Ja, omdat de burgerlijke overheden als het ware herbergen van de gemeente zijn. Bovendien moet men de gewetens van de vromen – zowel van overheidspersonen als van onderdanen – wapenen tegen de dwalingen van de doperse geestdrijversGeestdrijvers zijn extremistische dwaalleraars..
Het woord stamt af van het Griekse woord polis, stad. Het Latijnse woord voor stad, civitas, klinkt alsof men zegt: civium unitas, de eenheid van de burgers. Dat betekent niet alleen de huizen en gebouwen die door een gracht, een wal en vestingwerken omsloten zijn, maar ook de menigte van mensen zelf die in een stad bij elkaar wonen.
Welnu, het Latijnse woord politia, burgerlijke overheid, betekent in oorspronkelijke zin de regering en de ordening van een menigte mensen, die in het Latijn republica wordt genoemd en in onze taal het “gemenebest”, de staat of de republiek. Hiervan komt het woord politica, de kennis en wetenschap die leert hoe men een goede staat moet inrichten en in stand houden; en het Griekse woord politeuma, het burgerschap, de burgerlijke regering of het burgerrecht. En degenen die een burgerlijke regering leiden, in het Grieks politeuesthai, zijn zij die in een bepaald openbaar ambt dienen of met dingen bezig zijn die alle mensen gemeenschappelijk aangaan. Daarom noemt BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen. de godsdienst die God en Zijn Evangelie betreft, een kerkelijke “politie”, dat wil zeggen een leitourgie of dienst.
Dat is het geheel van een groot aantal mensen, die bij elkaar wonen in slechts één stad of in vele steden bij elkaar, en die in onderlinge overeenstemming met elkaar afspreken zich aan een wet te houden.
Dat is God Zelf, als de Schepper van het menselijk geslacht. Hij heeft het eerste samenlevingsverband ingesteld, namelijk het huwelijk tussen Adam en Eva. God zegende dit verband en bevestigde metterdaad Zijn uitspraak: "Weest vruchtbaar en wordt talrijk", zodat daaruit een huisgezin of huisvergadering ontstaan is. Daarna kwamen er steeds meer huisgezinnen, die zij uit hun lendenen voortbrachten. De heer of vrouw des huizes werd de vorst of vorstin van de familie genoemd.
Deze huisgezinnen woonden bij elkaar, zowel vanwege de aard van de mens die als zodanig graag gezelschap om zich heen heeft, als om zijn eigen gemak en gerief. Deze huisgezinnen sloten zich aaneen en vormden met elkaar een behoorlijk aantal mensen. Hieruit zijn de dorpen voortgekomen, in het Latijn vici (van via, een weg) genoemd; of pagi, van het Griekse woord pege of naar het Dorische dialect page, een fontein. Daarom worden zij pagani (dorpsmensen) genoemd, die uit een en dezelfde gemeenschappelijke fontein water haalden. Deze dorpen waren op het open veld gebouwd, en hadden geen muren.
Toen het menselijk geslacht zich naderhand vermeerderde, begonnen ze uit vrees voor zowel slechte mensen als wilde beesten de steden te bouwen en met wallen, muren en grachten af te sluiten. In het Latijn worden ze urbes genoemd, omdat naar de bewering van Varro men eertijds gewoonlijk eerst met een ploeg in het rond, in orbem, ging als men de ommuring van de stad eerst afgrensde. Uit een of vele van die steden is dan een volksgemeenschap ontstaan. Als veel steden het erover eens worden op dezelfde manier bestuurd te worden, spreekt men van een natie of volk.
De eerste vorm van alleenheerschappij werd gesticht door Nimrod, de geweldige jager, de neef van Cham en de zoon van Chus. Dat was na de zondvloed en de spraakverwarring in Chaldea, toen Babylonië ontstaan was. Die heerschappij van Nimrod was trouwens meer die van een heerser dan van een koning. Hij misbruikte zijn macht door de mensen als slaven te kwellen, en zijn tirannie in een wijde omgeving te verspreiden. Later werd hij naar men meent Belus genoemd. Zijn rijk [was de basis voor] het koninkrijk van de Chaldeeërs, de Babyloniërs en de Assyriërs. Ninus bracht hen onder de heerschappij van Assyrië. Hij wilde de troon van zijn rijk liever in Nineve hebben, de stad die al gebouwd was door Assur, de zoon van Sem, de zoon van Noach. Op de genoemde rijken volgde [achtereenvolgens] de monarchie van de Perzen, de Grieken en de Romeinen.
Ja, heel zeker! En die zou ook beslist onderscheiden zijn van het beleid zoals dat in een huisgezin toegaat, zodat de vele verschillende huisgezinnen niet zonder een regeringsvorm zouden zijn gebleven. Die regering zou heel ordelijk in redelijkheid, gerechtigheid en goedertierenheid plaatsgevonden hebben, zoals er ook onder de engelen een regeringsvorm en een zekere orde is. Deze regeringsvorm zou wel heel anders geweest zijn dan de koninkrijken en machten die wij nu na de zonde hebben.
Natuurlijk is het zo dat de vorsten en de onderdanen behoren tot de categorie van zaken die in een bepaald verband met elkaar staan, maar wel zijn de onderdanen er oorspronkelijk reeds vóór de vorsten geweest. Met uitzondering van de vorsten die door tirannie en met geweld hebben geheerst, hebben zij hun positie niet van nature zoals vaders. Zij zijn echter met algemene stemmen en door de wil van de onderdanen aangesteld, maar wel op zekere voorwaarden, ten dienste en ten goede van de onderdanen. Daarom zegt de Heere in Daniël 4:3232 men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als aan de runderen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. “dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil.” Daaruit volgt dus logisch dat de onderdanen er niet zijn voor de koningen, maar dat de koningen of vorsten het beste moeten zoeken voor hun onderdanen.
Van tweeërlei aard:
Dat zijn er drie.
Alle drie de vormen kunnen goed zijn. Dat kan men afleiden uit Gods Woord, waarbij we denken aan de burgerlijke regering zoals die onder het volk Israël geweest is. Daar hield de een de ander wat in toom en daardoor hadden ze een zó matigende invloed op elkaar dat die ene vorst of die vele gezagsdragers of het volk zelf hun gezag niet misbruikten om deze in tirannie te laten ontaarden.
Díe regeringsvorm is echter de beste voor elk volk en natie, die met de manieren, de aard en het karakter, het intellectueel vermogen, de geografische situatie, de handel, de gang van zaken en nog andere omstandigheden van dat volk of natie, het beste overeenkomt of daar het dichtste bij komt.
Dat zijn er ook drie.
Er zijn drie factoren:
“Magistraat”, overheid, komt van magistro, meester; en het woord “meester” is, zoals Sextus Pompeius leert, afkomstig van het bijwoord “meest”. Daarom wordt overal dat begrip meesterschap gebruikt als iets boven de andere dingen uitsteekt, zoals ritmeesterschap, schoolmeesterschap, burgemeesterschap, en dergelijke. En het woord magisterare, de meester zijn, wordt door Festus gebruikt voor regeren, leiden, heersen. Zo noemt Suetonius in zijn boek over het leven van de keizer Augustus degenen die een overheidsambt bekleden ook wel ambtsmeesters.
Het is ook mogelijk dat “magistraat” afstamt van het Griekse woord megistos, de grootste, machtigste en geweldigste. Daarom worden ze in het Grieks megistanes, oversten genoemd, die bij de Romeinen de magistraten zijn. In zijn levensbeschrijving van Calligula – als hij zegt dat Germanicus niet wilde plaatsnemen aan de tafel bij de magistraten, dat is: de oversten – gebruikt dezelfde Suetonius ook het woord magistanes in het Latijn. Dat zijn dan de oversten, en dan zo dat men daarmee de mannen bedoelt die het grootst, het meest geweldig en het machtigst zijn.
Hoewel er vele soorten meesters zijn, wordt het woord “magistraat” of overheid toch vooral gebruikt voor hen die de macht van het zwaard dragen. Het woord “magistraat” wordt gebruikt voor hen die dat ambt bedienen en soms ook voor het ambt en de waardigheid zelf.
De overheid is een burgerlijke dienst die door God is ingesteld. Daardoor ligt de macht bij een zeker persoon of bij vele personen die de waardigheid en macht op een wettige manier verkregen hebben. Daardoor ook regeert, bestuurt en leidt men door rechtvaardige wetten de hele staat of een deel daarvan, voor zover het de zaken van dit leven betreft. Het doel ervan is dat er vrede en rust onder de mensen wordt onderhouden en dat de eer van God wordt hooggehouden. AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. brengt het voor ons voortreffelijk onder woorden: “De magistraat, overheid of vorst is een bewaarder van dat wat recht en billijk is.” Maar Paulus omschrijft het voor ons nog het best, als hij de werkende Oorzaak aanwijst en tegelijk ook het doel noemt waartoe de overheid dient. Hij zegt namelijk in Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.: "Zij staat immers in dienst van God, u ten goede”; en zij is een “toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft”, namelijk door lichamelijke straffen.
Aan de overheden komt de jurisdictie, de rechtspleging of het onderzoek van de zaak toe, maar ook de bevoegdheid om die uit te voeren. De gerechtelijke ambtenaren zijn dienaren van de overheid, die alleen belast zijn met de taak de gevelde oordelen uit te voeren.
Vroeger waren er bij de Romeinen viatores, die bij ons stadsboden heten en die de Fransen sergens, dienaren, noemen; dat woord stamt af van het Latijnse woord servire, dienen. De dienaren van de staat zijn zij die toezicht moeten houden op slechts één zaak en verantwoordelijk zijn over een bepaald wek dat gedaan moet worden. Te denken valt aan de zogenaamde rooimeesters, keurmeesters, meesters over de steenhouwers, kerkmeesters, brandmeesters, of aan mensen die een bepaald openbaar ambt in de staat bedienen zoals rentmeesters en thesauriërs of schatmeesters. Zo zouden er meer te noemen zijn.
Er zijn veel aspecten.
God Zelf.
Ja, om de volgende redenen.
Jazeker, om de volgende redenen.
Nee, heel beslist niet! Hij wordt wel een vorst [van deze wereld] genoemd, maar dat is niet omdat hij daar recht op heeft en het geldt ook niet in absolute en eenduidige zin. Maar hij wordt zo genoemd vanwege zijn trouweloosheid, zijn slechtheid, zijn onrechtvaardigheid en zijn veroverzucht. Hij maakt daar dus misbruik van en het geldt ook alleen maar voor hen die aan hem onderworpen zijn. Wat hij in Matteüs 41 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. 3 En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. 4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. 5 Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, 6 en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 7 Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. 8 Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, 9 en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem. 12 Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. 13 En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, 14 opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: 15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: 16 het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan. 17 Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 18 Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers. 19 En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. 20 Zij nu lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem. 21 En vandaar verder gegaan zijnde, zag Hij nog twee broeders, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten in orde te brengen, en Hij riep hen. 22 Zij lieten dan terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem. 23 En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. 24 En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen. 25 En Hem volgden vele scharen uit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en het Overjordaanse. zegt, liegt hij echter op een gemene manier, want hij is nu eenmaal een leugenachtige geest!
Nee, maar het behaagde Hem niet:
Jawel, omdat het ambt op zichzelf een goede instelling van God is.9)
Nee, op geen enkele manier! Er zijn namelijk twee vormen van vergelding.
Ja, zeer zeker!
Het wegvluchten voor deze oefeningen getuigt veel meer van zwakte dan van kracht. In een bekend spreekwoord zegt men wel: Magistratus ostendit virum – door de overheid leert men de mens kennen. En ook Christus geeft alle mensen een bevel (dus geen advies), een algemeen gebod om de keizer te geven wat van de keizer is, en aan God wat van God is.11)
Nee, helemaal niet; en dat heeft Hij ook niet gedaan bij de vraag over het delen van een erfenis, toen Hij geen uitspraak wilde doen tussen de beide broers. Hij zei namelijk in Lucas 12:1414 Hij echter zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?: “Wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over u aangesteld?” Daarmee heeft Hij duidelijk willen maken dat Hij niet in de wereld gekomen was om een overheidsfunctie te krijgen of een leidsman te zijn, maar om zondaren tot bekering te roepen en degenen die zich met heel hun hart bekeren, zalig te maken.
Hij spreekt de betreffende vrouw ook niet zomaar vrij voor wat het burgerlijk recht betreft, maar alleen voor zover het een gewetenszaak is. Met dit voorbeeld geeft Hij een bijzonder getuigenis van Zijn barmhartigheid en genadige vergeving. De overheid heeft Hij echter haar wettige plaats laten houden; en daarvan wordt gezegd: “Zij draagt het zwaard niet tevergeefs” (Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.).
Samenvattend: Christus heeft de dienst van het Evangelie van het burgerlijk ambt willen onderscheiden!
Ook de herders en leraars in de gemeenten zijn verplicht om deze volksraadpleging zoveel als hun mogelijk is te helpen bevorderen. Door de hulp van Jozeba, de dochter van koning Joram, en de priester Jojada, haar man, werd Joas in zijn vroege jeugd bewaard voor moord en doodslag, zodat hij tot koning gekroond werd.18)
Dat leert Mozes ons in Deuteronomium 1:1313 Wijst uit uw stammen wijze, verstandige en ervaren mannen aan, dat ik hen als uw hoofden aanstelle.: “Wijst uit uw stammen wijze, verstandige en ervaren mannen aan, dat ik hen als uw hoofden aanstelle.” En in Exodus 18:2121 Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. geeft Jetro kort aan waaraan men dan moet voldoen.
Zij worden als volgt aangeduid:
Andere auteurs gebruiken weer andere namen:
Vervolgens behoort de overheid in menselijke aangelegenheden recht en gerechtigheid te beoefenen. Dat betekent dat ze de doodstraf moet hanteren, de goeden moet beschermen en belonen, de verdrukten moet verlossen uit de hand van de goddelozen, en de wezen te hulp moet komen. Ze moet ook op een rechtvaardige manier omgaan met de armen, de mensen uit de onderste lagen van de maatschappij, de weduwen en de wezen, die zich [geen van allen] op iemand of iets kunnen beroepen.28) De overheid dient de vrede te bewaren, en ook – als de nood dat vereist – haar onderdanen met wapens te beschermen. Ze moet ook haar autoriteit door wapens beschermen, de oproerkraaiers beteugelen, het land vrijwaren van straatschenders, moordenaars en ander gespuis. En als het nodig is, moet ze het eigen land proberen terug te veroveren wanneer het van haar door onrechtvaardig geweld afgenomen is. Alfonsus, de koning van Napels, had als veld- of herkenningsteken een pelikaan die met haar bek het bloed uit haar borst haalde om daarmee haar jongen te voeden. Het droeg als opschrift: “Voor de wet en voor de kudde”. De overheid behoort ook als een vader haar onderdanen te voorzien van goed voedsel, zoals Jozef deed.29)
Ten slotte behoort de overheid in de natie de rechtspraak te beoefenen door middel van eerlijke en goede wetten.
Alleen de ware godsdienst moet worden toegestaan, want zij is de fontein van alle deugden en de oorzaak van de openbare en private gerechtigheid en voorspoed. Daarom zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: “Hierdoor dienen de koningen God, zoals hun door Hem bevolen wordt. Zij behoren in hun koninkrijk goede dingen te gebieden en kwade te verbieden. En dat betreft dan niet alleen de dingen in het maatschappelijke leven, maar ook die met de ware godsdienst te maken hebben.” Het is een uitdrukkelijk gebod van God om geen andere goden te dienen.
De tijdsomstandigheden kunnen er echter aan bijdragen dat godzalige koningen en overheden genoodzaakt zijn bijgelovige en dwalende mensen te dulden om de openbare vrede te handhaven en binnenlandse twisten te vermijden. Ze doen dan net als ervaren stuurlui op zee die het slechte weer proberen te ontwijken. Men kan namelijk beter een natie gecombineerd met godsdienst hebben dan helemaal geen.
Nee, de overheid kan niemand het geloof geven of het verstand onder druk zetten, maar ze kan en mag wel iemand ertoe brengen dat hij de ware leer hoort. Ze is ook verplicht om de middelen waardoor het geloof tot stand komt, te bevorderen. Daarbij moet ze de omstandigheden weren die de geloofspraktijk negatief beïnvloeden en eveneens de openbare ketterijen en dwalingen die het geloof doen wankelen. Ze moet van die ketterijen dan wel eerst kennisnemen en ze goed onderzocht hebben om ze daarna af te schaffen en uit te bannen.
Zo heeft Josia volgens 2 Kronieken 34:3333 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de Here, hun God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de Here, de God hunner vaderen. al de afgodische gruwelen weggenomen uit heel het land van de Israëlieten, en hij zorgde er ook voor dat allen die in Israël gevonden werden, de Here, hun God, dienden.
Ja, en dan geldt dat voornamelijk de hardnekkige verleiders en goddeloze onruststokers in de kerkelijke gemeenschap en in het vaderland. Ze moeten dan wel in een onbekeerde en verharde toestand dóórleven hoewel ze door de Schrift overtuigd zijn van hun ongelijk. De oorzaak van hun straf ligt in de Wet van God die dit beveelt te doen om de lasteraars en valse profeten tegen te gaan.35) Koning Josia heeft die taak inderdaad als een vroom man op zich genomen.36)
Degenen die tot ketterij verleid werden en zich niet willen laten onderwijzen in de goede leer, moet de overheid in toom houden. Dat kan door hen te verbannen of in gevangenschap te zetten, tot ze zich bekeren, betere dingen bedenken en hun ketterij verlaten. De overheid moet dit doen, opdat deze schurft niet alle schapen van de kudde zal besmetten en een beetje zuurdeeg niet het hele deeg zuur maakt.37)
Men moet ook niet denken dat het Evangelie de burgerlijke regering ten aanzien van de bescherming van de godsdienst in de weg staat. Petrus sprak immers een heel bijzonder machtswoord toen Ananias alleen vanwege zijn huichelarij en onbeschaamde leugens de dood vond.38) En Paulus heeft Elymas, de tovenaar en dwaalgeest, met blindheid geslagen omdat hij de weg van de Here dwarsboomde.39) De raad die Gamaliël in Handelingen 5:3838 En nu zeg ik u: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden. gaf om de apostelen te dulden, betekent niet dat de overheid geen gezag heeft over de ketters en onruststokers van de gemeente. Nee, hij probeert hier de rechters van hun slechte voornemen af te brengen, omdat hij merkte dat ze bereid waren om de apostelen tot de doodstraf te verwijzen. In 2 Korintiërs 10:44 want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken. lezen we: ‘De wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk’, maar dat betekent niet dat aan de overheid het zwaard ontnomen wordt. In Titus 3:1010 Een mens, die scheuring maakt, moet gij, na hem een en andermaal terechtgewezen te hebben, afwijzen. vermaant Paulus dat men een ketters mens uit de weg moet gaan na een eerste en tweede vermaning. Daarmee schrijft hij echter niet de overheid haar plicht voor, maar dit advies moet opgevat worden als een bijzondere vermaning of als een woord dat in de kerkenraad gesproken wordt.
Jazeker! Dat is net zoals het de vader van het gezin toegestaan is in zijn eigen huis zijn kinderen straf te geven, hen te regeren, lichamelijke straf toe te dienen (vooral aan hen die dwarsliggen) en de goeden te belonen. Datzelfde mag de overheid in de gemeenschap doen; ja, dat is zelfs haar plicht! De apostel leert het ook als hij zegt dat de overheid de goeden hoort te belonen en de kwaden te straffen.40)
De tekst uit Matteüs 7:11 Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt” betekent geen verbod op openbare burgerlijke of kerkelijke veroordelingen. Dit woord verbiedt alleen het onbesuisde en ondoordachte oordeel over dingen die voor ons onbekend zijn – zoals AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt – of over goddelijke zaken die ons verstand te boven gaan – zoals Hilarius zegt. En dat oordeel mag helemaal niet voortkomen uit een verbitterd hart, zoals Chrysostomus dat uitlegt wanneer hij spreekt over mensen die vreemde dingen of personen op een verkeerde manier beoordelen.
De tekst “Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt?” uit Romeinen 14:44 Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Here is bij machte hem vast te doen staan. is [alleen maar] een weerspreking van de al te grote opgeblazenheid van mensen die zich beroepen op de kennis van de christelijke vrijheid en dan de zwakken niets waard achten.
En de tekst “Velt geen oordeel vóór de tijd dat de Here komt” uit 1 Korintiërs 4:55 Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God. heeft als doel de veroordeling te verwerpen die voortkomt uit een lichtvaardig vermoeden en niet berust op het oordeel van de liefde en nog veel minder op uitspraken van de burgerlijke of kerkelijke overheid.
Ten slotte is er de tekst uit Hebreeën 13:44 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen.: “Hoereerders en echtbrekers zal God oordelen”. Deze tekst veronderstelt het ambt van de overheid. God zal deze mensen straffen óf zonder menselijke middelen óf door middel van de overheid.
Nee, want hij zegt niet simpelweg dat het niet toegestaan is om zijn recht bij de overheid te zoeken, maar wel bestraft hij de christenen die in de rechtbank tegenover elkaar staan, voor wat hij een “gebrek” noemt. Dat woord is minder sterk en klinkt ook wat zachter dan het woord “zonde”; het wijst op een bepaalde zwakte en een zekere drift in het hart.
Het is een christen wel toegestaan om zijn onschuld voor ongelovige rechters te verdedigen tegenover het geweld dat goddeloze mensen gebruiken. Dat getuigde Paulus niet alleen met woorden maar ook metterdaad, toen hij zich bij zijn geseling beriep op de Romeinse wetten. Hij nam zijn toevlucht tot de Romeinse overste, toen de Joden hem wilden vermoorden. Via de onrechtvaardige rechter [Festus] beriep hij zich op de rechterlijke uitspraak van de keizer.41)
Hieruit volgt dus dat het zoeken van recht op zichzelf niet verkeerd is, maar door het misbruik ervan wordt het wel een gebrekkig instrument.
Dit is geen raad die Christus aan de volmaakten geeft, zoals sommigen beweren, maar een helder en duidelijk gebod waarin Hij niet simpelweg beveelt dat men degene die ons slaat de andere wang moet toekeren. Dat heeft Hij Zelf namelijk ook niet gedaan bij degene die Hem sloeg, maar Hij bestrafte veel meer zijn brutale grofheid.42) Ook Paulus zei toen hij geslagen werd: “God moge u slaan, gij gewitte wand”.43) Christus wil wel dat Zijn discipelen zó ver weg zullen blijven van de wens het kwaad betaald te zetten, dat ze zich veel meer twee keer onrechtvaardig laten behandelen dan zich één keer te wreken. Ze kunnen beter onrecht lijden dan onrecht doen!
Het is echter wat anders om zichzelf en het zijne wettig te beschermen – dat staat de godzalige gelovigen vrij om te doen – dan een ander [bewust] schade te berokkenen; dat laatste mogen ze namelijk beslist niet!
Deze lijdzaamheid die Christus ons beveelt (Lucas 21:1919 door uw volharding zult gij uw leven verkrijgen.), deze gematigdheid van het gemoed belet de christenen echter niet om het middel te gebruiken dat God hun toegestaan heeft. Dat is namelijk de hulp van de overheid in te roepen om hun bezittingen te blijven behouden. Ze moeten dat echter doen zonder bitterheid, haat of nijd en zonder de wens iemand schade aan te brengen. Ze moeten juist vriendelijk blijven tegenover de tegenpartij. De zaken kunnen betwist worden, terwijl men in het hart overeenstemming kent. Een bekend Latijns gedichtje luidt:
De vromen mogen soms wel zijn in verschil,
Maar blijven in de liefde eens, en eens in wil.
Het is ook toegestaan om – gedreven door zuivere en oprechte motieven – ter wille van de gemeenschap een misdadig mens die hardnekkig blijft in het kwaad en alleen maar schade aanbrengt, bij de overheid aan te brengen zodat hij gestraft kan worden. Hij moet dat wel doen met een eerlijk geweten en een oprecht hart, dat vrij is van bedrog en een verkeerde gezindheid. Hij moet erop gericht zijn dat de zondaar tot omkeer of in ieder geval tot staan wordt gebracht, dat andere mensen in gerustheid kunnen leven, de gerechtigheid wordt gehandhaafd en Gods eer wordt bedoeld.
Nee, maar de tekst leert ons wel dat waar we schade lijden – en dat komt onder de mensen maar al te vaak voor – we dit niet al te zwaar moeten opnemen, maar het zullen vergeven en vergeten. We moeten doen wat de spreuk ons leert: “Vergeef, en u zal vergeven worden.” Paulus zegt dat de liefde alle dingen verdraagt,44) namelijk de dingen die niet al te lomp en schandalig zijn en die men dulden en enigszins goedpraten kan. Dat mag echter niet ten koste gaan van de orde en tucht en van de godzaligheid.
Dat leert de Schrift ons ook in Deuteronomium 1:16,1716 En ik gebood toentertijd aan uw rechters: hoort (de geschillen) tussen uw broeders en oordeelt rechtvaardig tussen de een en de ander, of dit diens broeder is dan wel de vreemdeling die bij hem woont. 17 Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes. De zaak echter, die voor u te zwaar is, zult gij tot mij brengen, opdat ik die hore.: (1) “Hoort de geschillen tussen uw broeders en (2) oordeelt rechtvaardig tussen de een en de ander, of dit diens broeder is dan wel de vreemdeling die bij hem woont. (3) Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien – dat wil zeggen: geen onderscheid maken; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes”. En in Deuteronomium 17:4,54 en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken. Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is, 5 dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven. wordt daaraan toegevoegd: “Het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, (4) dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen.” Daar moet men het goed onderzoeken en zo handelen als de waarheid vast staat en de zaak zeker is.
Zie ook Leviticus 19:1515 Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten.: “Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voorttrekken; op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten.” In Spreuken 17:1515 Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de Here een gruwel. lezen we: “Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de Here een gruwel.” In Spreuken 24:2424 Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig - hem zullen volken vloeken, natiën zullen hem verwensen. staat: “Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig – hen zullen volken vloeken, natiën zullen hem verwensen.” In Johannes 7:2424 Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel. houdt Christus ons voor: “Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.” Het is alsof Hij zegt: Onderzoek de zaak eerst goed, en geef daarna uw oordeel zonder aanzien des persoons. In 2 Kronieken 19:6,76 Tot de rechters zeide hij: Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. 7 Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here, onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken. zegt Josafat tegen de rechters: “Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here” – dat wil zeggen: als u rechtspreekt, vertegenwoordigt u geen andere mensen maar alleen God. De Here is bij u “als gij rechtspreekt. Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here, onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken.”
De wet in Athene stelde als eis dat men beide partijen moest horen; en men zei ook: Oordeel niet vóór u beide partijen gehoord hebt. Dat drukt men gewoonlijk uit met de woorden audi et alteram partem – hoor ook de andere partij.
Nee, want ze voert Gods oordelen uit; en het is zelfs een van de belangrijkste kwaliteiten van de overheid om de verdrukking van de godzalige vromen op bevel van de Here te wreken, de goddelozen ten onder te brengen en zó te handelen dat al de werkers van ongerechtigheid uit “de stad des Heren” worden uitgeroeid.45) De overheid “draagt het zwaard niet tevergeefs”, zegt Paulus in Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.; “zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.”
Men moet zich echter wel hoeden voor een al te grote en wrede gestrengheid en voor een rechtbank zoals Cassius had. Die rechtbank werd een val voor misdadigers en beschuldigden genoemd, waar men altijd wel bleef hangen. Een vorst of de overheid behoort het bloed van zijn onderdanen als iets kostbaars te zien!46)
Maar Gods Woord geeft te kennen dat geen ding in de gemeente schadelijk kan zijn voor hen die God liefhebben.47)
Nee, zeker niet! Men moet namelijk niet zien op de gebreken van de persoon die straft, maar op zijn ambt en op de gevolgen die de wet met zich meebrengt. Hoewel ook de rechter door de zonde is besmet, moet hij toch de wet volgen in de uitspraak of in het vonnis dat hij over anderen moet uitspreken. Het is overigens wel waar dat men grote ergernis veroorzaakt als de rechter aan dezelfde zonde schuldig is die hij een ander verwijt en daarom veroordeelt.
Het antwoord van Christus ziet in het bijzonder op de farizeeën die Hem op Zijn woorden probeerden te vangen. Daarom legt Hij hun huichelarij bloot; ze letten immers heel nauwgezet op de gebreken van andere mensen, waren blind voor die van henzelf en liefkoosden zichzelf op een schandelijke manier in hun eigen zonden.
Voor zover de zonden regelrecht met God hebben te maken en tegen Hem begaan zijn, mag de overheid dat niet doen. We denken dan aan godslastering, afgoderij, schending van Gods gemeente en occulte praktijken. Door deze zonden laat men zijn verachting voor en miskenning van God blijken. Ook zonden tegen de menselijke natuur vallen hieronder, zoals homofiele praktijken, seksuele omgang tussen mens en dier of ook straatroof. Deze zonden stoppen de fontein dicht waaruit het menselijke geslacht voortkomt. Ten aanzien van deze zonden moet men erop toezien dat men de misdaden niet goedpraat, want dat is tot schade en nadeel van Gods eer en van de menselijke gemeenschap.48) Bernardus zegt dat het dan beter is dat er één vergaat en niet de hele gemeenschap.
Als de misdaden echter enkel en alleen tegen mensen zijn begaan, mogen ze vergeven worden als dat de gemeenschap ten goede komt, die met redelijkheid en zachtmoedigheid het best gediend lijkt te zijn. Er moeten dan wel belangrijke redenen voor zijn en men moet ook eerst zorgvuldig kennis van de zaak genomen hebben. Een vorst of de overheid mag namelijk de straffen die door de wet geëist worden omwille van de rechtvaardigheid verzwaren, zoals David deed in 2 Samuël 12:55 Toen ontbrandde de toorn van David zeer tegen die man en hij zeide tot Natan: Zo waar de Here leeft: de man die dit gedaan heeft, is een kind des doods.. Hij zei namelijk van de rijke man die het enige schaap van de arme man gestolen had, dat hij des doods schuldig was. Maar de vorst of de overheid mag de straffen die door de wet zijn vastgesteld, omwille van een rechtvaardige reden ook verzachten.
Bovendien maken de wil en het voornemen [van de beschuldigde] de begane misdaden ook verschillend van aard. Er zijn verschillende omstandigheden waarin personen verkeren, zoals het man of vrouw zijn, de leeftijd of het vroegere leven. Deze factoren maken dat de schuld ten aanzien van een misdaad waarvoor iemand wordt aangeklaagd, niet steeds dezelfde is en dat er daarom ook niet steeds dezelfde straf moet worden opgelegd.
Genade en kwijtschelding van de straf kan echter alleen plaatsvinden als het volgende in acht wordt genomen:
De overheid moet wel medelijden hebben met de boosdoeners en barmhartigheid betrachten. Ze moet zo veel mogelijk oppassen om geen al te wrede manieren van straf toe te passen. Maar ze mag degenen die de dood verdiend hebben, niet onttrekken aan een gerechtelijke uitspraak. Op haar is namelijk inzonderheid van toepassing wat in de wet van God zo scherp geboden wordt: “Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen” (Deuteronomium 19:1919 dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.). En ook: “Omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen” (1 Koningen 20:4242 En hij zeide tot hem: Zo zegt de Here: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats van zijn volk.).
Nee, en daarvoor zijn enkele redenen.
Dat zijn er twee, geestelijke en natuurlijke oorlogen.
De strijd zelf is in eigenlijke zin de veldslag die tussen twee legers wordt gevoerd. In het Grieks wordt deze mache genoemd, de veldslag, de strijd; en de oorlog polemos.
Het is een wettige bescherming van ons bezit of een wettig terugnemen van wat op een onrechtvaardige manier is afgenomen. Of het is een rechtvaardige straf die met gebruikmaking van geweld en wapenen door de hoge overheid plaatsvindt.
De laatste reden is om daarna vrede te hebben en de vijanden tegen wie we strijden en die ons ten onrechte gekweld en kwaad gedaan hebben, tot een betere houding te brengen.53)
De eerste reden is om het bezit dat onrechtvaardig van ons afgenomen en niet teruggegeven is, opnieuw te krijgen of het onrecht, de smaad en vooral het kwaad dat ons is aangedaan, van ons te weren en af te keuren.
Ten slotte is het nodig om onze bondgenoten of zij die garnizoen houden en in bijzonder groot gevaar zijn, te beschermen.
Ja, dat is geoorloofd tegenover buitenlandse vijanden die geen recht op en evenmin macht over ons hebben. Het is ook toegestaan als de strijd – met openbare toestemming van de raden en staten in het land – wordt begonnen tegen dat deel van het rijk dat de ware godsdienst wil uitroeien. Zo stond het Constantijn vrij om de christenen tegen Licinus, zijn metgezel, te beschermen. God gebiedt immers in de wet, in Deuteronomium 13:13-1513 Er zijn snode mannen uit uw midden voortgekomen, die de inwoners van hun stad tot afval gebracht hebben door te zeggen: laten wij andere goden gaan dienen, die gij niet gekend hebt - 14 dan zult gij terdege onderzoek doen en grondig navragen; en als het waar blijkt, als het vast staat, als deze gruwel in uw midden bedreven is, 15 dan zult gij de inwoners van die stad zeker slaan met de scherpte des zwaards, door haar zelf met al wat daarin is en met haar vee door de scherpte des zwaards met de ban te treffen., om de stad die onder onze heerschappij is uit te roeien als ze vreemde goden dient en in die goddeloosheid moedwillig volhardt. Met nog veel meer recht en noodzaak mogen we tegen hen strijden die ons vreemde goden en schandalige afgoderij proberen op te dringen, de heilzame leer van Gods Woord van ons willen wegnemen of ons met het vergif van menselijke inzettingen willen besmetten. Dat leert de wet van de natuur ons al, want daarin leren we dat alles wat wij hebben aan de godheid verschuldigd zijn. De inwoners van Athene hebben vanwege dit goede inzicht zichzelf verplicht om voor hun goden en godsdienst alleen of samen met anderen te vechten. De Here heeft Zijn volk Israël echter niet bevolen om andere landen in te nemen en blijvend te bezitten vanwege hun afgoderij, maar wel om de altaren van de afgoden in hun eigen land af te breken.54) Christus heeft ook niet bevolen om oorlog te voeren met andere landen waarover wij geen zeggenschap hebben, om daar de ware godsdienst in te stellen. Hij gaf wel de opdracht om daar het Evangelie te prediken en daaruit onderwijs te geven. Als men de goede boodschap echter niet aanneemt, moet men daar weggaan.55)
Ja, dat zijn ze als de reden waarom men de oorlog begon ook rechtvaardig is. Maar als die reden onrechtvaardig is, zijn al de gevolgen van de oorlog ook onrechtvaardig. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. houdt ons echter voor dat het niet voldoende is als de oorlog op rechtmatige gronden berust, maar ze dient ook op een rechtvaardige manier gevoerd te worden. Om dit te realiseren moet men de volgende punten goed in acht nemen:
Zij moeten in hun hart ervan overtuigd zijn dat de oorlog om rechtvaardige redenen gevoerd wordt en ook niet ingaat tegen het Woord van God. Daarom wordt wel gezegd dat de onderdanen zich er niet toe moeten laten brengen om te vechten tegen datgene wat wáár en rechtvaardig is. De onderdanen kunnen echter niet altijd weten of begrijpen of de vorsten een rechtvaardige oorzaak hebben, en ze weten evenmin wat de bedoelingen van die vorsten zijn. In deze situatie van twijfel moeten de onderdanen de volgende regel hanteren: Behoud het zekere, en laat het onzekere voor wat het is. Nu is het zeker dat men de overheid moet gehoorzamen als ze geen dingen gebiedt die openlijk onrechtvaardig zijn. Zie wat dit betreft ook de wet van Mozes, waarin wordt gezegd dat er een vrijplaats wordt aangewezen voor hen die een ander onverhoeds of ongewild had doodgeslagen.67) Zo worden ook de onderdanen terecht verontschuldigd die hun overheid in dubieuze aangelegenheden gehoorzamen.
Nee, beslist niet, vanwege de volgende redenen:
Wat de zaken betreft die met God en Zijn dienst te maken hebben, geldt zonder voorwaarden alles wat in Gods Woord is besloten. “Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken”, lezen we in Deuteronomium 12:88 Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.. Zie ook Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.: “Tevergeefs eren zij mij”. Wat de regering van de kerk betreft, behoort de overheid de besluiten van de kerkelijke vergaderingen die door haar zijn vastgelegd, ook te handhaven.69) In alle overige menselijke aangelegenheden strekt de bevoegdheid van de overheid zich nog veel verder uit. Het recht van de overheid komt hierop neer:
Nee, en dat om der volgende redenen.
Samuël bedreigt zijn volksgenoten in de genoemde tekst echter met het feit dat de vrijheid die de kinderen van Israël tevoren in de tijd van de richters zich toegeëigend hadden, verminderd zou worden. En tegelijk waarschuwt hij hen dat hun positie onder het gebod van een koning of van iemand die de alleenheerschappij voert, heel wat moeilijker en zwaarder zal zijn dan wanneer ze vallen onder de heerschappij van een van de voornaamste mensen uit het volk. En dat juk zullen ze niet zomaar van hun hals kunnen schudden. Dat zal zelden gebeuren, want de koningen zullen snel over de schreef gaan en dan hun macht misbruiken! Samuël noemt het recht, de misphat, de manier van heersen die de onderdanen zeer beslist behoren te gehoorzamen. Het is hun echt niet toegestaan zich tegen die macht te verzetten.
Ja, als de kwestie dat van rechtswege vereist. Ze moet er dan wel nauwkeurig kennis van hebben genomen. De overheid belichaamt namelijk het levende recht en is als het ware de bezielde wet zelf, die de vastgestelde wetten op een rechtvaardige wijze moet interpreteren en zo nodig moet matigen, als het “geweten” van de overheid en de omstandigheden rond de daad dit vereisen. Daarom moet men in veel kwesties de gematigdheid en redelijkheid een plek geven en de geschreven wetten in overeenstemming met de situatie een beetje verzachten.
Die gematigdheid houdt in dat de strikt juridische gerechtigheid vanwege de omstandigheden van een bepaalde kwestie wat gematigd en verzacht wordt. Dat geldt in tweeërlei opzicht.
Die wetten die overeenkomen met de wet van de natuur (en daarvan zijn de Tien Geboden weer de kern en een korte samenvatting) en die het volk ten goede komen. Dat zijn de door de door de wettige overheid ingestelde wetten die niet afwijken van het altijd geldende richtsnoer, namelijk om God te eren en onze naasten lief te hebben. Alle wetten die een andere aard en strekking hebben, zijn tirannieke wetten.78)
Nee, niet in strikte zin zoals deze wet aan het volk Israël gegeven was en zo lang de burgerlijke regering van Mozes duurde. De wet bindt immers naar de algemeen geldende regel alleen degenen aan wie ze gegeven is. De wet die slechts voor een bepaalde tijd geldend is, behoudt haar autoriteit en gezag niet op basis van de tijdsduur. Ze geldt echter wel in zover ze opdraagt met gematigdheid en gerechtigheid te werk te gaan en richting geeft aan de straffen voor boosdoeners. Maar ze geldt niet voor de specifieke straffen die men moet afstemmen naar de gelegenheid van de tijd, de plaats en de desbetreffende natie. Het is christenen dus toegestaan om de eigen wetten van de natie te gebruiken, wetten die met de aard van de bevolking overeenkomen.
Nee, want de wet van de tienden is niet strikt vanuit de ceremoniën ingesteld, maar voor een deel komt ze ook voort vanuit de zedelijke wet, die gebaseerd is op de redelijkheid van het natuurlijke leven. Die redelijkheid leert ons dat men degenen die voor de staat en de natie werken en over haar waken, schuldig is hun daarvoor loon uit te betalen. Dat toont ook Paulus aan in 1 Korintiërs 9:77 Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten? Of wie weidt een kudde en geniet niet van de melk der kudde? als hij zegt: “Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten?” Daar baseert hij zich op de wet van de natuur en op het algemeen gebruik onder de mensen. Christus bevestigt dit ook in Matteüs 10:1010 van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.: “De arbeider is zijn voedsel waard.” De bepaling dat een zeker gedeelte opgeëist mag worden – een tiende, of een zevende, een negende, een elfde of twaalfde deel – is een burgerlijk recht en gebod geweest dat men zonder daarmee te zondigen mag en moet onderhouden, als het op gezag van de overheid wordt opgelegd en ingesteld.
Onderdanen zijn alle mensen over wie geregeerd wordt. De naam “onderdanen” is veel algemener dan die van “burger”, want alle burgers zijn wel onderdanen van de hoge overheid, maar niet alle onderdanen zijn een burger. Zij die alleen de lasten en niet ook tegelijk de eer dragen in de vorm van een openbaar ambt en waardigheden, zijn in de natie waar ze thuishoren, geen burger maar een onderdaan. Maar zij die in de natie waarin ze thuishoren, ook delen in de ambten en waardigheden én in de lasten (in sommige of alle) en met elkaar verbonden zijn door dezelfde banden van het recht – die zijn burgers. Iemand wordt een burger genoemd in relatie tot het vaderland of natie waarin hij geboren of aanvaard is; en iemand wordt een onderdaan genoemd in relatie tot de overheid.
Allen die in een situatie zijn waar de overheid zeggenschap over heeft, welke positie ze ook innemen. Het is niet van belang of ze leidinggevende personen zijn, edelen, niet-edelen, of gewone mensen in burgerlijke of kerkelijke zin. Aäron heeft als priester aan Mozes als burgerlijke overheid moeten gehoorzamen.79) Ook de profeten, die gedreven door de Geest van God het hun door God opgelegde ambt dapper en standvastig bedienden in het straffen en vermanen, hebben de koningen en vorsten die ze bekritiseerden, toch geëerd zoals ze dat behoorden te doen. Christus, onze Hogepriester en Leermeester, heeft de overheid erkend en heeft Zich in burgerlijke zaken gehoorzaam opgesteld.80) Daarom zegt Chrysostomos dat dit aan alle mensen wordt bevolen, dus ook de priesters en de monniken, en niet alleen aan hen die zich bezighouden met hun dagelijks levensonderhoud. Dat geeft ook de apostel in het begin van het hoofdstuk direct al duidelijk aan als hij zegt: “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan” (Romeinen 13:11 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.). Dat geldt ook voor een apostel, een evangelist of een profeet, of wie dan ook. Zo’n onderwerping staat namelijk de godzaligheid niet in de weg. In 2 Petrus 2:1010 vooral hen, die, begerig naar onreinheid, het vlees volgen en (hemelse) heerschappij verachten. Zulke vermetelen, vol van zelfbehagen, schromen niet de heerlijkheden te lasteren. spreekt de apostel zijn oordeel uit over hen die de heerschappij verachten en de heerlijkheden te lasteren.81) Het is kennelijk duidelijk genoeg tegen wie hij dat zegt. Het is de vorsten en overheden dan ook niet toegestaan om afstand te nemen van hun rechten en de geestelijken – zoals men die noemt – van het gezag der overheid te ontslaan. Men moet namelijk niet kijken naar wat ze ten aanzien van deze zaak gedaan hebben, maar wat ze schuldig geweest zijn om te doen. Het staat hun namelijk niet vrij om Gods geboden te verbreken.
Samengevat: voor christenen valt het ambt of de taak een goed mens en een goed burger te zijn helemaal samen!
Ze zijn gehoorzaamheid schuldig. Als de overheid wettig is, moeten de onderdanen haar gehoorzamen; of die overheid nu gelovig of neutraal is, rechtvaardig of inhalig of op een uiterst strenge manier haar macht uitoefent.85) De vorsten die onrechtvaardig en met geweld heersen, worden immers niet buiten Gods bijzondere voorzienigheid om verwekt, zodat de zonden van het volk door hen gestraft worden.86) Romeinen 13:11 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. zegt: “Er is geen overheid dan door God.” Het is dus nodig dat wij ons aan hen onderwerpen. Dit is geen middelmatige zaak, maar iets waar het geweten van de mens aan gebonden is.87) Geen enkel mens mag zich verzetten tegen de macht van hem onder wie God hem gesteld heeft. De onderdanen behoren dus gehoorzaam te zijn, maar niet verder dan tot het godsdienstige leven, én voor zover de overheid niet gebiedt wat niet uit te voeren is, boven ons vermogen uitgaat en met de wet van de natuur in strijd is. Dit naar de regel die Christus geeft in Matteüs 22:2121 Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.: “Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.” In Handelingen 5:2929 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. staat: “Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen.” Op gezag hiervan hebben Sadrak, Mezak, Abednego en Daniël terecht niet gehoorzaamd aan het goddeloze gebod om het beeld te aanbidden en koning Nebukadnessar aan te roepen. Ze hebben zich juist, zonder daar lang over na te denken, heel dapper en standvastig en met een oprecht hart daartegen teweergesteld.88) Daartegenover is het zeer te bestraffen dat de Israëlieten de goddeloze koning Jerobeam gehoorzaam geweest zijn door het eren, dienen en aanbidden van het gouden kalf.89)
Niet zonder meer wat beide begrenzingen van de wet betreft; elke wetgeving verbindt immers óf tot gehoorzaamheid (de eerste begrenzing) óf tot straf (de tweede begrenzing). De burgers zijn schuldig de gegeven wetten als wettig te erkennen, en ze zijn daar ook aan gebonden. Het is ook mogelijk dat ze die ontwijken door uit hun vaderland of uit de natie waar ze momenteel onder vallen, weg te gaan. Het is ook mogelijk dat ze de straffen die staan [op het niet gehoorzamen van de wet] gewillig dragen, als ze in die natie blijven en de wetten níet nakomen en gehoorzamen. Het staat een individueel mens immers niet vrij zich tegen de openbare en van kracht zijnde wetten te verzetten. Hij moet ze gehoorzamen óf zich aan de straffen onderwerpen, als hij ze niet met een goed geweten kan uitvoeren. Het is ook mogelijk dat hij het land of het gebied verlaat waar die wetten gelden. De autoriteiten van een christelijke natie behoren dergelijke verkeerde wetten af te schaffen of ervoor te zorgen dat ze afgeschaft worden.
Nee, maar Paulus laat hier zien dat de wet niet gericht is tegen hen die hun leven naar haar richtsnoer inrichten, aan wie God de ware leer en de Heilige Geest geschonken heeft. Tegen hen kan de wet het oordeel van de verdoemenis niet uitspreken, omdat zij gerechtvaardigd zijn. De wet behandelt hen ook niet als een vijand, maar regeert, leidt en verheugt hen, omdat zij met haar instemmen. Maar de wet is wel tegen hen die de vruchten van de Geest niet in zich hebben. Dit bevestigt hij in Galaten 5:2323 Tegen zodanige mensen is de wet niet., en daarmee stemt hij in met de uitspraak die nogal eens gebruikt wordt: “De overheden zijn niet tot schrik van hen die het goede doen. Wilt u de macht van de overheid niet vrezen? Doe dan het goede”.90)
Dat is de opdracht om de overheid te eren en respect voor haar te hebben. We moeten de overheid hoogachten en haar eerbiedigen. Zo moet het in ons hart leven en dat moet in onze woorden en daden uitkomen. Een voorbeeld daarvan zien we in het respect dat Quirinus Fabius Maximus aan zijn zoon als leidinggevend persoon toonde. Christenen dienen echter hogerop te zien en moeten zo iemand respecteren als Gods plaatsvervanger. We moeten de positie van de overheid op een goede en zo gunstig mogelijke manier beoordelen, en onze gevoelens daarover zo respectvol mogelijk uiten.91) De fouten die ze maakt, moeten we zo positief mogelijk duiden en uitleggen. Zo nodig moeten we die toedekken vanuit een vroom, trouw en gematigd hart, of er oogluikend en met voorzichtigheid aan voorbijgaan. Ook bestaat de mogelijkheid om verkeerd bestuur proberen te verbeteren door de autoriteiten positief advies te geven en te vermanen. We moeten het beleid van de overheid met gevoel voor billijkheid en recht gehoorzamen. De onterechte verwijten aan haar gericht, moeten we ontzenuwen; en we dienen ons te wachten voor krachtig verzet dat met geweld gepaard gaat. Ten slotte mogen we de overheid niet vervloeken of belasteren.92) Integendeel, voor ons geldt: “Betaalt allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt.”93)
De trouw of innerlijke sympathie van de onderdanen, zodat die zoveel hun mogelijk is op alle geoorloofde en eerlijke manieren de welstand, het leven, het recht, de waardigheid, de zaken, de persoon en het gezin van de hoge overheden behoeden en beschermen tegen ieder die hen proberen te benadelen en te schaden.94) Als wij schuldig zijn ons leven voor de broeders te stellen, hoeveel te meer dan voor de vaders van het vaderland!95)
De vreze Gods die tot uitdrukking komt in het bidden voor de overheid om welstand, vrede en een goed bestuur.96) In 1 Timoteüs 2:11 Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen. lezen we: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid.” Zo hebben de oude christenen in vroegere tijden gebeden voor de heidense keizers, waarbij zij hen een lang leven, een stabiel rijk, een vreedzaam gezinsleven, een dapper leger, een eerlijk advies, een loyaal volk en een rustige wereld toewensten. JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen. de afvallige kwam echter voor in de rij van hen voor wie men niet bad.97)
Om geen bemoeial te zijn en niet te doen alsof men zelf de taak van de overheid op zich moet nemen. Nee, we moeten haar op de hoogte stellen als er iets is dat dienstbaar lijkt te zijn voor de gemeenschap, en haar om hulp en bescherming vragen.98) Het is goed om het versje te onthouden dat een zekere Johannes Funccius opzei toen men hem naar de plaats van het doodsgericht bracht:
Spiegelt u vrij, en leer van mij uw ambt betrachten
met ziel en lijf. Van albedrijf wilt u toch wachten.99)
Liefde, dankbaarheid en bereidvaardigheid laten zien aan de overheid door haar met alle middelen bij te staan.
De overheid helpen met de middelen die wij hebben en kunnen geven. Dat kan in de vorm van leningen, belastingen en tienden en door het heffen van tol; en dat in een geest van vrijwilligheid en blijmoedigheid.100) Christus heeft Zelf ook belasting betaald en daarmee geleerd dat men schuldig is aan de overheid belasting te betalen.101) Ook Abraham gaf Melchizedek de tienden.102) In de tijd van het Nieuwe Testament gaven Jozef en Maria ook wat ze schatplichtig waren.103) Zonder belasting te betalen kan de gemeenschap niet bestaan en evenmin bestuurd worden. “De arbeider is zijn loon waard” (Lucas 10:77 Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere.). Het is ook met de wet van de natuur in overeenstemming, waardoor deze manier van doen vanaf het begin van de wereld in zwang is geweest bij alle volken die een bepaalde vorm van gemeenschap hebben bereikt. De belastingen, de tol en dergelijke accijnzen en heffingen worden betaald, zodat de onderdanen daarmee laten zien dat ze onder hun vorsten of overheden staan en hun een goed hart toedragen. Die belastingen zijn ook een soort beloning, zodat wij de zware lasten die de overheid voor de gemeenschap op zich moet nemen en moet dragen, enigszins vergelden en verzachten. Daardoor is de overheid ook in staat voor de openbare onkosten met ere in te staan. Ten slotte zijn de burgers ook schuldig om, als het nodig is, hun leven voor de gemeenschap te wagen. Als dat zo is, zijn ze natuurlijk ook verplicht hun goederen ruimhartig te delen om daarmee diezelfde gemeenschap te beschermen.
Christus heeft van dit voorrecht beslist geen gebruik willen maken. Hij heeft namelijk opdracht gegeven dat de belastingpenning voor Hem en voor Petrus betaald werd. Het is ook in strijd met de wet van de liefde, want dan zouden de geestelijken met hun eigen akkers en boerderijen en verdere bezittingen onder de lasten van de gewone burgerij uitdraaien en die aan anderen opleggen! Zouden alleen zíj vrijgesteld zijn, terwijl al de anderen onder de lasten zuchten? We lezen wel in Genesis 47:24-2624 Maar van de opbrengst zult gij een vijfde deel aan Farao geven, en vier delen zullen voor u zijn tot zaad voor de akker en tot voedsel voor u en voor hen die in uw huizen zijn, en tot spijze voor uw kinderen. 25 Toen zeiden zij: Gij hebt ons in het leven behouden; mogen wij de genegenheid van mijn heer winnen, dan zullen wij Farao dienstbaar zijn. 26 En Jozef maakte het tot een inzetting tot op de huidige dag met betrekking tot het grondbezit in Egypte, dat Farao daarvan een vijfde deel zou hebben; alleen de grond der priesters kwam niet aan Farao. dat de akkers van de priesters in Egypte vrij waren van de zogenaamde vijfde penning, maar dat is gebeurd omdat hun akkers in die tijd van duurte en hongersnood niet aan de farao verkocht waren, omdat in hun levensonderhoud door de koning werd voorzien. De priesters onder Israël waren terecht vrijgesteld van belasting, omdat ze onder het volk Israël geen akkers in bezit hadden, maar alleen van de offers leefden. Justinianus heeft echter besloten dat kerkelijke personen vrij zouden zijn van alle persoonsgebonden burgerlijke ambten, omdat het niet mocht voorkomen dat zij door die verbinding in hun geestelijk ambt zouden worden verhinderd. We ontkennen ook niet dat het vorsten en overheden wel toegestaan is de mensen in een kerkelijk ambt iets van hun belastingen kwijt te schelden. Dat mag echter niet uitgroeien tot schade en nadeel van anderen én daarmee mag het leven van de geestelijken in rijkdom niet versterkt worden tot overdaad. Wij stellen dat de geestelijken (zoals men die noemt) zich vanwege een bepaald goddelijk recht een dergelijke belastingvrijheid niet mogen toe-eigenen en dat ze zogenaamd op grond van hun geweten geen betaling van belasting mogen weigeren wanneer men die van hen eist. We zeggen dus ronduit dat het besluit van [paus] Bonifatius VIII goddeloos en onrechtvaardig was. In dat besluit legt hij de geestelijken een scherp verbod op en mogen ze het niet wagen om zonder de goedkeuring en het bevel van de paus van Rome bepaalde belastingen aan de vorsten of wereldlijke overheden te betalen.
Vanwege Gods verordening en gebod. Vervolgens ook om geen straf te krijgen, want alleen zij die de overheid weerstaan, halen zichzelf straffen op de hals.104) Bovendien behoren wij niet alleen gehoorzaam te zijn om de toorn te ontlopen – dus uit vrees voor tijdelijke straffen – maar ook omwille van het geweten. Dat laatste wil zeggen: vanwege het vrezen en dienen van God, omdat men God niet wil vertoornen maar een zuiver geweten voor Hem wil houden. Anders gezegd: niet alleen uit angst voor straf, maar omdat het God aangenaam is en Hij gehoorzaamheid wil. Het geweten staat dan niet zozeer schuldig omdat men het gebod van de vorst heeft overtreden, maar omdat men tegen Gods gebod is ingegaan dat ons gebiedt de overheid en de burgerlijke wetten te gehoorzamen. Het gebod van God en niet van mensen bindt immers ons geweten en stelt haar schuldig aan de eeuwige dood en verdoemenis.
Nee, want God heeft eenmaal de leiders van het oproer, zoals Korach en anderen, die in de woestijn tegen Mozes in opstand kwamen en toen door het vuur werden verslonden.105) De aarde heeft de huisgezinnen en medestanders van Korach, Dathan en Abiram met al de hunnen levend opgeslokt.106) Absalom bleef aan zijn eigen haren hangen en werd gestraft vanwege het goddeloze oproer dat hij tegen zijn vader uitriep.107) Seba, Adonia en Zimbri is het niet beter vergaan.108) In Spreuken 24:2121 Mijn zoon, vrees de Here en de koning, laat u niet in met oproermakers. lezen we: “Vrees de Here en de koning, laat u niet in met oproermakers; want onverhoeds verheft zich hun verderf.” En Christus zegt in Matteüs 26:5252 Toen zeide Jezus tot hem: Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.: “Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.”
Jazeker, om de volgende redenen:
Nee, want de vraag of de overheid iets rechtvaardig of onrechtvaardig doet, is een andere dan de vraag wat de onderdanen in zo’n geval moeten doen. Hoewel het onmatig afpersen van belastinggelden onrechtvaardig is, behoren de onderdanen zich daar toch niet tegen te verzetten, maar zij moeten dit met lijdzaamheid ondergaan. Zo zegt Salomo het ook in Spreuken 28:22 Door opstandigheid van het land zijn zijn vorsten vele, maar door een man van inzicht en verstand heeft het recht een lange duur.: “Door opstandigheid van het land zijn zijn vorsten vele, maar door een man van inzicht en verstand heeft het recht een lange duur.” En Daniël 9:7-87 Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. 8 Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen U gezondigd. zegt: “Bij u, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat.” We behoren zo’n overheid dus lijdzaam te verdragen, ons te bekeren, God om hulp aan te roepen, al de geleden overlast aan Hem over te geven en Hem te bidden of Hij de openlijke verdrukking van de armlastigen wat wil matigen. Vanwege de zonden van de overheid mag men dus niet direct maar de openbare vrede verstoren, het volk in beroering brengen en daarmee de stabiliteit van het rijk verzwakken. De tien stammen van Israël hebben er niet goed aan gedaan van koning Rehabeam af te vallen. Maar zij die in de gemeenschap een bepaalde functie hebben, zoals hoge ambtenaren, raadsheren, leden van de Staten, burgermeesters en andere officiële beambten, hebben de plicht om naar vermogen de pogingen van de vorsten te dwarsbomen.
Als het bovenstaande echter niet van toepassing is of wanneer er sprake is van een onschuldige bescherming, dus bij een eerlijke en rechtvaardige verdediging – dan moeten de andere verbanden wijken voor het recht van de natuur. Het is een onderdaan toegestaan zichzelf, zijn lichaam, zijn vrouw en kinderen te beschermen tegen de woedende razernij van zijn landheer. Hij mag zich verweren tegen de onrechtvaardige wreedheid van zijn heer die hem openlijk en publiekelijk bijzonder ernstig benadeelt. De wetten van de natuur worden in het Evangelie immers niet afgeschaft. Men ziet immers dat alle dieren, en ook de hennen, voor hun jongen vechten. Toen [keizer] Trajanus iemand tot overste benoemde, gaf hij hem een zwaard en sprak daarbij de woorden: “Gebruik dit zwaard voor mij, als ik recht doe; en gebruik het tegen mij, als ik onrecht doe.” Dat wil zeggen: u mag uw eigen lichaam verdedigen en dat van hen die ik u bevolen heb te beschermen. Vanuit dit motief hebben de Zwitsers de Oostenrijkers terecht verdreven, want die laatsten pasten ongehoorde wreedheden toe. Het Joodse volk heeft terecht Antiochus verjaagd, al was hij toentertijd de vorst over dat volk; hij had namelijk het bevel gegeven om de afgoden te dienen. David had Saul met recht mogen ombrengen,110) omdat deze Davids vrouw aan een ander had gegeven en hem en zijn ouders uit het land verdreven had. Bovendien had Saul de priesters omwille van David gedood en hij vervolgde hem met een groot leger. David heeft echter het hoogste recht dat hij had, niet willen gebruiken en daarom heeft hij Saul gespaard. Ja, hij heeft zelfs de Amalekiet laten doden die zich erop beroemde Saul te hebben gedood.111) Hij wilde het volk van God namelijk geen voorbeeld geven van een koningsmoord dat anderen later door eergierigheid zouden kunnen navolgen. Zo heeft hij metterdaad de lasterpraat willen weerleggen die men over hem uitstrooide, namelijk dat hij er altijd op uit was geweest om op een goed tijdstip zijn heer en meester uit het rijk te stoten. Bovendien heeft hij zich gewacht voor ergernis, want anders zouden de andere volken gezegd hebben dat de Israëlieten zich ten onrechte beriepen op de hun door God gegeven koningen. Het koninkrijk zou dan immers zijn ingenomen door oproer en het ombrengen van hun wettige heer. Hieruit wordt duidelijk dat wel alle dingen geoorloofd zijn, maar niet alle dingen zijn nuttig (1 Korintiërs 6:1212 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.). Het is dus beter dan men het leven van hem die tegen ons gekeerd is, in waarde acht en voor kostbaar houdt. TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. zegt hiervan: “Het is meer een eigenschap van christenen om gedood te worden dan om te doden.” Als er echter duidelijk sprake is van een woedende wreedheid, is het de onderdanen toegestaan om ootmoedig aan andere vorsten om bevrijding te smeken en hulp te vragen. Ook staat het andere koningen dan vrij om de mensen op een wettige manier te beschermen. Zo heeft Constantijn de christenen geholpen en bijgestaan die zijn hulp inriepen tegen Licinius, zijn metgezel, zwager en bondgenoot.
De openbare vrede en rust, en het onderhouden van de godzaligheid, van de godsdienst of anders gezegd van het oprechte en wettige dienen van God. Op die twee hoofdpijlers zijn al de burgerlijke wetten gericht. Daaruit komen voort het wreken van de kwaden en de bescherming van de goeden, het beschermen van de eigendommen, het belonen van de deugden, het handhaven van de zeden, het straffen van de misdaden en straatschenderij, en het handhaven van een stil en rustig leven. Ten slotte wordt hierdoor het welvaren van alle dingen en dus ook van de godsdienst gediend. Agaperus schrijft aan Justinianus dat het doel is dat allen door het Woord van God worden onderwezen om Zijn ware gerechtigheid in de gewone samenleving onverhinderd te onderhouden en uit te oefenen. Stigelius schreef hierover een treffend versje: “Opdat de één aan de ander de ware godsdienst zou leren, heeft God gewild dat de één met de ander zou verkeren.” Zo lezen we het ook in 1 Timoteüs 2:22 voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. dat er voorbede gedaan moet worden voor koningen en alle hooggeplaatsten, “opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid”.
Voor de overheden:
Maar ten aanzien van de onderdanen geldt dat ze met een dankbaar hart zo’n weldaad erkennen en zich dan ook met een goed geweten aan Gods inzettingen onderwerpen.