Inhoud

De voorbestemming

1. Welke woorden zijn van belang als we aan dit hoofdstuk beginnen?

Het gaat vooral om de volgende woorden: voorzienigheid, voornemen, voorkennis, voorbestemming, verkiezing, verwerping en het boek des levens.

2. Wat betekenen deze woorden?

  1. Voorzienigheid: dit is het algemene begrip. De voorzienigheid omvat de voorbeschikking, verordening en regering van alle dingen in deze wereld, zowel in het algemeen als in het bijzonder, terwijl de voorbestemming vooral de redelijke schepselen betreft, en dan met name de mensen en hun eeuwige leven of dood.
    De voorzienigheid is gericht op het natuurlijke, maar de voorbestemming op het bovennatuurlijke. Onder dat laatste valt bijvoorbeeld de aanneming tot kind van God, de wedergeboorte en de verheerlijking. We spreken dus niet van voorbestemming bij onredelijke dieren; zij kunnen dat bovennatuurlijke niet bezitten.
  2. Voornemen: wat God van eeuwigheid naar Zijn welbehagen bij Zichzelf heeft besloten of voorgenomen.1) Gewoonlijk wordt dit het besluit genoemd, of ook wel de bepaalde raad.2) Het wordt ook aangeduid als het welbehagen van God (dat wat Hij in Zichzelf heeft voorgenomen) of als de raad van Gods wil.3) Het is bij wijze van spreken het oordeel van Gods verstand, in algemene zin over alles wat geschapen is, en in bijzondere zin over de redelijke schepselen.
  3. Voorkennis:
    1. In het algemeen betekent dit dat God met Zijn verstand van tevoren kennis heeft van alle geschapen dingen. Door sommigen wordt dit eenvoudigweg als kennis aangeduid, maar Gods kennis omvat méér dan Zijn voorkennis. Want Zijn kennis gaat niet alleen over de dingen die er in het heden, verleden of in de toekomst zijn, maar ook over die dingen die, of ze nu mogelijk of onmogelijk zijn, nooit zullen gebeuren. De voorkennis echter betreft alleen díe dingen die in de toekomst zullen gebeuren.
      Deze voorkennis vereist de wil, die in orde vooropgaat. Er zal immers niets gebeuren tenzij dat God het wil. Als Hij het niet wil, zal Hij het beletten. God weet dus van tevoren de dingen waarvan Hij wil dat ze zullen gebeuren.
      In Zijn voorkennis zelf is echter geen sprake van toekomst of verleden; daarin zijn alle dingen als het ware tegelijk aanwezig. “En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën 4:1313 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.).
      Deze algemene kennis werkt overigens niets uit, want de voorkennis is zelf geen oorzaak van de dingen, als zouden die gebeuren doordat Hij ze van tevoren wist. Nee, de dingen gebeuren omdat Hij beslóten heeft dat ze moeten gebeuren, en dáárom weet Hij ze van tevoren.
    2. In het bijzonder en wel bij uitstek wordt dit woord gebruikt voor de voorkennis van God aangaande de Zijnen, die Hij met genegenheid kent, zoals de ene vriend de andere. Deze voorkennis is niet slechts een er-van-af-weten of een van-tevoren-kennen, maar gaat gepaard met Gods liefde en welbehagen. Hij kent immers degenen die Hij aanneemt, verzorgt en verwaardigt om door Hem te worden liefgehad, terwijl Hij anderen niet kent en verwerpt. Dit blijkt uit teksten als Exodus 33:1717 En de Here zeide tot Mozes: Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.: “Omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken”,4) en 2 Timoteüs 2:1919 En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.: “De Here kent de Zijnen”.5).
    3. Dit woord wordt ook wel gebruikt ter aanduiding van de voorzienigheid. In dat geval stamt het woord praescientia (voorwetenschap) niet af van praescire (van tevoren weten), maar van praesciscere (van tevoren besluiten). Van een vorst wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij iets van tevoren weet, als hij iets vaststelt, verordent, bestemt, besluit en zo de lagere overheden of het gewone volk regeert (sciscere). Daar komt bij de Romeinen het woord plebiscitum vandaan, een bevel voor het gewone volk. Het kan ook worden aangeduid als een praescitio, een voorschrift of besluit dat vooraf genomen wordt. Daarom wordt dit woord ook vaak gebruikt als er van een voornemen sprake is.6) Hieruit blijkt dat het onjuist is om iemand die van tevoren gekend is te stellen tegenover iemand die voorbestemd is, als zou de voorkennis alleen betrekking hebben op de verworpenen en de voorbestemming alleen op de uitverkorenen. De voorbestemming valt juist onder de voorkennis, want als de apostel in Romeinen 8:2929 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. de oorzaken van de zaligheid opsomt, noemt hij prognoosin (voorkennis) als eerste.
  4. Voorbestemming (proorismos): dit betreft volgens sommigen alle mensen, dus zowel kwade als goede, maar volgens anderen alleen de uitverkorenen. De reden daarvan is dat het hun hard schijnt te vallen dat er mensen zouden zijn voorbestemd tot de dood. Uit de aard van de zaak volgt echter dat wanneer bepaalde mensen zijn voorbestemd ten leven, van anderen gezegd moet worden dat ze zijn voorbestemd tot de dood. Als de voorwerpen van ontferming zijn voorbestemd tot heerlijkheid, geldt ook het tegenovergestelde, namelijk dat de voorwerpen des toorns zijn voorbestemd tot de dood.7)
    1. Sommigen verstaan onder de voorbestemming Gods voornemen, raad of besluit, zoals die van eeuwigheid bij God bestaat, reeds voordat er mensen geboren worden. “Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend” (Jeremia 1:55 Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.). Ook wel: een bestemming ergens naartoe reeds van de moederschoot af, zoals Paulus zegt in Galaten 1:1515 Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had. dat hij “van de schoot mijner moeder aan afgezonderd” was. Dat was dus nog lang voor zijn bekering. En in Romeinen 9:11-1311 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan - opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, - 12 werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn, 13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat. zegt hij van de tweeling [uit Rebekka’s schoot]: "Toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (…) werd tot haar gezegd: (…) Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.”
    2. Ten slotte zijn er weer anderen die het benoemen als de uitvoering en openbaring van Gods besluit in de tijd. Te denken valt aan Paulus die naar Damascus reisde en toen bekeerd werd, en zo werd losgemaakt van de ongelovigen.8)
      Wij verstaan onder het woord 'voorbestemming' in het algemeen de volgende drie zaken of trappen, zoals in het theologisch onderwijs gangbaar is:
      1. het eeuwig raadsbesluit van God;
      2. de ordening of begrenzing;
      3. het hele proces van de middelen waardoor God de Zijnen tot hun doel brengt.
        Deze drie betekenisnuances worden in het Griekse woord proorismoos samengevat. Dat woord is afgeleid van proorisein (van tevoren beschikken, begrenzen, ordenen), dat is samengesteld met het woord horos (grens). In het Latijn heet zulk een begrenzing determinatio, van het woord terminus, dat zoveel betekent als het einde of de bestemming van iets. Als iets wordt voorbestemd, worden daarbij immers ook alle begrenzingen en bepalingen ingesteld, zoals de oorzaken, de middelen, het aantal, de tijd en de verdrukkingen. Door al deze vastgestelde zaken zal iemand vast en zeker ontvangen waartoe hij voorbestemd is.
        De apostel Paulus spreekt van onze voorbestemming tot zonen van God,9) tot het doen van goede werken10) en tot gelijkvormigheid aan Christus.11) En in Romeinen 8:3030 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. zegt hij dat God degenen die Hij tevoren bestemd heeft, ook heeft geroepen, gerechtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt. Het Latijnse woord praedestinatio (voorbestemming) is dan ook ontleend aan destinato fine, dat is: het voorbestemde doel of einde. Iets destineren of bestemmen is iets in het gemoed schikken, verordenen, en door een besluit met behulp van bepaalde middelen iets tot stand brengen, regelen, ordenen. Hiermee in verband staat predestineren, van tevoren beschikken of bestemmen, dat is: iets regelen, ordenen, schikken voordat het plaatsvindt.
  5. Verkiezing:
    1. Soms wordt in algemene zin gesproken over de verkiezing van een natie tot Gods volk. Zo heeft de Heere het volk Israël verkoren, terwijl Hij andere volken voorbijging. “Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde”, was het volk Israël Zijn deel, en Jakob het snoer van Zijn erfenis (Deuteronomium 32:88 Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van Israël.).12) “Zie, van de HERE, uw God, is de hemel, ja, de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daarop is; alleen aan uw vaderen heeft de HERE Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun nakroost, heeft Hij uit alle volken uitverkoren” (Deuteronomium 10:14,1514 Zie, van de Here, uw God, is de hemel, ja, de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daarop is; 15 alleen aan uw vaderen heeft de Here Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun nakroost, heeft Hij uit alle volken uitverkoren, zoals dit heden het geval is.). “Gij nakroost van Abraham, zijn knecht, gij kinderen van Jakob, zijn uitverkorenen” (Psalm 105:66 gij nakroost van Abraham, zijn knecht, gij kinderen van Jakob, zijn uitverkorenen.). Deze verkiezing is echter maar tijdelijk en geldt niet allen, maar slechts het overblijfsel.13) Vele nakomelingen van Abraham zijn namelijk als rotte en stinkende leden afgesneden.14)
    2. Soms is er sprake van de verkiezing tot een bepaald ambt, zoals bij de twaalf apostelen,15) die (inclusief Judas) tot het apostelambt werden verkozen.16)
    3. In het bijzonder wordt het woord echter gebruikt voor de verkiezing tot zaligheid van allen die behouden zullen worden. Dat zijn zij die God door Zijn besluit tot het eeuwige leven heeft uitverkoren.17) Daarom worden zij ook 'uitverkorenen' genoemd; niet vanwege hun uitnemende karakter – zoals het fijnste goud apart gelegd en uitgekozen wordt – maar omdat ze te midden van anderen die aan hen gelijk zijn, door de bijzondere genade van God tot een bijzonder gebruik zijn uitverkoren. Zo heeft de Heere Jakob liefgehad, maar Esau gehaat.18) Deze verkiezing is onwrikbaar en krachtig en geldt voor eeuwig.
  6. Verwerping: dit wordt gesteld tegenover de verkiezing. Tegenover de uitverkorenen staan de verworpenen, die zo worden genoemd bij wijze van gelijkenis met afgekeurd en verworpen goud,19) of met afgekeurde grond die men onbebouwd laat liggen als door God vervloekt.20)
    We moeten beseffen dat verkiezing en verwerping op twee manieren voorkomen:
    1. In eigenlijke zin betreffen deze begrippen de toestand van de geschapen en door de zondeval verdorven mens. De verkiezing ziet dan op de afzondering die in de tijd plaatsvindt, door de krachtige roeping van bepaalde mensen uit het verdorven menselijk geslacht vanuit de duisternis tot het licht.21) De verwerping duidt dan op het voorbijgaan en niet-aannemen van anderen. Zij worden in hun zonden gelaten en aan zichzelf overgegeven, en zo door God verstoten.22)
    2. In metonymische zin zien deze begrippen op het voornemen van God om te verkiezen en te verwerpen, en dus op wat God in Zichzelf besloten heeft, zoals Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. duidelijk maakt: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht." De verborgenheid van beide – zowel de verkiezing als de verwerping – is voor ons bedekt, totdat dit ons in de tijd geopenbaard wordt vanuit de oorzaken, de middelen en de vruchten die God in Zijn Woord heeft aangegeven.
  7. Het boek des levens: ook hiervan wordt gesproken in tweeërlei zin.
    1. In materiele zin ziet dit op de Bijbel of de Heilige Schrift, die geschreven is door de profeten en de apostelen en die ons de weg tot het eeuwige leven leert en aanwijst.
    2. In overdrachtelijke zin betekent het woord ‘boek’ naar Joods gebruik een catalogus, register of opgeschreven verhaal over bepaalde mensen, zoals we die vinden in Genesis 51 Dit is het geslachtsregister van Adam. Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods; 2 man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en noemde hen "mens" ten dage, dat zij geschapen werden. 3 Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set. 4 En de dagen van Adam, nadat hij Set verwekt had, waren achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij geleefd heeft, negenhonderd dertig jaar; en hij stierf. 6 Toen Set honderd vijf jaar geleefd had, verwekte hij Enos. 7 En Set leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 8 Zo waren al de dagen van Set negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf. 9 Toen Enos negentig jaar geleefd had, verwekte hij Kenan. 10 En Enos leefde, nadat hij Kenan verwekt had, achthonderd vijftien jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 11 Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd vijf jaar; en hij stierf. 12 Toen Kenan zeventig jaar geleefd had, verwekte hij Mahalalel. 13 En Kenan leefde, nadat hij Mahalalel verwekt had, achthonderd veertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd tien jaar; en hij stierf. 15 Toen Mahalalel vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Jered. 16 En Mahalalel leefde, nadat hij Jered verwekt had, achthonderd dertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 17 Zo waren al de dagen van Mahalalel achthonderd vijfennegentig jaar; en hij stierf. 18 Toen Jered honderd tweeënzestig jaar geleefd had, verwekte hij Henoch. 19 En Jered leefde, nadat hij Henoch verwekt had, achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 20 Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd tweeënzestig jaar; en hij stierf. 21 Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. 22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. 24 En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen. 25 Toen Metuselach honderd zevenentachtig jaar geleefd had, verwekte hij Lamech. 26 En Metuselach leefde, nadat hij Lamech verwekt had, zevenhonderd tweeëntachtig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 27 Zo waren al de dagen van Metuselach negenhonderd negenenzestig jaar; en hij stierf. 28 Toen Lamech honderd tweeëntachtig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon, 29 en gaf hem de naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Here vervloekt heeft. 30 En Lamech leefde, nadat hij Noach verwekt had, vijfhonderd vijfennegentig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 31 Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zevenenzeventig jaar; en hij stierf. 32 Toen Noach vijfhonderd jaar oud geworden was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafet. en in Matteüs 11 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, 7 Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa, 8 Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, 9 Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, 10 Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amon, Amon verwekte Josia, 11 Josia verwekte Jechonja en diens broeders ten tijde van de Babylonische ballingschap. 12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, 13 Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, 16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt. 17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten en van de Babylonische ballingschap tot de Christus veertien geslachten. 18 De geboorte van Jezus Christus geschiedde aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit de heilige Geest. 19 Daar nu Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, was hij van zins in stilte van haar te scheiden. 20 Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zeide: Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest. 21 Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden. 22 Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: 23 Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: God met ons. 24 Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij, zoals de engel des Heren hem bevolen had en hij nam zijn vrouw tot zich. 25 En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.. Bij wijze van beeldspraak wordt het boek des levens menselijkerwijs aan God toegeschreven, ter aanduiding van Zijn voorkennis (prognoosei). Van dit boek zijn drie dingen te zeggen:
      1. God kent alle mensen niet alleen bij name, maar Hij kent ook ieders ontstaan, bestemming, karakter en levenseinde. Al vóór de wereld geschapen was, heeft Hij dat geweten en het bij wijze van spreken in Zijn notitieboekje opgeschreven. David spreekt daarvan in Psalm 139:1616 uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond.: “In uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond.”
      2. In dit boek staan alle werken beschreven van de mensen die geleefd hebben, en waarnaar ze ook geoordeeld zullen worden. En niet alleen de werken, maar ook de omzwervingen, tranen en verdrukkingen waarvan we lezen in Psalm 56:99 Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek?.23)
      3. In dit boek staan allen opgeschreven die zijn uitverkoren tot het eeuwige leven. Dat staat voor de verkiezing van hen voor wie God heeft voorgenomen hun het eeuwige leven te schenken. Zo kan gezegd worden dat hun namen geschreven staan in dit boek.24) Daarom wordt dit boek ook wel het boek van de levenden genoemd,25) of ook het boek van het leven van het Lam.26) En vooral ook het boek, het geschrift van het huis van Israël, en het verborgene van de Heere. Het wordt ook een register of boekrol van Gods gemeente en stad genoemd, waarin de namen staan van hen die God in Zijn verkiezing daarin geschreven heeft. Door hen daarin te schrijven heeft Hij hen verkoren. Laat niemand dus denken dat hij het kwade voor Gods weten verborgen kan houden. En laat anderzijds ook niemand denken door God te zijn vergeten. Want God weet als een wijs en voorzichtig huisvader wel hoeveel kinderen en huisgenoten Hij heeft, en Hij zorgt voor hen. Daarom zegt Christus in Lucas 10:2020 Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.: “Verheugt u (…) dat uw namen staan opgetekend in de hemelen”.
        Daarentegen wordt met dezelfde beeldspraak gezegd dat de verworpenen “reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven” zijn (Judas 1:44 Want er zijn zekere mensen binnengeslopen - reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven - goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.). Dat gebeurt niet met pen en papier, want God heeft geen boeken in letterlijke zin nodig om Hem aan iets te herinneren. Het is Hem bekend door Zijn voorkennis, oordeel en voorbestemming. Van hen die van God afvallen, zegt Jeremia 17:1313 hope Israëls, Here, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de Here, verlieten. dat zij “in de aarde geschreven” zullen worden, zoals anderzijds geldt wat Theofilactus godvruchtig opmerkt over Lucas 101 Daarna wees de Here nog [tweeën]zeventig aan en Hij zond hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij zelf komen zou. 2 En Hij zeide tot hen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst. 3 Gaat heen, zie, Ik zend u als lammeren midden onder wolven. 4 Draagt geen beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand onderweg. 5 Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: Vrede zij dezen huize. 6 En indien daar een zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten, maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren. 7 Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere. 8 En als gij in een stad komt, waar men u ontvangt, eet wat u wordt voorgezet, 9 en geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen. 10 Maar als gij in een stad komt, waar men u niet ontvangt, gaat naar buiten op haar straten en zegt: 11 Ook het stof van uw stad, dat aan onze voeten kleeft, wissen wij af tegen u; doch weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabijgekomen is. 12 Ik zeg u, dat het voor Sodom in die dag draaglijker zal zijn dan voor die stad. 13 Wee u, Chorazin, wee u, Betsaïda, want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij, in zak en as gezeten, zich bekeerd hebben. 14 Doch het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in het oordeel dan voor u. 15 En gij, Kafarnaüm, zult gij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen. 16 Wie naar u hoort, hoort naar Mij; en wie u verwerpt, verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, verwerpt Hem, die Mij gezonden heeft. 17 En de [tweeën]zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam. 18 En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. 19 Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. 20 Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen. 21 Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. 22 Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand weet, wie de Zoon is, dan de Vader, en wie de Vader is, dan de Zoon, en wie de Zoon het wil openbaren. 23 En Zich afzonderlijk tot de discipelen wendende, zeide Hij: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet. 24 Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord. 25 En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? 26 En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? 27 Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. 28 En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. 29 Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? 30 Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. 31 Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. 32 Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. 33 Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. 34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35 En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. 36 Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? 37 Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. 38 Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een zeker dorp. En een vrouw, Marta geheten, ontving Hem in haar huis. 39 En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde. 40 Marta echter werd in beslag genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zeide: Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij komt helpen. 41 Maar de Here antwoordde en zeide tot haar: Marta, Marta, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, 42 maar weinige zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen.: “Onze namen zijn in de hemel geschreven, niet met inkt, maar met de gedachtenis van God en Zijn genade.”

3. Hoe worden deze woorden gerangschikt?

Hoewel God een volkomen eenvoudig Wezen is, in wie alle dingen op gelijke wijze aanwezig zijn, zodat ze eigenlijk niet onderscheiden kunnen worden, kunnen ze naar hun aard en voor ons begrip in deze volgorde onder elkaar geplaatst worden:

  1. De algemene voorkennis van God.
  2. Het voornemen van God, ook wel Zijn raad en besluit genoemd.27)
  3. De voorbestemming.28)
  4. De krachtdadige roeping in de tijd, die gesteld wordt onder de verkiezing van eeuwigheid; en de verwerping in de tijd, die wordt gesteld onder de verwerping van eeuwigheid, waarvan men leest in Romeinen 11:11 Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.: “God heeft zijn volk toch niet verstoten?”
  5. De rechtvaardiging.
  6. De verheerlijking,29) die volgt op de rechtvaardiging, zoals de verharding volgt op de verwerping en de verdoemenis op de verharding.

4. Is er wel zoiets als voorbestemming?

Dat dit zo is, wordt bewezen door:

  1. Logische argumenten. Het is immers rechtvaardig dat God niet verplicht is om ook maar iemand rekenschap te geven van wat Hij doet. Hij mag met het Zijne doen wat Hem goeddunkt. In Zijn onmetelijke wijsheid en onveranderlijkheid heeft Hij de schepping van de mens niet tot een onzekere uitkomst verordend, maar tot een vaststaand doel.

5. Wat is de voorbestemming?

Het eeuwig, onveranderlijk en volstrekt wijze voornemen van God, dat in orde aan alle andere oorzaken van zaligheid en verdoemenis voorafgaat, waardoor Hij besloten heeft een aantal mensen uit het gehele menselijke geslacht in Christus uit enkel genade tot kinderen aan te nemen, hen krachtig te roepen, door het geloof te rechtvaardigen en te verheerlijken, en anderen in Adam en in henzelf door Zijn rechtvaardig oordeel te verwerpen, aan hen voorbij te gaan, en vanwege de zonden waarin ze zichzelf uit eigen beweging storten, rechtvaardig te straffen. God doet dit om in de een Zijn barmhartigheid en in de ander Zijn rechtvaardigheid, en in beiden Zijn heerlijkheid als Schepper te openbaren. Anders gezegd: het is Gods eeuwig voornemen waardoor Hij voordat de fundamenten van de wereld werden gelegd en ter verheerlijking van Zichzelf heeft voorgenomen sommige mensen naar het welbehagen van Zijn wil voor Zijn liefde en zaligheid te bestemmen en anderen voor Zijn eeuwige toorn en verderf.

6. Geldt de voorbestemming alleen mensen?

Nee, ook de engelen, want in 1 Timoteüs 5:2121 Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder iets te doen uit vooringenomenheid. noemt Paulus de engelen die zonder zonde zijn gebleven uitverkoren. Hun standvastigheid was gegrond in het welbehagen van God, terwijl uit de val van de andere engelen blijkt dat Hij hén verlaten had. Daarvoor kunnen we geen andere oorzaak vinden dan in Gods voor ons verborgen raad. Maar het gaat ons in dit hoofdstuk om de voorbestemming van mensen.

7. Hoeveel onderdelen kent de voorbestemming?

Drie, namelijk:

  1. Het besluit zelf om de mensen zalig te maken of te verderven, in het denken van God.
  2. Het heerlijke einddoel ervan, namelijk de verheerlijking van God Zelf, die in dit alles Zijn almacht en barmhartigheid openbaart.

8. Wat is het besluit van de voorbestemming?

Dat is het besluit waarmee God de mensen, voordat Hij hen schiep, besloot te scheppen tot Zijn eer, naar Zijn recht en naar Zijn wil alleen, zodat sommigen voorwerpen en voorbeelden zouden zijn van Zijn goedheid en barmhartigheid, en anderen voorwerpen van Zijn toorn, dat wil zeggen: van Zijn rechtvaardige wraak over hun zonden en van Zijn macht.31) "Waartoe zij ook bestemd zijn", zegt 1 Petrus 2:88 voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn., dat wil zeggen: daartoe zijn ze verwekt, zoals de Heere ook tegen de farao zei: “Hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou” (Romeinen 9:1717 Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde., HSV). Daartoe zijn ze ook toebereid.32) Dit besluit is dusdanig, dat het de oorzaken zelf bepaalt van de uitvoering ervan. Hoeveel te meer hangt dus van die oorzaken af.

9. De apostel spreekt in Romeinen 9:23 over de vaten of voorwerpen van ontferming die Hij voorbereid heeft. Maar als hij in vers 22 spreekt over de voorwerpen des toorns, zegt Hij dat ze ten verderve toebereid waren. Volgt hier dan niet uit dat de verworpenen een oorzaak zijn van hun eigen verwerping?

Nee, want als Lucas in Handelingen 13:4848 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof. spreekt over de uitverkorenen, zegt hij van hen dat zij bestemd waren tot het eeuwige leven. Ze waren dat niet door zichzelf, maar door Gods genade alleen.
Als men vervolgens spreekt van middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. waardoor de voorwerpen of vaten des toorns in het verderf komen, dan zijn deze mensen voor zichzelf de enige oorzaak van hun verderf. Als men echter spreekt over het besluit van verkiezing en verwerping, kan men niet zeggen dat de een méér door eigen schuld verworpen is dan de ander door eigen verdienste is uitverkoren. Dan is het alsof men zegt: dit vat is niet door de pottenbakker gemaakt, maar door zichzelf.

10. Wat is de voornaamste ‘werkende oorzaak’ van dit allerhoogste besluit?

Dat is Gods vrijmacht om met het Zijne te doen wat Hem behaagt.33) Paulus spreekt in Romeinen 9:2121 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? over de vrije beschikking van de pottenbakker over het leem, om uit dezelfde klomp – dat wil zeggen: uit de nog onbewerkte materie die klaarligt om er wat van te maken – het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol en het andere tot alledaags gebruik.34) Hoeveel te meer heeft God dan als een rechtvaardige en alwijze Werkmeester het recht om Zijn wil of welbehagen uit te voeren. Hij werkt immers alle dingen naar de raad van Zijn wil (Efeziërs 1:1111 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil.).35)
Alleen deze oorzaak is ons dus bekend: dat de Heere, die groot is in barmhartigheid en rechtvaardigheid, op deze manier verheerlijkt wil worden. De Schrift stelt hier geen enkele andere oorzaak boven, zodat het geloof ons samen met de Schrift beveelt om met deze enige oorzaak tevreden te zijn. Het zou dan ook getuigen van onbezonnen brutaliteit en van goddeloze nieuwsgierigheid om nog weer een andere oorzaak te zoeken achter deze oorzaak, en daarmee te vragen waarom het God behaagt het zó te doen.

11. Wanneer is dit besluit genomen?

Niet pas toen de mens geschapen werd of begon te zondigen, maar voordat de grondvesten van de aarde gelegd werden. Dat wil zeggen: God heeft dit voornemen van eeuwigheid gehad.36)

12. Wat voor een besluit is dit?

  1. Een bewonderenswaardige diepte van rijkdom.37)
  2. Ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk.38)
  3. Eeuwig, ten aanzien van zowel het begin39) als het einde.
  4. Onbeweeglijk en bestendig, vast en onveranderlijk. Het is een besluit waarop nooit teruggekomen wordt, omdat het onherroepelijk is en zeker zal worden uitgevoerd. Want degenen die de Vader aan de Zoon gegeven heeft, kan niemand uit Zijn hand rukken (Johannes 10:2929 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders.). En het is de wil van de Vader dat niet één van deze kleinen verloren gaat (Matteüs 18:1414 Zó bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat.). Daarom roept Paulus uit dat niemand ons kan scheiden van de liefde Gods, waarmee Hij ons in Christus heeft liefgehad (Romeinen 8:3535 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?).

13. Hoeveel vormen kent dit besluit van voorbestemming?

Twee, namelijk:

  1. De verkiezing, oftewel de voorbestemming tot het leven.
  2. De verwerping, weigering of afwijzing, oftewel het besluit of de voorbestemming tot de dood. Want sommigen verkiest God tot het eeuwige leven, anderen gaat Hij voorbij en verwerpt Hij40).
    Deze twee vormen van voorbestemming stemmen niet alleen met elkaar overeen voor wat betreft hun doel, maar ook in hun begin en oorsprong, want de bron van beide is het besluit van God. In het begin splijt als het ware wel hun weg, maar aan het einde, namelijk in de eer van God, komen zij weer samen.

14. Maar valt de verwerping dan evenals de verkiezing onder het besluit van God?

Jazeker, want:

  1. Wie kiest neemt niet alles, maar maakt een keuze uit twee of meer dingen. Daaruit volgt dat iemand verstoot of verwerpt wat hij niet kiest. Wie God dus niet aanneemt, die verstoot Hij, en wie Hij voorbijgaat of niet verkiest, die verwerpt Hij.
  2. De verwerping valt slechts te begrijpen vanuit de verkiezing, want ze is daarmee verbonden. Zou er geen verwerping zijn, dan ook geen verkiezing.
  3. De Schrift bevestigt duidelijk het besluit van God om te verwerpen.41) De apostel Paulus rekent zowel de verkiezing als de verwerping onder Gods besluit, als hij in 1 Tessalonicenzen 5:99 want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus. zegt: “God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heere Jezus Christus.” Het is dan ook niet strenger om te zeggen dat sommigen zijn voorbestemd tot het verderf, dan om met Judas te spreken van een "tot dit oordeel opgeschreven" zijn,42) of met Paulus van een "tot toorn" gesteld zijn.43)

15. Wat is de verkiezing?

De verkiezing is een voorbestemming van sommige mensen in Christus tot het eeuwige leven, waarmee God de heerlijkheid van Zijn genade wil openbaren, en dat naar Zijn goedheid, barmhartigheid en het welbehagen van Zijn wil alleen. Daartoe heeft Hij zich voorgenomen uit het gehele menselijke geslacht – dat aan de zonde en de dood was onderworpen – een vastgesteld aantal mensen uit genade in Christus tot kinderen aan te nemen, door hen krachtig te roepen en rechtvaardig te maken. Dit doet Hij opdat zij daardoor in Christus deel hebben aan de hemelse erfenis en het eeuwige leven. Hoewel deze verkiezing eeuwig is in het voornemen en de raad van God, wordt menselijkerwijs pas gezegd dat wij worden uitverkoren als God Zijn voornemen in ons uitwerkt. Zo bezien is de verkiezing een bediening van Gods wil in het afzonderen van de uitverkorenen van de rest van de wereld. Dit vindt plaats door de krachtige roeping, rechtvaardiging en heiliging van degenen over wie God van eeuwigheid heeft besloten hun het eeuwige leven te schenken.

16. Wat is de voornaamste oorzaak van de verkiezing?

De voornaamste oorzaak is God, want Christus zegt: “Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen" (Johannes 6:3737 Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.), en: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke" (Johannes 6:4444 Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.). En ook: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U” (Johannes 17:99 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U.). En Paulus zegt: God heeft ons uitverkoren (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Christus zegt ook van Zichzelf, daar Hij dezelfde God is als de Vader, dat Hij ons uitgekozen heeft (Johannes 15:1616 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.), zoals ook de Heilige Geest sprak: “Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb” (Handelingen 13:22 En terwijl zij vastten bij de dienst des Heren, zeide de heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb.).

17. Wat is de voortbewegende, werkende oorzaak ervan?

Die is alleen binnen in God gelegen, in Zijn liefde en het welbehagen van Zijn wil. “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, naar het welbehagen van zijn wil”, aldus Efeziërs 1:4,54 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. 5 In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil.. En dat het alleen is vanwege Zijn genadige liefde, blijkt wel uit Johannes 3:1616 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.,44) of ook uit Romeinen 9:1313 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat., waar we lezen: “Jakob heb Ik liefgehad”. Alleen de genade, barmhartigheid en liefde van God moet hier worden opgemerkt.45) Hij heeft ons "geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden” (2 Timoteüs 1:99 die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden.). Het gaat hier dus, zo wil ik maar zeggen, uitsluitend om Gods welbehagen, dat alleen rekent met zichzelf, en elke andere, daarbuiten liggende oorzaak uitsluit die in mensen te vinden zou zijn.
De verkiezing “hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Romeinen 9:1616 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.). Hier noemt Paulus het denken en de inspanning van de geest de wil, en de ijver in het doen van goede werken lopen. En die beide zijn al voorbepaald: niemand wil of loopt uit zichzelf, “want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt” (Filippenzen 2:1313 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.). Dat gebeurt dus “in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen” (Efeziërs 1:99 door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen.). Hiermee zegt Paulus als het ware dat God niets buiten Zichzelf in aanmerking heeft genomen, waar Hij in Zijn verkiezing rekening mee heeft gehouden.46)

18. Maar is onze verkiezing dan niet afhankelijk van ons geloof, onze heiligheid, onze waardigheid, onze afstamming of van onze werken die God al van tevoren heeft gezien?

Volstrekt niet, want:

  1. Onze zaligheid is geheel uit genade. Ze ligt vast in de genade van de ontfermende God alleen, zoals geschreven is: “Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Romeinen 9:1616 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.).
  2. Alleen God komt de lof en de eer toe van onze verkiezing. Hij heeft ons uitverkoren “tot lof van de heerlijkheid zijner genade” (Efeziërs 1:66 tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.). De uitverkorenen hadden zich slechts over iets kunnen beroemen, als hun vooruitgeziene werken, geloof of waardigheid God zou bewegen om sommigen te verkiezen.
  3. God heeft in de mens niets goeds en geen enkele waardigheid kunnen voorzien dan alleen wat Hijzelf al van tevoren bestemd had hun te geven door de weldaad van Zijn verkiezing. Het is immers zo dat zij niet uit gewoonte of door navolging maar van zichzelf vijanden van God zijn,47) en kinderen des toorns,48) dood in zonden49), en onbekwaam om ook maar iets goeds te bedenken uit zichzelf.50) Kortom, de mens is van nature niets anders dan de oorzaak van zijn eeuwige dood en verdoemenis.51)
  4. De apostel zou dan geen enkele reden gehad hebben om in Romeinen 9:2020 Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? te zeggen: “Wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken?” Hij had dan immers kunnen zeggen dat God de verdiensten van beide, [zowel de uitverkorene, over wie Hij zich ontfermt, als de verworpene, die Hij verhardt], had voorzien, maar toch zegt Paulus dat niet en neemt hij zijn toevlucht tot Gods beslissingen en barmhartigheid. Dan had hij in Romeinen 11:3333 O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! ook niet uitgeroepen: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” Dan had hij zich er immers eenvoudigweg van af kunnen maken door te zeggen dat sommigen waren uitverkoren en anderen verworpen vanwege de werken die God in hen had voorzien.
  5. Het is veiliger en zekerder om onze zaligheid af te leiden uit Gods verkiezing dan uit onze werken, die immers altijd verbonden zijn met onzekerheid.52)
  6. Uit dat vooruitzien van God zou volgen dat het geloof uit ons is en niet van God komt, of dat wij God éérst hebben liefgehad en Hem hebben uitverkoren. De Schrift geeft echter duidelijk te kennen dat dit geheel verkeerd en ongerijmd is: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen” (Johannes 15:1616 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.).53)
  7. De tekst in Romeinen 9:1111 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan - opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep. over Jakob en Ezau spreekt een vooruitgezien geloof uitdrukkelijk tegen. Er staat hier: “Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep – werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn.” De apostel concludeert hier tot Ezau’s verwerping omdat deze aan zijn broer dienstbaar geworden was, en tot Jakobs verkiezing omdat deze heerschappij over zijn broer oefende terwijl die toch de eerstgeborene was. Hiermee leert hij dat de slavernij van Ezau samenhangt met de haat van God en de heerschappij van Jakob met Gods liefde. Dat doet hij met een beroep op Maleachi, die de beste uitlegger van Mozes is: “Was niet Esau Jakobs broeder? luidt het woord des Heren. Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.” Er valt dus niets te bespeuren van enige deugdzaamheid in Jakob waarom hij uitverkoren zou zijn, noch van enige oorzaak in Ezau waarom hij verworpen zou zijn.
  8. Van nature kan niets goed zijn, behalve als God het verordend en gewerkt heeft.
  9. Naar zijn wezen kan de werkende oorzaak niet het gevolg zijn van de uitwerking ervan. Daarom is de verkiezing een oorzaak van het geloof en de goede werken. Van ons wordt immers gezegd dat wij uitverkoren zijn "opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn" (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Het tegenovergestelde is dus niet waar: het is niet omdat Hij van tevoren zag dat wij zo zouden worden. De gelovigen verkrijgen hun heiligheid uit de verkiezing óf ze komen daartoe door hun werken, maar niet allebei tegelijk, want deze twee dingen zijn met elkaar in strijd. Paulus schrijft in 1 Korintiërs 7:2525 Voor de jongedochters heb ik geen bevel van de Here. Maar ik geef mijn mening, als iemand, die door de ontferming des Heren trouw is. ook duidelijk dat hij "door de ontferming des Heren trouw is".
  10. Een vaste regel in de dialectiekEen systematische wijze van redeneren aan de hand van logische regels. is dat alles wat een oorzaak is van een oorzaak, ook een oorzaak is van het veroorzaakte. Het van tevoren geziene geloof en de vooruitgeziene werken zouden dus een oorzaak zijn van de verkiezing, maar tegelijk ook van de roeping en de rechtvaardiging, die immers gevolgen zijn van de verkiezing54) De Schrift leert echter het tegenovergestelde,55) onder meer in Titus 3:4,54 Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland (en) God verscheen, 5 heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest.: “Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland (en) God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest.” En ook in Romeinen 4:66 gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken., waar gezegd wordt dat "God gerechtigheid toerekent zonder werken".

19. Is de verkiezing algemeen? Anders gezegd: heeft God alle mensen voorbestemd tot de zaligheid?

Nee, de verkiezing is niet algemeen, maar bijzonder, want:

  1. Niet alle mensen zijn uitverkoren en in Christus gezegend.56) En ook hebben niet alle mensen het geloof.57)
  2. Hij die alles neemt, kiest niet. Maar elke verkiezing van een of meerderen moet gedaan worden uit een getal met een rest. Het is dus een ongerijmde, tegenstrijdige manier van spreken als men zegt dat de verkiezing algemeen is en voor alle mensen geldt.
  3. De Schrift geeft duidelijk aan dat er een groep verworpenen is, en in Johannes 6:4444 Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. zegt Christus: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader" hem trekt. Paulus zegt in Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.: “Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.” En in Romeinen 11:77 Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard. zegt hij dat de uitverkorenen het hebben verkregen en de anderen zijn verhard.

20. Wat voor mensen zijn dan uitverkoren?

Mensen die onrein en goddeloos waren in Gods ogen. Hij heeft ons immers uitverkoren, "opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht" (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Uit het feit dat God ons heeft uitverkoren vóór de schepping van de wereld, blijkt dat Hij alle mensen die geboren zouden worden Zich voor ogen heeft gesteld, en dat Hij hen, voor zover zij goddeloos en vervloekt zouden worden, ook zo heeft aangemerkt. Maar zo heeft Hij ook sommigen uit de algemene en verdorven massa van mensen uit genade en naar het welbehagen van Zijn wil uitverkoren, terwijl Hij de anderen in hun zonde en vervloeking heeft gelaten.

21. Waarom heeft God niet iedereen uitverkoren?

AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt dat als wij niet willen dwalen, we dit ook niet spitsvondig moeten gaan onderzoeken. We mogen er evenwel niet aan twijfelen dat de redenen van Zijn raad rechtvaardig zijn, hoewel wij ze niet kunnen doorgronden.58)

22. Maar is Christus dan geen Verlosser van alle mensen?

Allerminst, want Hij is geen Verlosser van de farao, en ook niet van Judas, Kajafas, Herodes en JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen.. Kortom, Hij is geen Verlosser van allen die hopeloos en verdoemd zijn. Voor hen is Hij niet gestorven.

23. Christus is dus niet voor alle mensen gestorven?

Zijn dood was wel genoegzaam voor allen, zoals dat geleerd wordt in het theologisch onderwijs, maar het was alleen effectief voor de uitverkorenen en gelovigen. Gelet op de kracht van het bloed van Christus is dat voldoende voor de verlossing van alle mensen, maar bezien vanuit de eeuwige raad van God en de wil van Christus is Hij alleen voor de uitverkorenen gestorven. In Johannes 10:1515 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. zegt Christus immers: “Ik geef Mijn leven voor de schapen”, en in Johannes 17:99 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U.: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt”. Hij heeft Zijn offer dus niet gebracht voor de wereld, die Hij dus ook niet verlost. In Johannes 17:19,2019 en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven. zegt Christus dan ook dat Hij Zichzelf heiligt voor hen, die geloven, en die de Vader Hem gegeven heeft. En in Matteüs 26:2828 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. zegt Hij over Zijn bloed dat dit "voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden”.

24. Maar zijn de roeping en belofte van Matteüs 11:28 dan niet algemeen: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”?

We kunnen beter zeggen dat zij onbegrensd zijn, ten aanzien althans van bepaalde omstandigheden als nationaliteit, leeftijd, geslacht en dergelijke, die God niet bewegen tot het verkiezen van deze of gene.
Verder roept God niet alle mensen in het algemeen door de uiterlijke verkondiging van het Evangelie. Er zijn immers vele mensen die nooit van het evangelie gehoord hebben, laat staan dat ze inwendig geroepen worden door Zijn krachtige roeping. Maar ook al zou de stem van het evangelie allen in het algemeen roepen, dan nog is de gave van het geloof maar dun gezaaid, omdat de arm des Heeren niet aan iedereen wordt geopenbaard.59)

25. Hoe is het dan te rijmen, dat God mensen roept van wie Hij weet dat ze niet zullen komen?

AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. antwoordt op deze vraag: “U wilt met mij disputeren? Verwonder u met mij en roep uit: O diepte, laat ons in de verlegenheid overeenstemmen, opdat we niet in de dwaling vergaan!"60)

26. Maar is het rijk van Gods genade niet wijd verbreid?

Ten aanzien van de onderdanen en onderdelen van dat rijk is het zonder meer wijd verbreid, al geldt ten aanzien van degenen die voorbijgegaan worden en het evangelie verwerpen wat gezegd wordt in Matteüs 22:1414 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.: "velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren".

27. Is er bij God dan "geen aanneming des persoons" (Handelingen 10:34)?

Beslist niet, want dan zou in elk betoon van liefdadigheid, waarmee we de ene persoon bevoordelen boven de ander, een voorteken gelegen zijn van aanneming des persoons. Maar dat is niet waar. We mogen immers met onze bezittingen goed doen aan wie wij willen, aan de een meer dan aan de ander.61) Er is pas sprake van aanzien des persoons als iemand ertoe bewogen wordt iets te geven of iemand te bevoordelen op grond van iets in die persoon zelf, wat de zaak zelf niet dient. Zoals bij een rechter die bij twee even schuldige misdadigers slechts één van beide loslaat, omdat diegene rijk is, uit zijn familie stamt of een landgenoot van hem is. Maar zo kan het bij God nooit zijn, want Hij vindt in de mens niet zulke voorwaarden, maar werkt die juist in hen uit, al naargelang Hij wil.

28. Maar God wil toch "dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen" (1 Timoteüs 2:4)?

Dat is hiermee niet in strijd, want dat slaat niet op alle mensen hoofd voor hoofd, maar op allerlei mensen.

  1. God wil dus dat er een aantal mensen zalig wordt uit allerlei soorten mensen, namelijk zij die tot erkentenis der waarheid komen, dat wil zeggen: allen die in de Zoon van God geloven.62)
  2. Ook de gemeenschappelijke ervaring, die niet in strijd is met Gods wil, leert ons dat alleen de gelovigen zalig worden.
  3. Alles wat God wil, dat doet Hij ook.63) Omdat Hij niet alle mensen zaligmaakt, maar alleen de gelovigen, wil Hij dus niet dat alle mensen zonder onderscheid zalig zullen worden.
  4. Over gelijke dingen moet men een gelijk oordeel uitspreken. Maar in de volgende Schriftwoorden over degenen die zalig zullen worden, worden algemene begrippen verbijzonderd en beperkt tot de gelovigen:

Op dezelfde manier gebeurt dit ook in de tekst: “die wil, dat alle mensen behouden worden”, zodat we hier onder "alle mensen" verstaan: alle gelovigen, uit Joden en Grieken, uit onderdanen en overheden, uit mannen en vrouwen, uit dienstknechten en vrijen, uit mensen die veel of weinig gezondigd hebben – en dus niet alle mensen hoofd voor hoofd.

En zo is het ook met wat we lezen in 2 Petrus 3:99 De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen., dat de Heere “niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen”. 'Allen' ziet hier op de uitverkorenen, onder wie Petrus ook zichzelf rekent, als hij vlak hiervoor in ditzelfde vers zegt: God "heeft geduld met ons" (HSV). Dat geduld blijkt daaruit, dat Hij Zijn toekomst uitstelt totdat het getal van de uitverkorenen vervuld zal zijn, zodat zij allen voldoende gelegenheid en tijd hebben om zich tot God te bekeren.

29. Wat is de uitvoering van de voorbestemming?

De instelling, aanwending en toepassing van de middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken., dat wil zeggen: van alle middelen waardoor God de mensen als het ware trapsgewijs brengt tot het doel van dat hoogste besluit van voorbestemming.

30. Hoeveel soorten middelen zijn er?

Twee soorten:

  1. Algemene middelen, die zowel de uitverkorenen als de verworpenen gelden en beiden in eenzelfde positie stellen.
  2. Bijzondere middelen, die eigen zijn aan de uitverkorenen dan wel aan de verworpenen, en die de uitverkorenen onderscheiden van de verworpenen.

Er zijn drie algemene middelen:

  1. De schepping van de mens als man en vrouw, in een rechte staat, dat wil zeggen: in heiligheid en gerechtigheid,64) hoewel ze vatbaar waren voor verandering, daar alleen God onveranderlijk is.
  2. De val van de mens, waarmee hij afschuwelijk gezondigd heeft.65) Deze kon echter niet plaatsvinden zonder Gods beschikking en wil, zodat er bij de ellende en schuld van de mens plaats zou zijn voor Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid. Van niets kan immers gezegd worden dat het plaatsvindt buiten Gods wetenschap, tegen Zijn wil of toevalligerwijs. Er valt zelfs geen musje op de aarde buiten Zijn wil om.66) Toch heeft die zondeval vrijwillig plaatsgehad, en daarom is zij geheel en al de schuld van Adam, die niet gedwongen maar vrijwillig de slang méér gehoorzaamd heeft dan God67). De val van Adam is dus niet slechts op de wil van God terug te voeren. Daarom zegt Prudentius heel terecht:
    “Niemand heeft schuld, als God bestuurt wat hier geschiedt,
    maar hij heeft schuld, die willens doet wat God verbiedt.”
  3. De overerving van de zonde, dat wil zeggen: de schuld en straf van Adam over alle mensen hoofd voor hoofd. Er kan immers geen reine uit een onreine geboren worden.68) Dat is de oorzaak dat alle mensen van nature en dus niet door navolging of gewoonte "kinderen des toorns" zijn (Efeziërs 2:33 - trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns.). Omdat God al voordat Hij het menselijk geslacht schiep, had voorgenomen Zijn barmhartigheid te bewijzen in de zaligheid van de uitverkorenen en Zijn rechtvaardigheid in de verdoemenis van de verworpenen, was het nodig dat beide groepen besloten waren onder de zonde, opdat Hij Zich zou kunnen ontfermen over de gelovigen en intussen ook de Oorzaak zou zijn van de rechtvaardige verdoemenis van hen die het niet gegeven is om te geloven en de verborgenheden Gods te kennen.69)

Uit de gevallen menigte van het menselijk geslacht heeft de alwijze God besloten sommigen af te zonderen, te verkiezen en als vaten of voorwerpen van Zijn barmhartigheid tot het leven te brengen, en de anderen in hun verdorvenheid te laten en als voorwerpen van Zijn toorn over de zonde te straffen. Dit doet Hij met zo’n grote wijsheid dat al de lof voor de zaligheid van de uitverkorenen alleen aan Gods barmhartigheid wordt toegeschreven, en al de schuld voor de verdoemenis voor rekening komt van de verworpenen.

31. Wat zijn de bijzondere middeloorzaken die God ten behoeve van de uitverkorenen heeft ingesteld?

Dat zijn er zes. Ten opzichte van de verkiezing of voorbestemming van de uitverkorenen zijn ze eigenlijk vruchten daarvan. Ten opzichte van zichzelf en het doel van de verkiezing mogen ze zowel oorzaken als vruchten genoemd worden. De drie eerste zijn middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken., en de laatste drie zijn vruchten.

  1. De eerste middeloorzaak is Christus. Dat geldt niet voor zover Hij het Woord is, van één wezen met de Vader, en Hem in alles gelijk. Als zodanig is Hij immers met de Vader en de Heilige Geest de eerste en niet de tweede oorzaak van onze verkiezing. “Ik weet, wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:1818 Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.). Maar Hij is wel een middeloorzaak voor zover Hij de Middelaar is, in wie God ons uitverkoren heeft. Zo zegt de apostel het ook: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld” (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Omdat de uitverkorenen Hem toegeëigend zijn, vergeeft God door Hem hun zonden en rekent Hij hun de volkomen gerechtigheid toe. Daarom wordt van Christus ook gezegd dat Hij aangewezen en uitgekozen is (Handelingen 17:3131 omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken.). En Petrus zegt: “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u” (1 Petrus 1:2020 Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u.).
    De Vader heeft dus de Zoon opgedragen om de menselijke natuur – in de eenheid van Zijn Persoon – aan te nemen. Dat moest Hij doen om voor de verzoening van de uitverkorenen te lijden en te sterven en hen van hun ongerechtigheid te verlossen. Zo moest Hij ook opstaan om hen te rechtvaardigen.70) En ten slotte moest Hij dat doen om de uitverkorenen – die Hem zich door het geloof zouden toe-eigenen – te zijn tot “wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing” (1 Korintiërs 1:3030 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing.). In de verkiezing van deze middeloorzaak komen volgens Bernardus al Gods grote daden en wonderen samen, namelijk:
    1. Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid. Zijn barmhartigheid tegenover Zijn uitverkorenen en Zijn rechtvaardigheid in het straffen van hun zonden in Zijn beminde Zoon.
    2. Een en dezelfde Persoon Christus is zowel God als Mens.
    3. Een en dezelfde vrouw is zowel moeder als maagd.
    4. Een en dezelfde Zoon is zowel zonder vader als zonder moeder.
    5. Een en dezelfde Christus is zowel Rechter als Middelaar.
  2. De tweede middeloorzaak is de roeping. Deze heeft door het werk van de Heilige Geest in het hart de kracht tot waarachtige bekering en kennis van Christus71). Gewoonlijk gebeurt dat als men tot een redelijk bewustzijn72) is gekomen, en wel door de verkondiging van het Evangelie. Het kan ook op een buitengewone manier gebeuren; te denken valt aan kinderen van uitverkorenen zoals Johannes de Doper in het lichaam van zijn moeder73), en ook aan sommige dove mensen bij wie dat op een manier gebeurt die wij niet kennen.
  3. De derde middeloorzaak is het geloof in Christus, of ook wel: de toe-eigening van Christus door het geloof. Daaruit volgt ons samengevoegd worden en delen met Hem – die innige vereniging, inlijving, gemeenschap en inenting in Christus74). Hierdoor is er een drieërlei effect, of: er zijn drie vruchten:
    1. De rechtvaardiging door God, die bestaat in de toerekening van Christus’ gerechtigheid.
    2. De heiliging, waardoor de uitverkorenen, begiftigd met de Heilige Geest, vernieuwd worden in de geest van hun gemoed en nieuwe mensen worden. De Heilige Geest doet ook goede werken door hen waarmee zij aangenaam zijn voor God omwille van Christus.
    3. De verheerlijking door dezelfde Christus, Die deze predestinatie van God van eeuwigheid heeft ingesteld.

God eigent deze zaken aan ieder van Zijn uitverkorenen persoonlijk toe. Dat doet Hij door de krachtige verkondiging van het evangelie op de tijd die Hem behaagt. Dat is bij de een vroeger en bij de ander later, al naargelang God het in Zijn wijsheid en barmhartigheid wil en besluit.
Dit is nu die ware gouden ketting van de zaligheid. Deze onverbrekelijke band voert van de hoogste Oorzaak langs de daarvoor uitgekozen en toegepaste middelen tot de laatste vrucht ervan. Men kan daarom niet verwachten dat men tot dit doel komt zonder de middelen die voor dat doel nodig zijn. Het doel mag dus niet losgemaakt worden van de middelen, en men mag niet van het beginpunt naar het eindpunt willen gaan met voorbijgang van de middelen.

32. Wat is het eigen doel van de uitverkiezing?

33. Wat zijn de kenmerken van de verkiezing?

Er zijn vele kenmerken, met als bron het ware geloof in Christus, dat door de liefde krachtig werkzaam is.76) Daaraan mogen we ons geestelijk leven met zekerheid herkennen, en dus ook onze verkiezing, evenals we aan onze gevoelens en lichaamsbewegingen merken dat ons lichaam leeft.

34. Wat is de verwerping?

De uitvoering van Gods wil in het verwerpen en verstoten van hen die tot de dood zijn voorbestemd. Anders gezegd: de verwerping is een voorbestemming, waarmee God Zich van eeuwigheid en zonder enige onrechtvaardigheid voorgenomen heeft om Zich over sommige in Adam verdorven mensen niet te ontfermen. Hij laat ze aan zichzelf over en veroordeelt ze vanwege hun zonden tot de dood en de eeuwige verdoemenis. Zij zijn als vaten of voorwerpen van oneer bestemd tot het verderf;77) en dit wordt niet gezegd met het oog op de uiteindelijke afloop, maar ten aanzien van het voornemen of de raad. Want het Griekse woordje eis (in het Nederlands vertaald met 'tot': bestemd tot het verderf) geeft niet alleen de afloop aan maar ook het doel, oogmerk en voornemen. God wil in deze voorwerpen van oneer namelijk de heerlijkheid openbaren van Zijn rechtvaardigheid, alsook van Zijn macht78). “De HERE heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads” (Spreuken 16:44 De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.).79)

35. Wat is de werkende oorzaak van de verwerping?

Dat is God. Zoals Hij ons heeft uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil, zo heeft Hij ook de verworpenen verstoten naar Zijn rechtvaardige wil en raadsbesluit, dat in orde aan alle dingen voorafgaat. Zoals Hij Zich ontfermt over wie Hij wil, zo verhardt Hij ook wie Hij wil (Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.). Het werkwoord ‘willen’ mogen we in het laatste deel van de zin niet anders uitleggen dan in het eerste,80) als naar recht en waarheid van God gezegd mag worden - wat toch niemand zal ontkennen - dat Hij Zich ontfermt over wie Hij Zich wil ontfermen (Exodus 33:1919 Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.). Daarom heeft Paulus in Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. naar waarheid en recht gezegd dat God verhardt wie Hij wil.
En in Efeziërs 1:1111 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil. zegt hij dat God "in alles werkt naar de raad van zijn wil". Dat blijkt ook uit het woord ‘verkiezing’. Wie immers sommigen wel verkiest, verkiest anderen niet, maar gaat hen voorbij en verwerpt hen. We kunnen dan ook niet spreken over een verkiezing van sommigen, als we niet tegelijk ook stellen dat anderen worden verworpen of voorbijgegaan. Evenmin kan er sprake zijn van een verwerping zonder de verkiezing van anderen.
En als God in Ezechiël 18:2323 Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here Here. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve? zegt dat Hij geen welgevallen heeft "aan de dood van de goddeloze", maar veeleer daaraan, "dat hij zich bekere van zijn wegen en leve", dan is dat een onbepaalde uitspraak, die sterk verschilt van een algemene uitspraak over alle mensen. Deze uitspraak moet dan ook zó worden begrepen dat dit geldt voor degenen aan wie de genade van de bekering gegeven wordt. Zo is het ook met wat Christus zegt in Matteüs 23:2727 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij gelijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.: “Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Daar spreekt Hij over de uiterlijke bediening van het Woord, en dat voor zover Hijzelf in het algemeen aan het volk was beloofd om hen te verlossen, waarover Hij ook in bijzondere zin bewogen was.

36. Zijn vooraf geziene zonden zoals ongeloof dan geen oorzaken van het besluit dat iemand verworpen wordt?

Nee, want als de zonden oorzaak waren van de verwerping, was niemand uitverkoren, omdat God van tevoren gezien heeft dat alle mensen zondaren zouden zijn. Oorzaak is alleen Gods voornemen en wil, die in al Zijn werken rechtvaardig is en het enige richtsnoer van alle gerechtigheid. Daarom kan die door ons nooit met recht bekritiseerd en beschuldigd worden.81) Bovendien leert Christus in de volgende Schriftplaatsen dat het ongeloof niet de oorzaak is van het besluit tot verwerping, maar wel van de uitvoering ervan, oftewel van de verdoemenis en van het oordeel:

37. Maar beschuldigen we God niet van onrechtvaardigheid, als we alleen Zijn wil als de oorzaak van de verwerping zien?

Op geen enkele manier, want:

  1. Als men spreekt van deze hoogste wil van God, die de oorzaak van alle dingen bepaalt, mag men niet zeggen dat eerst iets rechtvaardig moet zijn voordat God het zou willen. Nee, het tegendeel is waar: eerst moet God iets willen voordat het rechtvaardig kan zijn. Gods wil is immers het uiteindelijke richtsnoer van de rechtvaardigheid. Alles wat Hij wil, moet voor rechtvaardig gehouden worden omdat Hij het wil. Gods rechtvaardigheid is zoveel hoger dan mensen op menselijke wijze kunnen afmeten of met hun zwakke verstand kunnen begrijpen.82) Hij heeft immers over de mens en over alle schepselen de hoogste en meest soevereine macht. Hij heeft Zijn eigen recht op ons, zoals een pottenbakker heeft op zijn klei.83) God zou ook niet onrechtvaardig geweest zijn als Hij niemand tot de zaligheid had uitverkoren. Hij is immers aan niemand iets verschuldigd en ook niet aan iemand gebonden. Bovendien worden wij allen als ‘kinderen des toorns’ geboren.
  2. We kennen Gods besluit of Zijn verborgen en onfeilbare wil om sommigen te verwerpen. We weten ook van de verdorvenheid van het menselijk geslacht, die de ware en eerste oorzaak is van de verdoemenis van de verworpenen. En tussen die beide komt dan de wil van de eerste mens, die wel goed geschapen is, maar zich vrijwillig geschonden en verdorven heeft. Zo heeft die mens een weg bereid voor Gods rechtvaardig oordeel om díegenen te verderven aan wie Hij Zijn barmhartigheid niet wil bewijzen.
  3. Niemand wordt verdoemd dan degenen die de Heere verworpen heeft. Maar hoewel dat zo is, moet bovendien gezegd worden dat er toch niemand verdoemd wordt dan wie de oorzaak van de verdoemenis in zichzelf blijkt om te dragen. Dat dit besluit van God rechtvaardig is, omdat zij zelf oorzaak zijn van hun verdoemenis, blijkt ook steeds meer uit hun levenswandel, zodat ze niemand kunnen beschuldigen dan zichzelf. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: “De oorzaak van de verwerping is een andere dan die van de verdoemenis van de mensen.” De zonden zijn weliswaar geen oorzaak van de verwerping – die van eeuwigheid besloten is en waarvan de soevereine wil van God de enige oorzaak is – maar zij zijn wel de oorzaak van de verdoemenis, die op de jongste dag op de verwerping zal volgen.
  4. De verworpenen worden niet vanwege hun verwerping verdoemd, maar vanwege hun goddeloosheid en ongeloof. Dat betekent dat de oorzaak van het verloren gaan van mensen niet het besluit van God is, maar hun aangeboren verdorvenheid en de gevolgen daarvan. Het behaagt God om alleen degenen die van Hem zijn en die tot de zaligheid zijn uitverkoren, van die verdorvenheid te verlossen. Het zou dan ook heel kwalijk zijn om het besluit van de verwerping te vermengen met de verdoemenis. De oorzaak van de verdoemenis weten we namelijk allemaal: dat is de zonde. Maar wat Gods besluit betreft, daarvan is alleen Zijn wil de oorzaak. Degene die door God verworpen wordt, is door Hem niet slecht geschapen, en Hij stort de slechte en zondige aard niet in hen. Maar Hij geeft hun vanwege Zijn rechtvaardig oordeel – dat voor ons verborgen en ondoorgrondelijk is – Zijn barmhartigheid niet, die Hij aan Zijn uitverkorenen wel schenkt. Deze mensen zondigen vanuit zichzelf en vanwege hun eigen slechte natuur. Daarom worden ze gestraft, zoals de tekst zegt: “Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:99 Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper.).

38. Wat zijn de algemene middeloorzaken voor de verwerping?

Dat zijn dezelfde als die waarover we hierboven al hebben gesproken:

  1. De schepping in een staat van rechtheid en gerechtigheid. God heeft immers de mens niet als een zondig schepsel geschapen. Anders zou Hij de Auteur van de zonde zijn, en die gedachte moeten we ver van ons werpen.
  2. De val van de mens in de zonde, waardoor hij vanuit zichzelf met zijn vrije wil van God is afgeweken. Door dat afwijken heeft hij God vertoornd.
  3. De verdorvenheid van de mens. De mensen hebben immers zichzelf verdorven, en daardoor hebben ze het verderf door hun eigen schuld op de hals gehaald.84)

39. Wat zijn de bijzondere middeloorzaken waardoor Gods besluit van de verwerping van mensen wordt uitgevoerd?

  1. Het ontelbare aantal daadwerkelijke zonden.
  2. Het ongeloof, of het verwijderd raken en afgescheiden worden van Christus.
  3. Het verlaten worden, het niet geroepen worden, een krachteloze roeping door de verkondiging van het Woord van God, of een innerlijk niet accepteren van de roeping. Het Evangelie is niet aan alle mensen in het bijzonder gepredikt, en ook niet in elke tijdsperiode. Ook nu wordt het niet overal ter wereld verkondigd. Het is ook niet allen gegeven om te geloven (Matteüs 11:2525 Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard.). Maar in ditzelfde hoofdstuk worden allen aangesproken die vermoeid en belast zijn; dat zijn zij die zuchten onder de last van de zonden. Dat gebeurt alleen in het leven van hen die belijden een zondaar te zijn en daarom hun toevlucht tot Christus nemen.
  4. De halsstarrigheid of de verharding en het verblind zijn in de zonden.
  5. Hieruit komt het voortdurend afwijken en verachten van God voort, en dientengevolge ook het doorgaan van de ene zonde in de andere.
  6. Ten slotte volgt hierop hun rechtvaardige verdoemenis. “Gij zijt rechtvaardig, HERE; uw verordeningen zijn waarachtig” (Psalm 119:137137 Gij zijt rechtvaardig, Here; uw verordeningen zijn waarachtig.).85)

40. Maar valt de uitvoering van de verwerping of de voorbeschikking van deze kwade middeloorzaken niet onder het besluit van God, zoals het geloof en de andere oorzaken van de zaligheid onder het besluit van de verkiezing vallen?

Ja en nee, omdat over het besluit van God op twee manieren gesproken wordt: letterlijk op het woord afgaand, en gerelateerd aan iets anders. Als God gewoon iets wil of iets als goed erkent, wordt dat een besluit genoemd. Daarvan is Hijzelf te zijner tijd in eigenlijke zin daadwerkelijk de werkende oorzaak. Daarom noemen we het ook een krachtig werkend besluit. We kunnen denken aan het besluit tot zaligheid van de uitverkorenen en tot het gebruik van de middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. die tot zaligheid leiden, zoals de schepping, de effectieve roeping, het geloof, de rechtvaardiging en de heiliging. Daarom spreekt God in Hosea 13:99 Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper. over Zichzelf als “uw helper”. Vervolgens is God de Auteur en oorzaak van het ‘wezen’ van alle daden, werken en eigenschappen, zowel goede als kwade. De daad of het werk door en in zichzelf is immers wat anders dan het gebrekkige in het werk of een gebrekkige eigenschap. Maar het wordt een besluit gerelateerd aan iets anders genoemd als God iets bepaalt en wil toelaten dat het gebeurt – en daarom gebeurt het te zijner tijd ook. Maar God doet dat metterdaad niet Zelf, maar Hij laat toe dat het gebeurt door de werktuigen van het kwaad. Het is daarbij niet zo dat Hij de dingen van de mensen van bovenaf alleen maar aankijkt – nee, Hij bestuurt en leidt alle dingen. Paulus getuigt dat God de farao tot het kwade verwekt heeft, en dat Hij verhardt wie Hij wil (Romeinen 9:17,1817 Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde. 18 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.). God is niet passief86), maar almachtig en laat niets tegen Zijn wil in gebeuren. Daarom mag dit ook een toelatend, een sturend of een aanvoerend besluit87) genoemd worden. Van deze aard is het besluit over alle kwade middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. die tot het verderf leiden, zoals de val van de mens, zijn verharding, en dergelijke. Ze gebeuren immers niet ondanks God of zonder dat Hij ervan weet. Als men dat denkt, kan daar niet anders dan atheïsme en epicurisme uit voortvloeien. Maar hier is wel de wil van de mens de belangrijkst werkende oorzaak. Daarom wordt terecht gezegd : “Het is uw verder, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:99 Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper.). Toch worden ook deze oorzaken onder het besluit van God gesteld, want hoewel ze niet plaatsvinden dóór Zijn besluit, toch gebeuren ze ook niet zónder dat besluit. Ze gebeuren ook niet zonder het besluit waarvan de onbekende88) oorzaak in God ligt – wat iets anders is dan de werkende oorzaak. Zoals God het geloof werkt in degenen die geloven, zo heeft de zonde bezit genomen van het menselijk geslacht toen God Zich met Zijn wil terugtrok. Het is als met de zon: die zorgt er uit zichzelf voor dat het dag wordt als ze opgaat en haar licht laat schijnen. En de nacht komt doordat het licht van de zon weggaat en alleen de donkerte van de aarde overblijft. Bovendien is het geen besluit om de boosheid en slechtheid toe te laten omdat het boos en slecht is, maar omdat het kwade zelf er als iets goeds uitziet. Als men naar Gods besluit kijkt, heeft het kwade zelfs de schijn van iets goeds, al is het in zichzelf kwaad. Wat God besloten heeft toe te laten en wat Hij ook daadwerkelijk toelaat, dat doet Hij om een goed doel te dienen, namelijk de open baring van Zijn heerlijkheid en rechtvaardigheid. Dus vanuit God gezien heeft Zijn besluit om iets toe te laten en heeft dat toelaten zelf altijd een goed doel op het oog. De duisternis dient dus altijd het licht; en de slechtheid die vanuit het slechte werktuig voortkomt, wordt veranderd in iets goeds, namelijk de straf van de zonde. Zo is het een middel om de heerlijkheid van God te doen uitkomen. Het is dus werkelijk waar wat AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: “Het is ook goed dat er kwade dingen zijn, anders zou God immers niet toelaten dat er kwade dingen zijn. Hij laat niets toe tegen Zijn wil, maar Hij wil het echt.” Dezelfde auteur heeft ook heel terecht gezegd: “Wat tegen Zijn wil is, gebeurt ook niet zonder dat aan Zijn wil tekort wordt gedaan.”

41. Wat is het doel van de verwerping?

Ten aanzien van de verworpenen is het hun rechtvaardige verdoemenis, maar ten aanzien van God is het de openbaring van Zijn heerlijkheid, rechtvaardigheid en almacht.

42. Hoe moeten de predikanten en ieder voor zichzelf met de leer van de predestinatie omgaan en op zichzelf toepassen?

  1. Men moet goed oppassen dat men niet doorslaat van het ene uiterste naar het andere. Men kan namelijk te weinig nadruk leggen op het besluit tot de zaligheid of de verdoemenis, óf net andersom juist op de dichterbij liggende middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. van de zaligheid of het verderf.
  2. Zoals God van Zijn hoogste en eeuwige besluit via de trap van de middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. (die vrucht zijn van dat besluit) tot ons neerdaalt en zo Zijn heerlijkheid en barmhartigheid openbaart – laten we zo langs diezelfde trap en in dezelfde volgorde89) opklimmen tot de zekerheid van onze verkiezing. Dan zullen we merken dat deze onwrikbaar gegrond is in de onvergelijkbare90) barmhartigheid van God.

43. Wat moet de volgorde in de toepassing zijn?

Men moet van onderen af beginnen. Dat betekent dat ieder die wil weten of hij uitverkoren is, niet van boven af, dus bij Gods verborgen besluit, moet beginnen – buiten Christus om en zonder de stem van het Evangelie te horen die in de gemeente klinkt. Anders kan het gebeuren dat hij het overstelpende licht van God niet kan verdragen. Nee, hij moet heel anders beginnen, van onderen af. Dat betekent dat hij bij de vruchten moet beginnen, namelijk de [algemene] roeping door Christus en het luisteren daarnaar. Paulus zegt in Romeinen 8:3030 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.: “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen”. Laat hij daarna voorzichtig naderen tot de eerste oorzaak van de zaligheid. Op deze manier heeft hij een vast en betrouwbaar ankerpunt91) gevonden tegen alle hevige stormen, en mag hij weten dat hij rust heeft als in een veilige haven. Laat hij ijverig zichzelf onderzoeken92) of hij Gods Woord graag hoort en daardoor geneigd is om God en zijn naaste lief te hebben – dat is namelijk een vrucht van wedergeboorte en heiliging. Laat hij vervolgens komen tot het geloof en zich afvragen of hij gevoelt door het geloof in Christus te zijn, anders gezegd: of hij in Christus gelooft. Vanuit het geloof moet hij komen tot de rechtvaardiging, en van de rechtvaardiging tot de krachtige en effectieve roeping [voor hem persoonlijk]. Ieder die deze gaven van God in zich ervaart, mag als een gelovige zeker zijn van zijn verkiezing.93) Zoals er geen sterker bewijzen kunnen zijn voor het natuurlijke leven dan de gemoedsbewegingen die iemand ervaart, zo zijn het geloof, de hoop en de liefde de ontwijfelbare bewijzen94) van onze verkiezing. Daarnaast is er in de kinderen van God nog dat bijzondere getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn. Door die Geest roepen we ook vrijmoedig uit: “Abba, Vader” (Romeinen 8:1515 Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader., Galaten 4:66 En, dat gij zonen zijt - God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.). “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus” (Romeinen 8:1717 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.). En als we zo van het laatste tot het eerste terugkeren, [mogen we zeggen dat] we tot het leven zijn uitverkoren. Ten slotte zijn er nog de uitwendige dingen die nauw met het al genoemde verbonden zijn, en als het ware een reeks vormen: het horen van Gods Woord en de bekrachtiging daarvan door de sacramenten. Maar deze staan op de tweede plaats.

44. Maar als iemand deze vruchten van het geloof, van de Geest en van de wedergeboorte nog niet in zich gevoelt, of als hij ze nog maar als heel zwak en teer ervaart, moet hij daarom van zichzelf denken dat hij tot het getal van de verworpenen behoort en zal hij dan aan zijn zaligheid wanhopen?

Helemaal niet! Hij moet veel meer zijn toevlucht zoeken in Gods Woord en Zijn wil die Hij daarin geopenbaard heeft. Door zo te gehoorzamen, ontvangt hij de zaligheid.95) Niemand mag wanhopen aan Gods barmhartigheid, zolang hij niet tegen de Heilige Geest gezondigd heeft. De een wordt immers pas later met kracht door God geroepen dan de ander. Dat bewijst het bekende voorbeeld van de moordenaar aan het kruis ons wel heel duidelijk.96)

45. Is er een bepaald getal, zowel van de uitverkorenen als van de verworpenen?

Bij God wel, maar bij ons niet. “Ik weet wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:1818 Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.). “De Here kent de zijnen” (2 Timoteüs 2:1919 En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.), en dus ook degenen die niet van Hem zijn.

46. Zijn er weinig mensen die behouden worden (Lucas 13:23), of: is het getal van de uitverkorenen groter dan dat van de verworpenen?

Er zijn er weinig die de weg ten leven vinden,97) en slechts een vierde deel van de mensen ontvangt het Woord van God in een rechtschapen en rein hart. Daarom is het getal van de uitverkorenen wel heel groot als men het op zichzelf beschouwt, maar als we het aantal van hen die zalig zullen worden vergelijken met het getal van hen die ten onder zullen gaan, dan is het getal van deze laatsten naar het woord van Christus in Matteüs 20:1616 Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn. veel groter: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" (HSV).

47. Kunnen degenen die wedergeboren zijn, door het geloof wel iets met zekerheid zeggen over hun eigen verkiezing, en mogen ze daarover in de Heere roemen?

Zij kunnen en mogen en moeten dat zeker doen, want:

  1. Zij mogen roemen dat ze behoren tot het uitverkoren volk van de Heere Christus zijn, en dat ze Zijn eigendom zijn.98)
  2. Zij die tevoren gekend en uitverkoren zijn, zijn ook geroepen, gerechtvaardigd en geheiligd – en daarom kunnen ze niet van Gods liefde gescheiden worden.99)
  3. God versterkt ons en alle gelovigen, Hij getuigt dat het waar is100) en verzegelt ons door de Heilige Geest.
  4. De Zoon werpt niemand uit van degenen die Hem toebehoren,101) en Hij laat niet toe dat er ook maar één schaapje uit Zijn hand wordt geroofd.102)
  5. Wij moeten met een vast en stellig vertrouwen geloven in God de Vader, in Jezus Christus en in de Heilige Geest; en ook dat er een heilige, algemene christelijke Kerk is, de gemeenschap der heiligen, de vergeving van onze zonden door Christus vanwege Zijn verdiensten, de zekere opstanding van ons lichaam en het eeuwige leven.
  6. Gods besluit kan niet verhinderd en tenietgedaan worden. Hierdoor is er de troost waarvan 1 Johannes 3:1414 Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood. spreekt: “Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven.” En 1 Johannes 3:2121 Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God.: “Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God.” En 1 Johannes 5:19,2019 Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. 20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.: “Wij weten, dat wij uit God zijn en (…) dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen.”

48. Kunnen de uitverkorenen ook verloren gaan?

Nee, zij kunnen nooit tot het einde toe verleid worden,103) want:

  1. Ze zijn de gezegenden van de Vader, voor wie het Koninkrijk bereid is van de grondlegging der wereld af.104)
  2. Het is de wil van de Vader dat van alles wat Hij de Zoon gegeven heeft, niets verloren laat gaan.105)
  3. De Zoon heeft hen bewaard.106)
  4. Ze worden in de kracht Gods bewaard door het geloof.107)
  5. Aan hen wordt het geloof gegeven én de volharding tot het einde toe.108)
  6. Ten slotte: Gods voornemen is onveranderlijk.109)

49. Toch lijkt het erop dat sommigen uit het boek des levens kunnen worden geschrapt, want er staat in Exodus 32:32: “Delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.” En in Psalm 69:29 staat: “Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd.”

Het misverstand ontstaat doordat deze figuurlijke manier van spreken letterlijk wordt opgevat. Want wat Mozes hier zegt, is deels met overdrijving en in vervoering gesproken, omdat hij in zijn hart zo begaan was met het volk en hij hun zaligheid wilde bevorderen, en deels ook voorwaardelijk: het zou misschien kunnen gebeuren. We zien dat ook als Paulus zegt: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders” (Romeinen 9:33 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.). Zóveel waard was volgens hen Gods heerlijkheid en liefde voor de Zijnen. In Psalm 691 Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van David. 2 Verlos mij, o God, want het water is gekomen tot aan de lippen; 3 ik ben verzonken in bodemloos slijk, waar ik niet kan staan; ik ben gekomen in diepe wateren, een vloed overstroomt mij. 4 Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees, mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God. 5 Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten; machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden; wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven. 6 O God, Gij kent mijn verdwaasdheid, mijn schuldige daden zijn voor U niet verborgen. 7 Laten om mij niet beschaamd worden wie U verwachten, Here Here der heerscharen; laten om mij niet schaamrood worden wie U zoeken, o God van Israël. 8 Want om Uwentwil draag ik smaad, bedekt schaamte mijn gelaat. 9 Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder; 10 want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder. 11 Ik weende onder het vasten van mijn ziel, maar het werd mij tot diepe smaad; 12 ik maakte een rouwgewaad tot mijn kleed, maar ik werd hun tot een spreekwoord. 13 Wie in de poort zitten, praten over mij, - en een spotlied van drinkers. 14 Maar mijn gebed is tot U, Here, ten tijde des welbehagens; o God, antwoord mij naar uw grote goedertierenheid met uw trouwe hulp. 15 Red mij uit het slijk, opdat ik niet verzinke, laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepe wateren. 16 Laat de watervloed mij niet overstromen, noch de diepte mij verslinden, noch de put zijn mond boven mij toesluiten. 17 Antwoord mij, o Here, want rijk is uw goedertierenheid, wend U tot mij naar uw grote barmhartigheid, 18 verberg uw aangezicht niet voor uw knecht, want het is mij bang te moede; antwoord mij haastelijk. 19 Nader tot mijn ziel, bevrijd haar, verlos mij om mijner vijanden wil. 20 Gij, Gij kent mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande; allen die mij benauwen, staan vóór U. 21 De smaad heeft mij het hart gebroken, en ik ben verzwakt. Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar ik vond hen niet. 22 Ja, zij gaven mij gif tot spijze, en lieten mij in mijn dorst azijn drinken. 23 Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en hun genoten tot een val. 24 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, doe hun lendenen bestendig wankelen; 25 stort over hen uw gramschap uit, en de gloed van uw toorn achterhale hen. 26 Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner. 27 Want wie Gij hebt geslagen, vervolgen zij, zij doen verhalen over de smart der door U gewonden. 28 Voeg schuld bij hun schuld, zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging. 29 Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven. 30 Maar ik ben ellendig en in smart, uw heil, o God, bescherme mij. 31 Ik zal de naam van God prijzen met een lied, Hem verheerlijken met een lofzang; 32 dat zal de Here meer behagen dan een rund, dan een stier met horens en hoeven. 33 De ootmoedigen zullen het zien, zij zullen zich verheugen; gij, die God zoekt, uw hart leve op. 34 Want de Here hoort naar de armen, en zijn gevangenen veracht Hij niet. 35 Dat hemel en aarde Hem loven, de zeeën en al wat daarin wemelt. 36 Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda bouwen, opdat zij daar wonen en het bezitten; 37 het kroost van zijn knechten zal het beërven, en wie zijn naam liefhebben, zullen daarin wonen. bidt de profeet niet anders. Ook hier spreekt hij op een oneigenlijke manier over de huichelaars, die voor het oog kinderen van het Koninkrijk leken te zijn van wie gezegd kon worden dat ze in dat Rijk ingeschreven zijn. Maar ze komen voor de dag als mensen die níet behoren tot de vergadering van de uitverkorenen. Daarom zegt hij in het vervolg van de tekst: Laten zij “met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.” Over hen leest men in 1 Johannes 2:1919 Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.: “Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.”

50. Maar volgt uit de leer van de voorbeschikking niet dat het onbelangrijk is hoe iemand leeft, aangezien de uitverkorenen toch niet meer uit hun staat vallen, wat ze ook doen, en de niet-uitverkorenen toch nooit zalig kunnen worden?

Beslist niet, want:

  1. Als God roept, roept Hij zó dat Hij tegelijkertijd de uitverkorenen door de Geest van wedergeboorte tot bekering brengt en hun het ware geloof en de volharding geeft. Daarbij gaat Hij de verworpenen op zo’n wijze voorbij dat ze zelf ook niet anders willen.
  2. Het past helemaal niet bij de uitverkorenen om het besluit van hun verkiezing te misbruiken door een sterk verlangen naar de zonde. Ze kunnen alleen op hun uitverkiezing roemen, als ze een godvrezend leven leiden; anders is het tevergeefs. Want zoals God ons heeft uitverkoren tot het eeuwige leven, zo heeft Hij ons ook bereid om goede werken te doen (vgl. Efeziërs 2:1010 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.) – “opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Het komt nooit in de gedachten van de verworpenen op om godzalig te leven. En als het al eens gebeurt, ziet men later niets meer terug van een ijver om vroom en godvrezend te leven, behalve wanneer er toch sprake is van uitverkiezing. Dan blijkt dat ze niet tot het getal van de verworpenen, maar tot dat van de uitverkorenen behoren.

51. Wat is het nut en de vrucht van deze leer van uitverkiezing?

  1. Deze leer dient allereerst:
    1. tot versterking van het geloof in God. Niemand kent God namelijk echt als men Hem niet kent als wijs, alwetend, almachtig en onveranderlijk in Zijn besluiten over de dingen die door Hem geschapen zijn.
    2. tot de zekerheid van en een vast vertrouwen op onze zaligheid. Die hangt immers niet van ons af of van de een of andere wisselende omstandigheid, maar van Gods eeuwig en onveranderlijk voornemen.110)
    3. tot vertroosting, tegenover al het woeden en razen van de kinderen der wereld voor het kleine getal van de gelovigen – zoals Christus leert in Matteüs 11:2626 Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. en 13:1414 En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken.111). Daarom konden ze niet geloven, omdat Jesaja gezegd heeft: “Hij heeft hun ogen verblind.” Dat betekent niet dat God dat gebrek van verblinding in hun hart stortte, maar dat Hij als rechtvaardig Rechter hun Zijn genade onthield. Zo geeft Hij hen over aan de satan en hun eigen begeerten om hen meer en meer te verblinden. Paulus heeft dit ook geleerd; zie Romeinen 11:88 gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden..
  2. Deze leer versterkt tegen de verzoeking van de satan en al zijn vurige pijlen, want ze houdt voor zeker waar dat geen enkel schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods (Romeinen 8:38,3938 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.). Ze versterkt ook tegen alle verdrukking, omdat alles – zowel voorspoed als tegenspoed – ten goede komt aan hen die volgens Gods voornemen geroepen zijn (Romeinen 8:2828 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.).
  3. Deze leer is ook tot onderwijs, en wel:
    1. om Gods bijzondere goedheid en genade tegenover ons te leren kennen. Hij is zo goed geweest om ons, onwaardige schepsels, uit het midden van een verloren geslacht te verkiezen en te bestemmen tot de heerlijkheid van de hemel (Romeinen 2:77 hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven.).
    2. om verootmoediging in ons te wekken, zodat we een godzalig en nauwgezet leven gaan leiden.
    3. om dankbaar te leren zijn, zodat we alleen aan God de eer toeschrijven van onze zaligheid. Dan gaan we Zijn oneindige goedheid en genade met ons hart, onze mond en onze daden loven en prijzen, want Hij heeft ons – in onszelf verloren mensen – uit enkel genade in Zijn Zoon, Christus Jezus, willen zalig maken.112)
  4. om ons in te spannen onze roeping en verkiezing door goede werken te bevestigen (2 Petrus 1:1010 Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.). Die rechtvaardigheid doet, is gerechtvaardigd. En wie gerechtvaardigd is, is ook geroepen, omdat er alleen rechtvaardigheid is door het geloof. En het geloof is uit het gehoor. Daardoor mogen we zeggen dat hij die geroepen is, ook naar Gods voornemen is uitverkoren. Bovendien heeft Hij ons in Christus ertoe bestemd om voor God heilig en onberispelijk te zijn (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Hierom wordt ook gezegd dat de voorwerpen die tot een eervolle bestemming geheiligd zijn en bruikbaar voor iedere goede taak – dat wil zeggen: de uitverkorenen – zichzelf reinigen.113)

52. Welke dingen zijn in strijd met deze leer?

  1. De dwaling van de pelagianen en de semi-pelagianen, die een algemene genade verzinnen en daarom ook geen uitverkorenen kennen. Het zou in de macht van de mens liggen om wel of niet te geloven. De oorzaak van de zaligheid ligt volgens hen dus buiten God en in de mens zelf. Ze leren ook dat de 'uitverkorenen' van Gods genade en barmhartigheid kunnen afvallen en zo verloren gaan.
  2. De leer van sommige luthersen, die stellen:
    1. dat de val van Adam heeft plaatsgevonden zónder Gods verkiezend besluit;114)
    2. dat er geen besluit van God in het geding is als God eenvoudigweg vrome mensen wil zalig maken of verworpenen wil verstoten;115)
    3. dat Gods iemands verwerping helemaal niet wil;116)
    4. dat ook de verworpenen bekeerd en zalig gemaakt kunnen worden, en dat Christus ook voor hen gestorven is;117)
    5. dat het eenvoudigweg Gods voornemen en ook Zijn wil is dat alle mensen zalig worden, en dat de algemene beloften zonder enig voorbehoud gelden.118)
  3. De dwaling van de roomsen, die stellen dat het vooruitgeziene geloof, of de goede werken, of het vooraf weten van al de verdiensten de werkende oorzaak zijn geweest van de verkiezing. Ook stellen ze dat de uitverkorenen niet zeker kunnen zijn van hun verkiezing tot het leven óf niet, behalve wanneer het door een heel bijzonder voorrecht wordt geopenbaard. Ten slotte houden ze het erop dat de uitverkorenen aan hun verkiezing moeten twijfelen.
  4. De dwaling van hen die wel de verkiezing plaatsen onder Gods eeuwig besluit, maar niet de verwerping. Dit is een dwaling, omdat twee tegenovergestelde zaken toch wel in zekere zin gelijksoortig moeten zijn.
  5. De dwaling van hen die niet willen dat er over de voorbestemming in de gemeente gesproken wordt. Dit gaat in tegen de uitspraak van Theodoretus: “Wat verborgen is, moet men niet onderzoeken, maar men moet ook weer niet geheel onwetend zijn over datgene wat er wel over geopenbaard is.”
  6. De dwaling van hen die geen onderscheid maken tussen de verwerping en de verdoemenis. Zij denken dat God mensen alleen verworpen heeft omdat Hij dit heeft voorgenomen en hen daarom ook verdoemt. Maar de zonden zijn een oorzaak van hun verdoemenis.
  7. De dwaling van allerlei liberale denkers die fantaseren dat christenen zalig kunnen worden zonder tussenkomst van middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken..
  8. De dwaling van goddeloze mensen die van deze leer op een schandelijke manier misbruik maken om zich vrij uit te leven in de zonden.
1)
Romeinen 8:28 – “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” Romeinen 9:11 – “Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan - opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep”. Efeziërs 3:11 – “Naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd”.
2)
Handelingen 2:23 – “Deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.”
3)
Efeziërs 1:9-11 – “Door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten, in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil”.
4)
Matteüs 7:23 – “En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.”
5)
Psalm 1:6 – “Want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.”
6)
Handelingen 2:23 – “Deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.” Romeinen 8:29 – “Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”. Romeinen 11:2 – “God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in (de geschiedenis van) Elia, als hij Israël bij God aanklaagt”. 1 Petrus 1:2 – “De uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd.”
7)
Romeinen 9:22,23 – “En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft - juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid?”
8)
Handelingen 9:15-18 – “Maar de Here zeide tot hem: Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en [de] kinderen Israëls; want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam. En Ananias ging heen en kwam in het huis, en hij legde hem de handen op en zeide: Saul, broeder, de Here heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op de weg, waarlangs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de heilige Geest vervuld worden. En terstond vielen hem als schubben van de ogen en hij kon weer zien, en hij stond op en werd gedoopt”.
9)
Efeziërs 1:5 – “In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil”.
10)
Efeziërs 2:10 – “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”
11)
Romeinen 8:29 – “Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”.
12)
Deuteronomium 4:37 – “Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote kracht uit Egypte geleid”.
13)
Romeinen 11:5 – “Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade.”
14)
Romeinen 11:20 – “Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!”
15)
Lucas 6:13 – “En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde”.
16)
Johannes 6:70 – “Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalven uitgekozen? En een van u is een duivel.”
17)
Efeziërs 1:4 – “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.”
18)
Maleachi 1:3 – “Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat; Ik heb zijn bergen tot een woestenij gemaakt en zijn erfdeel aan de jakhalzen der woestijn prijsgegeven.”
19)
Jeremia 6:30 – “Verworpen zilver noemt men hen, want de Here heeft hen verworpen.”
20)
Hebreeën 6:8 – “Doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding.”
21)
Matteüs 3:12 – “De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur.” Johannes 17:6 – “Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard.” Jesaja 9:2 – “Gij hebt het volk vermenigvuldigd, zijn vreugde groot gemaakt; het verheugt zich voor uw aangezicht als met de vreugde bij de oogst, zoals men juicht bij het verdelen van de buit.” 1 Petrus 1:2 – “De uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd.”
22)
Jesaja 6:9 – “Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor - maar verstaat niet, en ziet aldoor - maar merkt niet op.”
23)
Openbaring 20:12 – “En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.” Daniël 7:10 – “En een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden vóór hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend.” Maleachi 3:16 – “Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en zijn naam in ere houden.”
24)
Exodus 32:32 – “Maar nu, vergeef toch hun zonde - en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.”
25)
Psalm 69:29 – “Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.”
26)
Openbaring 20:12 – “En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.” Filippenzen 4:3 – “Ja, ik vraag ook u, mijn trouwe metgezel: wees haar behulpzaam. Want zij hebben tezamen met mij in de prediking van het evangelie gestreden, naast Clemens en mijn overige medearbeiders, wier namen staan in het boek des levens.”
27)
Handelingen 2:23 – “Deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.” Efeziërs 1:11 – “In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil”.
28)
Romeinen 8:28,29 – “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”.
29) , 54) , 71)
Romeinen 8:30 – “En die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.”
30)
Romeinen 8:28 – “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” Romeinen 9:15-18 – “Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn. Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt. Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde. Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.”
31) , 32)
Romeinen 9:22 – “En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft”.
33) , 61)
Matteüs 20:15 – “Staat het mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?”
34)
Jeremia 18:1-4 – “Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam: Maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker, en daar zal Ik u mijn woorden doen horen. Toen daalde ik af naar het huis van de pottenbakker, en zie, hij was juist bezig een werkstuk te maken op de schijf. Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met leem in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken.” Jesaja 64:7 – “Er was niemand die uw naam aanriep, die zich beijverde om aan U vast te houden. Want Gij hebt uw aangezicht voor ons verborgen en ons aan de macht onzer ongerechtigheden prijsgegeven.”
35)
Johannes 6:39 – “En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage.” Handelingen 2:23 – “Deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.”
36)
Matteüs 25:34 – “Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.” Efeziërs 1:4 – “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.”
37) , 58) , 82)
Romeinen 11:33 – “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!”
38)
Idem.
39)
Efeziërs 1:14 – “Die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.”
40)
Romeinen 9:13,18,21,22 – “Gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat. (...) Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. (...) Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft”.
41)
Romeinen 9:12 – “Werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn”. 1 Petrus 2:8 – “Voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.” Judas 1:4 – “Want er zijn zekere mensen binnengeslopen - reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven - goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.”
42)
Judas 1:4 – “Want er zijn zekere mensen binnengeslopen - reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven - goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.”
43)
1 Tessalonicenzen 5:9 – “Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus”.
44)
Johannes 3:16 – “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”
45)
1 Johannes 4:10,16,19 – “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden. (...) En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. (...) Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.”
46)
Efeziërs 2:10 – “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.” Titus 3:5 – “Heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest”.
47)
Romeinen 5:10 – “Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft”.
48)
Efeziërs 2:3 – “Trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns”.
49)
Romeinen 7:10 – “En het gebod dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn”. Efeziërs 2:1 – “Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden”.
50)
2 Korintiërs 3:5 – “Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk”.
51)
Job 15:16 – “Hoeveel te minder de afschuwelijk verdorvene, de mens, die ongerechtigheid indrinkt als water!” Psalm 14:3 – “Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard; er is niemand die goed doet, zelfs niet één.” Jeremia 10:23 – “Ik weet, o Here, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten.”
52)
Johannes 15:16 – “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.” Psalm 14:3 – “Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard; er is niemand die goed doet, zelfs niet één.” Jeremia 10:23 – “Ik weet, o Here, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten.” Romeinen 4:16 – “Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is”.
53)
Johannes 3:5 – “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.” Johannes 6:37 – “Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Johannes 8:47 – “Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.”
55)
2 Timoteüs 1:9 – “Die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden”.
56)
Efeziërs 1:3,4 – “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.”
57)
2 Tessalonicenzen 3:2 – “En dat wij bewaard blijven voor de wargeesten en slechte mensen; want trouw vindt men niet bij allen.”
59)
Jesaja 53:1 – “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?” 1 Johannes 1:12,13 – “”.
60)
De verbis apostoli, preek 11.
62)
Marcus 16:16 – “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.” Johannes 3:18 – “Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.”
63)
Psalm 115:3 – “Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.”
64)
Genesis 1:26 – “En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.” Prediker 7:29 – “Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen.”
65)
Maleachi 3:6 – “Voorwaar, Ik, de Here, ben niet veranderd, en gij kinderen van Jakob, zijt niet verteerd.” Jakobus 1:17 – “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.”
66)
Matteüs 10:29 – “Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader.”
67)
Zie Genesis 31 De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? 2 Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, 3 maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. 4 De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, 5 maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. 6 En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. 7 Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten. 8 Toen zij het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Here God tussen het geboomte in de hof. 9 En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? 10 En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. 11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van de boom gegeten, waarvan Ik u verboden had te eten? 12 Toen zeide de mens: De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten. 13 Daarop zeide de Here God tot de vrouw: Wat hebt gij daar gedaan? En de vrouw zeide: De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten. 14 Daarop zeide de Here God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. 16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen. 17 En tot de mens zeide Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, 18 en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; 19 in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. 20 En de mens noemde zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden. 21 En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede. 22 En de Here God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. 23 Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. 24 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken..
68)
Job 14:4 – “Komt ooit een reine uit een onreine - niet één.” Psalm 51:7 – “Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.” Romeinen 5:14 – “Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende.”
69)
Matteüs 13:11 – “Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven.”
70)
Romeinen 4:25 – “Die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.” Titus 2:14 – “Die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.” Titus 3:7 – “Opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens.”
72)
tot haer jaren
73)
Lucas 1:44 – “Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.”
74)
Johannes 15:5 – “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.” Johannes 17:21 – “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.” Galaten 3:27,28 – “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.” Efeziërs 3:6 – “(dit geheimenis), dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie”. 1 Johannes 1:3 – “Hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.” Romeinen 11:17 – “Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen”.
75)
Kolossenzen 1:12,13 – “En dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht. Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde”. 2 Tessalonicenzen 2:13,14 – “Maar wij behoren God te allen tijde om u te danken, door de Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid. Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus.” Handelingen 13:48 – “Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof”. Romeinen 9:13 – “Gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.”
76)
Galaten 5:6 – “Want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn, maar geloof, door liefde werkende.”
77)
Romeinen 19:21-23 – “”.
78)
Exodus 9:16 – “Doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde.”
79)
Romeinen 9:17 – “Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde.” 1 Petrus 2:8 – “Voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.” Judas 1:4 – “Want er zijn zekere mensen binnengeslopen - reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven - goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.” Openbaring 17:8 – “Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn.” Openbaring 20:15 – “En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.”
80)
"Beide delen zijn slechts tegenover elkaar gesteld ten gevolge van de tegenstelling tussen ontferming en verharding", zegt Bucanus hierover.
81)
Job 39:35 – “Wil de bediller twisten met de Almachtige? De aanklager van God antwoorde daarop!” Psalm 119:39 – “Wend mijn smaadheid af, die ik vrees, want uw verordeningen zijn goed.” Jesaja 45:9 – “Wee hem die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen?” Romeinen 9:20 – “Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?”
83)
Romeinen 9:20,21 – “Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik?”
84)
Spreuken 5:22 – “Zijn ongerechtigheden vangen de goddeloze, in de strikken zijner zonde raakt hij vast.” Prediker 7:29 – “Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen.”
85)
Exodus 7:3,22,23 – “Maar Ik zal het hart van Farao verstokken, en Ik zal mijn tekenen en wonderen talrijk maken in het land Egypte, (...) Maar de Egyptische geleerden deden door hun toverkunsten hetzelfde, zodat het hart van Farao verhardde en hij naar hen niet luisterde - zoals de Here gezegd had. Farao wendde zich af, ging naar huis en nam ook dit niet ter harte.” Exodus 8:15 – “Maar toen Farao zag, dat er verlichting was ingetreden, liet hij zijn hart niet vermurwen en luisterde niet naar hen - zoals de Here gezegd had.” Exodus 9:27,34,35 – “Toen liet Farao Mozes en Aäron ontbieden en zeide tot hen: Ik heb ditmaal gezondigd, de Here is rechtvaardig, maar ik en mijn volk zijn schuldig. (...) Maar toen Farao zag, dat de regen, de hagel en de donderslagen hadden opgehouden, ging hij voort met zondigen; hij liet zijn hart niet vermurwen, hij noch zijn dienaren. Het hart van Farao verhardde, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan - zoals de Here door Mozes gezegd had.” 2 Kronieken 36:13 – “Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnessar, die hem bij God een eed had doen afleggen; hij verhardde zijn nek en verstokte zijn hart, zodat hij zich niet bekeerde tot de Here, de God van Israël.” Handelingen 7:42-53 – “En God keerde Zich af en gaf hen over, om het heir des hemels te vereren, gelijk geschreven staat in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij gebracht, veertig jaren in de woestijn, o huis van Israël? Hebt gij niet de tent van Moloch gedragen en de ster van de god Romfa, de afbeeldingen, die gij gemaakt hadt om die te aanbidden? En Ik zal u overbrengen, nog verder dan Babylon. De tent der getuigenis hadden onze vaderen in de woestijn, zoals Hij het geboden had, die tot Mozes zeide, dat hij haar moest maken naar het voorbeeld, dat hij gezien had. Onze vaderen namen die over en met Jozua brachten zij haar verder, bij de onderwerping van de heidenen, welke God heeft verdreven voor onze vaderen, (in het land), tot de dagen van David. Deze heeft genade gevonden bij God en gevraagd een woonstede te mogen vinden voor het huis van Jakob. Maar (eerst) Salomo bouwde Hem een huis. De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt, zoals de profeet zegt: De hemel is Mij ten troon, en de aarde een voetbank mijner voeten. Wat voor huis zult gij Mij bouwen, zegt de Here, of wat is de plaats mijner rust? Heeft niet mijn hand dit alles gemaakt? Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie gij nu verraders en moordenaars geworden zijt, gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden.” Handelingen 13:46 – “Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen.”
86)
geen ledigh Godt
87)
[besluyt] der beleidinghe
88)
ontbrekende
89)
Een moeilijk te hertalen passage: ‘behoudende de orden der vruchten ende effecten’.
90)
eenighste
91)
middel
92)
ondertasten
93)
Johannes 1:12 – “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven”. Efeziërs 1:4,5 – “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil”. 1 Petrus 1:20-23 – “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u, die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God. Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.”
94)
leeringen
95)
Romeinen 10:8,14,15 – “Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. (...) Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen.” 1 Korintiërs 11:24,25 – “De dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis.”
96)
Lucas 23:40-43 – “Maar de andere antwoordde en zeide, hem bestraffende: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt? En wij terecht, want wij ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide: Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.”
97)
Matteüs 7:14 – “Want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.”
98)
Jesaja 44:5 – “De een zal zeggen: Ik ben des Heren, een ander zal zich noemen met de naam Jakob, en een derde zal op zijn hand schrijven: van de Here, en de naam Israël aannemen.”
99)
Romeinen 8:29-39 – “Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.”
100)
falst
101)
Johannes 6:37 – “Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.”
102)
Johannes 19:28 – “Hierna zeide Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst!”
104)
Matteüs 25:34 – “Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.”
105)
Johannes 6:39 – “En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage.”
106)
Johannes 17:12 – “Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.”
107)
1 Petrus 1:5 – “Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.”
108)
Handelingen 13:48 – “Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof”. Filippenzen 1:6 – “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.”
109)
2 Timoteüs 2:19 – “En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.”
110)
Romeinen 8:27 – “En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit.” 2 Timoteüs 2:19 – “En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.”
112)
Efeziërs 1:3,5,9 – “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. (...) In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, (...) door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen”.
113)
2 Timoteüs 2:21 – “Indien iemand zich nu hiervan gereinigd heeft, zal hij een voorwerp zijn met eervolle bestemming, geheiligd, bruikbaar voor de eigenaar, voor iedere goede taak gereed.”
114)
Deze dwaling gaat in tegen:
Spreuken 16:4 – “De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.” Jesaja 45:7 – “Die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles.” Klaagliederen 3:37 – “Wie is het, die spreekt en het is er, wanneer de Here het niet gebiedt?” Amos 3:6 – “Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat de inwoners opschrikken? Geschiedt er een ramp in een stad, zonder dat de Here die bewerkt?” Johannes 12:39,40 – “Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja elders gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, dat zij niet met hun ogen zien, met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen geneze.”
115)
Deze dwaling gaat in tegen:
Romeinen 8:28 – “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” Romeinen 9:11,12 – “Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan - opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, - werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn”.
116)
Deze dwaling gaat in tegen:
1 Samuël 2:25 – “Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de Here wilde hen doden.” Romeinen 9:18 – “Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.” Daarom straft Hij ook degenen van wie Hij wil dat zij verloren zullen gaan.
117)
Deze dwaling gaat in tegen:
Jeremia 6:30 – “Verworpen zilver noemt men hen, want de Here heeft hen verworpen.” Jeremia 13:23 – “Kan een Ethiopiër zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken? Dan zoudt gij ook in staat zijn goed te doen, gij, die gewend zijt kwaad te doen.” Johannes 12:39,40 – “Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja elders gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, dat zij niet met hun ogen zien, met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen geneze.” Johannes 17:9,12,19 – “Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U, (...) Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd. (...) en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.” Romeinen 9:22 – “En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft”. Lucas 22:20 – “Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.” Matteüs 26:28 – “Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Efeziërs 5:25 – “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft”. Hebreeën 10:26 – “Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over”. 1 Petrus 2:7,8 – “U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.”
118)
Dit gaat in tegen die teksten uit de Schrift die de vrucht van die beloften beperken tot alleen de uitverkorenen, zoals:
Kolossenzen 1:20-23 – “En door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend, in het lichaam zijns vlezes, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk vóór Zich te stellen, indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.” 2 Timoteüs 2:19 – “En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.” Hebreeën 10:14 – “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.”