De geloften
1. Wat valt er te zeggen over het woord 'gelofte'?
Sommigen menen dat het Latijnse woord voor gelofte, votum, is afgeleid van voluntate (wil), omdat een gelofte als het ware voortkomt uit de wil, uit het bedenken of uit het voornemen. In het Grieks wordt een gelofte euche genoemd, zoals in Handelingen 21:2323 Doe daarom wat wij u zeggen: Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben.: “Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben”, euchen echontes. Een ander Grieks woord voor gelofte is huposchoesis, dat afstamt van het werkwoord huposcheelthai (beloven, er zijn woord op zetten). Want degene die een gelofte doet (ho huposchomenos) werpt zichzelf onder een last, zoals Eustachius zegt. Een gelofte is dan iets wat iemand vrijwillig en met voorbedachten rade als een last op zich neemt. “En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief” (2 Korintiërs 9:77 En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief.).
Het woord euche of votum betekent dan ook niet alleen het gebed en het verlangen om iets te verkrijgen, maar ook de belofte om aan God iets op te offeren, waarbij die belofte wel moet overeenstemmen met het voorschrift van de wet. De Schrift noemt namelijk niet elke belofte die men aan iemand doet een gelofte, maar alleen de belofte die men doet aan God, en dat vrijwillig, uit eigen beweging en in het kader van de godsdienst. Een gelofte is dus altijd iets wat wij aan God beloven. Wat wij aan mensen beloven mag dus geen gelofte genoemd worden.
Soms wordt het woord gelofte figuurlijk gebruikt, en ziet het op de zaak die we door middel van een gelofte beloofd hebben,1) of op de dankzegging en de verheerlijking van de Naam des Heren.2)
2. Wat is een gelofte?
Een gelofte is een heilige en godsdienstige belofte die men God doet, met voorbedachten rade en geheel vrijwillig, met als doel om iets te doen dan wel na te laten, al naargelang wat men voor God aangenaam weet te zijn. Het 'met voorbedachten rade' sluit alle roekeloze en onbedachtzame beloften uit, en het 'geheel vrijwillig' laat geen ruimte voor afgedwongen beloften.
3. Hoeveel soorten geloften zijn er?
Twee, namelijk:
De algemene gelofte, die ook wel de gewone en noodzakelijke gelofte genoemd wordt. Deze gelofte doen de christenen in de doop, waarbij ze de satan en zijn daden verloochenen, zich in de dienst van God begeven door Zijn heilige geboden te gehoorzamen, en niet toegeven aan de boze lusten en begeerten van hun vlees. Daarom noemt Petrus in
1 Petrus 3:2121 Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus. de doop “een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. En in
Matteüs 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. wordt aan de apostelen de opdracht gegeven om te dopen “in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes”, dat wil zeggen: “leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb”. En in
Romeinen 6:17,1817 Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; 18 en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid. lezen we: “Gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u is overgeleverd.” In
Efeziërs 5:26,2726 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, 27 en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet. wordt gezegd dat Christus Zijn gemeente “door het waterbad met het woord” gereinigd heeft om “zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks”. Deze belofte wordt door de Catechismus en het genieten van het Heilig Avondmaal bevestigd en versterkt. De vroege en zuivere Kerk had de gewoonte om de kinderen – namelijk zij die als kind gedoopt waren – nadat ze goed onderwezen waren in de christelijke leer, in het openbaar voor de bisschop en de hele gemeente te brengen, waar ze ondervraagd werden over de artikelen van het geloof. Daar moesten ze zelf de gelofte die in de doop in hun naam gedaan was, met hun eigen woorden bevestigen. Daaruit is het geheel van catechetische handelingen ontstaan, die bestaan uit het onderzoek, de bevestiging van de belofte die in de Doop is afgelegd en het gebed en de oplegging van de handen door de bisschop. Het geheel van deze handelingen ging de
confirmatie of bevestiging heten. Aan deze geloften zijn de godzalige leden van de gemeente altijd onderworpen en gebonden. Zij moeten hier dus altijd aan denken, opdat ze mogen behouden wat ze in de Doop zo overvloedig hebben geloofd en naderhand openlijk hebben beleden, namelijk het geloof en een zuiver geweten. Zij zullen er genoeg werk aan hebben als ze zich in hun gehele leven voortdurend beijveren deze éne gelofte op een goede wijze in praktijk te brengen.
De bijzondere gelofte, die men ook wel particulier, persoonlijk en vrijwillig zou kunnen noemen. Het is de gelofte van iemand die om een bijzondere reden ertoe bewogen wordt om vanuit zichzelf en vrijwillig iets aan God te beloven. Hoewel alles wat we hebben aan God toebehoort, zonder dat daar een gelofte aan te pas komt, kan een gelofte toch van nut zijn om onszelf op te wekken en aan te sporen om tegenover anderen te getuigen van ons geloof en van Gods uitnemende heerlijkheid. Hierdoor werpen we onszelf ook geen strik om de hals, waarvan Paulus in
1 Korintiërs 6:35. zegt dat hij dit niet wil doen. Maar wij sporen onszelf hierdoor steeds weer aan om God te betalen wat wij Hem al schuldig waren. Van deze aard was de gelofte van de aartsvader Jakob,
3) en ook die van de Nazireeërs.
4) En in
1 Samuël 1:1111 Toen deed zij een gelofte en zeide: Here der heerscharen, indien Gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn gehele leven de Here geven en geen scheermes zal op zijn hoofd komen. heeft Hanna, de moeder van Samuël, door een gelofte haar zoon beloofd en afgestaan aan de dienst van het goddelijke Woord. De bijzondere gelofte kan wettig, geoorloofd en godzalig zijn, maar ook onwettig, ondoordacht en onbezonnen. Een wettige gelofte wordt door iemand gedaan die weet wat hij doet; ze gaat ook over een geoorloofde zaak en heeft een goed doel op het oog. Een onwettige gelofte wordt gedaan door personen die geen controle hebben over zichzelf. Ze gaat over ongeoorloofde zaken en er zit een slechte bedoeling achter. Een voorbeeld hiervan is de gelofte van de personen die Paulus wilden doden.
5)
Om een goed onderscheid te maken tussen goede en verkeerde geloften moeten we op vier dingen letten:
wie degene is aan wie we de gelofte doen;
wie wij zijn, die de gelofte doen;
wat de aard is van de gelofte;
vanuit welk hart en met welk doel wij een gelofte mogen doen.
4. Aan wie doet men de gelofte?
Alleen aan God, aan wie wij onszelf en al wat wij bezitten verschuldigd zijn. Hij alleen is de Kenner van ons hart, en Hij heeft macht om te straffen wie zijn gelofte breekt.6) Bovendien is de gelofte een onderdeel van het aanroepen en belijden van Gods Naam, wat men Hem alleen schuldig is. Hij zegt ook tegen ons: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn” (Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.). En ook: “Naar hun [heidense] inzettingen zult gij niet wandelen” (Leviticus 18:33 Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waarheen Ik u breng; naar hun inzettingen zult gij niet wandelen.).
Daaruit kan men afleiden dat het ons niet geoorloofd is om iets te beloven, behalve wanneer ons geweten er vooraf vanuit Gods Woord van verzekerd is dat het behaagt aan God, aan Wie wij de gelofte doen. Dan weten we ook dat deze gelofte uit het geloof voortkomt.7)
5. Wie en hoe zijn wij die de gelofte doen?
Wij zijn mensen, maar door het geloof zijn wij gerechtvaardigde mensen. Als dat niet zo is, zijn wij vijanden van God, en kunnen we Hem met onze gaven en geloften niet behagen. We zijn ook in vrijheid gesteld. In Numeri 30:4-74 en haar vader de gelofte en de verplichting die zij op zich heeft genomen, gehoord heeft, maar haar vader tegen haar gezwegen heeft, dan zullen al haar geloften van kracht zijn en elke verplichting die zij op zich genomen heeft, zal van kracht zijn. 5 Indien echter haar vader haar weerstaan heeft, toen hij het hoorde, dan zal geen van de geloften en van de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, van kracht zijn; en de Here zal het haar vergeven, want haar vader heeft haar weerstaan. 6 Indien zij echter een man toebehoort, terwijl haar geloften of de verplichting die zij door een onbezonnen uitspraak op zich genomen heeft, op haar rusten, 7 en haar man het hoort en tegen haar zwijgt, wanneer hij het hoort, dan zullen haar geloften van kracht zijn en de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, zullen ook van kracht zijn. lezen we over kinderen die nog van hun ouders afhankelijk zijn, over een vrouw van wie de man nog leeft, en over een slaaf die nog niet vrijgelaten is. Als zij een bepaalde gelofte deden, kon die herroepen worden. Daarom had Hanna zonder toestemming van haar man of zonder een bijzondere aanwijzing van God geen gelofte mogen doen dat Samuël zijn leven lang in de tabernakel van de Heere zou dienen.
Hiermee wordt ons de les meegegeven dat we een gelofte moeten afstemmen op de mogelijkheden die God ons gegeven heeft en dat ze ook moet overeenstemmen met onze taak in dit leven. Daarom was de gelofte van die veertig moordenaars die zichzelf vervloekten met de belofte om niet te eten vóór ze Paulus gedood hadden, niet alleen heel roekeloos, maar ook goddeloos. Ze dachten immers dat het leven en de dood van Paulus in hun macht lag.8) Zo heeft ook Jefta een onbezonnen gelofte gedaan, toen hij God beloofde het eerste wat hem uit zijn huis tegemoetkwam te zullen offeren.9) Het is ook mogelijk dat deze gelofte voortkwam uit onwetendheid ten aanzien van de wet, dat hij zijn gelofte na schatting mocht inlossen.10)
6. Welk soort zaken mag men beloven?
Het moet iets zijn wat mogelijk is om te doen en in onze macht ligt. Het is namelijk zinloos en dwaas om die dingen te beloven waartoe we niet in staat zijn. Dit laatste was het geval bij de gelofte die de joden deden om Paulus te doden. Dat stond immers niet aan hen! Denk ook aan hen die een gelofte van reinheid afleggen die hun niet gegeven is. Een gelofte moet geoorloofd zijn en aan God behagen, naar het richtsnoer van de Schrift. Het moet dus zijn naar Gods Woord, zodat het altijd met de Schrift in overeenstemming zal zijn. Het is namelijk onbehoorlijk om God iets te beloven en een gelofte te doen die Hem mishaagt en ongepast is voor Zijn heilige Majesteit. En omdat wij de Heere toebehoren, mogen wij ons niet verbinden aan iets dat in strijd is met Zijn wil.
Een bijzondere gelofte moet bij de algemene worden inbegrepen. Daarom doen degenen die aan een abt of aan een bepaalde kloosterorde een gelofte van gehoorzaamheid afleggen, helemaal verkeerd. Zij onttrekken zich daarmee namelijk aan de gehoorzaamheid aan de ouders, aan degenen die over hen gesteld zijn en aan Christus Zelf.
We mogen de producten uit Gods schepping niet verachten, zoals degenen doen die bepaald voedsel op bepaalde dagen of hun leven lang niet willen gebruiken, terwijl God ons heeft toegestaan dat voedsel tot ons voordeel met dankzegging te gebruiken.
7. Met welk hart en met het oog op welk doel mag men een gelofte doen?
In het algemeen mag men dat doen tot eer van God en tot nut van onze naasten. Daarom ging de gelofte van Micha’s moeder tegen Gods wet in.11) Zij beloofde namelijk dat ze van het geld dat haar zoon eerder van haar gestolen had en later aan haar teruggaf, een afgod en een gegoten beeld bij de goudsmid zou laten maken om daarmee haar godsdienstige verplichtingen uit te voeren. Even onwettig was de eed van Herodes,12) en ook die van hen die een gelofte van armoede afleggen, om als een zwijn uit de provisiekast van anderen gevoed te worden.
In het bijzonder kan een oprechte en wettige gelofte vier doeleinden hebben. De eerste twee doeleinden hebben betrekking op de verleden tijd, de andere twee op de toekomst. Geloften met de eerste twee doeleinden zijn oefeningen in dankbaarheid, en die met de laatste twee oefeningen in bekering.
8. Wat is het eerste doel van een wettige gelofte?
Dat is om God onze dankbaarheid te betuigen voor de ontvangen weldaden. Zo is de gelofte van Jakob geweest,13) van de Israëlieten14) en van Hanna.15) Zo zijn ook al de beloften die men in het boek van de Psalmen kan lezen.16)
9. Wat is het tweede doel?
10. Wat is het derde doel?
11. Wat is het vierde doel?
Dat is als wij ons door een gelofte – die als een prikkel werkzaam is – aan God verbinden om godzalig te leven en onze roeping en taak in dit leven getrouw uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan een student die om tegen zijn luiheid te strijden zich door een gelofte verbindt om bepaalde uren te lezen en te bidden.
12. Hoe voorzichtig moet men in dit opzicht zijn?
We moeten gematigd zijn in het beloven, want wie gemakkelijk iets belooft, krijgt al gauw spijt, of hij doet het onwillig omdat hij zich gedwongen voelt. Dan gaat het met moeilijkheden en verdriet gepaard, en zo maakt hij zijn plicht tot iets onaangenaams.
We moeten hierover pas na rijp beraad en goed overleg een beslissing nemen, zodat het hart en de tong het met elkaar eens zijn en met elkaar overeenstemmen.
De gelofte moet gedaan worden met de voorwaarde dat zij de Heere kan behagen. Ook moet de gelofte niet gedaan worden voor altijd, opdat we door onze roekeloosheid op dit punt onszelf geen strik om de hals werpen.
13. Zijn de geloften uit de wet of uit het geloof? Met andere woorden: zijn de wettige of bijbelse geloften alleen geboden voor het volk onder het Oude Testament of worden ze ook bevolen aan de nieuwtestamentische christenen?
De geloften waren vroeger, in de tijd van het Oude Testament, een onderdeel van de wet en de ceremoniën. Daarmee namen mensen in tijden van nood hun toevlucht tot God. Ook deden ze wel geloften in tijden van oorlog, zoals de Israëlieten in Numeri 21:22 Daarop deed Israël de Here een gelofte en zeide: Indien Gij dit volk volkomen in mijn macht geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.: “Daarop deed Israël de Here een gelofte en zeide: Indien Gij dit volk volkomen in mijn macht geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.” Zo werd Jericho met de ban geslagen,17) en moest dit ook gebeuren met Agag en al wat hij bezat.18)
Vervolgens deden mensen ook geloften als ze eraan dachten hoeveel weldaden ze hadden ontvangen of juist om die te mogen ontvangen. Dan zegde men de Here een rund of een kalf toe, om een vruchtbare veestapel te mogen ontvangen. Ze vertrouwden ook wel een zoon of dochter aan de Here toe om kinderen te mogen ontvangen, nog vóór er leven in de moederschoot was ontvangen. Ze gaven God ook gaven en vrijwillige offers om gezondheid te ontvangen voor iemand die ernstig ziek was of om uit gevaren verlost te worden. Ze gaven en offerden soms ook zichzelf om de Here nauwgezetter te dienen en hun dankbaarheid te betuigen, zoals Jakob deed toen hij zei: “Indien God met mij al zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn (…) en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven” (Genesis 28:20-2220 En Jakob deed een gelofte: Indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, 21 en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn. 22 En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.). Zo was het ook met Hanna, die haar zoon aan God toevertrouwde;19) en met David in Psalm 1321 Een bedevaartslied. Here, gedenk aan David, aan al zijn moeite; 2 hoe hij de Here heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: 3 Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, 4 voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, 5 totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs. 6 Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata, wij hebben haar gevonden in de velden van Jaär. 7 Laten wij zijn woning binnengaan, laten wij ons nederbuigen voor zijn voetbank. 8 Sta op, Here, naar uw rustplaats, Gij en de ark uwer sterkte. 9 Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid, en uw gunstgenoten juichen! 10 Wend het aangezicht van uw gezalfde niet af ter wille van David, uw knecht. 11 De Here heeft David een dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten. 12 Als uw zonen mijn verbond houden en mijn getuigenis, die Ik hun leer, dan zullen ook hun zonen voor immer op uw troon zitten. 13 Want de Here heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: 14 Dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd. 15 Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen, haar armen zal Ik met brood verzadigen, 16 haar priesters zal Ik met heil bekleden, haar vromen zullen vrolijk juichen. 17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen uitspruiten, Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden; 18 zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden, maar op hem zal zijn kroon blinken..20)
Mensen wendden de geloften ook wel aan als een vorm van discipline om daarmee de zuiverheid, de heiligheid, de matigheid en andere deugden te bevorderen. Daarom werden ze in de wet ook voorgeschreven. Met name bij de geloften van de Nazireeërs is dat aan de orde.21) Zij mochten geen wijn of sterke drank drinken waarvan men dronken kan worden; ze mochten het haar niet afscheren en zich ook niet verontreinigen door een dood lichaam aan te raken, en bovendien was het hun niet toegestaan om te rouwen en te weeklagen. Zo leerden ze om het lichaam niet al te veel op te pronken en het hoofd helder te houden, en zo werden ze ook niet tot wellust aangedreven. Ze mochten zich niet overgeven aan sterke gevoelens en emoties, zoals droefheid en vrolijkheid, want dat verhinderde allemaal heel sterk om zich op geestelijke gedachten te concentreren. Iets dergelijks zien we ook bij de Rekabieten,22) die geen wijn mochten drinken en geen wijngaarden mochten aanleggen en in tenten moesten wonen.
Wat de vorm van die geloften betreft, waren ze ofwel absoluut, ofwel voorwaardelijk.
De absolute geloften zijn om zo te zeggen ronduit en eenvoudig geformuleerd. Er zijn geen uitzonderingen en geen voorwaarden. Ze zijn ook vrijwillig en spontaan aan God beloofd en toegezegd. Ik denk hierbij aan de geloften die in
Leviticus 271 De Here sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, naar uw schatting van personen voor de Here, 3 dan zal uw schatting zijn voor iemand van het mannelijk geslacht van twintig tot zestig jaar, - uw schatting zal zijn vijftig sikkels zilver, naar de heilige sikkel; 4 maar indien het iemand van het vrouwelijk geslacht is, dan zal uw schatting dertig sikkels zijn. 5 Indien het iemand is van vijf tot twintig jaar, dan zal uw schatting zijn voor iemand van het mannelijk geslacht twintig sikkels en voor iemand van het vrouwelijk geslacht tien sikkels. 6 Indien het een kind is van een maand tot vijf jaar, dan zal uw schatting zijn voor een van het mannelijk geslacht vijf sikkels zilver en voor een van het vrouwelijk geslacht drie sikkels zilver. 7 Indien het iemand is van zestig jaar of daarboven, indien het iemand van het mannelijk geslacht is, dan zal uw schatting zijn vijftien sikkels, en voor iemand van het vrouwelijk geslacht tien sikkels. 8 Maar indien hij te arm is om uw schatting te betalen, dan zal men hem voor de priester stellen, en de priester zal hem schatten; overeenkomstig het vermogen van hem die de gelofte deed, zal de priester hem schatten. 9 En indien het vee is, waarvan men de Here een offergave brengt, dan zal alles wat men daarvan de Here geeft, heilig zijn. 10 Men zal het niet verwisselen noch verruilen, goed voor slecht of slecht voor goed. Maar indien men toch een stuk vee voor een ander verruilt, dan zal dit zowel als het daarvoor verruilde heilig zijn. 11 Indien het enig stuk onrein vee is, waarvan men de Here geen offergave mag brengen, dan zal men dat dier voor de priester stellen, 12 en de priester zal het schatten naar dat het goed of slecht is; zoals de priester het schat, zal het zijn. 13 En indien men het toch wil lossen, dan zal men een vijfde deel bij de geschatte waarde voegen. 14 Wanneer iemand zijn huis heiligt als iets heiligs voor de Here, dan zal de priester het schatten, naar dat het goed of slecht is; zoals de priester het schat, zo zal het vaststaan. 15 Maar indien hij, die geheiligd heeft, zijn huis wil lossen, zal hij een vijfde deel van het geld van de geschatte waarde daarbij voegen; dan zal het van hem zijn. 16 Indien iemand een deel van zijn grondbezit de Here heiligt, dan zal uw schatting zijn overeenkomstig het daarin gezaaide: een homer zaaisel van gerst op vijftig sikkels zilver. 17 Indien hij van het jubeljaar af zijn akker heiligt, zal het op de geschatte waarde blijven staan. 18 Maar indien hij na het jubeljaar zijn akker heiligt, zal de priester hem het geld berekenen overeenkomstig de jaren die nog overblijven tot het jubeljaar, en het zal van de geschatte waarde afgetrokken worden. 19 En indien hij, die de akker geheiligd heeft, erop staat die te lossen, dan zal hij een vijfde deel van het geld van de geschatte waarde daar bijvoegen, en die akker zal de zijne blijven. 20 Maar indien hij de akker niet lost, of indien hij de akker aan iemand anders verkocht heeft, dan kan die niet meer gelost worden, 21 maar de akker zal, wanneer die in het jubeljaar vrijkomt, de Here heilig zijn, gelijk een akker, die onder de ban ligt; de priester zal hem in bezit hebben. 22 En indien hij een akker, die hij gekocht heeft, die niet tot zijn grondbezit behoorde, de Here heiligt, 23 zal de priester hem het bedrag van de geschatte waarde tot het jubeljaar berekenen, en hij zal deze geschatte waarde op die dag geven, als iets heiligs voor de Here. 24 In het jubeljaar komt die akker terug aan hem van wie hij hem gekocht heeft, aan hem die het land oorspronkelijk in bezit had. 25 En al de geschatte waarde zal naar de heilige sikkel zijn: twintig gera zal die sikkel zijn. 26 Het eerstgeborene echter, dat als eerstgeborene de Here toebehoort onder het vee, zal niemand heiligen, hetzij een rund, hetzij een stuk kleinvee, het is van de Here. 27 Maar indien het van een stuk onrein vee is, dan zal men het naar de geschatte waarde loskopen en het vijfde deel daarvan erbij voegen, en indien het niet gelost wordt, dan zal het verkocht worden naar de geschatte waarde. 28 Niets echter van hetgeen iemand de Here door de ban wijdt, uit al wat hij bezit, van mens of vee, of zijn grondbezit, zal verkocht worden of gelost: alles wat onder de ban ligt, dat is allerheiligst voor de Here. 29 Niets, dat met de ban geslagen is, dat door de ban getroffen is onder de mensen, kan losgekocht worden; het zal zeker ter dood gebracht worden. 30 Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig. 31 Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen. 32 En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn. 33 Men zal niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden. 34 Dit zijn de geboden, die de Here Mozes gegeven heeft voor de Israëlieten op de berg Sinai. worden afgelegd en aan die van de Nazireeërs.
Er zijn ook geloften met een voorwaarde, zoals vrijwel al de geloften die in de strijd worden afgelegd. Ik denk ook aan de gelofte van Jakob, als hij zegt: ‘Als de Here met mij is, dan…’; en aan die van Hanna, als ze zegt: ‘Als U mij een zoon geeft, dan…’.
Maar de noodzaak om geloften te doen is tegelijk met de andere ceremoniën van de wet door de komst van Christus weggenomen. In het Nieuwe Testament hebben wij dus in het geheel geen gebod daarvoor. Paulus heeft zich wel verbonden aan de gelofte van de Nazireeërs,23) maar dat deed hij slechts met het oog op de tijd en andere omstandigheden. Hij is namelijk voor zover het middelmatige dingen betrof "voor de Joden geworden als een Jood", en daarmee "hun, die onder de wet staan, als onder de wet", om hen voor Christus "te winnen" (1 Korintiërs 9:2020 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet - hoewel persoonlijk niet onder de wet - om hen, die onder de wet staan, te winnen.).
Hoewel christenen dus niet verplicht zijn geloften af te leggen, is het voor hen beslist niet ongeoorloofd om daardoor zichzelf als het ware te oefenen, teneinde hun wil tot weldoen te bevestigen en zich te weerhouden van het kwaad. Mits ze de voorzichtigheid in acht nemen, waarover we hierboven hebben geschreven.
14. Is het geoorloofd geloften te verbreken?
Vroeger, onder de bediening van de wet, moesten de geloften voor vast en bondig blijven worden gehouden, al konden vele geloften gelost worden. Dit niet omdat de geloften God zo behaagden, maar opdat Zijn heilige Naam niet bespot zou worden en opdat het volk er geen gewoonte van zou maken om ze op een goddeloze manier te verachten. Dat gebeurt als een lichtzinnig mens, vrijuit en zonder verder enig kwaad te doen, aan God zou weigeren wat hij Hem wel beloofd had.24) Maar een eed die onbedachtzaam en ten aanzien van iets ongeoorloofds gedaan is, omdat ze in strijd is met de liefde, moet altijd gebroken en herroepen worden, zoals Christus zegt: “Barmhartigheid wil Ik en geen offerande” (Matteüs 9:1313 Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.). Er kan immers geen bindende verplichting zijn tot iets wat de mens vastmaakt, als God dit Zelf tenietdoet.
Zo moet de gelofte die ongeoorloofd of onwettig is, die niet gedaan is naar de regel van de godzaligheid en naar het voorschrift van Gods Woord, of die onmogelijk is uit te voeren, niet voor bondig gehouden worden. Isidorus heeft gezegd: “Breek uw gelofte als u iets op een verkeerde manier hebt beloofd. Als uw advies in een dwaze gelofte verandert, doe dan niet wat u op een onvoorzichtige manier hebt beloofd. Dan wordt het namelijk een goddeloze belofte, die alleen langs een slechte weg vervuld kan worden. De gelofte mag immers niet een band van ongerechtigheid worden”, waarvan ook in de canon wordt gesproken.25) Daarom is het geheel terecht als men hierin het voorbeeld volgt van David, die brak met de onbedachtzame gelofte dat hij niets van Nabal en zijn bezit zou overlaten.26)
Maar wanneer de Schrift zegt: “Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God” (Psalm 76:1212 Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God; allen rondom Hem moeten gaven brengen aan de Geduchte.), dan moet men begrijpen dat dit gezegd wordt over de godzalige geloften, die aan de vereisten daarvan voldoen. Het is namelijk zonde als men Gods Woord veronachtzaamt, door lichtvaardigheid en wispelturigheid van hart.
15. Wat is in strijd met dit leerstuk?
De geloften van de heidenen, die ze aan de afgoden en de zogenaamde goden en ook aan de wind en de duivel doen.
De geloften van de pausgezinden. Zij stellen dat een gelofte een godsdienstig werk is dat men aan God niet verschuldigd is. En toch doen zij naar hun eigen goeddunken geloften aan gestorven heiligen of bepaalde mensen, die geen goden zijn. Dan richten ze voor Christophorus of Barbara een altaar op, en gewoonlijk beloven ze dan een bedevaart te zullen afleggen naar een of andere heilige, of naar het graf van onze Heere. En dat terwijl het uur gekomen is dat de waarachtige aanbidders, zonder enig onderscheid wat plaats betreft, God aanbidden in geest en waarheid.
27) En Paulus zegt in
1 Timoteüs 2:88 Ik wil dan, dat de mannen op iedere plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist.: “Ik wil dan, dat de mannen op iedere plaats bidden.” Christus heeft de genade van Zijn verdienste namelijk niet gebonden aan een bepaalde plaats.
28)
De geloften van de monniken en de nonnen, en van de priesters die de mis bedienen. Zij doen die onbedacht en zonder dat God daarvoor een bevel heeft gegeven. Daardoor zijn het geloften die met Gods wil in strijd zijn, zoals die van het monnikenleven zelf. Ze houden er veel godsdienstige verplichtingen op na die eigenlijk goddeloos zijn; en beloven ook andere dingen die ze niet in de hand hebben om die ook werkelijk te doen. Ze beloven dan bijvoorbeeld aan God dat ze altijd maagd zullen blijven, wat echter niet aan alle vrouwen gegeven is.
29) De gave van de onthouding is immers niet in het algemeen bedoeld, maar geldt heel persoonlijk en is slechts aan enkele mensen gegeven. Deze geloften gaan ook in tegen teksten als:
-
-
“Indien zij zich [echter] niet kunnen beheersen, laten ze trouwen” (
1 Korintiërs 7:99 Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.)“Het is niet goed, dat de mens alleen zij” (
Genesis 2:1818 En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past.).
Zo beloven ze ook wel om al de dagen van hun leven heel sober te eten of geen beroep uit te oefenen. Of ze geven niet aan de slaap toe en andere noodzakelijke middelen die het leven hier en nu in stand houden. Geen van deze werken kunnen God behagen, of het moet datgene zijn wat Hij ons Zelf heeft opgelegd. Er zijn ook geloften bij die tot nadeel en schade van de medemens zijn, zoals de gelofte van armoede, waardoor luie en lege buiken door de arbeid van andere mensen worden gevoed en onderhouden. Paulus gaat hier echter tegenin en zegt: “Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten” (
2 Tessalonicenzen 3:1010 Want ook toen wij bij u waren, bevalen wij u dit: Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten.). Evangelische armoede wil niet zeggen dat men al zijn goederen verlaat, maar dat men niet gierig is en zijn vertrouwen niet op zijn bezit stelt. Bovendien beloven ze ook aan bepaalde mensen gehoorzaam te zijn, tegen het gevoelen van de apostel in, die zegt: “Weest geen slaven van mensen” (
1 Korintiërs 7:2323 Weest geen slaven van mensen.). Hiermee stellen ze ook de gehoorzaamheid die ze hun overheden verschuldigd zijn, in diskrediet; en ook komen ze andere plichten niet na, die ze voor hun medemensen behoren te doen. Ze proberen langs deze weg vrij te zijn van anderen, ze minachten hun roeping in het openbare leven door geen ambt te willen bekleden en daarmee met hun gaven de gemeenschap te dienen.
De vreemde ideeën van deze zelfde pausgezinden, die beweren:
Dat het leven van de monniken een evangelische volmaaktheid inhoudt en het eeuwige leven verdient. De gelofte hiertoe is een extra werk goed werk, want het woord “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen” is volgens hen geen gebod in het algemeen dat alle mensen betreft, maar een bijzonder gebod dat alleen de hier genoemde jongeman betreft. Deze beroemde zich erop dat hij geheel de wet gehouden had. Als men dan volmaakt wil zijn, is dat hetzelfde als wanneer men oprecht wil zijn, zonder enige huichelarij.
30)
Dat de daad die gedaan wordt samen met een gelofte, méér waard is dan wanneer die zonder gelofte wordt gedaan. Deze mening is echter niet anders dan het bloed van Christus met voeten treden!
Dat het huwelijk door een gelofte ontbonden kan worden; maar als dat waar zou zijn, zouden Gods instellingen door menselijke geboden tenietgedaan kunnen worden.
31)
Dat de gelofte een daad van overleg is en niet berust op een gebod. Maar er is juist geen werk voor God aangenaam dan wat op de wet van God berust. Ze zijn bovendien van mening dat men alle geboden behoort te houden, omdat er geschreven staat: “Wanneer gij de Here een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te lossen” (
Deuteronomium 23:2121 Wanneer gij de Here, uw God, een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te lossen, want de Here, uw God, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen.). Dit slaat echter alleen op wettige geloften, die God aangenaam zijn. Anders zou het zelfs toegestaan zijn om zonen en dochters te slachten en te offeren, voor de afgoden altaren op te richten, en honden te offeren – maar zo zou men de gehele wet van God verdraaien!
Het minachten van alles wat God geschapen heeft, wat Hij ons juist opdraagt om met dankzegging te gebruiken. Daarom dwalen de kartuizers heel ernstig, die geloften afleggen om nooit vlees te eten, waardoor ze dat ook weigeren te geven aan zieken.
Ook het roomse sacrament van het vormsel – zoals zij het noemen – is een dwaling, want het is niet anders dan wat bestreken worden met olie onder het bijgelovig prevelen van een paar woorden.
De hoogmoed van de paus is eveneens een dwaling, want hij durft God als het ware na te bootsen in het inlossen van de geloften. Hij kan immers niet aantonen dat God hem tot een rechter over mensen heeft gesteld. Toch is hij zo overmoedig dat hij zonder daarvoor een opdracht te hebben een oordeel uitspreekt over de wettigheid van de inlossing.
De overtreding, hetzij van de algemene gelofte, die iedere christen in de doop heeft afgelegd, hetzij van een bijzondere gelofte, mits zij wettig is.
De mening van Hiëronymus, die beweert dat het beter is niet te geloven dan je gelofte niet te volbrengen. Als het gaat om verkeerde geloften, is het immers juist beter om die niet te volbrengen.