Geloof, in het Latijn fides, komt van fio, ik word. Want wat iemand gezegd of beloofd heeft, datgene ‘wordt’ of ‘geschiedt’. Soms is het actief van aard en uit het zich in daden; soms is het passief en heeft het een lijdelijke inslag. Degene die belooft, geeft en bewaart het geloof. En degene die gelooft of vertrouwt, heeft het geloof. Bij de Joden wordt het in verband met de vastheid en volharding van datgene wat genoemd en beloofd wordt, emunah genoemd dat afgeleid is van het woord aman – hij of het is waarachtig geweest. Daarvan is het voor ieder van ons bekende woordje “amen” afgeleid, met de betekenis: het zal waar en zeker zijn. De Grieken spreken over pistin, van de passieve werkwoordsvorm pepeismai, ik heb iemand iets doen weten en hem ervan overtuigd. Daarvan is peit homai afgeleid, ik word van iets op de hoogte gebracht, ik word ervan overtuigd en verzekerd, ik stem ermee in en ik geloof het vast. In Romeinen 8:3838 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten. wordt pepeismai gebruikt: “Ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomt, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere”. De actieve vorm van het woord is peithoo, ik raad of ik leer een ander, zoals in 1 Johannes 3:1919 Hieraan zullen wij onderkennen, dat wij uit de waarheid zijn en voor Hem ons hart overtuigen.: “voor Hem [zullen wij] ons hart overtuigen (peisomen). De mediale vorm ervan is pepoitha, ik betrouw, zoals in Romeinen 2:1919 en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn.: “U houdt u ervan overtuigd (pepoithas), dat gij een leidsman van blinden zijt”. In Filippenzen 1:1616 Dezen verkondigen de Christus uit liefde, daar zij weten, dat ik tot verdediging van het evangelie gesteld ben. wordt pepoithoos gebruikt, vertrouwende, dat is: zeker wetend, vertrouwend, ervan verzekerd: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” Het woord pistis (geloof) is oorspronkelijk verwant met toupeithein, onderwijzen of verzekeren. Hierdoor vindt Valla dat men het geloof heel goed een vaste overtuiging, een stellige overtuiging of een sterke bevestiging kan noemen. Van het woord pistis komt het werkwoord pisteuo: ik stem het toe, ik geloof, ik vertrouw. Het komt ook voor in een vers van Phocylidis:
Laoo me piste ùe, polutropos est in homilos
Dat wil zeggen: Geloof en vertrouw het volk niet, want het is een grillige massa mensen; het keurt iets goed en dan weer af.
We spreken van een mening of denkbeeld als het denken naar de ene kant overhelt, maar wel met de nodige vrees of twijfel dat de waarheid toch aan de andere kant te vinden is. En het weten brengt een krachtige erkenning met zich mee, maar wel op basis van bewijsvoering die daarvoor wordt gebruikt. De bewijsvoering zelf vormt dan de conclusie waardoor men iets weet. Maar het geloof is gebaseerd op gezag – als de zaak erom vraagt, aanvaardt het met zekerheid het Woord van God [als de waarheid] door de kracht van de Heilige Geest; ja, het steunt op het gezag van God zelf.
Verschillende dingen, die ook verschillende soorten geloof tot gevolg hebben.
Het heeft betrekking op iets anders, wat we vooral bij Paulus zien. Het heeft namelijk beetrekking op het voorwerp van het geloof. Je kunt niet zomaar zeggen wat ‘geloof’ is, behalve wanneer je duidelijk maakt waar het geloof betrekking op heeft, namelijk op de door God beloofde barmhartigheid om Christus’ wil.
Het wezenlijke voorwerp van het geloof, waarbuiten het geloof zich niet uitstrekt, is het Woord van God in het algemeen, beschreven in de boeken van de profeten en de apostelen. Hieruit komt het algemene geloof voort, waardoor we ervan verzekerd zijn dat de dingen die God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, waarachtig zijn. En dat niet vanwege de argumenten die ons verstand aandraagt, maar omdat we inwendig, in ons hart, door de Heilige Geest ervan verzekerd zijn dat ze door de waarachtige en almachtige God gegeven en bekendgemaakt worden. Door dit geloof weten en begrijpen we dat de wereld door het Woord van God tot stand is gebracht (Hebreeën 11:33 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.), en dat uit niets. Dat gaat tegen alle filosofen in die zeggen dat het onmogelijk is dat iets uit niets voortkomt, hoewel men juist uit het getuigenis van de natuur zelf wel kan begrijpen dat de wereld geschapen moet zijn. Dit geloof is de noodzakelijke vooronderstelling van het zaligmakende geloof, maar het maakt op zichzelf nog niet rechtvaardig. Van dit geloof spreekt de Heere in Jesaja 55:33 Neigt uw oor en komt tot Mij; hoort, opdat uw ziel leve; Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David.: “Hoor Mij”, dat is: geloof Mij, “en uw ziel zal leven”. Zie ook Johannes 20:3131 maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam., waar staat: “Deze dingen zijn geschreven, opdat u zult geloven.” Het Woord van God is niet alleen het voorwerp waarop het geloof zich alleen moet richten, maar het is ook de voet, waarop het staat en waardoor het gesteund en onderschraagd wordt. Het mag daarvan niet het geringste afwijken, want dan valt het tegelijk om. Daarom zegt Paulus in Romeinen 10:1717 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.: “Het geloof is uit het horen, en het horen door het Woord van Christus.” Daaruit trekken we de conclusie dat men niets tot de leer van het geloof en de godsdienst mag rekenen dat niet in het Woord van God te vinden is. Maar het allereerste, meest belangrijke en eigenlijke voorwerp van het geloof is de gekruisigde Christus met al Zijn genadegaven, en God de Vader in Christus. Hij wordt ons in het Woord en de sacramenten voorgehouden en alleen door Hem aan te nemen wordt men gerechtvaardigd. In 1 Petrus 1:2121 die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God. staat: “U, die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God.” Het gaat dus om de eigenlijke belofte van het Evangelie: de barmhartigheid van God uit genade, waardoor de zonden vergeven worden omwille van de Zoon, en waardoor degenen die geloven het eeuwige leven aannemen. “Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven”, lezen we in Johannes 6:4747 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.. En Galaten 3:1212 Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven. zegt: “Bij de wet gaat het niet om geloof.” Dit geloof in het bijzonder wordt het eigenlijke, zaligmakende en rechtvaardigende geloof genoemd. Door dit voorwerp van het geloof wordt het christelijke geloof ook onderscheiden van allerlei sekten en afdwalingen, die wel beweren dat ze in God geloven, maar niet in Christus.
Het kent er drie.
Het is een kennis, een toestemming, een vreugde over de genade die in het Woord beloofd is, en daarom is het dus ook een vast vertrouwen en een aannemen van de zaligheid die men door Christus ontvangt. Anders gezegd: het geloof is een ontwijfelbare kennis van Gods goedertierenheid ten aanzien van ons. Deze is op de genadige belofte in Christus gegrond, ze wordt in ons verstand door de Heilige Geest geopenbaard en in ons hart verzegeld. Nog weer anders gezegd: het geloof is een sterk verlangen van de wil of het hart, die voortkomt uit het kennen en erkennen van het verstand en uit de persoonlijke kennis waardoor wij ieder persoonlijk ons de gekruisigde Christus met al Zijn weldaden, die ons in het Woord en in de sacramenten worden voorgehouden, gaan toe-eigenen. Opnieuw anders gezegd: het geloof is dat instrument en middel waarmee een zondaar de gehele Christus met al Zijn weldaden aanneemt, Hem toe-eigent en met Hem verenigd door het leven gaat. In een poging het geloof aan te prijzen omschrijft de apostel het geloof in Hebreeën 11:11 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. als volgt: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.” Paulus probeert het geloof met behulp van een voorbeeld te omschrijven, en brengt dan het voorbeeld van Abraham, de vader van alle gelovigen, ter sprake. Hij zegt in Romeinen 4:20-2120 maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, 21 in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.: “Aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.”
Nee, want er wordt op een goede en zuivere manier gesproken over de verschijningsvorm van het geloof die tot uiting komt in woorden als “vaste grond” of “zekerheid” en “bewijs” als voorwerpen van het geloof, namelijk van de dingen “die men hoopt en niet ziet”. De schrijver vat het woordje hypostasis (zelfstandigheid of zekerheid) hier niet op als een persoon zoals in het geloofsartikel van de Drie-eenheid11), maar als een fundament, een basis en een rustpunt waar de gelovige ziel op rust, steunt en leunt. Daarmee geeft hij aan dat het geloof een vast en betrouwbaar bezit is van de dingen die ons door God beloofd zijn. Zo wordt het in Psalm 39:88 En nu, wat verwacht ik, Here? Mijn hoop, die is op U. verwoord: Mijn verwachting, mijn hoop (in het Grieks: hypsotasis-mou), dus mijn absolute vertrouwen is op U; ofwel: ik hoop op U. In Hebreeën 3:1414 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. (HSV) staat: “Wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond” – dus de verzekerdheid waardoor wij ondersteund worden – “tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” Sommigen leggen het uit als iets wat vaststaat of als een zelfstandigheid, omdat het geloof de dingen die er niet zijn, toch op een bepaalde manier voor aanwezig houdt alsof ze er zijn. Het geloof laat de dingen die men verwacht, er al zijn! Budeus legt het uit als kracht of vrijmoedigheid; in die betekenis wordt het in 2 Korintiërs 9:44 opdat niet, indien er Macedoniërs met mij zouden medekomen en zij u niet gereed zouden vinden, wij - om niet te zeggen: gij - in deze stellige verwachting zouden beschaamd worden. (SV, ed. 1988) gebruikt: “opdat wij niet in deze vaste grond (en hypostase) van het roemen” – dat wil zeggen: in dit vaste vertrouwen op onze roem over u – “zouden beschaamd worden”. Zie ook 2 Korintiërs 11:1717 Wat ik zeg, zeg ik niet naar de Here, maar als in onverstand, aangenomen, dat wij mogen roemen., waar het woord “roemen” afgeleid is van huphistamai, ik onderhoud, ik ondersteun, ik vervang, ik wijk en bezwijk niet voor hem die mij aanvalt. Daarom wordt een dappere soldaat die zijn vijand niet de rug toekeert maar hem tegemoet treedt en hem tegenstand biedt, een standvastige (in het Grieks: hupostaticos) held genoemd. Hier is ook het woordje hupostasis, vertrouwen of vrijmoedigheid, van afgeleid – een eigenschap waardoor iemand zonder vrees blijft staan en tegenover zijn vijand voet bij stuk houdt en hem opwacht. Deze heerlijke betekenis past heel goed bij het geloof, want in hem die gelooft, is kracht en volharding. Daarmee moet hij tegen het vlees ingaan en zegevieren over het verstand; hij moet ook weerstand bieden aan het geweten, aan de zonde, aan de toorn van God en aan alle andere dingen waardoor de geloofstoestemming waarmee hij alles beaamt, belet, verhinderd en bestreden zou worden. Met zo’n onverbrekelijk schild behoren we gewapend te zijn om alle vurige pijlen van de satan op af te laten ketsen en uit te doven (Efeziërs 6:1616 neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven.), en de wereld te overwinnen (1 Johannes 5:44 want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.). Het woord elenchus (bewijs) is geen weerlegging of correctie van iets, maar een zichtbaar teken – dat dus een zekerheid geeft waardoor het verstand, overwonnen door het goddelijk getuigenis, Gods beloften in volle zekerheid omhelst. Onder de woorden “der dingen die men hoopt en … niet ziet” wordt het Evangelie verstaan en alle dingen die in ons in het Evangelie worden uitgestald – de gemeenschap met Christus, de vergeving van de zonden, de rechtvaardiging, de opstanding en het eeuwige leven. Dat zijn immers de dingen die we hopen en niet zien – dingen die voor ons verstand ook helemaal niet geloofwaardig zijn. Zo zijn de geheimen van de zaligheid in zichzelf en vanwege haar aard niet te zien, maar we zien ze in het verstand en in de hoop; en aanschouwen ze in het Woord van God; zo houden we ze alsof ze nu al hebben plaatsgevonden en onder ons tegenwoordig zijn.
Er zijn geen verschillende vormen, maar er is één geloof; zie Efeziërs 4:55 één Here, één geloof, één doop.: “Eén Here, één geloof, één doop.” Het geloof is één, en dan niet wat de subjecten ervan betreft, want zo beschouwd zijn er wat aantal betreft net zoveel ‘geloven’ – of gaven van het geloof – als er gelovigen zijn. Maar het geloof zelf is en zal ook altijd één zijn in soort en vorm, dat wil zeggen: ten aanzien van datgene wat geloofd wordt en van het voorwerp waar het op rust. Dit voorwerp is namelijk geheel en al één, namelijk de genade en barmhartigheid die in Christus aan alle gelovigen vanaf het begin van de wereld is voorgehouden.
Dat is God, Die vrijwillig dus zonder daartoe gedwongen te worden het geloof werkt en het naar Zijn welbehagen uit genade schenkt aan degenen die Hij wil; zie Johannes 6:2929 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft.: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft.” In Handelingen 16:1414 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. lezen we dat God het hart van Lydia opende, “zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd”. Romeinen 12:33 Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. zegt dat God het geloof “elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld”; en in Filippenzen 1:2929 Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. lezen we: “Aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden.” De tweede oorzaak vormen de Zoon en de Heilige Geest, omdat – zoals ergens anders gezegd wordt – de werken van de drie-enige God die zich naar buiten richten, ondeelbaar zijn. Lucas 24:4545 Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen. maakt ons duidelijk dat Christus het verstand van de discipelen opende, “zodat zij de Schriften begrepen”. Hebreeën 12:22 Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. zegt: “Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs.” En in 2 Korintiërs 4:1313 Maar nu wij dezelfde Geest des geloofs hebben, gelijk geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook. staat dat “wij dezelfde Geest des geloofs hebben”, dat wil zeggen: het geloof dat we ontvangen door het inblazen en de gave van deze Geest. De medewerkers van God zijn de dienaren van het Woord, zoals 1 Korintiërs 3:55 Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft. duidelijk maakt: “Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie – namelijk door de prediking – gij tot geloof gekomen zijt.” De instrumentele of werkende oorzaak is het horen van Gods Woord, waardoor de Geest Zijn kracht in het werk stelt. Dat maakt Romeinen 10:1717 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. duidelijk: “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.” Daarom wordt het geloof een “vrucht van de lippen” genoemd, dat wil zeggen: van de woorden Gods.12) En in Handelingen 10:4444 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen, die het woord hoorden. lezen we: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden.” Vervolgens is er het zien en het gebruik van de sacramenten. God heeft de eredienst echter zó ingesteld dat men de kracht ervan beslist niet toeschrijft aan de dienaren, niet aan de woorden die zij spreken en niet aan de sacramenten. Zij doen namelijk niets anders dan deze dingen aan ons verstand voorhouden, maar de betekenis ervan wordt in Zijn besturing door God gebruikt. De kracht ervan komt immers alleen voort vanuit God13), want Hij alleen richt de mens weer tot het eeuwige leven op en Hij heeft hem ook tot dit leven geschapen. 1 Korintiërs 3:77 Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft. zegt: “Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, Die de wasdom geeft.” En in hoofdstuk 15:1010 Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. lezen we [dat de apostel zegt]: “Ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is”, of: die met mij geweest is. Zo is de stem van de prediker buiten ons aan Christus dienstbaar, die ons door de Heilige Geest van binnen aanspreekt. Daarom wordt het evangelie een “kracht Gods” genoemd.14) Jesaja 53:11 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? spreekt over “de arm des HEREN”, dat wil zeggen: een werktuig van God, dat de kracht heeft om zalig te maken.
Hij kan dat wel, zoals Hij dat eertijds ook in Paulus gedaan heeft, maar dat was niet naar Zijn gewone manier van handelen. Zo handelt Hij heel zelden; en dat moeten we ook niet wensen en evenmin moeten we ondoordacht beweren dat het zó zou moeten gebeuren. De altijd geldende toetssteen om te weten of het geloof uit God voortkomt, is namelijk dat het altijd met de profetische en apostolische geschriften in overeenstemming is.
In het geheel niet!
Nee, bij de een is die gave van het geloof groter, en bij een ander kleiner15); maar toch is bij niemand de gave van het geloof kleiner dan genoeg voor hem is en dan hij tot zijn zaligheid nodig heeft. God bestuurt het namelijk zo dat Hij degenen die meer strijd moeten accepteren en in wie Hij de heerlijkheid en de kracht van de wereld overvloediger voorhoudt, ook in overvloediger mate het geloof geeft. Dat is niet opdat deze laatsten méér zaligheid verwerven, maar opdat zij hun dienst waarnemen om Gods heerlijkheid in bijzondere mate te verklaren en daardoor ook tot hulp van de zwakken worden ingeschakeld.
Dat zegt de roomse kerk, maar ondertussen geeft men niet aan wat de wettige kenmerken van de kerk zijn. Zo bedriegt men de mensen onder een schone schijn, omdat er geen andere Kerk is dan die de stem van de enige Bruidegom hoort16). De roomsen prijzen ook het zogenaamde ‘ingewikkeld’ geloof17) sterk aan; dat ‘geloof’ onderzoekt niets en heeft geen kennis, maar het neemt aan wat de kerk gelooft en het maakt zich niet druk om ieder begrip afzonderlijk te begrijpen. Wij staan daar negatief tegenover, want het geloof is – om het eenstemmig te formuleren – een belijdenis van de waarheid18), waarbij we uitgaan van een heel duidelijk en overtuigend bewijs19). Het geloof is dus geen onwetendheid waardoor men door eerzucht gedreven naar de kerk gaat, maar een onverhulde kennis van God en Zijn welbehagen jegens ons; en van Christus, Die ons door de Vader tot gerechtigheid, heiliging en verlossing geschonken is. Deze kennis kunnen wij nergens anders uit verkrijgen dan uit het Woord van God. Daarom zegt Paulus in Romeinen 1:1717 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven. over het geloof dat men dit uit het Evangelie bewijst.
Als er sprake is van een geloof dat onomwonden is ten aanzien van misschien niet alle onderdelen van de Schrift in het algemeen, maar wel van de hoofdzaken die voor onze zaligheid nodig zijn – dan volgt daaruit dat het een wáár geloof is, dat ons de belangrijkste aspecten van het dienen van God bekendmaakt en ons voorhoudt om ijverig te zijn daarin van dag tot dag toe te nemen.
Ja, dat is werkelijk waar, want we zijn nog met veel nevels van onwetendheid omhangen en kunnen nog niet alle dingen goed begrijpen. Daarvan hebben we een voorbeeld in de discipelen van Christus, toen hun verstand nog niet ten volle was opgehelderd. We zien het ook in degenen die door de wonderen van Christus alleen maar diep werden getroffen, maar niet verder gekomen zijn dan dat ze erkenden dat Christus de beloofde Messias was.20) Dat geldt ook voor degenen die alleen de eerste beginselen van de godsdienst geproefd hebben. Van deze allen geldt dat hun ‘geloof’ tot hiertoe terecht een ‘ingewikkeld’ geloof genoemd mag worden. Het is echter ongerijmd om de grove onwetendheid over Goddelijke zaken en de ongevoelige botheid en onverschilligheid waarmee iemand het standpunt van de kerk aanvaardt over dingen die hem onbekend zijn – een ‘ingewikkeld’ geloof te noemen! Het is immers zo dat in Romeinen 1:1717 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven. gezegd wordt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven.” En in hoofdstuk 16:1919 Want uw gehoorzaamheid is bij allen bekend geworden. Over u verblijd ik mij dus, doch ik wil, dat gij niet alleen wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade. van deze brief wil de apostel dat men wijs is tot het goede, dat wil zeggen: in de kennis van de waarheid, en in een voorzichtig leven, waarbij men het goede omhelst en ver wegblijft van het kwade. Dan moet men ook niets hebben van het bedrog en de leugens van de valse profeten, en zal men ook tegen hen ingaan. Daartegenover moet men dan ook “onbesmet van het kwade” zijn. In 1 Korintiërs 11:2828 Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. staat dat ieder zichzelf moet beproeven, en in 2 Korintiërs 13:33 gij zoekt nu eenmaal het bewijs, dat Christus in mij spreekt, die te uwen opzichte niet zwak, maar onder u krachtig is. lezen we: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt.” Petrus zegt in 2 Petrus 1:55 Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis.: “Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis”, of ook wel het verstand. Hieruit blijkt toch wel dat de leer van het ‘ingewikkeld’ geloof een schandelijk verzinsel is.
Dat is de ziel van de mens. In het verstand23) berust zowel de kennis als de beoordeling en de toestemming op het Woord en de belofte van God; terwijl het aannemen en omhelzen daarvan in de wil en het hart is te vinden. “En de Here opende [Lydia’s] hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd” (Handelingen 16:1414 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd.). En in Romeinen 10:1010 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. staat: “Met het hart gelooft men tot gerechtigheid.”
Het geloof wordt niet aan alle mensen gegeven, want zij horen niet allemaal het Evangelie.24) En niet allen die het horen, ontvangen het in een gereinigd en zuiver hart, zoals geleerd wordt in de gelijkenis van de zaaier.25) Ook zijn ze niet allemaal aan het Evangelie gehoorzaam26), want Jesaja zegt in hoofdstuk Romeinen 53:1 – “”.: “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben?” Het geloof is dus niet iets wat alle mensen bezitten, maar alleen de uitverkorenen27). In Johannes 8:4747 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt. staat: “Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.” En in Handelingen 13:4848 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof.: “En allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof.” De apostel zegt tegen Titus: “Paulus, een dienstknecht van God, een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods…”. Uit dit alles mogen we concluderen dat het geloof voor ons een ontwijfelbaar bewijs is van onze verkiezing. Het is wel waar dat ook de verworpenen soms in Christus schijnen te geloven, wat ook wel van hen gezegd wordt, maar zij geloven slechts voor een bepaalde tijd. Daarvan leest men in Lucas 8:1313 Die op de rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig. en ook in Handelingen 8:1313 En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden., waar het over Simon de tovenaar gaat. Zij hebben wel tijdelijk de smaak van de hemelse gaven28), maar ze missen het levende en zaligmakende geloof. Ze worden namelijk niet begiftigd met de Geest der aanneming tot kinderen van God, om volmondig en met een volkomen vertrouwen te zeggen: “Abba, Vader” (Galaten 4:66 En, dat gij zonen zijt - God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.). Ze hebben niet meer dan een geveinsd en tijdelijk geloof.
Nee, en dan bedoel ik het geloof dat uit het gehoor is, omdat het Evangelie hun nog niet wordt gepredikt. Het is overigens wel duidelijk dat Christus in Matteüs 18:66 Maar een ieder, die één dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee. spreekt over de ‘kleinen’ die in Hem geloven – en dan gaat het niet over de leeftijd maar over de ootmoed. Hij spreekt in dit verband namelijk over hen die door woorden of werken geërgerd kunnen worden, iets wat bij kinderen niet kan voorkomen, omdat zij nog geen verstandelijke kennis hebben. Men kan echter niet ontkennen dat kinderen door Gods bijzondere voorzienigheid geleid kunnen worden en dat de uitverkoren kinderen ook enig zaad van geloof wordt ingestort.
Dat zou zoiets betekenen als het lichaam dat de gestalte van de ziel is, want ja, de ziel werkt door middel van het lichaam… Het is bovendien heel lachwekkend om het zo te zeggen, want een eigenschap is niet de gestalte van een andere eigenschap. En als het al mogelijk zou zijn, dan is het nog zo dat de liefde het geloof niet tot stand brengt, maar daartegenover het geloof de liefde. De liefde is immers een vrucht van het geloof. De liefde komt immers voort uit het geloof, en niet het geloof uit de liefde – “liefde [komt] uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof” (1 Timoteüs 1:55 En het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.). Men kan toch niet zeggen dat de oorzaak tot stand komt door het werk! Door de tekst in Galaten 51 Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen. 2 Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen. 3 Nogmaals betuig ik aan ieder, die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de gehele wet na te komen. 4 Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. 5 Wij immers verwachten door de Geest uit het geloof de gerechtigheid, waarop wij hopen. 6 Want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn, maar geloof, door liefde werkende. 7 Gij liept goed. Wie is u in de weg gekomen, dat gij aan de waarheid niet meer gehoorzaamt? 8 Die overreding kwam niet van Hem, die u roept. 9 Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur. 10 Ik voor mij ben van u overtuigd in de Here, dat gij geen andere mening zult hebben. Maar wie u in verwarring brengt, zal zijn straf hebben te dragen, wie hij ook zij. 11 Wat mij echter betreft, broeders, indien ik nog de besnijdenis predik, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is immers het aanstotelijke van het kruis van kracht beroofd. 12 Zij moesten zich maar laten snijden, die u verontrusten! 13 Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; (gebruikt) echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander door de liefde. 14 Want de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 15 Indien gij echter elkander bijt en vereet, ziet dan toe, dat gij niet door elkander verslonden wordt. 16 Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. 17 Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkander - zodat gij niet doet wat gij maar wenst. 18 Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet. 19 Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, 20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, 21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. 22 Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. 23 Tegen zodanige mensen is de wet niet. 24 Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd. 25 Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden. 26 Wij moeten niet praalziek zijn, elkander tartend, elkander benijdend. wordt dus het ware en levende geloof onderscheiden van het dode, onechte en onvruchtbare geloof – en wel door het bewijs, het effect of de vrucht ervan. Dat is immers reëel, krachtig en vruchtbaar, en het brengt goede werken voort. Het geloof wordt in Jakobus 2:2222 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken. niet als volmaakt aangeduid, alsof er niets aan ontbreekt. Zo lang Abraham immers leefde, heeft hij last gehad van het zondige vlees dat hij omdroeg; daarom moest hij ook steeds bidden: Heere, vermeerder het geloof in mij! Maar hier wordt gezegd dat het geloof door de werken volkomen wordt, in die zin – zoals de wijsgeren zeggen – dat de eerste daad door de tweede voltooid wordt. Het geloof – dat tevoren nog ‘leeg’ was – komt immers tot uiting door de werken. Het is zoals men van een boom zegt: de kwaliteit van een boom wordt bij wijze van spreken ‘voltooid’ als hij een aantal goede vruchten voortbrengt. Vanuit het resultaat of de vrucht oordeelt men immers over de oorzaak – en daarom lijkt het erop dat we mogen zeggen dat de evidentie van de oorzaak min of meer vermeerderd of verminderd wordt al naar gelang er ‘werken’ zijn als resultaat.
Het vertrouwen op Gods barmhartigheid om Christus’ wil, oftewel het vaste vertrouwen op en de volkomen zekerheid van de genade van God de Vader voor ons – zó dat het is alsof iemand in volle vaart naar de eindstreep van de loopbaan rent.
> Iemand is dus geen gelovige als hij er niet ten volle van verzekerd is dat God hem liefheeft, en als hij niet zó verzekerd is van zijn zaligheid, dat hij met vertrouwen stoutmoedig en luid durft roemen tegen de duivel en de dood, naar het voorbeeld van de apostel Paulus in Romeinen 8:3838 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten.: “Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods.” En vers 1616 Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. van dat hoofdstuk zegt: “Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.”
Ja, heel zeker, want David zegt in Psalm 31:2323 Terwijl ik in mijn angst dacht: ik ben verbannen uit uw oog - hebt Gij voorwaar mijn luide smekingen gehoord, toen ik tot U riep om hulp.: “In mijn angst dacht [ik]: ik ben verbannen uit uw oog.” Het gaat in de gang van het dagelijkse leven nooit zo goed met ons dat we vol geloof zijn, van alle ziekelijk wantrouwen verlost. Maar het geloof heeft deze onzekerheid of ongerustheid niet uit zichzelf; die wordt veroorzaakt door onze zwakte. Daarom zeggen we ook niet dat de uitverkorenen afvallen van het vaste vertrouwen dat ze hebben op Gods barmhartigheid. Dezelfde David zegt immers in Psalm 42:66 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!: “Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!” Het geloof is net als de palmboom: tegen elke zware last in werkt het zich naar boven en het laat niet toe dat het vertrouwen op Gods barmhartigheid wordt weggenomen. Daarom zegt Job in hoofdstuk 13:15.: “Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen.” En in Psalm 23:44 Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij. lezen we: “Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij.” Het is dus niet vreemd dat de gelovigen tegelijk verschrikt worden als ze zien op hun onwaardigheid en ijdelheid, en tegelijk heel gerust en getroost zijn, als ze in hun gemoed Gods goedheid, waarheid en almacht overdenken.
Zoals het geloof kan toenemen – wat de vraag “Geef ons meer geloof” uit Lucas 17:55 En de apostelen zeiden tot de Here: Geef ons meer geloof. duidelijk maakt – zo kan het ook afnemen en ernstig schade toegebracht worden. Door het gure weer van verschillende verleidingen kan het verdonkerd, overvallen en verzwakt worden. Ja, het verstand wordt ook in Gods heiligen net als bij dronkaards en kinderen weleens verduisterd en begraven. Denk aan David toen hij overspel bedreef, en aan Petrus toen hij Christus driemaal verloochende. Maar het geloof wordt toch nooit geheel en al weggenomen of uitgeblust; het merkteken en zegel van onze verkiezing ligt immers vast. Maar het is wel altijd nodig dat de gave van de volharding bij het geloof gevoegd wordt – een gave die ook uit de verkiezing voortvloeit. “Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk”, zegt Romeinen 11:2929 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.. Het is stellig waar dat Christus niet minder tot de Vader gebeden heeft voor de andere uitverkorenen of hun geloof nooit zou ophouden, dan Hij dat voor het geloof van Petrus heeft gedaan; zie Lucas 22:3232 maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.. Bovendien zegt de apostel in Efeziërs 1:13-1413 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid. dat wij, nadat wij geloofd hebben, ook verzegeld zijn met de Heilige Geest van de belofte, en dat deze Geest het onderpand is van onze erfenis totdat wij geheel en al verlost worden. En in Filippenzen 1:66 Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus. lezen we: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” Hoewel het geloof in de uitverkorenen dus klein en zwak is, kan het toch nooit geheel en al uit het hart worden weggenomen, omdat de Geest van God voor hen een zeker en ontwijfelbaar pand en zegel is van hun aanneming tot kinderen. Ten slotte: het geloof van de uitverkorenen wordt altijd tegenover het tijdgeloof geplaatst. Daaruit volgt dus dat het ware geloof de tijd verduurt.
Voor zover het Voorwerp van het geloof, namelijk Christus, voorgehouden wordt in het Woord en in de sacramenten, zal het geloof tenietgedaan worden als wij Hem bij ons in de hemel zullen hebben. Daarvan zegt de apostel in 1 Korintiërs 13:8-108 De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. 9 Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. 10 Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.: “Profetieën, zij zullen afgedaan hebben; kennis, zij zal afgedaan hebben. (…) Doch als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.” Het geloof zal voor ons niet meer nodig zijn als alle dingen voltooid zijn en alles volkomen werkelijkheid is geworden wat ons in dit leven voorgehouden wordt om te geloven en waarop we nu hopen. Maar als wij rechtstreeks en ronduit over Christus spreken zonder op het Woord en de sacramenten te letten, zal het geloof in Hem – of om het bescheidener te zeggen: de zaak waar het om gaat, namelijk de kennis en het aannemen van Christus – nooit ophouden. Die kennis zal in de hemel juist volkomen zijn door het aanschouwen van Christus Zelf zonder de dienst van het Woord. Ik zeg dus dat de kennis niet zal vergaan, maar juist volmaakt zal zijn. De manier waarop we die kennis verkrijgen, zal dan echter moeten wijken voor het aanschouwen van God Zelf. Dit is wat de apostel in 1 Korintiërs 13:1010 Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. het volmaakte noemt: “als het volmaakte komt…”.
Ja, want het meerdere of mindere van een substantie geeft geen verandering daarin. Ook het zwakke geloof ziet alleen op Christus en wijkt niet van Hem af. Daarom verwerft het wat de verzoening met God betreft, niet minder de vergeving van de zonden en het eeuwige leven dan het allersterkste geloof – al is het dan niet zo’n vast geloof en al geeft het ook minder vrucht. Daarom zegt Jesaja in hoofdstuk 42:3.: “Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven.” Dat betekent dat God de zwakken barmhartigheid wil bewijzen; en ook wil Hij de struikelende gelovigen versterken en degenen die maar een klein en aarzelend vonkje geloof hebben, koesteren en onderhouden. Uit Romeinen 14:1-31 Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om overwegingen te beoordelen. 2 De een gelooft, dat hij alles eten mag, maar de zwakke eet plantaardig voedsel. 3 Wie wèl eet, minachte hem niet, die niet eet, en wie niet eet, oordele hem niet, die wèl eet, want God heeft hem aanvaard. blijkt wel dat God degenen die zwak zijn in het geloof, toch aanneemt. En in 2 Korintiërs 12:99 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. lezen we: “De kracht [van Christus] openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.”
Het is in Gods uitverkorenen levend en krachtig.
In de eerste plaats door de gevoelens in het hart. En in de tweede plaats door de daden die het geloof in de gelovigen tot stand brengt. Het zijn gevoelens of genegenheden die in het hart van de gelovigen door het aannemen van Christus met al Zijn weldaden door het geloof worden ontstoken. Dat zijn:
De daden barsten als het ware vanuit de innerlijke gevoelens naar buiten, zoals godsvrucht of vroomheid, rechtvaardigheid, dankzegging, aanbidding35), belijden en getuigen (dus een oprecht en openlijk uitkomen voor Christus, wat gebeurt door het hart, door het spreken en door de levenswandel36)), vrede en eensgezindheid in de Heere met alle mensen, welwillendheid ook tegenover al onze vijanden, en dus een nieuwe gehoorzaamheid (want een goede boom draagt goede vruchten37)), en ten slotte een goed geweten, een geheiligde zorgzaamheid, getrouwheid en ijver in zijn beroep en een gemoedsgesteldheid die met het zijne tevreden is38).
Die vruchten zijn vele, en wel om de volgende redenen:
Het doel is op twee zaken gericht: ten aanzien van ons, is dat de zaligheid van onze ziel, zoals 1 Petrus 1:99 daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen. staat: “Daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen”, en het eeuwige leven49); en ten aanzien van God is dat Zijn eer en heerlijkheid.
Wat het innerlijk van de mens betreft, gebeurt dat door het vleselijke verstand; door allerlei twijfels die zo nu en dan in het hart van de mens opkomen, veroorzaakt door verkeerde voorstellingen van de leer; door de listige streken van de duivelen50); door ketterijen51); door het twisten van predikanten in de kerk; door ontrouw van de broeders; door het ongecontroleerd toelaten van allerlei zondige praktijken; door de voorspoed die de goddelozen hebben52); door het klein getal van de gelovigen; door het gebrekkige van de gemeente en haar onderdrukking; door de afval van velen die het geloof vaarwel zeggen; door de beproeving die ontstaat vanuit het lang uitblijven van [de vervulling van] Gods beloften; door de waarschuwingen met betrekking tot de toorn van God over onze ongerechtigheden; door het gemene lachje van spotters die vragen: “Waar blijft de belofte van zijn komst?” (2 Petrus 3:44 en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is.) AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt van al deze dingen: “God laat ze toe, opdat degenen die dit horen en zien, beproefd worden en zij zich afvragen hoe het geloof in God in hun leven werkzaam is. Wat het uitwendige leven betreft, zijn die beproevingen er door het kruis-dragen in dit leven, waarbij men als goud door het vuur beproefd wordt. Het oefenen van lijdzaamheid onder het kruis, samen met het aanroepen van God in de verwachting dat Hij zal verlossen is als het ware een beproeving van het geloof waarbij het gaat om de vraag of het een waarachtig geloof is of niet53) – zoals we dat in Job zien54). Over deze beproeving zegt Jakobus in hoofdstuk Job 1:12 – “En de Here zeide tot de satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen.”: “Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen.”
Het profijt of nut van het geloof is gedurende al de jaren van ons leven heel groot. Want het geloof is het éne ding dat nodig is volgens Lucas 10:4242 maar weinige zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen.. En Hebreeën 11:66 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. zegt ons: “Zonder geloof is het onmogelijk Hem [God] te behagen.” Hierdoor verheffen we ons niet in een tijd van voorspoed, laten we de moed niet zakken in tegenspoed en gaan we door de dood heen voort tot in het eeuwige leven.
Het geloof houdt in de Schrift soms standvastigheid en waarheid in voor wat betreft het trouw vasthouden aan woorden, daden en met elkaar gesloten verbonden. Het wordt dan zowel in actieve als passieve zin opgevat. In die betekenis worden degenen die hun woord houden, trouw zijn in hun beloften en de hun opgelegde taak trouw verrichten, ook gelovigen genoemd. Dat zien we in Lucas 23:4242 En hij zeide: Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt. verwoord: “Wie is dan de trouwe, de verstandige rentmeester …?” En ook in hoofdstuk 16:1010 Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw. En wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig.: “Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw.” In passieve zin geldt het als men iemand als trouw en oprecht ziet en als iemand die men mag vertrouwen, die een betrouwbaar en geloofwaardig woord spreekt en ook een betrouwbaar mens is.55) Maar als men spreekt over de rechtvaardiging, worden de gelovigen zo genoemd in de passieve zin van het woord. Zij zijn mensen die Christus, de Zaligmaker, als gelovigen in Christus Jezus (Efeziërs 1:11 Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die [te Efeze] zijn.) door het geloof hebben omhelsd; zie ook Handelingen 10:4545 En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort., waar gesproken wordt over “gelovigen uit de besnijdenis”.
De hoop en de liefde, die ook gaven van de Heilige Geest zijn.56)
Het geloof is een kennen en aannemen van Christus, Die ons aangeboden wordt en als het ware aanwezig is in het Woord en in de sacramenten. De hoop is echter een verwachten van Christus, Die in het hiernamaals volkomen zal worden geopenbaard met al Zijn weldaden. Anders gezegd: de hoop is een verwachten van de dingen die het geloof gelooft, omdat die door God waarachtig beloofd en toegezegd zijn. Het geloof gelooft dus dat God waarachtig is, en de hoop verwacht dat Hij Zich altijd aan ons bewijst. Het geloof gelooft het eeuwige leven dat ons gegeven is, en de hoop verwacht het totdat het aan ons geopenbaard wordt. Het geloof is de basis, waar de hoop op rust, en de hoop voedt en onderhoudt het geloof. De woorden ‘geloof’ en ‘hoop’ worden dan ook vaak verwisseld, en dat vooral vanwege de innige verbinding en verwantschap die er is in het gebruik van deze woorden57). Luther zegt: “Het geloof kijkt naar het woord van het voorwerp, en de hoop naar het voorwerp van het woord.” Vervolgens is er het geloof dat ontvangt, terwijl de liefde voortkomt uit het geloof en niet het geloof uit de liefde. Het geloof maakt ons kinderen van God58), de liefde bewijst dat we het zijn59). Het voorwerp van het geloof is Christus met al Zijn weldaden, die ons in het Evangelie worden voorgehouden; maar het voorwerp van de liefde is God en de naaste60). Bovendien blijft het geloof alleen van stand in deze wereld, terwijl het in het eeuwige leven verwisseld zal worden in een volkomen kennen van God, terwijl de liefde in deze toekomende wereld juist het allersterkst zal zijn en tot volkomen bloei zal komen.61) Ten slotte wordt de meeste van deze drie deugden de liefde genoemd.62) Dat geldt ten aanzien van het gebruik, want de liefde heeft betrekking op onze naasten, terwijl de beide andere deugden niet gelden buiten de persoon om van hem die gelooft en hoopt.