Het zijn voltooide daden, dus de resultaten van de daden die voor een bepaald doel bestemd of geschikt zijn. Men kan denken aan een huis, dat het resultaat is van hen die het bouwden. Men kan ook denken aan de daden zelf, zoals het opbouwen van het huis. We noemen het aanroepen van God, het liefhebben van de naaste, en het geven van milde gaven.
Theologisch en dus niet filosofisch gesproken, is het een uitwendige of inwendige daad die in overeenstemming is met Gods wet en wil. “Indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden” (Matteüs 19:1717 Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden.), “opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” (Romeinen 12:22 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.).
Vanwege de werkzame oorzaak zijn het vruchten van de Geest. Als op het instrument gezien wordt, noemen we ze vruchten van het geloof. Gelet op de vorm, zijn het werken der wet. En als we naar hun aard kijken, noemen we ze goede werken of goede vruchten.
Het woord ‘deugd’ wordt in de filosofie op een al te hoogmoedige manier gebruikt. De filosofen verstaan daaronder namelijk een bewust gekozen manier van doen en denken, een sterke en besliste wil samen met een natuurlijke aanleg en animo om goed te doen en te zijn. De benaming ‘goede werken’ is daarentegen veel duidelijker, want deze werken hebben niet alleen op de uitwendige maar ook op de inwendige daden van de wil betrekking, voor zover ze met Gods Woord overeenkomen. Wel moet gezegd worden dat de neigingen daartoe nog maar zwak zijn.
Twee; er zijn er die zich vanwege onze positie richten op God, en er zijn er die onze plicht tegenover onze naasten duidelijk maken.
De eigenlijk werkende Oorzaak ervan is de Heilige Geest van Christus, die we door het geloof hebben aangenomen. De Geest is het, die het verstand in ons werkt, en de wil, en die onze leden, die geheel en al van God waren afgeweken, door het Woord verlicht, verandert en vernieuwt, en zo bestuurt, dat wij Gods wil, die we kennen uit Zijn Woord, gaan gehoorzamen. “Want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in uw werkt” (Filippenzen 2:1313 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.). “Zonder Mij kunt gij niets doen”, zegt Christus in Johannes 15:55 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.. En David zegt in Psalm 51:1212 Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest.: “Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest.” Daarom zijn het ook vruchten van de Geest,1) en dus niet van de vrije wil, tenzij dan voor zover die wil door de genade is vrijgemaakt. De middellijke oorzaak en oorsprong van de goede werken zijn de natuurlijk-menselijke vermogens van de ziel: het verstand, de wil en de genegenheden, maar dan alleen voor zover ze door de Geest gedeeltelijk herboren zijn. Onze vernieuwde geest is tot stand gekomen door de invloed van de Heilige Geest, die de Geest van Christus wordt genoemd. Maar ons vlees wordt gevormd door alles wat er aan verdorvenheid nog in ons is. Die twee vormen de nieuwe en de oude mens. Ze hebben in onze ziel nog geen verschillende woonplaats en ze werken ook niet elk apart. In alles zijn ze nog met elkaar vermengd. Toch komen die beginselen van vlees en geest, die zo geweldig tegen elkaar strijden, niet door onderlinge overeenstemming tot een gemengd werk. Nee, ze strijden tegen elkaar, wanneer ze, ieder apart, samenkomen als hetzelfde werk wordt gedaan. De een vecht tegen de ander en door die onderlinge strijd komt er een gemengde daad tot stand. Dat gebeurt dus niet door een onderlinge overeenkomst, maar juist door elkaar te bestrijden. Het wezen van die daad is dus een vrucht van de geest of van het vlees. De instrumentele oorzaak is het geloof; en dan niet vanwege de kracht of het vermogen ervan, maar voor zover het zijn Voorwerp, namelijk Christus, daadwerkelijk aanneemt. Daardoor vernieuwt de Heilige Geest ons en schept in ons het willen en het doen. Dus als het geloof de moeder of oorsprong van de goede werken wordt genoemd, wordt de eigenlijke werkende Oorzaak in beeldende, metonymische zin aangeduid door de instrumentele oorzaak. Het evangelie, dat wil zeggen: de verkondiging van de evangelische leer, wordt in Romeinen 1:1616 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. “een kracht Gods tot zaligheid” genoemd. Dat wordt ook zo gezegd, omdat het geloof en de goede werken door een niet te scheiden band met elkaar hecht verbonden zijn en met elkaar samenhangen. Zonder het geloof is het immers onmogelijk om God welgevallig te zijn.2) “En al wat niet uit geloof is, is zonde” (Romeinen 14:2323 Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde.). Daarom worden alle goede werken uit het Oude Testament aan het geloof toegeschreven.
Goede werken komen neer op de zaken die in de zedelijke wet van God beschreven worden. “Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat” (Filippenzen 4:88 Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat.).
De vorm of gestalte van de zonde of van een goddeloze daad komt uit in de ongerechtigheid en het afwijken van Gods wet. Evenzo is de gerechtigheid en de overeenstemming van onze daden met Gods gebod de gestalte waarin de goede werken uitkomen. De tradities, de inzettingen en de geboden die kerken zichzelf opleggen, zijn dus niet het richtsnoer of de regel van de goede werken. Dat richtsnoer wordt alleen door Gods Woord gevormd, en daaraan mag men niets toedoen of afdoen.3) Ook mag men alles wat alleen maar gebaseerd is op de wil van mensen, niet rekenen onder de goede werken die voor God gelden. Zie Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.” En Ezechiël 20:1818 Toen zeide Ik tot hun zonen in de woestijn: Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden. zegt: "Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet (…) Ik ben de HERE, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen."
Dat zijn werken die gedaan worden vanuit een waar geloof, naar de norm van Gods wet en alleen tot Zijn eer.5)
Alleen zij die wedergeboren zijn. De wet van God eist immers alleen maar een fontein van oprechtheid in ons hart.6) Daaruit komt de hoogachting voor de eer van God voort. Hoewel het werk van een niet-wedergeboren mens wel heel mooi lijkt, kan het toch – werkelijk waar! – in eigenlijke zin geen goed werk genoemd worden. Dat wat goed is, wordt namelijk niet door hem gedaan. Dat wil zeggen: het wordt niet uit het geloof en tot Gods eer gedaan. Daarom is het geen ‘levend’ maar een ‘dood’ werk. Het is niet meer dan een vijgenblad,7) dat de inwendige gebreken alleen maar toedekt. Een slechte boom kan geen goede vruchten dragen, zegt Matteüs 7:1818 Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen..8) Alles wat gedaan wordt door iemand die onrein is, is ook onrein.9) De hier bedoelde werken kunnen overigens wel goed genoemd worden in het [burgerlijke] gebruik, maar niet in de dienst [van God]. Maar een mens die wedergeboren is en daardoor vanuit het geloof ten dele een oprecht hart gekregen heeft, is ten dele in staat om naar de maat van de door hem ontvangen oprechtheid van hart goede werken te doen.
Hij wordt ‘godvruchtig’, dat is godzalig en godvrezend, genoemd in Titus 1:2 – “In de hoop des eeuwigen levens, dat God, die niet liegt, vóór eeuwige tijden beloofd heeft, terwijl Hij te zijner tijd zijn woord heeft openbaar gemaakt in de verkondiging”.. Zo was hij dus, vóór hij de doop ontving, tot de kennis van de ware God bekeerd. Hij was dus niet geheel zonder het geloof in de Messias. Bovendien wordt er gezegd dat hij voortdurend gebeden heeft, dat zijn aalmoezen God welgevallig waren en dat zijn gebeden door God verhoord werden. Het is echter onmogelijk dat iemand vanwege zijn persoon of vanwege zijn werk aan God kan behagen zónder geloof (Hebreeën 11:66 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.). Hij moet een begin van het geloof in Christus gehad hebben, en daarom was hij gerechtvaardigd en wedergeboren, hoewel hij nog niet ten volle in de kennis van Christus onderwezen was, en hij evenmin wist dat Christus al gekomen was. Daarom wordt Petrus ook naar hem toe gestuurd om hem volledig te onderwijzen.
De natuurlijke krachten van onze ziel, die de eerste oorzaak vormen voor onze daden als mens, zijn nog niet geheel en al geestelijk en getekend door wedergeboorte. Ook het vlees met zijn aangeboren onreinheden oefent nog steeds invloed uit op de ziel;11) en evenmin is het geloof al volkomen. De geest en het vlees zijn wel van elkaar onderscheiden, maar ze hebben nog geen van elkaar afgezonderde woonplaatsen, en ze hebben ook niet ieder hun eigen daden; maar ze zijn met elkaar vermengd.
Daaruit volgt wel dat er geen enkel werk is van een wedergeboren mens – hoe uitnemend hij of zij ook mag zijn – dat voor een deel volledig van alle zondigheid van het vlees gezuiverd kan zijn en voor een ander deel geheel onzuiver is. Hij kan nog geen werk doen dat niet met iets van het vlees is vermengd. We l mag men iets wel voor een goed werk houden – vergelijkenderwijs gesproken – als de geest in haar strijd tegen het vlees de overhand heeft. Zo zijn er ook kwade werken waarin het vlees overwint. Daarom zegt Paulus van zichzelf toen hij wedergeboren was: “Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik” (Romeinen 7:19).
Ze worden wel volmaakt genoemd,12) en gemakkelijk om te doen,13) maar niet vanwege de volmaakte graad die de wedergeborenen daarin zouden hebben bereikt, en dus niet naar de norm van de allerhoogste eis van de wet, die nodig is om de volkomen vervulling ervan te bereiken. Echter wel om de volgende redenen:
Die behagen God niet vanwege de waardigheid van de goede werken in zichzelf, en evenmin vanwege de waardigheid en de status van de mens. Het betreft zaken die vanuit zichzelf onwaardig zijn om voor Gods aangezicht te komen, want ze voldoen niet aan de vervulling van de wet. Maar ze behagen God wel om enkele andere redenen.
Twee zaken: de verdienste en de vergelding of beloning.
In het algemeen gesproken is het een effect van het gedane werk dat de beloning op het goed doen of de straf op het kwaad doen bepaalt. Hoeveel verdiensten zijn er? Twee: een verdienste-van-straf, waarbij men gewoonlijk van schuld spreekt die aan de straf verbonden wordt; en een verdienste-van-loon, die de algemeen geldende naam van ‘verdienste’ behoudt. De laatste is een weldaad die men niet verplicht is te geven, maar wel nuttig is voor degene aan wie men die geeft; en daarop volgt een beloning die hiermee in overeenstemming is.22)
Het is iets wat aan hem die een bepaald werk gedaan heeft, vanwege dat werk gegeven wordt, en heeft dus met verdienste te maken. Het wordt ook wel mistos genoemd, oftewel loon. Er is sprake van tweeërlei loon: een beloning of een straf.
De schuld of verplichting, want het loon is eigenlijk niets anders dan wat vanwege die schuld gegeven wordt. “Wat gegeven wordt” is een algemene aanduiding, maar dit begrip wordt ingeperkt door genade of door verplichting, als twee verschillende zaken. Want wat gegeven wordt, kan worden gegeven uit genade, en dan is het een geschenk uit genade. Of het wordt gegeven vanwege een ontstane verplichting, en dan is er dus sprake van loon. Toch wordt dat woord “loon” in algemene zin aangeduid voor datgene wat gegeven wordt – vanuit de genade of vanwege de ontstane schuld of verplichting. Zo is er dus sprake van tweeërlei beloning: de ene vanuit de verplichting, en de andere vanwege de genade. Dit blijkt uit Romeinen 4:44 Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting., waar we lezen: “Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting.” Hieruit kan men afleiden dat het woord “loon” in de Schrift ook wordt opgevat als een geschenk uit genade, want wat in Matteüs 5:4646 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? “loon” genoemd wordt,23) noemt Lucas 6:3232 En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat hebt gij vóór? Immers, ook de zondaars hebben lief, die hen liefhebben. charu of gratia, een geschenk uit genade.24) De scholastieke godgeleerden breken er daardoor tevergeefs hun hoofd over als ze beweren dat “verdienste” en “loon” altijd op een onderlinge relatie25) wijzen. Ze baseren zich wat dit betreft op Matteüs 6:11 Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is..26) Het verschuldigde loon op zichzelf wijst immers op een verdienstelijk werk, maar bij de beloning uit genade is dat niet het geval. We geven graag toe dat de goede werken van de rechtvaardigen in dit en het toekomende leven een zeer grote beloning ontvangen, maar dan uit genade en niet vanuit een verplichting.
Dat een ander verplicht is om iets te geven. Ook de schuld kent twee aspecten. Er is een schuld van rechtswege; dan is iemand verplicht iets te geven vanwege de grote en uitnemende waarde van de weldaad die hem is geschonken. Dit is in eigenlijke zin een schuld te noemen. Maar in oneigenlijke zin wordt er over schuld gesproken als men iets verschuldigd is vanwege een bepaalde overeenkomst, een positieve belofte of een bepaalde afspraak. Hieruit volgt dat een verdienstelijk werk in eigenlijke zin datgene is wat men vanwege de waarde ervan van rechtswege schuldig is te doen.
Als men spreekt over slechte daden, zeggen we dat die hun verdiende loon krijgen – we nemen het woord “verdienstelijk” dan heel letterlijk. Degene die iets slechts doet, heeft straf verdiend, omdat hij schuldig is – het woord “schuld” [of “loon”] wordt dan ook letterlijk genomen. “Het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Romeinen 6:33 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?). Maar als men spreekt over de goede werken, zeggen we vanuit al het voorgaande dat er geen goed werk kan zijn, al is het ook van het meest uitnemende schepsel, dat ook maar enigermate voor God verdienstelijk kan zijn.
We ontkennen ook dat God voor de goede werken ons iets schuldig is, zoals dat het geval is als men het woord “schuld” of “loon” letterlijk opvat. Het goede werk van iemand heeft immers niet die waarde dat God daar van rechtswege toe verplicht zou zijn.32) Moet een heer zijn dienaar bedanken, omdat hij gedaan heeft wat hem was opgedragen? Ik dacht het niet! Men kan echter niet ontkennen dat er van ‘loon’ sprake is, die op de goede werken volgen, vanwege Gods verbondsverdrag en Zijn genadige belofte – tenminste, als die werken volmaakt zijn. Romeinen 4:44 Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. zegt: “Nu wordt hem die werkt – die de wet dus volledig vervult –, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. En God spreekt in Zijn wet:”[Ik], die barmhartigheid doe aan duizenden van he ndie Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden" (Exodus 20:66 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.).
In het geheel niet!
Ja, bijvoorbeeld in Psalm 84:1212 Want de Here God is een zon en schild, de Here geeft genade en ere; het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen.: “Het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen.” Ook 1 Timoteüs 4:88 Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst.: “De godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst.” Of Matteüs 5:1212 Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd.: “Uw loon is groot in de hemelen.” Ook Lucas 6:3838 Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.: “Geeft en u zal gegeven worden.” Eveneens Matteüs 25:2929 Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.: “Aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben”, want de getrouwe slaaf zal over veel gesteld worden. In Matteüs 10:4242 En wie één van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan. lezen we: “En wie één van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan.” Vervolgens lezen we in Matteüs 19:2929 En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.: “En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.” Ten slotte zegt Openbaring 22:1414 Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.: “Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.” Maar al deze beloften zijn niet gegeven op voorwaarde van goede werken, alsof die ervoor zouden zorgen dat ze vervuld worden. Nee, die zijn een bewijs en een getuige van de genade omdat ze daar de vruchten van zijn. Daardoor weten we34) dat we delen in de voorwaarden van het verbond der genade. Die voorwaarden zijn alleen vervuld door de weldaden die ons toegeschikt worden. Dan zijn het geen schulden meer, maar geschonken gaven uit genadeloon.
Maar de beloften van de wet zijn niet gegeven om Christus’ wil, en de beloning wordt hun niet uit enkel genade gegeven, maar omdat de voorwaarden van het werkverbond vervuld zijn – dit laatste is echter onmogelijk.
Ja, in zekere zin wel, omdat die goede werken niets met zich mee kunnen brengen, behalve wanneer ze vanuit een volkomen gehoorzaamheid zijn gedaan. “Doet dat, en gij zult leven.” Toch zijn ze door het Evangelie van nut in degenen die geloven, en dan niet omdat deze gelovigen volkomen aan de wet voldoen, maar omdat zij door God om Christus’ wil verzoend zijn, en de wet door het geloof bevestigd wordt (vgl. Romeinen 3:3131 Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet.). En ook omdat zij die in Christus geloven, de volmaaktheid al hebben, zoals Ambrosius zegt. Romeinen 10:44 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. zegt: “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.” Daarom lezen we in 2 Korintiërs 1:2020 Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.: “Want hoe vele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.”
Christus heeft de rechtvaardiging, de wedergeboorte en het eeuwige leven voor ons verdiend, maar Hij heeft dat niet gedaan om ons zelfs maar de geringste, laat staan de allergrootste, weldaad te laten verdienen. De loutere, pure genade van God en de verdienste van Christus zouden ons niet helpen als wij op de een of andere manier aan Zijn verdienste zouden bijdragen. Daarom maakt Paulus in Romeinen 4:44 Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. op zó’n manier onderscheid tussen de werken en de genade dat hij de genade uitsluit waar van goede werken sprake is: “Nu wordt hen die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting.” En in Romeinen 11:66 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer. leert hij ons dat er zó’n groot verschil is tussen de zogenaamde verdienstelijke goede werken en de genade, dat de één direct op de wijk gaat waar de ander een plaats wil hebben: “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.” Dit moet men nu ook zeggen van Christus’ verdienste, want omdat deze verdienste en Zijn genade niet van elkaar gescheiden kunnen worden, kan ze ook niet met onze verdienste samen op gaan.
Ja, hij spreekt over de goede werken die zonder geloof niet gedaan kunnen worden,35) en ook over de werken van Abraham, de vader van alle gelovigen.36) Er is ook nooit verschillend gedacht37) over de werken van de niet-wedergeborenen. Die zijn immers zonde, hoewel de ene zwaarder weegt dan de andere. Efeziërs 2:33 - trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns. zegt: “Wij waren van nature, evenzeer als de overigen, inderen des toorns.” Dat wil zeggen: onderworpen aan het oordeel van Gods grote toorn. En Hebreeën 11:66 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. zegt: “Zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn.”
Het karakter van de goddeloze en de goede werken is niet van hetzelfde gehalte. De goddeloze werken zijn namelijk onze eigen daden en daardoor verdienen we straf. Maar de goede werken zijn niet van ons, maar de Heilige Geest werkt die in ons omdat we ze ook aan God verschuldigd zijn.39) Daar komt nog bij dat de goddeloze werken volkomen slecht zijn en dat ook het geringste kwaad al de dood verdient. De goede werken zijn echter niet volmaakt goed; ze kunnen ons het leven niet aanbrengen, tenzij ze in alle opzichten volmaakt goed zijn of op basis van een verbondsverdrag goedgekeurd worden. Daarom kunnen de goede werken geen oorzaak van de zaligheid zijn. Bovendien schrijft de apostel de oorzaak van Gods besluit ten leven vrijuit toe aan het geloof dat het evangelie omhelst: “Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn.”
Ja, in deze woorden is de oorzaak van de rechterlijke uitspraak opgenomen, maar de reden volgt pas daarna. Dat zijn namelijk de vruchten [van goede werken] die van deze oorzaak een duidelijk blijk geven. Het is alsof de Heere zegt: Ga ten hemel in, want u bent een gezegende die voor het Koninkrijk der hemelen bestemd bent. U hebt door uw goede werken namelijk duidelijk gemaakt dat u een gezegende bent, die van eeuwigheid voor Gods Koninkrijk in de hemel voorbestemd bent.
Omdat de werken aan het licht gekomen zijn; en die zijn bovendien veel beter te kennen dan de oorzaken. God wil dat alle dingen in het gericht op de jongste dag zichtbaar en duidelijk bekend zullen zijn. Dan kan Gods rechterlijke uitspraak over het ware, levende geloof plaatsvinden op basis van de wezenlijke eigenschappen daarvan en de ware, oprechte vruchten daaruit. Daardoor kan men geen schijn- of ‘spook’-geloof uitgeven voor een waar en oprecht geloof. In de tweede plaats gebeurt dit niet zozeer om de oorzaak van de zaligheid duidelijk te maken, maar opdat wij aangespoord zullen worden om ijverig te zijn in goede werken. Dan mogen we ervan verzekerd zijn dat we de goede werken niet tevergeefs doen.
Omdat ze geloven, want de gelovigen zijn rechtvaardig door de rechtvaardigheid van Christus, die hun toegerekend is. Aan de rechtvaardigen wordt het leven en een overvloed van genadegaven voorgehouden.
Daar zijn drie dingen over te zeggen: