Inhoud

De doop

1. Waar komt het woord 'doop' vandaan?

Het Latijnse woord baptismus (doop) komt van het Griekse werkwoord baptein, dat zoveel betekent als dopen, onderdompelen, indopen, nat maken of wassen. Van baptein komen woorden als baptizoo (ik doop of dompel onder, ik was af), baptomai (ik word gedoopt) en baptismos (een doop, een onderdoop of een afwassing). In het Latijn is baptisterion een waterbad of waterkuip van hout of steen waarin men zich wast. Een baptista is iemand die doopt. Hiervan komen de woorden anabaptist (Wederdoper) en katabaptist (iemand die de doop tegenspreekt).

Op hoeveel manieren wordt dit woord voor 'doop' of 'afwassing' in de Schrift gebruikt?

Op twee manieren:

  1. In eigenlijke zin. Dan bedoelen we een gewone afwassing, zoals bijvoorbeeld in de levitische wet is voorgeschreven. Zo spreekt Hebreeën 9:1010 daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel. van de "onderscheiden wassingen" waarmee onreine mensen 'gedoopt' of gereinigd werden. Deze afwassingen waren voorafbeeldingen van onze doop.
    Ook wordt het woord 'doop' gebruikt voor het doorgeschoten onderhouden van de wet door de farizeeën in Marcus 7:44 en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen van bekers en kannen en koperwerk.: "en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen van bekers en kannen en koperwerk en bedden".
  2. In oneigenlijke zin wordt het woord op veel verschillende manieren gebruikt:
    1. Bij wijze van een gelijkenis.Zo wordt de zondvloed waar God de zonden van de wereld mee strafte en waarin Hij het huisgezin van Noach in de ark bewaarde, een doop genoemd als een "tegenbeeld" of voorafbeelding van onze doop.1) En zo wordt ook de doorgang door de Rode Zee, waarin Farao met zijn leger verzonk en waardoorheen Israël behouden werd een doop genoemd. Ook het schuilen onder de wolk waarvan we in 1 Korintiërs 10:22 allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee. lezen wordt daar een doop genoemd. Sommigen wijzen hierbij ook nog op de doop van de tranen en de boetvaardigheid van de zondares, waarmee ze de voeten van Christus waste.2) Ook wordt het woord 'doop' bij gelijkenis gebruikt voor kruis en bittere benauwdheid. Die worden dan vergeleken met een diepe waterstroom waarin mensen kunnen verdrinken en ondergaan. Zoals in Matteüs 20:2222 En Jezus antwoordde en zeide: Gij weet niet wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die Ik zal drinken? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het.: "Kunt u de drinkbeker drinken die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt wordt?" (HSV) En Lucas 12:5050 Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is.: "Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het mij totdat het volbracht is." Daarom spreken de kerkvaders ook van een 'bloeddoop' wanneer christenen gemarteld werden en hun bloed vergoten vanwege hun geloof in Christus.
    2. Als een figuurlijke manier van spreken. Zo wordt het gebruikt voor de zending en uitstorting van de Heilige Geest, of voor de bijzonder gaven van de Heilige Geest die de gelovigen soms ontvingen door de waterdoop. Als in Handelingen 1:55 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze. "Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze." Zo wordt er gesproken van de doop des Geestes of de vuurs.
    3. Bij wijze van een synecdocheEen stijlfiguur waarbij het geheel wordt aangeduid door een deel (of andersom). Voorbeeld: een gemeente met 100 zielen ('zielen' betekent hier 'mensen', met lichaam én ziel)., dat wil zeggen: een deel wordt genomen voor het geheel. Zo wordt het woord doop gebruikt voor heel de leer en dienst van Johannes in Johannes 4:11 Toen nu de Here vernam, dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes. en 3:2323 Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen., zie ook Matteüs 21:2525 Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? En zij overlegden onder elkander en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? "Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel" dat is van God "of uit de mensen? Want hij predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden". Marcus 1:44 geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte.. In Handelingen 18:2525 Deze was ingelicht omtrent de weg des Heren en, vurig van geest, sprak en leerde hij nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had, ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes. lezen we van Apollos, die wist alleen van de doop van Johannes. Zo wordt het ook gebruikt in Handelingen 19:33 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. en 4 Paulus zegt tot hen: " Waarin zijt gij dan gedoopt?" Daarmee wordt bedoeld: In welke leer bent u onderwezen? Zij zeiden: " In de doop van Johannes". Dat is: in de leer die Johannes predikte en met de doop verzegelde.
    4. Door een overnoeming en door uitnemendheid ??? Voor het gewone sacrament der gemeente waardoor wij ons in het openbaar begeven in de dienst van onze kapitein Christus, om onder Hem de christelijke krijg te voeren en waardoor we ons aan Hem door een eed verplichten en verbinden. Dit sacrament wordt door de Kerkvaders waterdoop genoemd of ook wel doop des bloeds omdat de kracht van de doop ontleend wordt aan het bloed van Christus. 1Johannes 1:77 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. "Het bloed van Christus reinigt ons van alle zonden". En ook wordt het genoemd: de doop des Geestes. Omdat het bloed van Christus ons door de Heilige Geest toegeëigend wordt. In welke laatste betekenis wij het woord doop of baptismus passend op dit sacrament gebruiken. Zo wordt het ook bij veel volkeren gebruikt. Wij geven daarom aan dit woord doop de voorkeur boven het woord wassing.

Favorinus legt het woord doop, om haar te prijzen, aldus uit: "De doop is datgene waarin de zonde afgeworpen wordt en vervalt." De Grieken hebben de doop vanwege zijn vrucht ook een verlichting genoemd, omdat daarin het ware licht alle mensen verlicht. In de oude kerk was 'verlicht worden' een synoniem voor door de doop in de gemeente aangenomen worden. De 'verlichten' of gedoopten waren van de leerlingen onderscheiden.3) Uit dit spraakgebruik is later ontstaan de grote menigte van wassen Paaskaarsen.

2. Wat is de doop?

De doop is het eerste of het inleidende sacrament van het Nieuwe Testament. Het is een heilige daad bestaande uit het waterbad en het woord. Hiermee wordt een Christenmens, volgens het gebod en de instelling van Christus, hetzij dat hij volwassen is geworden en Christus belijdt, hetzij dat hij een kind is van gelovige ouders, met aanroeping van de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, door de dienst der gemeente, in gewoon water gedoopt of besprenkeld, waarmee de bloedstorting van Christus op het kruishout verbeeld wordt. (Hebreeën 10:2222 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.: "en met een lichaam dat gewassen is met zuiver water." Zo leest men ook in Handelingen 8:3939 En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap. dat Filippus zo gedaan heeft.) Het dient om echt en metterdaad, krachtig het hele leven door, het verbond der genade dat tevoren gemaakt is te versterken; de gerechtigheid of de afwassing der zonden verkregen door dat bloed, aan de gelovigen te geven en te verzegelen. Om te betuigen de aanneming in het genadeverbond, de inplanting in Christus, de wedergeboorte en de vernieuwing van de natuur of de bekering, door de genade des Heiligen Geestes die hem door dat bloed verworven of verkregen is. Het betuigt ook de gemeenschap aan Christus en aan al Zijn goederen, de hemelse erfenis en de aanneming onder de burgers van de zichtbare kerk en van het hemels koninkrijk, opdat hij (van dezelve) ??? (door de doop, of door de kerk?) gerekend werd onder de kinderen van God en het recht daarvan geniete en gebruike. Ook om te betuigen dat de gedoopte van zijn kant belooft dat hij gerekend wil zijn onder het volk van God, en daarmee de duivel, de zonde, de wereld, het vlees en alle sekten verzaakt; en daarmee belijdt dat hij in Christus tot eer van God leven wil. Met andere woorden: De doop is een sacrament of een zegel van de gerechtigheid door het geloof, dat is onze inleiding en inlijving in Christus, vergeving van de zonden, schenking van de Heilige Geest en van de wedergeboorte, waardoor wij Christus verzegeld en ingelijfd en met Hem begraven worden. Daardoor sterven wij aan de zonden door de kracht van de dood van Christus, en wij staan op tot een nieuw leven door de kracht van Zijn verrijzenis.4) Wij worden daardoor ook verbonden om de enige God oprecht te dienen, in eenvoud en onschuld te leven en de eenheid van de gemeente te onderhouden. Daarom wordt de doop ook genoemd een stipulatie of een vraag van een goed geweten5), dat is een onderlinge verbintenis tussen God en de gedoopte mens. Van God Die betuigt dat Hij de gedoopte persoon in genade aanneemt. En van de de gedoopte persoon die aan God belooft dat hij Hem ( wettelijk) ??? (trouw of oprecht) wil dienen. Waaruit volgt dat men iemand die niet gedoopt is niet tot het heilig avondmaal mag toelaten omdat hij eerst in de gemeente behoort aangenomen te zijn voordat hij daardoor kan gespijsd en gevoed worden.6)

3. Hoe menigerlei is de doop?

De doop is eenderlei, Efeziërs 4:55 één Here, één geloof, één doop. "Een Heer, een geloof, een doop". Maar aangezien men in de doop niet alleen moet kijken naar de materie en de uiterlijke daad, maar ook moet letten op de inwendige werking van God, kan men wat dat betreft ook zeggen dat de doop tweeerlei is: de uitwendige waterdoop waarmee de dienaar des Woords doopt en de inwendige doop des Geestes. Dat ziet op het inwendige werk van Christus waardoor Hij zelf de harten reinigt door Zijn bloed en daarmee ook de Heilige Geest schenkt. Toch moet men deze beide zijden van de doop niet van elkaar losmaken. De uitwendige doop is een getuigenis van de inwendige; de waterdoop is een zegel en pand van de geestelijke doop en inwendige afwassing die door het bloed en de Geest van Christus geschiedt. Daarom wordt van Christus gezegd dat Hij gekomen is "door water, Geest en bloed". 1 Johannes 5:66 Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is..

4. Wie is de Auteur of de Insteller van de doop?

God, als Vader, Zoon en Heilige Geest. En overdrachtelijk gesproken:

  1. Door de dienst van Johannes de Doper, want het is zeker dat Johannes door God geroepen is om onder de Joden te dopen en de bekering te preken.7) Daarom zegt Christus dat de doop van Johannes, overdrachtelijk gesproken, uit de hemel, dat is van God was, en niet uit de mensen.8)
  2. Ook heeft Christus de doop door Zijn voorbeeld bevestigd toen Hij zelf door Johannes gedoopt wilde worden.9)
  3. En de God Drie-enig heeft het Zelf bij de doop van Christus met een heerlijk en helder getuigenis bevestigd.10)
  4. Verder heeft Christus voor Zijn dood uitgezonden om te dopen11)
  5. Tenslotte heeft Hij zijn na Zijn opstanding Zijn discipelen en hun navolgers uitgezonden tot alle volken en uitdrukkelijk bevolen om hen te onderwijzen en te dopen. "Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb." Matteüs 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. Daaruit blijkt hoe hoog we de doop moeten houden en met welk een eerbiedigheid zij behoort gebruikt te worden.

5. Wat is de werkende oorzaak?

De voornaamste en echte werkende oorzaak is Christus Zelf. Want Hij is het inderdaad die ons Zelf in Zichzelf, in Zijn dood en in Zijn opstanding doopt. Efeziërs 5:2626 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord.. "om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord". De tweede, en we noemen dat hier de werktuiglijke oorzaak, zijn de dienaren. Zo zegt Johannes de Doper: Ik doop u met water. Christus heeft aan zijn discipelen bevolen: doopt hen.

6. Mag men wel zeggen dat de dienaren inderdaad dopen, dat is de zonden afwassen en wederbaren?

Ja men, doch ??? Want Christus heeft het gebod niet beperkt tot het waterbad, maar in het algemeen gezegd: "doopt hen", en in Johannes 201 En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen. 2 IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel, dien Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd. 3 Petrus dan ging op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar het graf; 4 en die twee liepen samen snel voort; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst aan het graf, 5 en zich vooroverbuigende, zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen. 6 Simon Petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen en zag de windsels liggen, 7 maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats. 8 Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde; 9 want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. 10 De discipelen dan gingen weder naar huis. 11 En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf, 12 en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 En zij zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. 14 Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen. 16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester! 17 Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. 18 Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Here had gezien en dat Hij haar dit gezegd had. 19 Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! 20 En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. 21 [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest. 23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. 24 En Tomas, een der twaalven, genaamd Didymus, was niet met hen, toen Jezus daar kwam. 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Here gezien! Maar hij zeide tot hen: Indien ik in zijn handen niet zie het teken der nagels en mijn vinger niet steek in de plaats der nagels en mijn hand niet steek in zijn zijde, zal ik geenszins geloven. 26 En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zeide: Vrede zij u! 27 Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28 Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God! 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven. 30 Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, 31 maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.: 23 wordt gezegd: "wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden". En zo spreekt Paulus over de wedergeboorte als hij zegt: "Ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt" 1 Korintiërs 4:1515 Want al hadt gij duizenden opvoeders in Christus, gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt.. En in 2 Korintiërs 4:66 Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus. zegt de apostel dat hij hen de Geest bedient heeft en niet de letter. Hij doelt daar op het sacrament dat hij hen bedient heeft, waardoor Christus Zelf als door een werktuig de zonde afwast en hen wederbaart.

7. Wie komt het eigenlijk toe de doop te bedienen?

Degenen die de opdracht hebben het woord te bedienen. Want tot hen tot wie Christus gezegd heeft : predik het evangelie, Tot dezelfden heeft Hij ook gezegd doop hen. En in Efeziërs 5:2626 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord. noemt de apostel het waterbad met het woord des evangelies: "haar reinigende door het waterbad met het Woord". Zo doopten ook Johannes de Doper en de discipelen van Christus die tegelijk het evangelie predikten.

8. Mogen meerdere dienaars tegelijk iemand dopen?

Nee, want iemand die uitspreekt: Ik doop u, kan dat alleen waar zeggen als hij zelf de doop bedient. Hij moet dus zelf ook het water gebruiken om te besprengen of onderdompelen.

9. Wat is het verschil tussen de doop van Johannes de Doper en de doop van Christus of de apostelen en hun opvolgers?

Het is niet verschillend in de insteller, noch in het wezen, in de leer, in het teken of in de ceremonie. Ook niet in de vrucht of in de betekenis, want ze zijn beiden door God ingesteld en dezelfde vergeving der zonden en genade des Heiligen Geestes wordt in beiden te kennen gegeven, aangeboden en verzegeld; hetzij Johannes ze bedient, of de apostelen of de hen navolgende dienaars.12) Het onderscheid is alleen wat betreft de omstandigheden zelf en de wijze van de openbaring van Christus daarin. Want de doop van Johannes wordt zo genoemd omdat hij de eerste is die gedoopt heeft en de doop van Christus heet zo omdat de doop op Hem ziet. En ook doopte Johannes in Degene die na hem kwam, dat is in Christus die kort daarna lijden, sterven en verrijzen zou.13) Terwijl de apostelen naderhand en alle dienaren dopen in Christus die geleden heeft en opgestaan is.

10. Waarom zegt dan Johannes in Matt. 3:11 Ik doop met water, terwijl hij aan Christus toeschrijft: Die doopt met de Heilige Geest en met vuur?

  1. Dit zegt hij niet omdat hij wil ontkennen dat de vergeving van de zonden en de Heilige Geest ook door zijn dienst gegeven wordt, want de Heilige Geest is in de doop van Johannes in de gedaante van een duif op Christus neergedaald. Maar hij wil zijn persoon en ambt en dat van alle dienaren onderscheiden van de persoon en het ambt en de geestelijke kracht en sterkte van Christus. Immers Johannes, de apostelen en de andere dienaren geven zelf niet de vergeving der zonden, de Heilige Geest, de gerechtigheid en het eeuwige leven. Nee, Christus alleen vergeeft de gelovigen de zonden en Hij geeft hun de Heilige Geest door de bediening en de ambten die Hij ingesteld heeft.
  2. Hij spreekt van de doop en de schenking van de Heilige Geest die op de Pinksterdag in de gedaante van vuur begonnen is.14)
  3. Johannes de doper wil niets anders zeggen dan wat ook Paulus zegt van zijn dienst: "Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. Daarom, noch die plant, noch wie begiet betekent iets, maar God die de wasdom geeft" (1 Korintiërs 3:6-76 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. 7 Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft.).

11. Was het nodig dat degenen die door Johannes gedoopt waren naderhand ook de doop van Christus ontvingen, die door zijn discipelen bediend werd?

AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. is van dat gevoelen omdat hij meent dat de doop van Johannes een andere doop geweest is dan de doop van Christus. Maar Ambrosius ontkent dat terecht. Want Handelingen 18:2525 Deze was ingelicht omtrent de weg des Heren en, vurig van geest, sprak en leerde hij nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had, ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes.: "Apollos wist alleen van de doop van Johannes," toch wordt hij evenwel aangenomen en alleen nauwkeuriger onderwezen in de weg des Heren, terwijl men niet leest dat hij opnieuw met water gedoopt werd. Men moet geen ding voor zeker beweren zonder dat het gestaafd is door het woord van God. Als deze mening dat de doop van Johannes een andere doop is waar zou zijn, dan zouden wij ook onze doop met Christus niet gemeen kunnen hebben. Maar Christus is zowel besneden als gedoopt en heeft daarmee zowel de besnijdenis der vaderen als onze doop geheiligd.

12. Als de doop van Johannes en die van de apostelen en hun navolgers een is, waarom doopt dan Paulus de twaalf discipelen die tevoren door Johannes gedoopt waren?

In Handelingen 19:22 En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. - 5 vraagt Paulus aan deze mensen: hebt gij de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. En hij zei tot hen: Waarin bent u dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. - Sommigen zeggen dat die twaalf discipelen wel onderricht gehad hadden en onderwezen waren in de doop van Johannes, dat wil zeggen: in zijn leer en in zijn dienst, maar dat ze niet met werkelijk indopen in het water gedoopt waren. Zo zijn ze dan naderhand eenmaal alleen in de naam van Jezus gedoopt. - Anderen zijn van gevoelen dat ze wel werkelijk met de doop van Johannes gedoopt waren. Ze zijn dan naderhand door Paulus niet met water gedoopt, maar ze zouden door hem gedoopt zijn in de naam van Jezus, dat is met wonderlijke gaven des Geestes versiert, als Paulus hen de handen oplegde. - Ambrosius is van mening dat ze met een vervalste doop, door een nabootsing onder de naam van de doop van Johannes, niet zozeer gedoopt waren als wel besmet, ofwel dat ze niet wettelijk gedoopt waren. Ze wisten immers volgens hun eigen bekentenis niet dat de Heilige Geest een persoon was, te onderscheiden van de Vader en van de Zoon. Zonder de Heilige Geest kan men niet op rechte wijze in Christus geloven. Daarom werden ze eerst door Paulus onderwezen. Na dat onderricht zijn ze op de rechte wijze in Christus gedoopt. Daarom kan men niet zeggen dat de doop bij hen herhaalt is. - AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. denkt dat die twaalf mensen door Johannes echt gedoopt zijn en daarna ook door Paulus gedoopt zijn. Want hij houdt het ervoor dat de doop door Johannes een andere is dan de doop van Christus. Dus hij is van mening dat het daarom geen wederdoop genoemd kan worden. Dat zou wel zo zijn als het een en dezelfde doop zou zijn. - Anderen willen zeggen dat men beide de dopen moest gebruiken vanwege de onderscheiden betekenis. Dat wil zeggen de een zag op Christus die komen zou, de andere ziet op Christus die gekomen is. Daarom is het dus geen wederdoop geweest, maar het was een bevestiging, een verbetering van de eerste doop. - Maar men moet de tekst wel goed lezen. Want ten eerste zegt de tekst niet dat Paulus degenen gedoopt heeft die door Johannes gedoopt waren. Dat zeggen de wederdopers wel, maar men moet de woorden van Paulus die daar spreekt wel onderscheiden van de woorden van de evangelist die de historie vertelt. Want dit zijn de woorden van Paulus die daar zegt: "Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Christus Jezus. En die hem hoorden (te weten Johannes) werden gedoopt in de naam van de Here Jezus." Hier bedoelt Paulus met: " zij die hem hoorden" de mensen die naar de dienst van Johannes hoorden. Zij werden door Johannes gedoopt in de naam van de Here Jezus. ??? (Hier speelt een vertaalinterpretatie) Maar daarna in vers 66 En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. vertelt de evangelist met zijn eigen woorden: " En toen Paulus hen de handen oplegde kwam de heilige Geest op hen." En verder, dat de twaalf zeggen dat ze zelfs niet gehoord hebben dat er een Heilige Geest is, moet niet verstaan worden van de zelfstandigheid, het wezen en de persoon van de Heilige Geest, (anders waren het geen discipelen, dat is christenen geweest), want Johannes had duidelijk van de Heilige Geest geleerd toen hij zei dat Christus dopen zou met de Heilige Geest. Daarom moeten we deze uitspraak overdrachtelijk opvatten; bedoeld wordt de uitstorting van de gave van de Heilige Geest zoals die zo voortreffelijk zichtbaar werd in het begin van de eerste kerk. In Johannes 7:3939 Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. wordt gezegd: Want de Heilige Geest was nog niet, want Christus was nog niet verheerlijkt. En daarom mag men ook zeggen dat die twaalf óók gedoopt zijn in de naam van Jezus, dat is dat ze door de oplegging der handen van Paulus niet de ceremonie van de doop ontvangen hebben, maar de zichtbare genade van de Heilige Geest. De gave van de Heilige Geest wordt overdrachtelijk ook een doop genoemd in Handelingen 1:55 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze. en 11: 16. Ook wordt er zo over geschreven in Handelingen 8:1212 Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen. - 17. Daar staat dat die van Samaria, als ze Filippus die hen Christus predikte geloofden, door hem gedoopt zijn. Daarna echter kwamen Petrus en Johannes te Samaria "die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus." (Waarmee ze de vergeving der zonden ontvingen) " Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest." Dit gebeurde op een zichtbare wijze; dus niet de gave van de wedergeboorte, die hun al in de doop aangeboden werd, maar die heerlijke en bijzondere gaven als daar zijn de gave der tongentaal, de gave om wonderwerken te doen en dergelijke.

13. Mogen de vrouwen in de gemeente ook dopen?

Zeker niet, want in al de plaatsen waar over de doop gesproken wordt leest men daar niets van. Epifanius schrijft dat het gebruik van de doop door vrouwen, door de ketter Marcion is ingevoerd. En verder: de doop komt toe aan degenen die het evangelie prediken;15) en aangezien het de vrouwen niet toekomt in de gemeente te onderwijzen16), zo hoort men haar ook niet toe te laten de doop zowel als het heilig avondmaal te bedienen. De hele oude kerk heeft gewild dat de doop alleen zou bediend worden in de gemeente, de bijeenkomst der gelovigen, waarvan de apostel beveelt dat de vrouwen daar helemaal stil zouden zijn. Laat staan dus dat hij zou willen dat ze de sacramenten bedienen.17) Zo handelen vrouwen dus dubbel verkeerd als ze, in een zogenaamde gelegenheid van nood, de doop bedienen en daarmee zonder, ja tegen het gebod Gods dopen. Daarenboven binden ze dan de eeuwige zaligheid aan het uiterlijke teken, terwijl die alleen in de dood van Christus en in het verbond der genade te vinden is. Het voorbeeld van Zippora die haar zoon besneed18) behoort men hierin niet na te volgen. Dat was óf een reukloze en ongeoorloofde daad van een dwaze en boze vrouw, óf een apart staande en bijzondere daad. Want de engel liet hem met rust omdat het kind besnéden was, niet omdat zíj hem besneden had. Op dezelfde manier moet men oordelen als een particulier persoon die niet in de dienst is, of een zogenaamde leek, zich er toe zet om de doop te bedienen, Hebreeën 5:44 En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron. "En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron." Want wij weten van geen noodzakelijkheid die ons er toe zou moeten brengen, dat we de orden zouden moeten te buiten gaan die God ingesteld heeft. Wij houden de spreuk voor goed: Niet het derven van het sacrament verdoemt, maar het verachten ervan. Bovendien is de doop door vrouwen, zonder enige uitzondering, al lang geleden door het concilie van Carthago veroordeeld. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. is hierin ook niet te prijzen als hij schrijft: dat het geen of maar een geringe zonde is zo een leek, als de nood het vereist, doopt.19). Wel moet men zijn best doen dat het kind door een wettige dienaar gedoopt wordt, maar als dat niet lukt dan moet men het van God verwachten dat Hij het Zelf door Zijn Geest doopt. Ja, men moet vast geloven dat het kind van gelovige ouders nu al door de doop van de Heilige Geest gedoopt is vanwege dat het in het verbond is.

14. Maar hebben de apostelen geen leken gebruikt om de doop te bedienen?

Immers Petrus, in Handelingen 10:3838 van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem. en 48, toen hij aan Cornelius het evangelie verkondigd had, doopte hem toch niet maar beval dat hij door anderen gedoopt zou worden. Men leest toch ook van Paulus in 1 Korintiërs 1:1616 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. dat zij die de apostelen gebruikten om de gelovigen te dopen leken geweest zijn? Geenszins, maar het waren evangelisten, ouderlingen of diakenen die de apostelen gewoonlijk met zich mee namen. Ze bedienden soms ook het woord en waren toen in een groot aantal. Ze doopten ook niet uit zichzelf, maar op het bevel van de apostelen. Daarom doopten niet zijzelf, maar de apostelen doopten door hen. Immers die door een ander wat doet, die lijkt het zelf te doen. Dat Paulus er in de gemelde plaats aan toe voegt dat hij niet gezonden is om te dopen maar om het evangelie te prediken, dat moet men verstaan als enigszins in vergelijking gesproken. Want hij wil te kennen geven dat hem niet voornamelijk en in het bijzonder door God opgelegd is het ambt om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen.Dergelijke manier van spreken staat er in Jeremia 7:2121 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Voegt uw brandoffers bij uw slachtoffers en eet vlees. "Ik heb niet gesproken noch geboden etc." Hij verkleint ook de waarde en de vrucht van de doop niet, maar aangezien het weinig personen gegeven was om onderwijs te geven, terwijl er velen waren die doopten; ook konden er velen tegelijk onderwezen worden, maar de doop moest ieder apart toegediend worden; daarom begaf Paulus zich, omdat hij met wetenschap boven anderen begaafd was om te onderwijzen, tot het werk dat het allernodigst was. En hij liet anderen doen waar zij bekwaam toe waren.

15. Behoort de doop voor bondig en goed gehouden te worden die door ketters of papisten bediend is?

Is het dat men spreekt van ketters die de beginselen van de hemelse leer verzaken, en de wezenlijke vorm of gestalte van de doop ten enenmale verderven, zoals de Arianen, de Samosathenianen, Manicheeën en Macedonianen doen die niet zuiver zijn in de leer van de Drie-eenheid, en als ze toch in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest dopen, dan ontkennen ze toch dat deze twee met de Vader mede eeuwig, mede wezenlijk en van een en gelijke eer zijn. Of ze ontkennen dat de Zoon de menselijke natuur waarlijk aangenomen heeft. Zodanige doop moet niet voor bondig en goed gehouden worden, maar voor godslasterlijk. Want als de wezenlijke gestalte van een ding weggenomen wordt, dan wordt ding ook zelf weggenomen. Daarom moet men de doop van hen die zich van deze dwalingen bekeren en zich begeven tot de rechtzinnige kerk of gemeente, geen herdoop noemen, maar zij worden dan eerst echt gedoopt. Dat komt ook overeen met het besluit van het concilie van Nicea. Maar van de doop van ketters als de Novatianen en Donatisten die het artikel van de Drie-eenheid recht leerden, of de doop van Papisten die ten dele van de waarheid afdwalen en door algemene dwaling al heel lang de stoel der herders innemen en de openbare dienst behouden terwijl men het er niet voor mag houden dat ze wettelijk beroepen zijn; in hun doop, al is duidelijk dat er veel ongerijmde en ongeoorloofde dingen in zijn, zo wordt Christus er toch enigszins, tenminste met de naam, de betekende zaak zelf, wat het voornaamste hoofdpunt betreft, zonder afgoderij behouden. Immers de wezenlijke gestalte van de instelling en de rechte zin en mening van de woorden "Ik doop u in de naam des Vader, des Zoons en des Heiligen Geestes" wordt gehandhaafd. Daarenboven heeft het Gods barmhartigheid belieft om de overblijfselen van Zijn gemeente temidden van het pausdom te over te houden. Zo hebben ook de Israëlieten de besnijdenis behouden alhoewel velen goddeloze godsdiensten omhelsden en najaagden.20) Ze geven ook haar namen niet aan de antichrist, noch aan de beelden en afgoden, maar aan Christus. Zo is dan die doop niet tevergeefs of van geen waarde, maar goed. Het is immers niet de dienst van die persoon (die doopt), maar van de gemeente die nog onder het pausdom schuilt. Zij hebben wel het hoofd of het lichaam met water besprengd, maar Christus heeft inwendig gedoopt. Daarom moeten degenen die door hen gedoopt zijn het er niet voor houden alsof het geen doop was. Ze moeten zich niet opnieuw laten dopen. Nochtans, aangezien ze goddeloos van de andere dingen leren, zo geven ze reden waarom de gelovigen van hen moeten wegvluchten, zoals geschreven staat in 1 Johannes 5:2121 Kinderkens, wacht u voor de afgoden.: "Bewaart uzelven van de afgoden".

16. Mogen degenen die in de christelijke religie duidelijk onderwezen zijn hun kinderen met een goed geweten wel door paapse priesters laten dopen?

Nee, zeker niet, want: 1e Het is wat anders dat het voor goed gehouden mag worden dat je zo gedoopt bent, dan of je het begeert datgene wat zo schennend bijgelovig en overgelovig bediend wordt. 2e Aangezien we er geen oorzaak toe moeten geven dat de dwalingen zowel in de leer als in het gebruik van de sacramenten met de bijgelovige ceremoniën, door ons gebruik zouden bevestigd worden. Ook zijn de dienaren van de antichrist vals en onwettig tot het ambt gekomen. We zouden dan door ons voorbeeld daarmee instemmen. We moeten ons in deze hoeden voor alle schijn des kwaads en voor gemeenschap aan de zonde van anderen.21) 3e Aangezien al hetgeen wij ter hand nemen met een twijfelend gemoed, zelfs in de middelmatige, ja de allergeringste dingen als spijs of drank, terwijl uit Gods woord niet duidelijk op te maken is of de dingen wel of niet geoorloofd zijn, zonde is. Romeinen 14:55 Deze [immers] stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. tot 23. "Men moet ook geen kwaad doen opdat er goed uit voortkome" Romeinen 3:88 Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend.. Laat ons Christus hierin openlijk belijden en niet altijd onze zwakheid al te veel toegeven. 4e Het is onze plicht uit de tempelen der afgoden te vluchten22), en ons voor de afgoden te wachten23), voor vervloekt te houden die een ander evangelie leert, Galaten 1:88 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!. We moeten naar Christus' stem horen en van de stem van anderen wegvluchten, Johannes 101 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; 5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. 6 In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. 7 Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. 8 Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; 12 maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - 13 want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. 14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, 15 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. 17 Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. 18 Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. 19 Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden. 20 En velen van hen zeiden: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luistert gij naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen? 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter. 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel nog in spanning? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit. 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die getuigen van Mij; 26 maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. 30 Ik en de Vader zijn één. 31 De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? 33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? 35 Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet, 38 doch indien Ik ze doe en gij Mij toch niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat gij weten en erkennen moogt, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. 39 Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen. 40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. 42 En velen daar geloofden in Hem.: 3-5 en 27. Verder, we moeten ons wachten voor de desem, ja de pestilentiale leer van de Farizeeën en de Sadduceeën. Matheus 16:66 Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb, heeft droefheid uw hart vervuld., 11 en 12. De Galaten werden om reden dat ze bij de belijdenis van het evangelie de ceremonien onderhielden, door de apostel beoordeelt als het evangelie verlaten te hebben en los van Christus te zijn en zijn genade vernietigd te hebben. Terwijl ze Hem toch voor de zaligmaker hielden. 5e De zuivere bediening van de doop behoort bij de godzaligen van zo groot gewicht te wezen, dat ze alle moeite zullen doen om die voor hun kleine kinderen te bekomen. 6e Als de doop vanwege dit godzalig voornemen, dat verre het beste is, uitgesteld moet worden, en de kinderen in die tussentijd komen te sterven, ze mogen dan toch geacht worden deel te hebben aan het verbond van God en erfgenamen te zijn van de eeuwige zaligheid. Immers, zoals gezegd wordt, het derven van het sacrament verdoemt niet, maar het verachten.

17. Werd de doop die Athanasius, terwijl hij nog een kind was, in kinderspel bediende, met recht door Alexander bisschop van Alexandrië en door het concilie der ouderlingen voor goed gehouden?

Zeker niet, want het woord en de sacramenten behoren eerbiedig en godsdienstig bediend te worden; en alleen door degenen die het wettelijk opgedragen is en daartoe geroepen zijn. Dus niet door hen die niet in enige bediening zijn, laat staan door kinderen in hun kinderspel en grappenmakerij.

18. Wat is het middel om te dopen?

Het is tweeërlei, uitwendig die gezien kan worden, en inwendig die alleen het verstand begrijpt. Ten eerste, het teken, het middel dat uiterlijk met de zintuigen waargenomen wordt, is gewoon helder schoon en zuiver water dat men overal kan bekomen. Het hoeft niet eerst met bijzondere bezweringen gewijd te worden, er hoeft niets bij gemengd te worden of bijzondere geneeskrachtige werking te hebben, het hoeft niet gemaakt of gedistilleerd te worden. Het moet ook geen ander vochtigheid zoals olie of bloed zijn. Er is geen vuur of zout of enig ander element bij nodig. Want het woord van de instelling van de doop komt bij het element van het water en zo wordt de doop gewijd en geheiligd tot een bad der wedergeboorte en vernieuwing door de heilige Geest.24) Het andere teken dat gezien wordt is de ceremonie van de daad zelf, de uitwendige afwassing met het water door de dienaar der gemeente. We zien het indopen in het water, het blijven onder het water en het uittrekken van het lichaam uit het water. Of we zien de besprenging van in ieder geval het hoofd tot twee of driemaal toe om duidelijk te maken dat de doop geschied in de naam van ieder van de drie personen in de goddelijke Drie-eenheid, of maar eenmaal om daarmee aan te geven de eenheid van wezen in de drie goddelijke personen. Er is geen principieel verschil of de dopeling geheel in het water ondergedompeld wordt, zoals oorspronkelijk gebeurde in een rivier of fontein, of alleen maar besprengd wordt.25) Daarom was er vroeger in de kerken van de christenen een wasvat of een waterbad, dat is een grote kuip vol water. Als de apostel spreekt van de doop in Galaten 3:2727 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. "Want gij allen die in Christus gedoopt zijt hebt u met Christus bekleed", dan doelt hij over de gewoonte die in de eerste kerk gebruikelijk was dat de naakte lichamen niet besprengd, maar ondergedompeld zijnde, naderhand met nieuwe witte kleding bekleed werden. Zo staat er ook in Kolossenzen 3:99 Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd. "daar gij uitgedaan hebt de oude mens met zijn praktijken". In Handelingen 2:4141 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. lezen we van de drieduizend bekeerlingen die op die dag gedoopt werden, waarschijnlijk werden zij besprengd. Hoe het ook de manier is, ondergedompeld of besprengd, het is hetzelfde, want het woord dopen betekent niet alleen onderdompelen, maar eigenlijk vooral besprengen en nat maken. Christus heeft de wijze van dopen gesteld in de vrijheid van de gemeente. Het besprengen met water komt het best overeen met de betekenis, want Petrus zegt: "dat wij uitverkoren zijn tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus".26) Door de doop wordt deze besprenging te kennen gegeven, zoals dit onder de wet werd afgebeeld door de besprenging met het bloed27). De kracht van de doop is ook niet afhankelijk van de hoeveelheid van het water.28) Ten tweede, de duidelijke en begrijpelijke woorden der instelling en belofte zijn ook een onderdeel van de doop. Voornamelijk de aanroeping van de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, zijn heldere duidelijke woorden waardoor we innerlijk de doop kunnen begrijpen. Deze drie, het water, de besprenging en het woord, zijn uiterlijke wezenlijke onderdelen van de doop. Met name de laatste twee, de besprenging en de woorden, maken het uiterlijk gezien, echt tot een doop.

19. Is het wel geoorloofd om naast het water een ander zichtbaar teken er bij toe te voegen?

Voorbeelden daarvan zijn: zout, om de dopeling op de tong te leggen; speeksel, om de oren en de neusgaten van de dopeling daarmee te bestrijken onder het uitspreken van het woord: "Effatha" dat is wordt geopend; melk en honing, om daarmee aan te duiden het recht tot het eeuwige leven waarvan het land Kanaän dat van melk en honing vloeide een voorbeeld was; vettigheid of heilige olie waarmee de borst, de schouderbladen en het voorhoofd bestreken werden, om daarmee aan te duiden dat hij een gezalfde oftewel een christen is, en als een worstelaar met olie des geestes ingesmeerd. Ook werd een gewijde brandende waskaars gebruikt, om daarmee aan te geven dat de dopeling van het rijk der duisternis overgegaan was in het rijk van het licht. Verder werd er wel geblazen in het gezicht van de dopeling, er werd een wit kleed gebruikt en de dopeling werd ook bekruist. Al deze dingen zijn niet geoorloofd, omdat in het van God ingestelde teken van de doop niet minder dan in de andere geboden van God behoort te gelden wat we lezen in Deuteronomium 12:3232 Al wat ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen. "Al wat ik u gebied zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen." Deze gebruiken zijn immers allemaal door mensen ingesteld. Ze hoeven op zichzelf niet verkeerd te zijn, sommige dingen zijn ook door de oudvaders gebruikt, zoals melk, honing, het blazen en het witte kleed, we kunnen dit lezen bij TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof.. Toch zijn ze zonder Gods bevel door mensen ingesteld en nu worden ze een oorzaak van superstitie en bijgeloof. Ze worden voor noodzakelijke dingen gehouden. En zo besmetten ze veeleer de doop dan dat ze die versieren. Daarom moeten ze geweerd en weggenomen te worden, naar het voorbeeld van Hizkia die het koperen voorbeeld van de slang stuk brak, die nochtans op Gods bevel gemaakt was; immers het volk begon die slang te misbruiken en onteerden daarmee God.29) Als men voorgeeft dat, door die door mensen bijgevoegde ceremoniën, veel nuttige en fraaie dingen geleerd kunnen worden, dan zeggen we: 1 Dat we niet wijzer moeten zijn dan Christus Jezus: de voorbeelden zijn onder het oude verbond geweest, maar hetgeen Christus ons in het Nieuwe Testament heeftwillen leren dat heeft Hij gedaan niet door schaduwen en figuren, maar door het licht van zijn woord. En de ceremoniën die Hij wilde dat men bij zijn woord zouden gebruiken, die heeft hij zelf ingesteld. 2 De sacramenten krijgen hun waardigheid en sieraad uitsluitend uit het woord van God. 3 De menigte en pompeuze pracht der menselijke ceremoniën verlammen en verduisteren de ceremoniën die van God ingesteld zijn. 4 De ceremoniën schrijft men niet toe de blote betekenis, maar zonder en buiten het woord Gods, schrijft men ze een geestelijke kracht en werking toe. Zoals blijkt uit de wijding met olie, zout en waskaarsen, etc. 5 Ze zijn verworden tot, en veranderd in bijgelovigheid en misbruik. 6 Ten onrechte meent men dat ze behoren tot het wezenlijke en de waarheid van de doop.

20. Wat is het woord in de doop?

Het woord van het evangelie, namelijk de instellingswoorden van de Here Jezus Christus die ook de belofte van zaligheid en het eeuwige leven bevatten. Ze luiden als volgt: ”en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes;” ”wie gelooft en zich laat dopen zal behouden worden” (Matteüs 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.).30) Dit woord wordt bij de bediening van de doop uitgesproken in gewoon Nederlands zodat ieder ze verstaan kan: “Ik doop u in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes”. Deze woorden noemt men wel de vorm of de gestalte des doops. Wij spreken liever van het formulier of het kort begrip der woorden. Daarom zegt Didymus dat de doop onvolkomen is als een van de drie personen niet genoemd wordt. Want al leest men in Handelingen 2:3838 En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. “ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus,” dat wordt óf bedoeld als een deel voor het geheel, zoals Ambrosius het uitlegt, want het heeft dezelfde betekenis als de voornoemde volledige vorm. Immers in Christus is ook de Vader en de Heilige Geest; en wie in de Zoon gelooft, die gelooft in de Vader en in de Heilige Geest.31) Óok kan het opgevat worden als in de naam of uit het bevel van Christus. Dat wil zeggen: gelijk Hij hen bevolen had. Immers het woord ‘in de naam van’ wordt dikwijls gebruikt voor een bevel of gebod. Óf het geeft weer het doel en oogmerk waartoe zij doopten. Óf de vrucht van de doop wordt bedoeld en niet de vorm of de gestalte, zodat de betekenis is dat ze gedoopt hebben in de naam en in de belijdenis van Christus. Óf ook in Zijn dood en daarmee werd de gelovige in Christus ingelijfd en de christenen werden daarmee Christus als hun Middelaar toegewijd en verzegeld. Hoe dan ook de doop is op de gebruikelijke wijze en vorm bediend.

21. Wat wil het zeggen gedoopt te worden in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes?

Door deze manier van spreken wordt te kennen gegeven dat degene die gedoopt wordt met aanroeping van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn zonden vergeven zijn van God die Vader, Zoon en Heilige Geest is. De dopeling wordt in genade aangenomen, verkoren tot een kind, verzegeld, opgenomen en geheiligd tot het eigendom en huisgezin-, tot het recht, de macht, de godsdienst, het verbond, de genade, religie, geloof, trouw en gemeenschap des Vader, des Zoons en des Heiligen Geestes die de ware God is. Hij is vanwege natuur en wezen één, maar drie in persoonlijke eigenschappen. Hij is de Auteur van onze zaligheid, opdat wij naar Zijn wil en welbehagen zouden leven. Daarom luidt de doopformule ook: ‘in de naam’ en niet ‘in de namen’ opdat niemand uit deze plaats oorzaak zou nemen om toezeggen dat er drie goden zijn. Deze manier van spreken kan men afleiden uit de woorden van Paulus in 1 Korintiërs 1:1313 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? waar hij zegt dat hij niemand in zijn naam gedoopt heeft. Zo worden wij dan door de doop aan God den Vader toegewijd; aangezien onze aanneming tot kinderen en onze wedergeboorte die daar op volgt door de Heilige Geest bekrachtigd en vast gemaakt wordt.

22. Welk is de inwendige materie de doops?

De betekende zaak, zowel die met het water overeenkomen, als het bloed en de Geest van Jezus Christus, als ook de inenting en inlijving in Christus door de Heilige Geest32), verder ook de toerekening van de gerechtigheid van Christus die daar op volgt, de vergeving en de afwassing der zonden, de geestelijke wedergeboorte, vernieuwing en heiligmaking van degenen die gedoopt wordt. Ook dat men Christus als een kleed aandoet om ons daarmee te bedekken33). Verder ook als vrucht: de gemeenschap en de genieting des doods, der begrafenis en der opstanding van Christus.34) Ten laatste onze aanneming tot kinderen en de ingang in Gods gemeente oftewel de aanneming in de gemeenschap der heiligen. Deze betekende zaak mag wel genoemd worden het wezenlijke deel en de inwendige vorm of gestalte des doops.

23. Wat is dan de vorm of gestalte des doops?

De vorm van de uiterlijke doop is de heilige uitwendige en betekenende daad die de dienaar des woord bedient, bestaande ten eerste uit het uitspreken en verklaren van de instelling en de beloften Gods die Hij bij de doop gevoegd en gedaan heeft, of in het onderwijs van het wettelijk en heilzaam gebruik van de doop. Verder ook bestaat het in de belijdenis van het geloof waarop men doopt, óf in het op catechetische wijze vragen en antwoorden, óf in het uitspreken en voor vast verklaren???, waardoor de leerlingen die gedoopt zouden worden eertijds de inwendige doop die door de uitwendige voor vastgesteld zou verklaard worden, betuigden. Zoals in Handelingen 8:2727 En hij stond op en ging. En zie, een Ethiopiër, een kamerling, een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden.. Maar vooral en voornamelijk in de besprenging met het water in de naam van de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest. En ten laatste behoort bij de vorm van de doop ook het gebed, de zegening en de dankzegging. Dit alles in een taal die de mensen kennen, zodat ze daar amen op kunnen zeggen, 1 Korintiërs 14:1616 Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt., want van deze dingen hebben wij een gebod en voorbeeld in de Schriften. “Predik het evangelie, wie gelooft zal hebben etc.” Matteüs 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. en ook lezen we in Handelingen 22:1616 En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam. “Laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van Zijn naam.” Maar de bijbel schrijft ons geen vaste regel voor, met vast uitgedrukte woorden, hoe men die vermaningen en gebeden die ons uit de instelling en leer van de doop die ons uit Gods woord nagelaten is, doen zal. Ze heeft het overgelaten en gesteld onder de vrijheid van de gemeente naar de eis der omstandigheden zoals het meest stichtelijk is. Als men maar het fundament en de grond behoud. De gestalte van de inwendige doop is die inwendige daad die alleen Jesus Christus zelf toekomt, werkende door de Heilige Geest.

24. Wat is de analogie en overeenkomst van het teken met de betekende zaak in de doop?

De overeenkomst is zeer heerlijk want zoals het water het lichaam en de vuiligheid van het lichaam afwast, zo wast het bloed van Christus door zijn verdienste onze zonden en geestelijke vuiligheden af. En Zijn Geest heiligt ons35). En zoals alle vruchtbaarheid (voortplanting)??? geschied door vochtigheid of uit waterachtige materie, (waarom enige filosofen als Thales gezegd hebben dat het water het begin en de oorsprong aller dingen is), zo geschied onze wedergeboorte in de doop door (de werking van) de Heilige Geest, die dikwijls onder de naam van water wordt te kennen gegeven. (wiens werking dikwijls met die van water wordt vergeleken)??? Want net zoals water de aarde vruchtbaar maakt om vrucht te dragen en de dorst verslaat, net zo maakt de Heilige Geest, die namelijk over de wateren zweefde,36) ons bekwaam om goede werken te doen. Bovendien blust ze de dorst naar de aardse en de vergankelijke dingen. Daarom worden de goede werken vruchten van de Geest genoemd.37) En Christus zegt in Johannes 7:37-3937 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! 38 Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39 Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden.38) Verder, het dopen in water, of het besprenkelen, geeft duidelijk te kennen de besprenging met het bloed van Christus tot vergeving der zonden en de toerekening van de gerechtigheid. Het blijven onder water, al is het maar voor een ogenblik, maakt duidelijk de dood en de begraving van onze aangeboren verdorvenheid, (door de kracht van de dood en de begrafenis van Christus), dat is de doding van onze oude Adam die het eerste deel is van onze wedergeboorte.39) En het trekken uit het water, stelt ons als door zijn overeenkomst voor ogen, de opgang (opstanding)??? van de nieuwe mens. Ofwel de levendmakend en vernieuwing van het leven en daarmee is het een beeld van onze toekomstige opstanding.40)

25. Wat voor verandering of samenvoeging van de tekens en van de betekende zaak geschieden in de doop?

Geen natuurlijke, want het teken oftewel de uiterlijke afwassing, is een lichamelijke daad van de dienaar alleen; terwijl het betekende een geestelijke werkelijkheid is, een daad die God alleen toekomt. Want afgewassen te worden door het bloed van Christus en door de Geest van Christus wedergeboren te zijn is niet lichamelijk, hetzij zichtbaar of onzichtbaar met het bloed van Christus besprengd worden. Maar het is het van God in genade aangenomen worden om het vergoten bloed van Christus. En de wedergeboorte is het om Zijn ganse gehoorzaamheid in Zijn lichaam ingeplant zijnde ook door de kracht van Zijn Heilige Geest levend gemaakt te worden. Zo wordt er ook uitdrukkelijk van Christus gezegd: “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” (Johannes 1:3333 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt.).41) Nochtans, vanwege de overeenkomst van het teken met de betekende zaak en vanwege de relatie en de overdrachtelijkheid en de waarheid van de betekenis met de tekenen, en ook vanwege de belofte die gedaan is aan hen die de doop op de rechte wijze gebruiken, zo is de vereniging op sacramentele wijze. Daarom kunnen de namen en eigenschappen van de tekenen en de betekende zaken onder elkaar verwisseld worden. Hierom wordt de doop genoemd het bad der wedergeboorte waardoor wij zalig gemaakt of gered zijn, Titus 3:55 heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest.. Het water wordt wel genoemd het bloed en de Geest van Christus. En dat is niet maar beeldspraak, integendeel, het is een zeker getuigenis dat de gedoopten, wanneer ze geloven, door het bloed van Christus gereinigd, en door de Heilige Geest wedergeboren worden.

26. Wordt de mens die het ondergaat altijd op hetzelfde moment met het water en met de Geest gedoopt?

Nee, aangezien de belofte van de Geest bij de doop gegeven niet absoluut is, maar conditioneel, of onder een zekere voorwaarde; namelijk gehoorzaamheid en geloof zijn nodig en vereist. Verder, omdat God bij de doop niet handelt alsof men op natuurlijke manier een drankje ingenomen heeft dat even goed werkt of men nu slaapt of wakker is; of zoals men verwarmd wordt door het vuur, of men er nu aan denkt, of dat men er niet aan denkt. Nee, God handelt daar in vrij. Soms is de waterdoop zonder de doop des Geestes, zoals blijkt uit het voorbeeld van Simon de Tovenaar. Hoewel hij geloofde, dat wil zeggen, hij was begaafd met een zogenoemd historisch geloof, toch had hij de Geest van de wedergeboorte niet.42) De doop met de Heilige Geest gaat soms voor, soms tijdens, en soms ook wel na de waterdoop. Want de mannen en vrouwen in Samaria die Filippus geloofden toen hij hen de dingen van het Koninkrijk Gods en de naam van Jezus Christus verkondigde, als ook de Moorman en de hoofdman Cornelius met zijn huis, ze zijn eerst met de Heilige Geest gedoopt geweest en daarna met water. Dat blijkt uit hun geloof en bekering.43) Maar in de kinderen die het koninkrijk der hemelen toekomt, zo men Gods inzettingen aanziet, komen de doop, de rechtvaardigmaking en de wedergeboorte wel te samen in een, vanwege de natuur van het verbond. “Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad na u.” Genesis 17:77 Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.. Maar de vrucht daarvan wordt eerst te zijner tijd door duidelijke blijken geopenbaard. Want het zaad van Woord en sacramenten ligt zolang als in de aarde begraven, als het de Heere goeddunkt om Zijn genade uit te stellen en op te schorten.

27. Is Christus in de doop en in het avondmaal op een en dezelfde wijze tegenwoordig?

Hij is tegenwoordig in het wettelijk gebruik, maar de wijze waarop moet wel enigszins onderscheiden worden. In de doop is Hij tegenwoordig als tot wedergeboorte, in het avondmaal als tot versterking en voeding van degene die al wedergeboren is. Versta dit wel als alleen voor degene die het nuttigt, want buiten het ingestelde gebruik mag het op zichzelf genomen geen sacrament genoemd worden.

28. Op welke wijze moet de doop ontvangen worden?

De wijze waarop de tekenen ontvangen worden is natuurlijk, maar het ontvangen van de betekende zaak is geestelijk. Want de betekende zaken worden ons krachtig meegedeeld van God door de Heilige Geest alleen, door middel van de wettige bediening van de doop. Alleen door het geloof als een gave van God kunnen de mensen de zaken die door het sacrament betekent worden zichzelf, ieder in het bijzonder, toe-eigenen. De kinderen hebben ten aanzien van God een bijzonder privilege of voordeel.

29. Wie zal men dopen?

Zonder onderscheid van natie en geslacht alle levende mensen die klaarblijkelijk door God in Zijn verbond aangenomen zijn, of waarvan gezegd wordt dat ze daarin aangenomen zijn.44) Hetzij volwassenen die zich bij de gemeente voegende en met de leer van het evangelie instemmend, belijdenis van hun geloof in Christus doen, hun zonden bekennend en boetvaardigheid tonend. Volgens de opdracht in Matteüs 3:66 en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden. en 28:1919 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb., daar lezen we dat gedoopt moeten worden die het evangelie gehoorzamen en discipelen zijn. Ook lezen we in Handelingen 2:4141 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. “die zijn woord aanvaardden lieten zich dopen “. En Christus zegt eerst: “Wie gelooft zal hebben” en daarna “en gedoopt zal zijn” Zo is Simon de tovenaar toegelaten tot de doop, ook de Moorman en anderen.45) Of kinderen, die uit gelovige en gedoopte ouders geboren zijn. Dus geen kinderen van ongelovigen, die geen deel uitmaken van de gemeente en niet gedoopt zijn. Want alleen het nageslacht van de eersten is in het verbond begrepen, volgens Handelingen 2:3939 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen”, maar dat van ongelovigen niet.46) Het maakt daarbij niet uit of een kind uit een ongelijk huwelijk geboren is, van een gelovige met een ongelovige, of dat beide ouders christen zijn, want de apostel noemt deze kinderen ‘heilig’47)ofwel rein en voor de Heere afgezonderd volgens het verbond. Daarbij is het geen verhindering dat we niet weten of al deze kinderen die uit gelovige ouders geboren zijn wel uitverkoren zijn, want we moeten Gods verborgen oordelen niet onderzoeken. We houden met recht al degenen die uit christenen geboren zijn voor waarschijnlijk uitverkoren.

30. Zal men volwassenen en kinderen op dezelfde wijze tot de doop toelaten?

Nee, de volwassenen zal men niet eerder dopen dan nadat ze behoorlijk onderwezen zijn in het geloof van Christus, of tenminste in de eerste beginselen van de christelijke leer, het abc van het christelijk geloof, de catechismus; die de ruwe en onverstandige mensen de eerste grondbeginselen van het geloof in Christus leert.48) En verder, voordat men ze dopen zal, zijn ze verplicht haar geloof voor de gemeente te belijden. Matteüs 3:66 en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden. ”en zij lieten zich in de rivier de Jordaan door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden.” Dat wil zeggen dat ze de leer van de vergeving der zonden uit genade, van harte omhelsden en aannamen. Ook in de eerste kerk eiste men een zodanige bekentenis van de leerlingen, die zeer verschillend is van de paapse oorbiecht. Daarom noemt de apostel in 1 Petrus 3:2121 Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus. de doop “een bede van een goed geweten tot God” Dit ziet namelijk op de vraag van de onderwijzer in de beginselen der hoofdpunten, daar de leerlingen gevraagd werden van de voornaamste artikelen des geloofs; en het gebruik van de doop op antwoorden. Hierop ziet de uitspraak van TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. “de ziel wordt bekrachtigd, niet door het wassen, maar door het antwoorden”.49) Maar als men de kleine kinderen der gelovigen dopen zal, zo moet van van hen niet het dadelijk geloof dat uit het gehoor is vorderen, nog de belijdenis van het geloof die zelfs God niet van hen eist, want zij kunnen het zelfs nog niet kennen en uitdrukken vanwege hun kind zijn. Daarom de wijze van vragen en antwoorden: gelooft gij?- ik geloof en verzaakt gij? - ik verzaak, zoals die bij de volwassenen gebruikt wordt, is voor de kinderdoop zeer ongerijmd en ongefundeerd, gezien op hun kind zijn.

31. Zal men volwassenen die, terwijl ze ongelovig zijn, begeren gedoopt te zijn, ook mogen dopen?

In het geval van Turken, Joden of van heidenen die soms de doop verlangen vanwege maatschappelijke voordelen, voor eigen gewin en profijt, daarom zal men ze niet mogen dopen, want de doop is een sacrament van de wedergeboorte, daarom behoort ze geen dekmantel te zijn van huichelarij en vuil gewin. Men zal ze alleen mogen dopen als ze van harte betuigen dat ze de godzaligheid niet veinzen om vuil gewin. Verder dat ze ook de mohammedaanse leer of het vals jodendom of heidendom verzaken. Ook moet duidelijk zijn dat ze de christelijke leer verstaan, omhelzen en van harte belijden en bekennen dat ze in de gekruiste Christus geloven. Als hun levenswandel en geloof door de tijd heen wel getoetst is, en ze de gemeente goede hoop geven, dan mogen ze tenslotte gedoopt worden. Zo antwoordde Filippus de Moorman toen hij begeerde gedoopt te worden: “Indien gij van ganser harte gelooft zo is het geoorloofd.” En hij antwoordde en zei “ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.” Deze woorden bevatten de zuivere vorm van de belijdenis die ze ten tijde van de apostelen van de dopelingen vorderden en eisten.

32. Zal men de kleine kinderen van ongelovigen die kennelijk van Christus vervreemd zijn en die door hun ouders verlaten zijnde, door christenen worden opgevoed, terstond dopen?

Nee, totdat ze volwassen geworden zijn en in de christelijke leer grondig onderwezen zijnde belijdenis doen van hun rechtzinnig geloof en daardoor betuigen dat ze door God uit genade begiftigd zijn met het recht der kinderen Gods en dat ze van de wereld afgezonderd en geheiligd zijn. Daarom moesten alle volwassen ongelovigen in de oude kerk eerst leerlingen zijn aleer ze gedoopt werden. Als dat onderricht gevolgd is en het geloof beleden, mag men hen de doop geenszins weigeren.50)

33. Zal men de kinderen ook dopen van hen in de gemeente, die door boos en verkeerd leven, te kennen geven dat ze niet werkelijk van de gemeente zijn?

Ja, toch wel, want de goddeloosheid van de ouders behoort de kinderen van de gemeente niet tot nadeel te strekken, Ezechiël 18:44 Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; de ziel die zondigt, die zal sterven., 20 “de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid van de vader” Men moet ook niet zien op de goddeloosheid der naaste ouders, maar op de godzaligheid van de gemeente, die toch ook hun moeder is. En ook mag men zien op de voorouders die godzalig geleefd hebben, want Paulus zegt in Romeinen 11:1616 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken. “is de wortel (de voorouders) heilig, dan ook de takken(de nakomelingen).” Daarom werd ook de besnijdenis van de kinderen van goddeloze Joden niet geweigerd. Daarom worden ook de kleine kinderen die uit overspel geboren zijn, door de gemeente niet terug gezonden, ofschoon de ouders hen niet bekeren, als ze nochtans door anderen als de ouders ten doop gebracht worden. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. leert dit ook,51) als hij besluit dat als iemand geboren wordt uit gebannen ouders, dat hij nochtans zulk een ban niet onderworpen is, omdat hij geen deel heeft aan de zonde van die ouders.

34. Zal men de kleine kinderen van roomsen wel tot de doop van de rechtzinnige gemeente toelaten?

Men houdt het er terecht voor dat er in de roomse kerk (de vuiligheid des pausdom) nog een gemeente is ten aanzien van de uitverkorenen, die zich te zijner tijd zal openbaren. (???Of die te zijner tijd openbaar zal komen.) In 2 Tessalonicenzen 2:44 de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. wordt gezegd “dat de tegenstander die zich verheft en stelt boven al wat God is (dat is de antichrist) of die zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien dat hij een God is," (niet in de tempel in Jeruzalem, want die zal volgens het getuigenis van Christus niet herbouwd worden, maar in de gemeente die volgens Paulus in de brief aan de Korintiërs de tempel van God wordt genoemd). Zo, al is het met veel gebreken besmet, is het kleed en kenteken van het christendom naar zijn wezenlijke vorm en gestalte daar nog behouden. Immers de grondstukken van de christelijke godsdienst als de (belijdenis van de) Drie-eenheid en de persoon van Christus worden er beleden. Daarom blijft het verbond van God hun deel, zoals Paulus van de Joden zegt in Romeinen 3:3-43 Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen? 4 Volstrekt niet! Maar het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, gelijk geschreven staat: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uw woorden, en overwint in uw rechtsgedingen.: "Zal hun ontrouw de trouw van God tenietdoen? Volstrekt niet".52) Ook worden de kinderen van de Joodse en Samaritaanse gemeenschap, kinderen voor God genoemd, alhoewel ze aan de Moloch geofferd werden en besmet werden met allerlei valse godsdiensten. Ze onderhielden toch de besnijdenis en bleven de wet met de mond belijden. Maar tegelijk omhelsden ze allerlei afgodische godsdienst van de omringende volken.53) Daarom behoort men de kinderen van roomsen, als er iemand van de ouders dat wenst, en als er iemand bij is die belooft ze godvrezend op te voeden, naar mijn gevoelen van de doop niet uit te sluiten.

35. Zal men wel kinderen dopen, men leest nergens uitdrukkelijk dat men ze dopen zal?

Ja, toch wel, want het wordt nergens verboden. En alhoewel het ook nergens uitdrukkelijk en letterlijk gezegd wordt, toch wordt het wel bedoeld met woorden die van gelijke waarde zijn en door noodzakelijke gevolgtrekkingen te maken.

  1. Aangezien er overeenkomst is tussen besnijdenis en doop, (behalve dan in de uiterlijke handeling van de ceremonie) want beiden betekenen dezelfde inwendige en geestelijke zaak, namelijk de vergeving van zonden en de doding van het vlees. Ze zijn beiden beelden van de wedergeboorte. Beiden zijn een teken van de inlijving en aanneming in Gods gemeente en huisgezin. Allebei spreken ze van dezelfde Christus, in de besnijdenis in de belofte en in de doop als gekomen zijnde. Ze zijn tekenen van hetzelfde verbond, dezelfde wil van God is vast om dat verbond te verzegelde. De doop is ook gekomen in de plaats van de besnijdenis waarmee alle jongetjes van acht dagen oud besneden werden.54) De positie van de kinderen van de christenen is nu in het Nieuwe testament wat de jongetjes betreft niet minder. Anders zou Christus door zijn komst bij zijn volk teweeggebracht hebben dat Gods genade nu veel donkerder, enger en minder geopenbaard en betuigd zou worden dan ze tevoren aan de Joden geopenbaard was. Dat zou toch al te lasterlijk tegen Christus zijn. Als men Gods gebod van de besnijdenis niet afwijst, dan kan men ook de kinderdoop niet afwijzen. Maar aangezien de manier waarop de kinderen in het verbond waren opgenomen door de besnijdenis aan de apostelen toen genoegzaam bekend was, heeft Christus het voldoende geacht een algemeen gebod aangaande de doop te geven. Hij heeft het niet nodig gevonden iets over de kinderen in het bijzonder te verordenen.
  2. Ze zijn in het verbond net zoals de kinderen van de Israëlieten aan wie de verbond belofte gedaan is: "Ik zal uw God zijn," dat betekent, Ik zal mij over u ontfermen, "en de God van uw zaad na u". In deze woorden is de belofte van Gods vaderlijke gunst begrepen en de vergeving van de zonden en het eeuwige leven is er in begrepen.55) Als de ouders deze woorden door het geloof aannemen dan houdt dat niet alleen een een geestelijk of een allegorisch bedoeld zaad in, maar ze slaan ook op hun eigen kinderen die ze zelf ontvangen hebben, ja zelfs tot in het duizendste geslacht toe. Deze belofte betreft de kinderen der christenen evengoed als destijds de kinderen van de Joden. En in Handelingen 2:3838 En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. zegt Petrus: Bekeer u en laat en ieder van u gedoopt worden, want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere onze God er toe roepen zal. En Christus beveelt dat men tot Hem zou brengen de kleine kindertjes, dus niet die al wat ouder waren en zelf al lopen konden, maar die nog heel klein aan moeders borst waren en door hun moeders tot Hem niet geleid, maar gedragen werden opdat Hij ze zou aanraken.*56). Hij heeft hen ook omhelst en in Zijn armen genomen; Hij heeft door Zijn gebed en zegening hen aan de Vader opgedragen om hen te bewaren en door het opleggen van Zijn handen heeft Hij hen geheiligd. Dit kan niet anders begrepen worden dan dat Hij hen in genade aangenomen heeft.*57) En tenslotte heeft Hij ook duidelijk van die kleine kindertjes gesproken als Hij hen nodigde tot Zijn gemeenschap. (Matteus 19:1414 Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. Laat de kinderen begaan en verhindert hen niet bij Mij te komen, want voor zodanige (voor zulke kleine kinderen en voor diegenen die aan hen gelijk Zijn) is het Koninkrijk der hemelen). En Petrus noemt in 1 Petrus 2:22 en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid. degenen die door de Gods Woord herboren zijn om onsterfelijk te leven: als pasgeboren kinderen. En ook in Matteüs 18:44 Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen. Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen.‭ en in vers 1414 Zó bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat. ‭‭Zo is het ook niet de wil van uw Vader, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren gaat.‭ Want het is zeker dat Christus de kleine kinderen voor goed kent en aanneemt, anders zou hij hen niet prijzen die aan deze kindertjes gelijk geworden zijn.
    Dat het koninkrijk Gods ook toekwam aan de kleine kindertjes die door het bevel van Herodes omgebracht zijn, dat geeft het evangelie voldoende te kennen als bij die geschiedenis de schriftplaats uit Jeremia 31:1515 Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is. aangehaald wordt. We lezen immers in Matteüs 2:1717 Toen werd vervuld het woord, gesproken door de profeet Jeremia, toen hij zeide. en 18 van de heilige martelaren, de kinderen van Rachel.
    Daarom, die de belofte die in het woord van de doop begrepen is toekomt, van de gemeenschap met Christus en het eeuwige leven, die komt ook toe, naar Gods ordinantie en beschikking, het teken zoals dat bij het sacrament hoort. En zo is er nu geen andere manier om ze tot Christus te brengen dan dat ze door de doop in de gemeente, die het lichaam van Christus is, opgenomen worden. Immers ze kunnen de leer zelf nog niet begrijpen.
  3. Alhoewel nu is het gehoor volgens 58) het gewone middel om het geloof te werken; en het is ook onmogelijk om zonder geloof God te behagen; 59) toch is in de kleine kinderen wel het zaad of de kiem van het geloof en van de vernieuwing door de Heilige Geest, alhoewel ze nog geen kennis hebben van goed en kwaad 60). Want God acht ze niet voor onrein, maar Hij neemt ze aan tot Zijn kinderen en heiligt ze vanaf hun geboorte zoals we lezen in 61) Uw kinderen zijn heilig. Dat betekent dat er in hen een verborgen werking en verlichting door de Heilige Geest is, die een nieuwe beweging en toegenegenheid naar God werkt op haar eigen manier, voorzover we kunnen opmerken, zonder het Woord. In hen die onderwezen kunnen worden is evenwel het Woord het enige zaad van de wedergeboorte. 62) De Heere heeft immers in Johannes de Doper, die Hij in het lichaam van zijn moeder al heiligde, laten zien wat Hij bij machte is om te doen. 63)
    We moet aan God echter Zijn verborgen werken en oordelen overlaten, want de gemeente paar niet te oordelen over de dingen die verborgen zijn. 64)
    De gebeden der gemeente voor de kinderen van de gelovigen die gedoopt worden zijn ook niet tevergeefs, als de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest over hen aangeroepen wordt, dan verkrijgen ze datgene waar ze om bidden. 65) Al is het niet zoveel het ieder in het bijzonder aan gaat, dan geldt dit toch in het algemeen voor de kinderen der gelovigen. Daar uit mogen we opmaken dat ze in genade zijn aangenomen en met de Heilige Geest begiftigd en daarom behoren gedoopt te zijn. 66)
  4. Want hoewel de kleine kindertjes niet in daden hebben gezondigd vergeleken met de overtreding van Adam (Romeinen 5:1414 Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende.), toch zijn ze als Adamskind zondig. Ze zijn van het menselijk geslacht dat uit Adam voortkwam. Ze zijn in hem gestorven 67). Ze zijn naar Psalm 511 Voor de koorleider. Een psalm van David, 2 toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen. 3 Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; 4 was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde. 5 Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig vóór mij. 6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht. 7 Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. 8 Zie, Gij wilt waarheid in het verborgene, in het geheim maakt Gij mij wijsheid bekend. 9 Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw; 10 doe mij blijdschap en vreugde horen, laat het gebeente dat Gij verbrijzeld hebt, weer jubelen. 11 Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, delg al mijn ongerechtigheden uit. 12 Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; 13 verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; 14 hergeef mij de blijdschap over uw heil, en laat een gewillige geest mij schragen. 15 Dan zal ik overtreders uw wegen leren, opdat zondaars zich tot U bekeren. 16 Red mij van bloedschuld, o God, God mijns heils, laat mijn tong over uw gerechtigheid jubelen; 17 Here, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige. 18 Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. 19 De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God. 20 Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem. 21 Dan zult Gij behagen hebben in offers naar de eis, brandoffers in hun geheel gebracht; dan zal men stieren op uw altaar offeren. 68) in zonde ontvangen (tegen de mening van de Pelagianen) en ze zijn uit het vlees geboren 69) en zijn daarom van nature kinderen des toorns 70). Er sterven ook elke dag kinderen, niet minder als de volwassenen.
    Daarom, opdat ze God behagen en in het Rijk van God binnengelaten zouden worden, waarin niets kan komen dat onrein en besmet is, 71) zo hebben ze nodig dat ze een klein vonkje hebben van de kennis van God die ze naderhand volkomen zullen genieten. Ook hebben ze nodig de afwassing van de zonde en de zuivering van de aangeboren verdorvenheid, die ze vanaf de geboorte met zich meedragen, ofwel de wedergeboorte waar de doop een zegel van is.
    Daarom behoort de doop aan de kleine kinderen niet geweigerd te worden. Johannes 3:3-53 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. 4 Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.: Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, hij kan het koninkrijk van God niet binnengaan.
  5. Aangezien het gebod van te dopen algemeen is en de hele gemeente behelst, waarvan de kleine kinderen ook leden zijn en zelfs een groot gedeelte uitmaken, daarom moet men dit gebod niet alleen op de volwassen toepassen, maar ook op de kinderen van de gelovigen. Want Paulus bedoelt de hele gemeente als hij zegt dat ze gereinigd is door het waterbad in het Woord 72)
    Als er staat alle volken, dan horen daar de kinderen bij.
  6. Aangezien de kleine kinderen, vanwege dat ze nog heel jong zijn, het Woord van God nog niet begrijpen kunnen en ook niet daadwerkelijk kunnen geloven; ook kunnen ze het geloof en de boetvaardigheid, waar de doop net als eertijds de besnijdenis een sacrament van is, nog niet belijden en de onderlinge samenhang daarvan bevestigen zoals de volwassenen. 73)Toch zijn ze wel, in plaats van eigen de belijdenis van het geloof, in de gemeente uit het volk van God geboren. Ze zijn daarom niet alleen in het verbond, maar worden ook door gelovigen ten doop gebracht. Deze gelovigen beloven voor haar en gevraagd zijnde antwoorden ze voor haar.
    AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. 74) Alhoewel de kleine kinderen het geloof niet hebben dat in de wil van de gelovigen bestaat, zo maakt haar nochtans het sacrament des geloofs gelovig.
    Ze weten ook niet van de Heilige Geest alhoewel die toch in hen is; ze weten niet dat ze een ziel hebben en dat ze leven, toch mag men daarom niet zeggen dat ze geen ziel hebben en niet leven.
    Tenslotte is het ook genoegzaam dat ze gedoopt worden op hun toekomende bekering, boetvaardigheid en geloof, net zoals de kinderen van de Israëlieten besneden werden op hun toekomstige boetvaardigheid en geloof, alhoewel ze het Woord Gods en de verborgenheid van de besnijdenis niet begrepen.
    Christus heeft ook de kleine kinderen gezegend en veel goeds toegewenst al was het duidelijk dat ze niet begrepen wat Christus deed.
  7. Want wat de instelling van de doop gebiedt: namelijk dat degenen die gedoopt zullen worden eerst onderwezen zijn 75); en als er gezegd wordt dat Johannes predikte de doop der bekering, 76) omdat hij degenen die hij dopen zou eerst leerde; (uit welke tekstplaatsen de wederdopers de kinderdoop tegenspreken) dat moet men niet zo strikt aan het vervolg van de woorden verbinden. Men kan dat immers alleen op hen doen slaan die door hun volwassenheid ook geleerd en onderwezen kunnen worden. Of op kinderen die vreemd van het verbond zijn, want die moet men wel eerst onderwijzen alvoor men hen doopt.
    En anders moet men het toepassen op de jonge kinderen die in het verbond zijn en het evangelie niet kunnen horen, terwijl ze wel mogen en moeten gedoopt worden. Ze zijn immers in de gemeente geboren en ze horen daarom bij de gemeente zelfs aleer ze nog geleerd en onderwezen kunnen worden. Het is voor hen voldoende als ze dan pas geleerd en onderwezen worden als ze daartoe in staat zijn.
    Alhoewel het Woord ook niet van het teken gescheiden is als ze in de gemeente van God als kleine kinderen het sacrament ontvangen.
    Op die manier betreft de hele spreuk: Wie gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. En wie niet gelooft zal hebben (welteverstaan: al is hij gedoopt) die zal verdoemd worden, niet de kinderen der gelovigen, maar het betreft degenen die het evangelie kunnen horen. Zoals ook de spreuk van de apostel 77): Wil iemand niet werken dan zal hij ook niet eten gezegd wordt van een soort van mensen die tot hun jaren gekomen zijn. Ook dan laten we dit dus niet op allen slaan.
    Men kan ook niet simpel zeggen dat aangezien men allen die geloven dopen moet, dat daarom allen behoren te geloven die men moet dopen; aangezien een algemene bevestigende uitspraak niet eenvoudig maar in een andere algemene gevolgtrekking verwisselt kan worden. De woorden: die men dopen zal en die geloven strekken zich ook niet even wijd uit. Maar wel deze woorden: die men dopen zal en die men voor lidmaten der gemeente moet houden.
  8. Want Paulus betuigt in 1 Korintiërs 10:22 allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee. dat al de Israëlieten die door de Rode Zee gingen gedoopt zijn; terwijl onder hen, daar ze met zoveel duizenden waren, ook veel kinderen geweest zullen zijn die het voorbeeld van onze doop ontvingen. Daarom is het ook vals om te zeggen dat er niet een plaats in de Schrift is die betuigt dat er ook kinderen gedoopt zijn. Ja wat meer is, de apostelen, alhoewel men niet met name leest dat ze kinderen doopten, hebben nochtans hele huisgezinnen gedoopt. Daarvan zullen de kinderen zeker niet het kleinste deel geweest zijn. 78)
    Men kan hier ook niet met recht zeggen dat dit een wijze van spreken (synekdoche) is waar een klein deel als een groter geheel aangeduid wordt, dus dat men daarbij alleen de volwassenen moet verstaan met uitsluiting van de kindertjes. Waarom deze uitvlucht? Het moet naar de natuur en de eis van de zaak toch echt van de kinderen verstaan worden.
  9. Ook de Vaderen zeggen dat de gewoonte van het dopen van kinderen vanaf de apostelen af tot hun tijd toe de gewoonte is geweest. Origenes zegt 79), De kerk heeft de instelling van de apostelen ontvangen de kinderen ook te dopen en AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme., sprekend van de kinderdoop zegt: 80) 't Geen de ganse kerk onderhoudt is in de conciliën niet ingesteld maar is altijd geweest en gelooft men terecht niet anders ingestelt te zijn dan door de autoriteit van de apostelen. Daarom is het dan ook vals dat men van het pausdom zegt dat de kinderdoop niet zozeer gegrond is op het uitgedrukte gebod van de Schrift, of op enig voorbeeld daarin, maar alleen op een besluit en ordinantie van de kerken

36. Aangezien het teken degenen toekomt die deel hebben aan de belofte, waarom de kleine kinderen gedoopt worden, zal men hen dan ook het avondmaal des Heren uitreiken?

Sommige oudvaders zijn van dat gevoelen geweest, zoals Cyprianus 81) en ook AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. 82) daartoe bewogen zijnde door de woorden uit Johannes 6:5353 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf.
Maar wij gaan daar niet in mee; want deze plaats spreekt niet van het sacramenteel eten, maar van het geestelijk eten. Het spreekt van het geloof waardoor de gelovigen die op Christus steunen levend gemaakt worden. Ze vertrouwen dat hij voor hen Zijn lichaam heeft opgeofferd en Zijn bloed heeft uitgestort. Op deze wijze is het vlees van Christus voor ons een spijs en Zijn bloed voor ons een drank geworden.
Ook werd daarvoor wel aangedragen de spreuk: die de belofte toekomt, die komt ook het teken toe. Dit is wel waar, maar dan wel naar Gods schikking en naar de eigenschap van ieder sacrament. In dier voege namelijk dat het sacrament der inlijving zowel aan de kinderen als aan de volwassenen op gelijke wijze medegedeeld wordt; alhoewel in het Oude Testament alleen aan de manspersonen, en ook niet eerder dan op de achtste dag; maar in het Nieuwe Testament zowel aan de manlijke als aan de vrouwelijke personen zonder daarvoor een vaste tijd te bestemmen.
Maar het sacrament van de voeding werd in het Nieuwe Testament alleen aan de volwassenen meegedeeld; en dat vanwege het bijzondere doel en de verscheidenheid van de omstandigheden van werking en daad.
En zo heeft het Avondmaal zijn eigen doel, opdat in de openbare vergadering de dood des Heren in het gebruik daarvan verkondigd zou worden; daarin is ook vereist dat ieder die ten avondmaal zal gaan zichzelf eerst oprecht beproeft. De bijzondere handelingen betreffen ook de uiterlijke ceremonie, als eten en drinken, die voorwaar in de kinderen geen plaats hebben.
Ook was de besnijdenis in het Oude Testament ook voor de jonge kinderen; maar het Pascha alleen voor degenen die vanwege hun leeftijd konden vragen wat het inhield en beduide83).
Hierom zegt het bekende versje:
Ebrius, infamis,erroneusatque furentus.
Cum pueris, Domini non debent fumere corpus.

Oftewel: Dronkaards, kwalijk beruchte dwaalgeesten, onzinnigen en kinderen behoren aan de tafel des Heren niet te gaan.

37. Waarom wilde Christus in zijn dertigste jaar gedoopt worden, daar Hij immers de vergeving der zonden en de wedergeboorte niet nodig had? ((*Lucas 3:23))

Christus geeft hier zelf het antwoord op aan Johannes, toen die hem weigerde te dopen. In Matteüs 3:1515 Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden. lezen we: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Alsof Hij wilde zeggen: Ieder het zijne, U uw ambt, Ik het Mijne. Dat Jezus zich toen aan die ceremonie heeft willen onderwerpen, dat heeft Hij gedaan om verschillende redenen.

  1. Hij deed dit om daarmee de leer, de doop en de hele bediening van Johannes de Doper te bevestigen en te getuigen dat Hij die voor goed hield. Daarmee prees Hij ons ook het gebruik van de sacramenten aan door Zijn voorbeeld.
  2. Hij deed dit opdat Hij op het juiste moment als het het allerbest paste, namelijk toen Hij Zijn predikambt wilde aanvangen en het Nieuwe Testament ter hand nam. Op dat moment heiligde Hij onze doop in Zijn lichaam, Hij heeft die met ons gemeen, als een vaste band van vereniging en gemeenschap die het Hem belieft heeft met ons te maken. Ook betuigde Hij daarmee dat dezelfde dingen in onze doop onzichtbaar plaatsvinden die in Zijn doop op zichtbare wijze geschied zijn, als de hemel openging en de Heilige Geest in de gedaante van een duif neerdaalde.
  3. Hij gaf daarmee ook te kennen dat Hij om die reden in de wereld gezonden was om gedoopt, dat is gedompeld te worden in de dood, om daarmee onze zonden door Zijn bloed af te wassen. Zoals we lezen in Lucas 12:5050 Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is. Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemd het Mij totdat het volbracht zij.
  4. Hij deed dit opdat de ware werkelijkheid met het voorbeeld of de figuur en schaduw overeenkwam. Net zoals de Hogepriester als hij ingewijd werd, eerst aan zijn hele lichaam gewassen werd met water en daarna de priesterlijke kleding aangedaan hebbend, voor het volk gesteld werd met geluid van bazuinen, Zijn hoofd met olie gezalfd;84) (dit geschiedde ook als koningen gewijd werden) zo heeft ook Christus gedoopt willen worden. Opdat Hij geordineerd en bevestigd zijnde van de ganse godheid, de dienst van het Evangelie zou aanvangen en beginnen. De stem van de Eeuwige Vader die van de hemel klonk was als de bazuin; de olie was de Heilige Geest die in de gedaante van een duif neerdaalde, Christus met Zijn vleugels omvatte en op Hem ruste.
    Ja de stem van de Vader, sprekend van Christus: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.85) (waar Ik mij in verblijd en verlustig) komt zeer wel overeen met het opschrift op de voorhoofdplaat van de hogepriester: De heiligheid des Heren … zodat zij welgevallig zijn voor het aangezicht des Heren.86) ofwel dat Hij een welbehagen in haar hebbe.

38. Wat bedoelt Paulus in 1 Korintiërs 15:29 als hij spreekt van een dopen voor de doden?

De tekst luidt: "Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen?" Daarmee wil hij beslist niet leren:

  1. dat men zelfs de doden moet dopen (wat gedurende lange tijd gewoonte is geweest, zoals blijkt uit het derde Concilie van Carthago, hoofdstuk 6);
  2. of dat de doden met wijwater moeten worden besprengd, zoals de papisten uit deze plaats concluderen;
  3. of dat de doop ex opere operato voor zover het een werk is dat de doden nut doet, zoals de papisten zeggen dat ze een mis voor de doden doen en hun graven met wijwater plegen te bekwispelen;
  4. of dat men willens en wetens de doop tot het laatste uur van de dood moet uitstellen;
  5. of dat we hen die in doodsnood op bed liggen moeten dopen;
  6. of dat we voor de zielen van de gestorvenen in het vagevuur moeten waken, op de grond liggen, bidden, vasten en vrijwillig een kruis dragen, om hun zonden te verzoenen, zoals de papisten dromen.

Zeker niet, in deze uitleggingen wordt de zin en de mening van de woorden niet goed getroffen, omdat het woordje 'voor' (hyper) niet altijd betekent: 'in plaats van' of 'op de plaats van'. En het is ook niet geloofwaardig dat deze bijgelovigheden en kwellingen voor de doden en het dopen van de zieken ten tijde van de apostelen in gebruik geweest zijn (wat echter naderhand is opgekomen, zoals Epiphanius getuigt87)): dat sommigen, als ze met de kennis van Christus en het geloof begaafd waren, toch de doop uitstelden, hetzij uit vrees, hetzij om enige andere oorzaken, totdat ze de doop in hun ziekte voor hun dood begeerden, en zich pas dan tot de gemeente en tot Christus begaven, opdat ze zonder het openbare getuigenis van de zaligheid, daar de Heere geboden heeft de gelovigen mede te tekenen uit deze wereld niet zouden scheiden: eindelijk is dit bijgeloof daar nog bij gekomen, dat sommigen de doop met voorbedachten rade tot het uur van de dood toe uitstelden, opdat ze daarna, als ze doop ontvangen hadden, niet weer zouden zondigen. En ik acht het ook niet geloofwaardig dat deze manier in zwang zou geweest zijn toen Paulus nog leefde, want anders zou hij niet verzwegen hebben wat voor bijgeloof daarin gelegen was.

In dit vers ziet de apostel dan ook op:

  1. de oude wijze van doen van sommige gemeenten, die de mensen op de doden, dat is: boven op de dode lichamen van de gestorvenen, die in de graven lagen, of op de graven van de gestorvenen, of bij de beenderen van de doden, doopten, om daarmee te kennen te geven dat ze met Christus aan de zonden gestorven waren, en bereid waren om te sterven om Christus' wil, en dat ze de opstanding der doden geloofden. Deze uitleg is eenvoudig, en verdraait de woorden van de apostel niet. Want het woord nekros (een dode) betekent eigenlijk een menselijk lijk, en het woord hyper (voor), met een genitivus, wordt vaak bij de Grieken gebruikt voor 'daarboven' of 'bovenop', ter aanduiding van de plaats waar het gebeurt.
  2. Of hij verstaat daaronder het einde van de doop, zoals Theophilactus het uitlegt: omdat namelijk degenen die als doden gedoopt worden, voor doden werden gedoopt, opdat de zonde in hen uitgeblust of gedood werd.
  3. Of hij ziet op de zekere hoop op de opstanding, en om een remedie of hulpmiddel te hebben tegen de dood, daar de doop een zegel en pand is van de vergeving van zonden, de wedergeboorte en de opstanding van het vlees.
  4. Of hij bedoelt daarmee het gebruik van de Joden, die afwasten wie de doden hadden aangeraakt88).
  5. Of hij ziet op het dopen van de doden zelf, welk gebruik naar verluidt ook door christenen is onderhouden geweest.89) Zo was ook het gebruik van de heidenen, die voor hun uitvaarten hun doden wasten en zalfden. Deden de eersten het in de zekere hoop op de toekomende opstanding, de laatsten door een valse nabootsing, uit eergierigheid, bijgeloof, en een ijdele zorg voor de gestorvenen. Het is niet zo dat Paulus deze manier van doen wil prijzen en goedkeuren, al weerspreekt hij haar niet. Ook zegt hij niet: waarom worden wij, te weten: wij ware christenen, voor de doden gedoopt, maar hij onderscheidt de bijgelovigen van de gelovigen door te zeggen: wat zullen zij doen, en waarom worden zij voor de doden gedoopt? Hij weerlegt hen dus aan de hand van hun eigen ceremoniën en manieren van doen, waarmee zij in feite getuigenis aflegden van de hoop op de opstanding.

39. Zal men ook levenloze dingen dopen, zoals bijvoorbeeld kerkklokken en dergelijke?

  1. Zeker niet, want men leest niet dat de doop anders ingesteld is dan alleen voor de mensen, Christus is immers alleen voor hen mens geworden en gestorven.
  2. Want het sacrament van de werdergeboorte komt alleen toe aan hen die ook wedergeboren kunnen worden. Die levenloze dingen die de gerechtigheid van het geloof niet toekomt, die komen ook de sacramenten niet toe. De doop komt ook niet meer toe aan klokken dan aan ossen en ezels, want ze noemen ze lichtvaardig met de naam van een mens in de naam van de Vader en de zoon en de Heilige Geest.

40. Aan wie wordt de betekende zaak van de doop meegedeeld?

Alleen de uitverkorenen en gelovigen die door aanneming kinderen van God en broeders en mede-erfgenamen van Jezus Christus zijn. Want bij al de gaven van Christus wordt deze voorwaarde gedaan dat we er alleen deel aan zullen krijgen als we geloven. Alleen van de gelovigen wordt gezegd: maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods; 1 Korintiërs 6:1111 En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.

41. Moet men het aan zijn bijgeloof of aan zijn godsdienstigheid toeschrijven dat de grote Constantijn liever in de Jordaan gedoopt wilde zijn?

Hij wilde in de Jordaan gedoopt worden en niet ergens anders, omdat daarin ook onze Zaligmaker gedoopt was. Bovendien wilde hij zich niet eerder laten dopen dan nadat hij 65 jaar oud was en op het einde van zijn leven, toen wilde hij alsnog met haast gedoopt worden door Eusebio, een Ariaan, de bisschop van Nicomedië.90)
Dit is te wijten aan zijn bijgeloof of superstitie. Want niet de plaats is hierbij van belang, maar de instelling van God en de zaak die er door uitgebeeld wordt. Het is ook beter dat de doop in de samenkomst bediend wordt dan heimelijk in de huizen, want zo zal er ook in het openbaar in de samenkomst over gebeden kunnen worden en deze gebeden zullen niet vruchteloos zijn.91). En ook is het belangrijk dat veel mensen weten wie de medeburgers der heiligen en de huisgenoten Gods zijn.

42. Op welke dagen zal men dopen, op werkdagen of feestdagen?

Vroeger werden er wel bijzondere dagen voor verordineerd. Er kwamen veel leerlingen uit de heidenen tot de gemeente, daarom werd er dan een bijzondere dag voor vastgesteld, zoals op Pasen of Pinksteren, deze dagen werden daarom wel doopdagen genoemd. Ook de tweede zaterdag na pasen, die quasi modogeniti (van de pasgeborenen?) werd genoemd en de zondag voor Pasen die ze Witte Zondag noemden (nu is dat Witte Donderdag).

Deze naamgevingen zijn voortgekomen uit de wijze waarop vroeger de volwassenen bij de doop met nieuwe kleding gekleed werden. Later werd het langzamerhand gebruikelijk dat de dopelingen in witte kleding verschenen om gedoopt te worden. Hieruit is ook het gebruik van het witte hemd (de doopjurk) ontstaan dat de kleine kinderen aangedaan wordt als ze bij het doopvont gebracht worden. Dit gebruik is niet alleen zonder enig nut en profijt, maar is ook bijgelovig te noemen. Alhoewel het algemeen gebruik is, weet men over het algemeen niet waarom dit zo gedaan wordt.

Wel is het zo dat er een bepaalde dag verordineerd was voor de besnijdenis. Maar wij zijn zowel voor volwassenen als kinderen niet meer gebonden aan bepaalde dagen, als het maar een dag is dat de gemeente samenkomt om het Woord van God te horen en hun gebeden tot God te doen. Als het maar naar de instelling van Christus godzalig, eerlijk en ordelijk geschiedt.92) Laten we schijn vermijden dat de enen dag belangrijker is voor de godsdienstoefening dan de ander.
Galaten 4:1010 Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. 11 Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb.

43. Mag men zich voor de tweede keer laten dopen?

Alleen in het geval iemand gedoopt is in de naam van God, zonder ieder der personen te noemen, of als maar een van de personen overgeslagen is, of als de doop gedaan is door ketters die de leer van de drie-eenheid loochenen, zoals Marcionieten, Arianen en Geestbestrijders en dergelijke. Want de formule van de doop is daarin niet gehandhaafd, zo is namelijk op het concilie van Nicea besloten; zie daarvoor Hoofdstuk 19. Als men zich daarna laat dopen, dan wordt men niet werkelijk herdoopt, maar met de ware doop van Christus gedoopt.
Als echter de doop op een wettige manier geschied is, naar de instelling en het voorbeeld dat Christus ons heeft voorgeschreven, dan is het niet geoorloofd om die te herhalen.

  1. Want het wordt nergens zo geboden. In tegenstelling tot het avondmaal waarvan we lezen: Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, enz. 1 Kor 11:26..
    Men leest ook niet dat ze ooit door iemand herhaald is, net zomin als eertijds de besnijdenis, die in de plaats van de doop gekomen is, herhaald werd.93)
    Van de sacramenten moet men in tegendeel, oordelen naar de woorden van God als we lezen in Efeziërs 4:55 één Here, één geloof, één doop. Een Here, een geloof, een doop.
  2. Als men eenmaal op wettige wijze God heeft aangeroepen in Geest en waarheid, dan behoort dat nimmermeer voor niet gedaan gehouden te worden.94)
  3. Ook is de doop eensacrament der wedergeboorte. En het is genoeg eenmaal herboren en in de gemeente of het koninkrijk van God in te gaan. Want net zoals iemand niet opnieuw op natuurlijk wijze geboren kan worden, zo kan iemand die eenmaal geestelijk door God wedergeboren is niet opnieuw wedergeboren worden. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt ook95) Gelijk de vleselijke geboorte een is; zo is ook de geestelijke wedergeboorte een.
    Het sacrament van het avondmaal daarentegen waarin wij gevoed worden met het lichaam en bloed van Christus, moet dikwijls herhaald worden zoals we ook dikwijls moeten eten om gevoed te worden.
    Ja, die God eenmaal verkoren en tot kinderen aangenomen heeft, die verwerpt Hij nimmermeer. Want de genadegaven van God zijn onberouwelijk, Romeinen 11:2929 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.. En die eenmaal waarlijk aan Christus gegeven is, al wijkt hij soms af, hij wordt zeker niet uitgeworpen, Johannes 6:37En: de ontrouw van de mensen zal Gods trouw niet teniet doen.
    Maar wat betreft de afvalligen die helemaal van het geloof afvallen, In Hebreeën 6:4-64 Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest, 5 en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, 6 en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken. lezen we: Het is onmogelijk degenen die eens verlicht zijn geweest, (of gedoopt, te weten die nadat ze in de Here onderwezen waren, belijdenis gedaan hebben van het christendom, en door de doop in de gemeente aangenomen) en daarna afgevallen zijn (te weten in de algemene of totale afval van Christus,) weder opnieuw tot bekering te brengen. En dus kan de genade der vernieuwing niet opnieuw door het sacrament van de doop aan hen verzegeld worden. Op deze manier hebben DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. en andere Oudvaders deze gevolgtrekking hieruit gemaakt.
  4. Ook is de betekenis, de kracht, het gebruik, de nuttigheid en de vrucht van de doop niet maar voor een zeker ogenblik van tijd; of alleen voor de tijd die in het verleden ligt. Nee, het ziet zeker ook op de toekomende tijd, zolang het leven duurt van de gedoopte96). Want hetgeen Paulus in Romeinen 3:2626 om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is. zegt, dat Christus onze Verzoener geworden is tot vergeving van de vorige zonden, dat is niet te verstaan alsof hij de andere zonden uitsluit. Nee, hij bedoelt dat Christus door de Vader juist aan die arme zondaren gegeven is die door het proef-ijzer van hun geweten gekwetst zijnde naar de medicijnmeester smachten en verlangen. De doop is niet bedoelt voor hen die daarin aanleiding nemen om ongestraft te blijven en zich vrij tot de zondigen te begeven. Ook David hoefde na zijn zonde niet opnieuw besneden hoefde te worden, maar hij had alleen nodig om daar weer aan terug te denken om tot berouw te komen. Want mensen die eenmaal de doop der bekering ontvangen hebben, tot vergeving van hun zonden, die hebben altijd een getuigenis en onderpand van Gods verbond en van de voortdurende afwassing der zonden die wij in het bloed van Christus hebben.97) Ze moeten hun doop daarom dikwijls in gedachten hebben om het vertrouwen in de vergeving van onze zonden steeds meer in onze harten te versterken. Immers de eenmaal gedane belofte blijft altijd: Wie gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig wezen. Die belofte wil ons, als wij ons bekeren, als met uitgerekte armen ontvangen en aannemen. Christus gebruikt in deze uitspraak daarom ook de toekomende tijd.

44. Zei Hiëronymus niet dat de mensen, na de schipbreuk der menselijke natuur, twee planken of tafels der zaligheid gegeven zijn, de doop en, als de eerste plank verloren is, de penitentie of boetvaardigheid?

Men moet de spreuken der oudvaders, zoals ook de rechtsgeleerden van hun wetten zeggen, wel met een korreltje zout nemen. Men mag de spreuk , die wat merkwaardig schijnt te luiden, wel gebruiken tegen de Novatianen, namelijk dat de boetvaardigheid nog rest voor hen die na de doop over hun zonden treuren en beangst zijn. Zo heeft Johannes de jongeling98) die kapitein van de moordenaars was geworden weer geroepen. Zo nodigt hij ook de gemeenten in Klein Asia tot bekering.99). En Paulus roept ook de Galaten, die na hun doop gevallen waren, tot de genaden van de beloften van de doop100); en zo ook de Korintiërs101).
Maar het is een ongerijmd gevoelen als men het verstaat alsof de eerste plank of tafel, namelijk de doop of de genade van de vergeving der zonden die men in de doop ontvangen heeft, als men die helemaal verloren zou hebben, zoals de papisten dat leren, dan door voldoende innigberouw of verslagenheid, biecht en voldoeningen weer zou kunnen verwerven en verkrijgen. Integendeel: Gods verbond is eeuwig bevestigd en onveranderlijk. Jesaja 54:8-108 in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here. 9 Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen. 10 Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. en Hosea 2:1818 Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming. Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Van deze belofte is immers de ontvangen doop een bevestiging.

45. Is het gebruik van de doop een vrije of middelmatige zaak? Men zou er dan vrij in zijn om ze te gebruiken of zorgeloos na te laten, zonder verhindering van de zaligheid. Of is ze wel noodzakelijk?

Het is voor de kerk van Christus noodzakelijk. De kinderen van de christenen moeten en behoren gedoopt te worden. Dus dit is het uitgangspunt voor de kinderen der christenen. Maar als het door iets verhinderd is, dan is men wel verplicht om ze te begeren en naar al zijn vermogen daar naar te staan, nochtans is het niet zo simpel, precies en absoluut, dat degenen die zo zonder gedoopt te zijn sterven, met name de christenkinderen, niet zouden kunnen zalig worden. Dit is wel de mening van AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.102), en ook de mening van hen die zeggen dat de doop de eerste trap en ingang der zaligheid is; ze sluiten daarmee allen buiten de zaligheid die niet gedoopt zijn, terwijl het duidelijk is dat ze de doop niet hebben veracht.
Maar wij verklaren ronduit dat dit ons gevoelen niet is.

  1. Want zo wordt Gods genade en de kracht van Zijn verbond groot ongelijk gedaan. Hij belooft daarin immers dat Hij de God van de gelovigen en hun kinderen zal zijn; en dat Hij zijn genade uitstrekken zal tot over het duizendste geslacht. Exodus 2:66 Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een Hebreeuws kind..
  2. Het zou ook ongerijmd zijn voor de kleine kindertjes die eertijds voor de achtste dag, op welke naar de wet de besnijdenis moest plaatsvinden, gestorven zijn; of voor degenen die in de woestijn veertig jaar lang niet besneden waren; of voor de christenkinderen die vroeger voor Pasen of Pinksteren (want dat waren de dagen dat de doop in de gemeente vaak werd bedient) ongedoopt buiten hun schuld stierven, alsof zij niet zouden kunnen zalig zijn. Wat een kruis zou het ook voor hun ouders in hun geweten wezen als ze moesten geloven dat hun kinderen, die gestorven zijn voor hun doop, niet zouden kunnen zalig zijn?
    Waarom zou het kind ook de schuld van een ander moeten dragen? Ja, dit leert Thomas zelfs 103), dat de kindertjes alsdan gedoopt worden met de doop des Geestes (baptisma flaminis) als ze niet mogen gedoopt worden met de waterdoop (baptismus fluminis).
  3. De sacramenten zijn geen werkende oorzaken, maar alleen getuigenissen en verzegelingen van onze zaligheid. Ze geven nog nemen door haarzelf de genade. Het derven zelfs van de tekenen kan de kinderen niet schaden; maar wel het moedwillig verachten of verzuimen van het teken door de ouders.104)
  4. De moordenaar aan het kruis, die zich bekeerde, was niet door de zichtbare doop gedoopt, maar toch heeft hij de onzichtbare doop wel gehad. Ditzelde moet men dan ook gevoelen van de kinderen die niet hebben kunnen gedoopt worden. Genesis 17:1414 En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft mijn verbond verbroken. En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten. Dit is gezezegd van de volwassenen, dat wil zeggen: de volwassene die zich niet wil laten besnijden. Nu, datzelfde wordt bedoeld met de woorden: Wie niet zal gedoopt zijn. Dus, wie niet wil gedoopt worden. Dit wordt ook gezegd in Johannes 3:55 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. ( Deze plaats is voor AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. een vast bewijs dat zij die zonder doop sterven in het Rijk van God niet kunnen komen)105). Maar deze plaats moet men niet laten slaan op de kleine kinderen die, niet door eigen schuld, maar omdat ze te snel sterven, niet gedoopt kunnen worden; nee, dit betekent dat men de gewone gelegenheid om te dopen niet moet verzuimen als men in de gelegenheid is om er gebruik van te maken. Of zo men wil, dat, al is het dat men nog niet in der daad gedoopt is, men toch de hartelijke wens moet hebben om ze te ontvangen. Zo legt ook Thomas het uit106); en zoals ook Ambrosius van de keizer Valentiniano zegt107): Dat hij gedoopt was door begeerte, wens en wil; al was hij niet daadwerkelijk gedoopt door het waterbad. Want hij kwam naar Ambrosius toe om gedoopt te worden, maar hij stierf onderweg. De doop is namelijk niet het element van het water op zich, maar het is het levende water van de Heilige Geest die aan de ziel doet wat het water aan het lichaam doet. Zo wordt dus onder de naam van water en Geest hetzelfde bedoeld. Het is een manier van spreken die we ook vinden in Matteüs 3:1111 Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. die na mij komt, … die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. Is dat niet ??? de Geest die in de wedergeboorte het werk doet, en de natuur heeft van vuur. Deze doop des Geestes is in de wedergeboorte absoluut nodig.

46. Zal men de doop bedienen zonder bezwering, dat wil zeggen zonder verzaking en wegblazing van de satan en de duivelen?

Het werkwoord Excorcizein, (daarvan is het woord excorsisme of bezwering), is iemand bij goddelijke zaken, zoals bij God of bij Christus bezweren door iets te zeggen of te doen als we lezen in Matteüs 26:6363 Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. En in Handelingen 19:1313 En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. bezwoeren de zonen van Sceva de duivel door Jezus, die Paulus verkondigde. Hiervan komt het woord excorsisten, bezweerders. Er is een ware bezwering als een bijzondere gave van de heilige Geest. Men leest in het boek Handelingen dat de apostelen, en andere gelovigen met hen, duivelen uit de bezetenen uitdreven. Ook zegt Christus in de evangelieën: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, maar dat geschiedde niet bij de doop. zoals ook TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. in zijn verantwoording schrijft.

Men moet daarom ook deze wijze van doen niet onderhouden:

  1. Want Christus heeft niet bevolen iemand te bezweren toen hij het bevel tot de doop gaf.
  2. Want Christus heeft i de doop de duivel verdreven. Cyprianus zegt daarover:108) Gelijk de schorpioenen en slangen, die op het land heel gevaarlijk zijn, als ze in het water gegooid worden hun kracht verliezen en hun venijn niet kunnen behouden, zo kunnen de duivels hun macht niet behouden in degenen die gedoopt en geheiligd zijnde, door de Heilige Geest beginnen bewoond te worden.
  3. Ook hebben de apostelen de doop bediend zonder bezwering.
  4. Ook doopt men niet degenen die van de duivel bezeten zijn, noch de heidenen die de duivelen dienen, maar alleen degenen die heilig, medegenoten van het verbond der genade en lidmaten van Christus zijn. Van het is het ongerijmd om te zeggen dat ze onder de macht van de duivelen zouden wezen.
  5. Bovendien is het ambt van bezweren samen met de gave van wonderen alleen voor een tijd geweest. Net zoals de ziekenzalving, waarbij de zieken die door de ouderlingen van de gemeente, onder aanroeping van de naam van Christus, gezalfd werden, gezond werden.109) Dat was tot de tijd toe dat het evangelie over de hele wereld verbreid was.
  6. Ook is het nooit gebruik geweest bij de besnijdenis van de kleine kinderen

Dat de heidenen die gedoopt zouden worden, zoals TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. schrijft110) soms voor de doop, onder handoplegging van de bedienaar, betuigden dat ze de duivel en zijn engelen en alle wereldse pracht verzaakten, dat was in de oude kerk een openbaar getuigenis van hun bekering. De dopeling blies daarbij en klapte in de handen, om daarmee aan te geven dat hij de satan en zijn hele rijk verfoeide en verloochende.
Maar in het pausdom wordt dit gedaan door degene die doopt; hij blaast in het gezicht van het kind dat gedoopt wordt; dit zijn daarom dwaasheden en verwerpelijke grillen.

47 Is het nodig dat er getuigen, die men peter en 'gevaders' noemt, bij de doop zijn?

Het is niet echt nodig, het wordt in de schrift nergens uitdrukkelijk geboden, maar men hoeft het ook niet simpel af te keuren of te verwerpen.

  1. Want het is voortgekomen uit de gewoonte die men vanouds had bij het dopen van de leerlingen. Ze gaven niet alleen zelf antwoord als men hen van hun geloof ondervraagde, maar men stelde ook getuigen en borgen van hun geloof, handel en wandel.
  2. Het strijd niet tegen de schrift.
  3. Het is een oude gewoonte in de kerk van Christus
  4. Het is niet onbehoorlijk of oneerlijk.
  5. Het komt voort uit de liefde.
  6. Er heeft niemand hinder of schade van, maar het strekt tot nut en zaligheid van het kind.
  7. Het strekt ook tot stichting van de gemeente.
  8. Zoals in de natuurlijk geboorte, om de baring te bevorderen een vroedvrouw behulpzaam is, zo gebruikt men ook in de geestelijke geboorte van de doop iemand als een vroedvrouw om het kind te onderwijzen in de dingen die het geloof en het christelijk leven aangaan en betreffen.

Maar men zal daarvoor zulke getuigen en borgen nemen die zelf behoorlijk weten wat ze beloven aangaande het onderwijzen, sturen en vermanen van de kinderen. Ze moeten, als het nodig zou zijn, klaarblijkelijk in staat zijn om dit te kunnen doen.

48 Waarom geeft men de kinderen bij het dopen hun namen?

  1. Omdat men dit vroeger bij de besnijdenis placht te doen.111)
  2. Om daarmee aan te geven dat wij dan eerst bij God in enige achting en bij naam gekend zijn als wij herboren worden. Dan zijn we nieuwe mensen ofwel kinderen van God geworden. We hebben daarmee onze eerste naam waarmee we kinderen des toorns genoemd werden, terzijde gesteld.
  3. Opdat, zo vaak wij aan onze naam denken, wij ook aan het verbond en de beloften van God in de doop denken. We denken dan aan zijn betekenis; ook aan onze plicht die daarmee samenhangt. Want we zijn gedoopt in de dood van onze Here Jezus Christus opdat wij ook met Hem zouden sterven en ook met Hem tot in een nieuw leven zouden opstaan; en tenslotte opdat wij in Christus dienst ingeschreven zijnde, onder Zijn leiding en vaandel ernstig zouden strijden en vechten tegen Zijn en onze vijanden.

49 Welke namen hoort men te geven?

Oorspronkelijk gaf men namen, ofwel vanwege iets wat samenhing met de omstandigheid bij de geboorte, zoals Izak of Jacob; ofwel door een profetische ingeving, om een verborgen werk van God te laten weten; of ook wel ter gedachtenis aan iets wat in het verleden plaatsvond, zoals Adam (uit bloedrode grond) of Israël (vorstelijk strijder); of ook wel om aan te geven wat er gebeuren zal, zoals Eva, Abraham en Johannes.
Nu zijn er zoveel namen; alhoewel het niet zo belangrijk is hoe iemand genoemd wordt, want de naam helpt niet om zalig te worden; toch zijn de gelovigen schuldig om de beste en godzaligste namen voor hun kinderen uit te kiezen. Ze moeten geen namen kiezen die algemeen zijn, zoals namen van ons beroep of ambt, ook geen vreemde, ongewone, goddeloze namen, die onbekend zijn of geen enkele betekenis hebben. Men kan beter wezenlijke, gebruikelijke, heilige, bekende en betekenisvolle namen kiezen die de drager tot lering en vermanig dienen, of namen van mensen die vanwege hun godzaligheid in de schrift geprezen worden als voorbeeld tot navolging. Of men gebruikt tenminste namen van onze voorouders die niet met afgoderij besmet zijn geweest en ook zulke die ons tot godzaligheid en een oprechtheid leven mogen onderwijzen.
Men gebruike niet namen van hen die ons een verkeerd voorbeeld in gedachten zouden brengen en die genomen zijn van trotse en bloeddorstige mensen. De gedachtenis van zulke mensen behoren de vromen met recht te haten.112)

50 Is het predikambt hoger dan het ambt om te dopen?

Ja, dat is het. Want men leest nergens dat Christus, die het evangelie verkondigd heeft, ook iemand heeft gedoopt.113) En Paulus heeft er maar zeer weinig gedoopt. Want Christus zegt hij heeft mij niet gezonden dat wil zeggen in het bijzonder en voornamelijk om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen. 1 Korintiërs 1:1717 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken.. En Petrus heeft zelfs het huisgezin van Cornelius niet gedoopt, als was hij er wel bij aanwezig, maar heeft het door anderen laten dopen.114)
Daarom doen zij ook dwaas die de sacramenten, die op zich heilig en voortreffelijk zijn, al te veel toeschrijven.

51 Waarin verschillen de doop en het avondmaal, en waarin komen ze overeen?

  1. Zij verschillen in de wijze en ten aanzien van de tekenen en ook wat betreft de daden en belangrijkste doeleinden. Want in de doop gebruikt men water waarmee men uitwendig het lichaam besprengt en deze besprenging van het bloed van Christus geschiedt inwendig. En het belangrijkste en voornaamste doel daarvan is de afwassing der zonden en de aanneming tot kinderen van God, de inplanting in Chistus en in Zijn gemeente.
    Maar in het avondmaal gebruikt men brood dat men breekt en eet. En de gemeenschap met het lichaam van Chistus geschiedt inwendig. Men gebruikt ook de drinkbeker waaruit men drinkt en men heeft gemeenschap aan het bloed van Christus. Het doel van het avondmaal is de geestelijk voeding van de inwendige mens.
    Dat is dus het belangrijkste onderscheid tussen doop en avondmaal in de uitwendige tekenen.
  2. Zij verschillen ook in gebruik, want het sacrament van de doop mag men maar eenmaal gebruiken. Maar als men het avondmaal dikwijls en ernstig gebruikt moet dat dienen om de dood des Heren daarmee te verkondigen en daaraan te denken.
  3. Zij verschillen ook in het onderwerp, want de doop komt de kinderen toe, al is het dat het gebruik ook van toepassing is op de volwassenen, maar het avondmaal des Heren betreft met name de volwassenen en ouderen.
    Nochtans komen ze hierin overeen dat het genus (???) (geslacht, klasse, soort) of het algemeen woord ??? en de auteur van beiden een is. Ook bestaan ze beiden uit twee delen, namelijk uit een aardse en uit een hemelse zaak. Het algemene doel is één, ze hebben dezelfde betekenende zaak, want de gemeenschap met christus wordt zowel in het ene als in het andere verzegeld; beiden zijn ze zegelen van het verbond en de belofte der genade; ze zijn beiden van gelijke waardigheid. Paulus getuigt dat we in de doop in Christus worden ingelijfd en Christus aan doen.115) Maar het een stelt ons Christus voor als een bad der wedergeboorte met het teken van het water; en het ander stelt ons Hem voor als een voedsel voor onze ziel met het teken van spijze en drank.

52 Is het ene sacrament niet beter als het andere?

Niet ten aanzien van het wezen,
dat wil zeggen, niet daarin alsof men in de doop alleen ontving de gave van de genade van Christus en niet Christus zelf, maar in het avondmaal het lichaam en bloed van Christus, alhoewel ze niet allen zijn genade ontvangen (zoals ons tegensprekers zeggen); daar het doel ofwel de relatie en opzicht in beiden een en hetzelfde is, die ook de daadwerkelijke uitwerking van beiden mag genoemd worden, te weten onze vereniging of vergezelschapping met Christus die zowel in de doop als in het avondmaal verzegeld wordt.116)

Maar alleen in de reden,
dat is ten aanzien zowel van ons begin of opgang in Christus, als van onze toeneming en onderhouding in Hem; want inzoverre het meer is om geboren te worden, als om gevoed te worden, inzoverre mag het sacrament der wedergeboorte gesteld worden boven het sacrament van voeding namelijk het heilig avondmaal.

Daar het uitnemender is voor het eeuwige leven gevoed en gekoesterd te worden, (in dier voege dat men altijd herboren mensen blijft), zou men kunnen zeggen dat het heilig avondmaal gesteld worden vóór de doop.
Maar aangezien de waardigheid van beiden heel en al hangt aan de betekende zaak, namelijk de gemeenschap die wij aan Christus hebben, alhoewel de doop ons die afbeeld door het waterbad en het avondmaal door de spijze en de drank, toch is het beter dat men zich matige in de vergelijking van beiden, opdat het niet schijne dat men de een meer toeschrijft dan de ander.
Want het water in de doop is niet minder, op een sacramentele wijze van spreken, het bloed van Christus als de wijn in het avondmaal het bloed van Christus is.117) En het is ook niet minder om in de doop in Christus ingelijfd te worden, met Hem gekruisigd te worden, te sterven en begraven te worden, te verrijzen en Christus aan te doen, als in het avondmaal Zijn vlees te eten en Zijn bloed te drinken. En tenslotte wordt ons een en dezelfde Christus voorgesteld in de doop als een wasvat, een ingang tot het huis des Heren, en als een kleed; en in het avondmaal als een spijs en drank; om Hem door het geloof meer en meer te genieten.

53 Wat zijn de doeleinden van de doop?

Die zijn twee: het eerste ziet op ons geloof tot God, het tweede ziet op onze belijdenis en bekentenis tot de mensen. Ten eerste:

  1. Omdat de doop ons voorschildert de dood, de begrafenis en de opstanding van Christus; en ons leert van de vergeving van de zonden en die als een goddelijk zegel aan de gelovigen verzegelt.118)
  2. Zij leert ons van de doding en vernieuwing van onze natuur. Christus belooft die door Zijn Geest in ons te bewerken en te volbrengen. Hier in dit leven nog onvolkomen, maar toch wel zodanig dat de zonde die in ons woont niet zal heersen, maar van dag tot dag door de genade van de Heilige Geest, gedood worde.119) Zoals we ook lezen in 2 Korintiërs 4:1616 Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. nochtans wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd.
  3. Zij is een zegel en pand van onze vereniging en gemeenschap met Christus; opdat wij weten dat wij zo bij Christus behoren en met Hem verenigd zijn als de leden met hun Hoofd. We hebben daarom deel aan al zijn bezittingen en zullen met Hem deel hebben aan Zijn erfdeel. Zoals we lezen in 1 Korintiërs 12:1313 want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt. want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt. Daarom bewijst Paulus dat wij kinderen van God zijn omdat wij Christus in de doop aangedaan hebben120); dat wil zeggen, omdat wij door het getuigenis van de doop bij Christus, de Zoon van God behoren en met Hem verenigd zijn.
  4. De doop onderwijst ons dat wij gelijkvormig moeten worden aan het beeld van de Zoon van God; zowel in het kruis, de dood en de begrafenis, alsook in de verlossing, opstanding en toekomende heerlijkheid121).
  5. De doop verwekt ons om onze naasten zonder vooringenomenheid en met liefde tegemoet te treden; onszelf voortdurend te doden ofwel te bekeren en om ons leven tot eer van God te leven122).
  6. Zij dient tot de volle verzekerdheid en versterking van ons geloof; en ook tot troost in elke aanvechting, omdat ze een getuigenisbrief is dat God met ons verzoend is door Zijn Zoon. We zijn immers in Hem ingegrift; Zijn verdiensten en weldaden komen ook ons toe en wij zijn in Hem ook tot kinderen van God aangenomen. Ook wil de Vader ons door zijn Geest regeren, van de eeuwige dood verlossen en tenslotte wil Hij ons het eeuwige leven schenken.

54 Worden deze weldaden gelijkelijk door allen genoten die de doop ontvangen.

Nee, want allen zijn daarin niet hetzelfde. Want de inlijving en inplanting in Christus en de weldaden die daaruit volgen worden de verworpenen (ofschoon ze gedoopt worden), zeker niet inderdaad meegedeeld, (alhoewel ze hen wel echt aangeboden worden) maar alleen ten aanzien van het sacrament. Want God roept alleen diegenen krachtig, en rechtvaardigt ze, wederbaart ze en verheerlijkt ze die Hij daartoe ook verkoren en verordineerd heeft. 123) Maar de uitverkorenen, hetzij kinderen of volwassenen, worden evengelijk, of door de doop of voor de doop, ingelijfd en begiftigd met de toerekening der gerechtigheid, de vergeving der zonden en met het recht op het eeuwige leven; want ze zijn alleen evengelijk kinderen van God.
Maar de wedergeboorte geschiedt niet in allen op dezelfde manier; en ook de gaven van de Geest, het geloof, de hoop en de liefde worden aan allen niet in gelijke maat geschonken, of door allen in gelijke maat ontvangen, maar alleen naar de mate dat het God belieft en goed denkt. De gelijkenis van de talenten124) leert ons dat heel duidelijk. En we lezen in Efeziërs 4:1717 Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken. Aan elk van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus. Men neemt de vruchten van de wedergeboorte in de één meer en groter waar dan in de ander.

55 Welk is het tweede doel van de doop?

Om onze belijdenis voor de mensen te betuigen. Want de doop is ook een pand, veldteken en krijgslivrei, of kenteken en leus waarmee wij openlijk voor de mensen en de engelen van God betuigen dat we bij Gods zichtbare gemeente willen gerekend worden; we willen daarin ingelijfd worden en ons onder de dienst van Christus begeven. We willen onder Hem de strijd voeren. We verklaren namelijk dat we in de dienst van de enige ware God, Vader, Zoon en Heilige Geest, of in de enige ware godsdienst met alle christenen eensgezind zijn; dat we vreemd zijn van alle andere sekten onder de mensen die God niet in waarheid aanroepen zoals Hij zich in zijn woord geopenbaard heeft. En zo dienen en eren we God met onze belijdenis.

56 Wat is de vrucht van de doop?

De verzegeling van de heilzame gaven van Christus en van onze rechtvaardigheid voor God; en de rust in ons geweten voor God, als God de zaligheid uit genade om Christus wil aanbiedt, opdraagt en belooft; het geweten stemt dat dan toe en neemt de beloofde genade door het geloof aan. Daaruit ontstaat de gerustheid van ons gemoed en geweten voor God. Ze houdt het in zichzelf voor zeker met God verzoend te zijn door de opstanding van Jezus Christus125). Ze geeft daarbij ook de zekere hoop om in het koninkrijk der hemelen binnen te gaan.

57 Blijven al de zonden, of worden ze in de doop weggenomen?

Vanwege de natuurstaat blijven de zonden inderdaad voorzover het de kracht, of de wortel en de materie van de zonde betreft. Maar ze worden weggenomen vanwege de stand van de persoon wat aangaat de schuld of de ??? form (ik ben niet zeker over dit woord, het kan hier en elders niet met vorm vertaalt worden, het omvat behalve de vorm ook de daadwerkelijke handeling) die de gelovigen niet toegerekend wordt, want in Romeinen 8:11 Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. lezen we: zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Dat wil zeggen, al de zonden, zowel erfzonde als daadwerkelijke zonden, worden in de doop vergeven126). Daarom zegt Ambrosius: Gods genade scheld ons alle onze zonden in de doop om niet kwijt, en, de begeerlijkheid wordt in de doop weggenomen, niet opdat ze niet meer in de mens zij, maar opdat ze hem niet hindere.
En ten andere wordt de zonde dagelijks meer en meer gedood127), totdat ze eindelijk in de dood ten enenmale tenietgedaan en weggenomen zal wezen.
Dus dwalen degenen zeer die menen dat men door de doop in dit leven in dezelfde gerechtigheid en volkomenheid of zuiverheid van natuur gesteld wordt als Adam voor de val gehad heeft.

  1. Want de zonde blijft wonen in hem die de vergeving der zonden door de doop verkregen heeft128). Maar niet om in hen te regeren of te heersen; nee, het is de bedoeling dat de wedergeboren mens de zonde als een vijand zou overwinnen, binden, onderdrukken en kwellen; zoals men van Adonibezek129) leest die door de Israëlieten overwonnen werd. Laten men zo de zonde de handen en de voeten afsnijden en doden, totdat men haar geheel en al ten onder gebracht heeft.
  2. De verdrukking des levens, ze zijn de straf der hel geweest en zijn alszodanig weggenomen; toch blijven ze nog wel, maar niet tot wraak of straf, maar tot beproeving en oefening; en tot meerder eer voor ons, opdat de inwonende zonde daardoor gedood zou worden; en opdat ons geloof en onze godzaligheid daardoor geoefend en vermeerderd zou worden. Zoals gezegd wordt in Richteren 3:11 Dit nu zijn de volken, die de Here liet overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen, welke geen van de oorlogen om Kanaän gekend hadden. Dit nu zijn de volken, die de Here liet overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen. Met de bedoeling dat de lidmaten niet ongelijk zullen bevonden worden aan het Hoofd in wie ze ingelijfd zijn. Romeinen 8:1717 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.

58 Wat is het juiste wettelijk gebruik van de doop?

Als wij ze gebruiken met het doel waarvoor ze door Christus ingesteld is; namelijk dat we in Christus alleen, zoeken en door het geloof aannemen, de vergeving van de zonden, de vernieuwing van onze natuur en de hemelse erfenis. We moeten de doop daarin zien als een goddelijk getuigschrift van die weldaden, die zo lang wij leven ons geloof zal versterken, en ons steeds zal betuigen dat de belofte der genade ons toekomt. En ook dat wij, daar ons onze zonden vergeven zijn, in genade aangenomen zijn. Ook onderwijst en vermaant de doop ons dat wij op deze conditie of voorwaarde gedoopt zijn, dat wij zouden wandelen in een vernieuwd leven; en ons met heel ons bestaan naar het eeuwige leven zouden uitstrekken.

59 Wat is de vrucht van de kinderdoop?

De kinderdoop strekt tot troost van de ouders, want het teken dat aan het kind gegeven wordt, versterkt als door een ingedrukt zegel, de belofte die aan de gelovige ouders gedaan is, namelijk dat de Here niet alleen haarzelf, maar ook haar kinderen tot een God zal zijn. Daardoor verblijden ze zich uitermate en maken Gods goedertierenheid groot.
De kinderdoop strekt daarnaast ook tot onderwijzing aan de kinderen als ze ouder worden; ze worden er door aangezet om die God ernstig en ijverig te dienen, die hen zo ernstig en plechtig met zo'n bijzonder zegelpand der aanneming, tot zijn kinderen aangenomen heeft, nog voor ze Hem, vanwege hun klein kind zijn, als een Vader konden erkennen.

60 Welke dingen strijden hiertegen?

  1. Ten eerste de dwalingen van de papisten:
    1. Ze leren dat de doop van Johannes anders is geweest dan de doop van de apostelen.
    2. De reine en eenmalige instelling van de doop door Christus besmetten ze door daaraan van alles toe te voegen, zoals zout, olie, honing, blazing???, speeksel, bekruisen??? en brandende waskaarsen.
    3. Ze verwarren de kinderdoop met de volwassendoop door het vooraf stellen van vragen over het geloof en het ontvluchten van de duivel.
    4. Ze zeggen dat de doop voor alle gedoopten, zowel ongelovigen als gelovigen, door het dopen zelf (ex opere operato) de genade aanbrengt, rechtvaardig maakt, zonden vergeeft en ook heilig en heerlijk maakt.
    5. Ze beweren ook, wat nog maar kort geleden door sommige mensen verzonnen is, dat de doop een teken indrukt in de ziel. Dat ingedrukte teken noemen ze een karakter, dat niet verwijderd kan worden, zodat een christen daardoor zelfs ook in de hel van een jood en een heiden onderscheiden kan worden.
    6. Ze leren dat de waterdoop absoluut nodig is om zalig te worden. En dat er dus niemand zonder de doop zalig kan worden.
    7. Ze verwarren het dopen /ambt van bezweren??? en dopen met elkaar. Ze beweren dat ze de duivel uit de dopeling uitdrijven, terwijl iemand die werkelijk door de duivel bezeten is niet zou behoren gedoopt te worden.
    8. Ze laten vrouwen toe, als de zogenaamde nood het vereist, om de doop te bedienen. Als dan het kind toch in leven blijft brengen ze het naar de priester om alsnog het kind ook door hem te laten dopen.
    9. Ze dromen dat het water, of de ceremonieen van de doop een goddelijke kracht hebben.
    10. Ze bezweren en wijden het water van de doop, zoals de tovenaars doen, op de dag voor pasen en pinksteren. Terwijl de apostelen slecht gewoon water gebruikten dat ze overal vinden konden, zoals in Handelingen 8:3838 En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. bij de doop van de moorman.
    11. Ze achten het een vereiste om tot driemaal toe in te dopen.
    12. De kleine kindertjes die zonder de doop sterven stellen ze buiten het aangezicht van God en het eeuwige leven. Ze zouden dan in een zogenaamde voorburg der hel zijn, waar ze wel de straf dragen van de ??? schade, maar niet van het gevoelen. Ze begraven deze kinderen ook niet met de andere christenen in de gewijde aarde van het kerkhof maar buiten de gewone begraafplaats, tenzij ze in het lichaam van de moeder 'gedoopt' zijn.
    13. Ze dopen allerhande kinderen.
    14. Ze dopen ook dingen zoals klokken in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; ja, met nog veel meer statie dan bij de doop van mensen. Want het is niemand geoorloofd klokken te dopen dan de bisschoppen alleen; (terwijl het zelfs bij hen aan vrouwen toegelaten wordt om mensen te dopen). Ze geven ook namen van vrouwen aan klokken, bijvoorbeeld Margaretha of Paulina ik doop u in de naam des Vaders etc. Ze verzinnen ook dat door het geluid van de klokken, die zo gewijd en gedoopt zijn, de duivels, of het leger en de dreiging van de vijand, of ook onweer, hagel en plasregen, cyclonen en onstuimige stormwinden, donder, schadelijke bliksem en weerlicht verdreven worden, ook zou brand en vuur uitgeblust worden en zelfs doden zouden er hun vermaak in hebben.
    15. Ze verzinnen ook een geestelijk familieband tussen de gedoopten, zijn ouders, zijn kinderen en kindskinderen en tussen de getuigen of peten en zijn ouders of kinderen en kindskinderen.
    16. Ze stellen ook dat het teken en de betekende zaak, dat is het water en de Geest, natuurlijkerwijze aan elkaar gebonden en wezenlijk in elkaar zijn.
    17. Ze oordelen dat de doop minder is dan de monnikkengelofte.
    18. Ze bedienen de doop in een vreemde en uitheemse taal.
  2. Ook strijdt hiertegen de valse leer van degenen die staande willen houden, dat door de doop alleen maar de vorige zonden vergeven worden. Hieruit is ontstaan dat veel mensen in de oude kerk de doop ten onrechte uitstelden tot zelfs het laatste uur voor de dood toe.
  3. En ook de dwaling van het gewonen volk dat, aangaande het kind dat hen geboren is, tegen de herder van de gemeente zegt: God heeft mij een heiden gegeven, ik bid u dat gij hem een christen maakt. De doop maakt ons echter geen christenen, maar ze geeft te kennen dat we christenen zijn.
  4. Verder de dwaling van degenen die leren dat de doop veel minder waardig en nuttig is dan het avondmaal. Ze zeggen dat we wel in het avondmaal des heren, maar niet ook in de doop deel aan Christus krijgen.
  5. Ook strijdt hiertegen de leer van de Moren, Abessijnen genoemd, die terwijl ze niet tevreden zijn met de waterdoop, degenen die ze gedoopt hebben terstond met vuur brandmerken. Zoals Seleucus en Hermias uit Galatia, die zoals Augusinus vertelt, niet doopten met water, maar met vuur. Ze verstaan het woord vuur in de uitspraak van Johannes de Doper in Matteüs 3:1111 Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. Die na mij komt zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur, op een eigenlijk manier, terwijl het oneigenlijk bedoeld is voor de kracht van de Heilige Geest die de harten van de mensen reinigt en verlicht; hij spreekt daar van de inwendige doop.
  6. Ook de dwaling van sommige Oosterse en Zuidelijke naties die hun kleine kinderen tegelijk dopen en besnijden.
  7. Van de donatisten, die de kracht en waarde van de doop afmeten aan de waardigheid van de bedienaar.
  8. Van de wederdopers, die drijven dat men degenen die in het pausdom door de afgodendienaars gedoopt zijn behoort te herdopen. Ook weigeren ze de doop aan de kleinen kinderen en willen dat de doop alleen een teken en livrei van de christelijke belijdenis.
  9. De dwaling van Marcion die leerde dat men een en dezelfde mens, zo hij zich schandelijk in zonde verloor, zelfs wel tot twee of drie keer opnieuw behoorde te dopen. En ook de dwaling van de dagdopers, die de dagelijkse doop invoerden vanwege het feit dat de mens toch dagelijks zondigt.
  10. De zonde van hen die, alhoewel ze begiftigt zijn met de kennis van het evangelie, toch hun kinderen in het pausdom door de valse herders laten dopen.
1) , 5) , 125)
1 Petrus 3:21 – “Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”.
2)
Lucas 7:38 – “En zij ging wenende achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre.”
3)
Hebreeën 10:32 – “Herinnert u de dagen van weleer, toen gij, na verlicht te zijn, zo menigmaal lijden doorworsteld hebt”.
4)
Romeinen 6:3-5 – “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding”.
6)
Matteüs 28:19 – “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.” Handelingen 24:1 – “En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias met enige oudsten en een advocaat, Tertullus, om tegen Paulus bij de stadhouder hun klachten in te dienen.” Johannes 4:1-2 – “Toen nu de Here vernam, dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes, - ofschoon Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen”. Matteüs 3:11 – “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.” Johannes 3:5 – “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.” Galaten 3:27 – “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.” 1 Korintiërs 6:11 – “En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.” 1 Korintiërs 10:2 – “Allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee”. Titus 3:5 – “Heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest”. Efeziërs 5:26 – “Om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord”.
7)
Lucas 3:2-3 – “Onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden”. Johannes 1:33 – “En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt.”
8)
Matteüs 21:25 – “Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? En zij overlegden onder elkander en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?”
9)
Matteüs 3:15 – “Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden.”
10)
Matteüs 3:16-17 – “Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.”
11)
Johannes 4:1-2 – “Toen nu de Here vernam, dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes, - ofschoon Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen”.
12)
Lucas 1:3 – “Ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen, hoogedele Teofilus”. Lucas 2:3 – “En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad.”
13)
Handelingen 19:4 – “Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.”
14)
Handelingen 2:1 – “En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen.”
15)
Matteüs 28:15 – “En zij namen het geld aan en deden zoals hun gezegd was. En dit gerucht is onder de Joden verbreid tot [de dag van] heden toe.”
16)
1 Timoteüs 2:22 – “”.
17)
1 Korintiërs 14:34 – “Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.”
18)
Exodus 4:15 – “Dan zult gij tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen, en Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren, wat gij doen moet.”
19)
Boek 8, contra Epist. Parmen, hoofdstuk 134
20)
Ezechiël 161 Het woord des Heren kwam tot mij: 2 Mensenkind, doe Jeruzalem haar gruwelen kennen 3 en zeg: zo spreekt de Here Here tot Jeruzalem: gij zijt naar afkomst en geboorte uit het land der Kanaänieten; uw vader was een Amoriet en uw moeder een Hethitische. 4 Wat uw geboorte aangaat: toen gij geboren waart, werd uw navelstreng niet afgesneden en werdt gij niet tot uw reiniging met water gewassen; ook werdt gij niet met zout ingewreven noch in windsels gewikkeld. 5 Geen oog zag met ontferming op u neer om uit mededogen één dezer dingen aan u te doen, maar gij werdt weggeworpen op het veld, omdat men geen waarde hechtte aan uw leven, toen gij geboren waart. 6 Toen kwam Ik voorbij u, en Ik zag u trappelen in het bloed van uw geboorte en Ik zeide tot u, in uw bloed: leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. 7 Ik deed u opgroeien als het veldgewas, gij groeidet op en werdt groot en kwaamt tot volle schoonheid; uw borsten werden vast en uw haar groeide; maar gij waart naakt en bloot. 8 Toen kwam Ik voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde was voor u gekomen; Ik spreidde de slip van mijn kleed over u en bedekte uw naaktheid, Ik ging onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van de Here Here; zo werdt gij de mijne. 9 Toen wies Ik u met water, spoelde het bloed van u af en zalfde u met olie. 10 Ik bekleedde u met een kleurig geborduurd gewaad, schoeide u met het kostbaarste leder, wond u een fijn linnen hoofddoek om en hulde u in zijde. 11 Ik tooide u met sieraden, deed armbanden aan uw armen en een keten om uw hals. 12 Ik gaf u een ring voor uw neus, oorringen voor uw oren en een sierlijke kroon op het hoofd. 13 Gij tooidet u met goud en zilver, uw kleding was fijn linnen en zijde en kleurig geborduurd gewaad. Gij at fijn meel, honig en olie, en gij werdt uitermate schoon, ja, het koningschap waardig. 14 Zo ging er een roep van u uit onder de volken vanwege uw schoonheid, want die was volmaakt, dank zij de sieraden waarmee Ik u getooid had, luidt het woord van de Here Here. 15 Maar gij hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht gepleegd, trots op uw faam, en gij hebt aan iedere voorbijganger uw ontucht opgedrongen: het zou voor hem zijn. 16 Gij hebt van uw klederen genomen, de hoogten kleurig gemaakt en daarop ontucht gepleegd; nooit is zo iets voorgekomen en nooit zal het weer geschieden. 17 Ook hebt gij uw sieraden van goud en zilver, dat Ik u gegeven had, genomen en u daarvan mansbeelden gemaakt en daarmee ontucht gepleegd. 18 Gij hebt uw kleurig geborduurde gewaden genomen en hen daarin gehuld; mijn olie en mijn reukwerk hebt gij hun voorgezet. 19 De spijze die Ik u gegeven had - fijn meel, olie en honig gaf Ik u te eten - hebt gij hun tot een liefelijke reuk voorgezet. Zelfs is het zover gekomen, luidt het woord van de Here Here, 20 dat gij de zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet voldoende, 21 dat gij ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven door ze voor hen te verbranden? 22 Bij al uw gruwelen en uw ontucht hebt gij niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en bloot waart en laagt te trappelen in uw bloed. 23 En na al uw boosheid - wee, wee u! luidt het woord van de Here Here - 24 hebt gij u een verhoging gebouwd en een verhevenheid op elk plein gemaakt. 25 Op elk kruispunt hebt gij uw verhevenheid gebouwd, uw schoonheid weggeschonken, u aan iedere voorbijganger schaamteloos aangeboden en veel ontucht gepleegd. 26 Ook hebt gij ontucht gepleegd met de Egyptenaren, uw wellustige naburen; veel ontucht hebt gij gepleegd, waarmee gij Mij hebt gekrenkt. 27 Maar zie, Ik heb mijn hand tegen u uitgestrekt, het u toegewezen deel verkleind en u overgegeven aan het goeddunken van wie u haten: de dochters der Filistijnen, die zich schamen over uw schandelijke levenswijze. 28 Bovendien hebt gij ontucht gepleegd met de Assyriërs, omdat gij niet te bevredigen waart; ja, gij hebt ontucht met hen gepleegd en toch zijt gij niet bevredigd geworden. 29 Eveneens hebt gij veel ontucht gepleegd met het handelsland Chaldea, maar ook daardoor werdt gij niet bevredigd. 30 Hoe werdt gij door hartstocht verteerd, luidt het woord van de Here Here, dat gij dit alles gedaan hebt, het werk van een brutale hoer, 31 dat gij uw verhoging gebouwd hebt op elk kruispunt en uw verhevenheid gemaakt op elk plein. Toch hebt gij u zelfs niet als een hoer gedragen, omdat gij het loon van een hoer versmaaddet. 32 Zo'n overspelige vrouw, die vreemden aanhaalt, terwijl zij gehuwd is! 33 Aan alle hoeren geeft men geschenken, maar gij gaaft zelf geschenken aan al uw minnaars en loktet hen daarmee om van alle kanten naar u toe te komen en ontucht met u te plegen. 34 Zo was het bij u in uw ontucht juist omgekeerd als bij andere vrouwen; want men liep u niet als hoer achterna, maar, terwijl gij zelf het loon van een hoer gaaft, werd er aan u geen gegeven. Zo was het met u juist omgekeerd. 35 Daarom, hoer, hoor het woord des Heren. 36 Zo zegt de Here Here: Omdat uw eer prijsgegeven en uw schaamte ontbloot werd bij uw ontucht met uw minnaars en met al uw gruwelijke afgoden, en om het bloed uwer zonen die gij hun gegeven hebt - 37 daarom zie, Ik ga al de minnaars die gij behaagd hebt, bijeenbrengen, allen die gij hebt liefgehad zowel als allen van wie gij een afkeer gekregen hebt: Ik zal hen van alle kanten tegen u bijeenbrengen en Ik zal uw schaamte voor hen ontbloten, zodat zij heel uw schaamte zien. 38 Ik zal u richten naar wat men met overspeelsters en bloedvergietsters pleegt te doen; Ik zal u maken tot een voorwerp van bloedige grimmigheid en naijver. 39 Ik zal u in hun macht overgeven, zij zullen uw verhoging neerhalen en uw verheven plaatsen slechten, zij zullen u uw klederen uittrekken, uw sieraden wegnemen en u naakt en bloot doen staan. 40 Zij zullen een menigte tegen u doen optrekken, die u zal stenigen en met zwaarden neerhouwen, 41 en ook uw huizen met vuur zal verbranden en gerichten aan u voltrekken ten aanschouwen van vele vrouwen. Ik zal u met de ontucht doen ophouden, en ook het loon van een hoer zult gij niet meer geven. 42 Daardoor zal Ik mijn grimmigheid tegen u tot bedaren doen komen en mijn naijver zal van u wijken; dan zal Ik tot rust komen en niet langer vertoornd zijn. 43 Omdat gij niet gedacht hebt aan de dagen van uw jeugd, maar door dit alles Mij tot toorn geprikkeld hebt, zal Ik uw wandel op uw hoofd doen neerkomen, luidt het woord van de Here Here. Want hebt gij niet naast al uw gruwelen deze schandelijke ontucht bedreven? 44 Zie, iedere spreukendichter zal over u deze spreuk gebruiken: zo moeder, zo dochter. 45 Gij zijt de dochter van uw moeder, die een afkeer had van haar man en haar zonen, gij zijt de zuster uwer zusters, die een afkeer hadden van haar mannen en zonen. Uw moeder was een Hethitische en uw vader een Amoriet. 46 Uw grote zuster was Samaria, die met haar dochters ten noorden van u woonde; en uw kleine zuster die ten zuiden van u woonde, was Sodom met haar dochters. 47 Maar gij hebt zelfs niet gewandeld in haar wegen en naar haar gruwelen gedaan; het duurde niet lang, of gij waart erger dan zij in heel uw gedrag. 48 Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, voorzeker, uw zuster Sodom, samen met haar dochters, heeft niet gedaan wat gij gedaan hebt, samen met uw dochters. 49 Zie, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefde zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. 50 Verwaten waren zij en bedreven gruwelen voor mijn aangezicht. Daarom vaagde Ik ze weg, zodra Ik het zag. 51 En Samaria heeft nog niet de helft van uw zonden bedreven; gij hebt meer gruwelen gedaan dan zij. Zo hebt gij uw zusters onschuldig doen schijnen door al de gruwelen die gij bedreven hebt. 52 Draag dan uw schande, gij die het oordeel over uw zusters gunstiger hebt doen worden; door uw zonden, waarin gij gruwelijker hebt gehandeld dan zij, zijn zij minder schuldig dan gij. Schaam u dan en draag uw schande, omdat gij uw zusters onschuldig hebt doen schijnen. 53 En Ik zal een keer brengen in haar lot, het lot van Sodom en haar dochters en het lot van Samaria en haar dochters; en tevens zal Ik een keer brengen in uw lot, 54 opdat gij uw schande draagt en u beschaamd gevoelt over alles wat gij gedaan hebt, waardoor gij haar troost hebt verschaft. 55 Uw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren tot haar vorige staat; Samaria en haar dochters zullen terugkeren tot haar vorige staat; en gij en uw dochters zult eveneens terugkeren tot uw vorige staat. 56 Evenals de naam van uw zuster Sodom nooit over uw lippen kwam ten dage van uw trots, 57 voordat uw verdorvenheid openbaar werd, zo is het nu de tijd, waarop gij een voorwerp van smaad zijt voor de dochters van Aram en al zijn naburen, voor de dochters der Filistijnen, die leedvermaak over u hebben, overal om u heen. 58 Uw schanddaden en uw gruwelen - gij zult ze dragen, luidt het woord des Heren. 59 Want, zo zegt de Here Here: Ik zal u doen, zoals gij gedaan hebt, die de eed gering hebt geacht door het verbond te verbreken. 60 Maar ik zal mijn verbond met u uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond met u oprichten. 61 Dan zult gij terugdenken aan uw gedrag en u schamen, wanneer gij zowel uw grote als uw kleine zusters zult ontvangen, en Ik u die tot dochters geven zal, hoewel niet op grond van het met u gesloten verbond. 62 Ik zal mijn verbond met u oprichten; en gij zult weten, dat Ik de Here ben, 63 opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw mond niet meer opendoet - wanneer Ik voor u verzoening doe voor alles wat gij gedaan hebt, luidt het woord van de Here Here. en 13
21)
1 Tessalonicenzen 5:22 – “Onthoudt u van alle soort van kwaad.” 1 Timoteüs 5:22 – “Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.”
22)
Jesaja 52:11 – “Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt.” 2 Korintiërs 6:14-16 – “Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.”
23)
1 Johannes 5:21 – “Kinderkens, wacht u voor de afgoden.”
24)
Matteüs 3:11 – “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.” Efeziërs 5:26 – “Om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord”. Hebreeën 10:23 – “Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw.”
25)
Johannes 3:23 – “Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen”. Handelingen 3:38-39 – “”.
26) , 117)
1 Petrus 1:2 – “De uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd.”
27)
Hebreeën 9:19 – “Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk”.
28)
Handelingen 8:13 – “En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden.”
29) , 42) , 43)
30)
Marcus 16:16 – “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.”
31)
Johannes 12:44 – “Jezus riep en zeide: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft”. Johannes 14:9-11 – “Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf.”
32)
1 Korintiërs 12:13 – “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt.”
33)
Galaten 3:27 – “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.” Efeziërs 5:26 – “Om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord”. Titus 3:5 – “Heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest”.
34)
Romeinen 6:4-5 – “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding”. Kolossenzen 2:1-3 – “Want ik stel er prijs op, dat gij weet, hoe zware strijd ik te voeren heb voor u, en voor hen, die te Laodicea zijn en voor allen, die mijn aangezicht niet hebben gezien in het vlees, opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn.”
35)
Romeinen 3:25 – “Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden”. Titus 3:5 – “Heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest”. 1 Johannes 1:7 – “Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
36)
Genesis 1:2 – “De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.”
37)
Galaten 5:22 – “Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.”
38)
Jesaja 55:1 – “O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.”
39)
Romeinen 6:3-4 – “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.”
40)
Romeinen 6:4-5 – “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding”. Romeinen 6:13 – “En stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God.”
41)
Matteüs 3:11 – “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.”
44)
Handelingen 10:47 – “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?” Handelingen 11:17 – “Indien nu God hun op volkomen gelijke wijze als ons de gave heeft gegeven op het geloof in de Here Jezus Christus, hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden?”
45)
Handelingen 8:13 – “En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden.” Handelingen 8:37 – “En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.” Handelingen 10:46-47 – “Want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?”
46)
Genesis 17:7 – “Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.” Lucas 18:16 – “Maar Jezus riep ze tot Zich en zeide: Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods.”
47)
1 Korintiërs 7:14 – “Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig.”
48)
Hebreeën 6:1 – “Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God”.
49)
In zijn boek over de opstanding van het vlees.
50) , 66)
Handelingen 10:47 – “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?”
51)
In brief 75 aan bisschop Aurelius.
52)
Romeinen 11:25 – “Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat”.
53)
Ezechiël 16:10 – “Ik bekleedde u met een kleurig geborduurd gewaad, schoeide u met het kostbaarste leder, wond u een fijn linnen hoofddoek om en hulde u in zijde.” Ezechiël 23:4 – “De naam van de oudste was Ohola en die van haar zuster Oholiba. Zij werden de mijne en baarden zonen en dochters. Wat haar namen betreft, Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem.”
54)
Genesis 17:12 – “Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is.” Kolossenzen 2:11,12 – “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt.”
55)
Genesis 17:7 – “Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.”
57) , 61) , 109)
58)
Romeinen 10:17 – “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.”
59)
Hebreeën 11:6 – “Maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.”
60)
Deuteronomium 1:39 – “En uw kleine kinderen, waarvan gij gezegd hebt: ten roof zullen zij zijn, - en uw zonen, die op dit ogenblik nog geen kennis hebben van goed en kwaad, die zullen daar komen, ja, aan hen zal Ik het geven en zij zullen het in bezit nemen.”
62)
1 Petrus 1:23 – “Als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.”; Romeinen 8:16 – “Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.”
63)
Lucas 1:15 – “Want hij zal groot zijn voor de Here en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan”., 41
64)
1 Petrus 1:23 – “Als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.”
65) , 91)
Matteüs 18:19 – “Wederom, [voorwaar] Ik zeg u, dat, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun zal ten deel vallen van mijn Vader, die in de hemelen is.”
68)
Psalm 51:7 – “Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.”
69)
Johannes 3:6 – “Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.”
70)
Efeziërs 2:3 – “Trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns”.
71)
1 Korintiërs 15:50 – “Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet.”;
72)
Efeziërs 5:26 – “Om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord”.; Matteüs 28:19 – “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.”
73)
*41
74)
*23.
75)
Matteüs 28:19 – “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.”
76)
Marcus 1:4 – “Geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte.”
77)
2 Tessalonicenzen 3:10 – “Want ook toen wij bij u waren, bevalen wij u dit: Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten.”
78)
Handelingen 16:15 – “En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe.” en *Handelingen 18:8 – “En Crispus, de overste der synagoge, kwam tot geloof in de Here met zijn gehele huis, en vele van de Korintiërs, die hem hoorden, geloofden en lieten zich dopen.”; 1 Korintiërs 1:6 – “Gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is”.
79)
in 6.ad Rom.
80)
De peccatorum merit & remis. lib 6 & contra Donat. lib 4, cap 13
81)
Serm. 5 de lapsis
82)
Lib. de excl. dogmat. cap. 52
83)
Exodus 12:26 – “En wanneer uw zonen tot u zeggen: Wat betekent deze dienst van u”.
84)
Exodus 29:4-6 – “Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen. Dan zult gij de klederen nemen en Aäron bekleden met het onderkleed, het opperkleed van de efod, de efod en het borstschild; gij zult hem de gordel van de efod ombinden, gij zult de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken.” Numeri 10:3 – “Geeft men op beide een stoot, dan zal de gehele vergadering zich tot u verzamelen bij de ingang van de tent der samenkomst.”
85)
Matteüs 3:17 – “En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.”
86)
Exodus 28:36 – “Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk: Den Here heilig.”, Exodus 28:38 – “Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen; ja, zij zal voortdurend op zijn voorhoofd wezen, zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des Heren.”
87)
In refut. Cherinthi.
88)
Numeri 19:12 – “Hij zal zich op de derde dag ermee ontzondigen, en op de zevende dag zal hij rein zijn. Maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zal hij op de zevende dag niet rein zijn.” Prediker 34:10 – “”.
89)
Handelingen 9:37 – “En het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf; en na haar gewassen te hebben, legde men haar in een bovenzaal.”
90)
Tripart. hist. lib. 3. cap. 12; Euseb. de vita Constantini Lib. 4
92)
1 Korintiërs 14:4 – “Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente.”
93)
Genesis 17:14 – “En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft mijn verbond verbroken.”, 1 Korintiërs 10:2 – “Allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee”.
95)
In Iohan. tra 11 en 12
96)
Romeinen 6:2 – “Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” en verder
97)
Marcus 1:4 – “Geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte.”, Lucas 3:3 – “En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden”.
98)
Eusebius hist. eccles. boek 3, hfdst. 23
99)
Openbaring 3:3-19 – “Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u.”
100)
Galaten 3:27 – “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.”
101)
1 Korintiërs 12:18 – “Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild.”
102)
De nuyt. & consub. boek 2 Hfdst. 17 en 18
103)
. par. qu. 68. art. 8
104)
Exodus 4:24 – “Onderweg nu, in een nachtverblijf, kwam de Here hem tegen en zocht hem te doden.”; Jozua 5 – “Zodra al de koningen der Amorieten aan de westzijde van de Jordaan en al de koningen der Kanaänieten aan de zee hoorden, dat de Here de wateren van de Jordaan voor het aangezicht der Israëlieten had doen opdrogen, totdat zij erdoor getrokken waren, versmolt hun hart en zij hadden geen moed meer vanwege de Israëlieten. Te dien tijde zeide de Here tot Jozua: Maak u stenen messen en besnijd de Israëlieten opnieuw, ten tweeden male. Toen maakte Jozua zich stenen messen en hij besneed de Israëlieten op de Heuvel der voorhuiden. Dit nu was de reden, waarom Jozua hen besneed: al het volk van het mannelijk geslacht, dat uit Egypte getrokken was, alle krijgslieden waren in de woestijn onderweg gestorven, nadat zij uit Egypte getrokken waren. Want al het volk dat uitgetrokken was, was besneden geweest, maar al het volk dat geboren was in de woestijn onderweg na de uittocht uit Egypte, had men niet besneden. Want veertig jaren zijn de Israëlieten door de woestijn getrokken, totdat het gehele volk omgekomen was, de krijgslieden, die uit Egypte getrokken waren, die naar de stem des Heren niet gehoord hadden, aan wie de Here gezworen had, dat Hij hun niet zou laten zien het land, waarvan de Here hun vaderen gezworen had, dat Hij het ons geven zou, een land, overvloeiende van melk en honig. Maar hun zonen heeft Hij in hun plaats gesteld; dezen heeft Jozua besneden, want zij waren onbesneden, omdat men hen onderweg niet besneden had. Toen het gehele volk zich tot de laatste man toe had laten besnijden, bleven zij waar zij waren in de legerplaats, totdat zij hersteld waren. En de Here zeide tot Jozua: Heden heb Ik de smaad van Egypte van ulieden afgewenteld. Daarom noemt men die plaats Gilgal, tot op de huidige dag. Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde. Het gebeurde nu, terwijl Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen opsloeg - zie, daar stond een man tegenover hem met een uitgetrokken zwaard in de hand. Jozua trad op hem toe en vroeg hem: Behoort gij tot ons of tot onze tegenstanders? Doch hij antwoordde: Neen, maar ik ben de vorst van het heer des Heren. Nu ben ik gekomen. Toen wierp Jozua zich op zijn aangezicht ter aarde, boog zich neer en zeide tot hem: Wat heeft mijn heer tot zijn knecht te zeggen? En de vorst van het heer des Heren zeide tot Jozua: Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed dit.”: 3,4,5
105)
Aug. contra Donatisten, lib. 4 cap. 21 en 23
106)
Part. 3, Qu. t, art. 2
107)
Lib. de vita Valent.
108)
epistel ad magnum
110)
lib. decor. milit. & contra Marcione lib. 7
111)
Lucas 1:59 – “En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij kwamen om het kind te besnijden, en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen.”, Lucas 2:21 – “En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen.”
112)
Lucas 1:54 – “Hij heeft Zich Israël, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid”., Hosea 2:16 – “Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden.”, Psalm 16:4 – “Vele zijn de smarten van hen die dingen naar de gunst van een andere (god); ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen, zelfs hun namen op mijn lippen niet nemen.”
113)
Johannes 4:2 – “Ofschoon Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen”.
114)
Handelingen 10:48 – “En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Toen verzochten zij hem nog enige dagen te blijven.”
115)
Romeinen 6:4,5 – “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding”. Galaten 3:27 – “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.”
116)
Efeziërs 3:6 – “(dit geheimenis), dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie”. 1 Korintiërs 10:16,17 – “Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.”
118)
Handelingen 2:38 – “En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen.” Handelingen 22:16 – “En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam.”
119)
Titus 3:5,6 – “Heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland”. Romeinen 7 – “Of weet gij niet, broeders, - ik spreek immers tot wie de wet kennen - dat de wet heerschappij voert over de mens, zolang hij leeft? Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond. Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, echtbreekster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is, indien zij zich aan een andere man geeft. Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen. Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen; maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter. Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren. Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder wet is de zonde dood. Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven, en het gebod dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn; want de zonde heeft uitgaande van het gebod, mij misleid en door middel daarvan gedood. Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod. Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde. Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Indien ik nu wat ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is. Doch dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik. Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig; want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! Derhalve ben ik zelf met mijn verstand dienstbaar aan de wet Gods, maar met mijn vlees aan de wet der zonde.”
120)
Galaten 3:26,27 – “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.”
121)
Romeinen 8:19 – “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.”
122)
Romeinen 6:4 – “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.”
123)
Romeinen 8:30 – “En die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.”
124)
Matteüs 25:14 – “Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde.”
126)
Ezechiël 36:25 – “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen”. Zacharia 13:1 – “Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging.” Marcus 1:4 – “Geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte.” 1 Korintiërs 6:11 – “En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.” Hebreeën 10:2 – “Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden?” Romeinen 11:26,27 – “En aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” en glossa ad Romeinen 61 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? 2 Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. 5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; 6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, 9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. 12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, 13 en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. 14 Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. 15 Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! 16 Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? 17 Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; 18 en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid. 19 Ik zeg dit van menselijk standpunt om de zwakheid van uw vlees. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo stelt nu uw leden ten dienste van de gerechtigheid tot heiliging. 20 Want toen gij slaven waart der zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid. 21 Wat voor vrucht hadt gij toen? Dingen, waarover gij u nu schaamt; immers, het einde daarvan is de dood. 22 Maar thans, vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen, hebt gij tot vrucht uw heiliging en als einde het eeuwige leven. 23 Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.
127)
Romeinen 6:6-12 – “Dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen”.
128)
Romeinen 7:17,18 – “Doch dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet.”
129)
Richteren 1:6 – “Adonibezek nu vluchtte, maar zij achtervolgden en grepen hem, en hieuwen hem zijn duimen en zijn grote tenen af.”