggingen van de Schrift aan de kerk op te leggen;
    2. over de [zogenaamde] verdiensten van [goede] werken, genoegdoeningen en het misoffer, die zijn ingesteld in de plaats van het offer van Christus; en over het priesterschap en het offer (waarmee zij goddeloos zeggen Christus te offeren voor levenden en doden); en over de aanroeping en voorbede van de [gestorven] heiligen;
    3. over het primaat van de Paus en het stadhouderschap van Christus.
  2. De dwaling van de joden over een werelds koninkrijk van Christus.
1)
Johannes 1:42 – “Deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus.”
2)
Psalm 2:7 – “Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt.” Psalm 110:4 – “De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek.” Jesaja 61:1 – “De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis”.
3)
Exodus 17:15 – “Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: de Here is mijn banier.”
4)
Psalm 24:7 – “Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga.”
5)
Jeremia 33:16 – “In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem veilig wonen, en zó zal men het noemen: De Here onze gerechtigheid.”
6)
Johannes 10:15 – “Gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen.” Matteüs 11:4,5 – “En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie.”
7)
Matteüs 10:8 – “Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.”
8)
Romeinen 15:12 – “En verder zegt Jesaja: Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen.”
9)
Matteüs 19:17 – “Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden.”
10)
Kolossenzen 3:10 – “En de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper”.
11)
Lucas 1:77 – “Om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden”. 2 Korintiërs 5:21 – “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” Filippenzen 3:9 – “En in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof.”
12)
Galaten 3:26 – “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus.”
13)
Filippenzen 3:21 – “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.”
14)
Hebreeën 2:16 – “Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham.”
15)
1 Timoteüs 3:16 – “En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.”
16)
Zie de geschiedenis van Evagrius, Boek 2, Hoofdstuk 4.
17)
Johannes 2:9 – “Toen nu de leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was - en hij wist niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water geschept hadden, wisten het - riep de leider van het feest de bruidegom, en hij zeide tot hem”.
18)
1 Timoteüs 2:5 – “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus”.
19)
Hebreeën 2:14 – “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen”.
20) , 22)
Handelingen 20:28 – “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.”
23)
In 'Over de Vleeswording van de Eniggeborene', hfst. 16.
24)
Filippenzen 2:7,8 – “Maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.”
25)
Hebreeën 2:10 – “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken.”
26)
Johannes 1:18 – “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.” Efeziërs 4:10,11 – “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen. En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars”.
27)
Jesaja 40:11 – “Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden.” Johannes 10:11 – “Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen”.
28)
Zacharia 9:10 – “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.” Efeziërs 2:17 – “En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren”.
29)
Openbaring 1:5 – “En van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed”.
30)
Efeziërs 4:11 – “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars”.
31)
1 Timoteüs 2:5 – “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus”. Hebreeën 11:24 – “Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao's dochter”.
32)
Hebreeën 2:17 – “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.”
33)
Matteüs 1:21 – “Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden.”
34)
Matteüs 20:28 – “Gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” Galaten 3:13 – “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.”
35)
Openbaring 13:8 – “En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld.”
36)
Hebreeën 7:3 – “Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos.”
37)
Genesis 22:6-9 – “Toen nam Abraham het hout voor het brandoffer, legde het op zijn zoon Isaak, en nam vuur en een mes met zich mede. Zo gingen die beiden tezamen. Toen sprak Isaak tot zijn vader Abraham en zeide: Mijn vader, en deze zeide: Hier ben ik, mijn zoon. En hij zeide: Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer? En Abraham zeide: God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon. Zo gingen die beiden tezamen. Toen zij aan de plaats die God hem genoemd had, gekomen waren, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout, bond zijn zoon Isaak en legde hem op het altaar boven op het hout.”
38)
Romeinen 15:16 – “Om een dienaar van Christus Jezus voor de heidenen te zijn in de heilige dienst van het evangelie Gods, opdat de offergave der heidenen (Gode) welgevallig zou wezen, geheiligd door de heilige Geest.”
39)
Zacharia 9:6 – “Dan zal een bastaardvolk in Asdod wonen, en Ik zal de trots der Filistijnen uitroeien.”
40)
Hebreeën 7:2 – “Aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes”.
41)
Openbaring 17:14 – “Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen - en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.”
42)
Handelingen 11:26 – “En het geschiedde, dat zij een vol jaar in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden.”
43)
1 Petrus 2:9 – “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht”.
44)
Romeinen 14:17 – “Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.”
45)
Daniël 2:44 – “Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid”. Lucas 1:33 – “En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.” Johannes 18:36 – “Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.” 2 Korintiërs 11:4 – “Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel.”
46)
Matteüs 12:14 – “En de Farizeeën gingen heen en spanden tegen Hem samen ten einde Hem om te brengen.”
47)
Psalm 45:7 – “Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig, uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter.” 1 Korintiërs 15:24 – “Daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben.”