Inhoud

De schepping

1. Wat betekent het woord ‘scheppen’ in de Bijbel?

Het heeft een heel bijzondere betekenis, want het menselijke verstand weet niet van een schepping uit niets! David Kimhi zegt dat het woord barah (scheppen) specifiek gebruikt wordt is alle situaties dat ‘niet-zijn’ tot ‘zijn’ gebracht wordt, zoals in Genesis 1:11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. gebeurt. Maar vervolgens is de eigenlijke betekenis van ‘scheppen’ een vorm of gedaante-in-gedachten uit een niet-geschapen toestand brengen tot een materiële vorm, zonder dat er een verandering in die vorm optreedt.1) Daarom zegt DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. in Boek 2, hoofdstuk 5, dat God alles uit niets heeft gemaakt. Daarbij waren dingen die zonder enig middel werden gemaakt, maar ook andere waarbij middelen werden gebruikt. Maar in alles is het een werk van goddelijk alvermogen. Daarom wordt het woord ‘scheppen’ in de Schrift alleen aan God toegeschreven. Dat geldt voor het werk van de schepping, maar ook bij wijze van beeldspraak voor die zaken die niet minder in kracht en macht zijn als het werk van de schepping zelf.2) Daarom is er ook verschil tussen ‘baren’, ‘scheppen’ en ‘maken’. ‘Baren’ is iets uit zijn eigen wezen voortbrengen wat aan hem in wezen gelijk is. ‘Scheppen’ is echter iets uit niets voortbrengen wat verschilt van het wezen van degene die schept. En het woord ‘maken’ past bij de dingen die uit een bepaalde materie gemaakt zijn; maar het wordt afhankelijk van de situatie in de tekst ook wel gebruikt als het in eigenlijke zin gaat over de schepping.3)

2. Wat houdt de schepping in?

Het is een uitwendig en ondeelbaar werk van de enige God, Elohim, dat is van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Dat werk houdt in dat Hij uit het niets en alleen door Zijn woord, gebod of bevel alle dingen geschapen heeft. Die dingen zijn buiten Hem, dat wil zeggen: ze zijn zelfstandigheden die verschillen van Zijn wezen en zich daarvan ook onderscheiden. Het doel ervan is dat Zijn onmetelijke wijsheid, goedheid en almacht geopenbaard zouden worden.

3. Welke bewijsplaatsen bewijzen de schepping?

  1. Het verhaal van de schepping zelf, zoals die door Mozes in Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. wordt beschreven, is al een voldoende getuigenis.
  2. Psalm 33:66 Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer. luidt: “Door het woord des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer.” En in dezelfde psalm staat in vers 99 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.: “Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.” In Psalm 19:22 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen. lezen we: “De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen.” Maleachi 2:1010 Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom zijn wij dan trouweloos tegenover elkander en ontheiligen het verbond onzer vaderen? stelt ons de vraag: “Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?” Job 9:88 Hij spant geheel alleen de hemel uit, en Hij schrijdt voort over de hoogten der zee. voegt daar aan toe: “Hij spant geheel alleen de hemel uit, en Hij schrijdt voor over de hoogten der zee.” Ten slotte lezen we in 1 Korintiërs 8:66 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.: “Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn.”

4. Waarom wordt in de artikelen van ons geloof het werk van de schepping alleen aan de Vader toegeschreven?

Dat is niet opdat de Zoon en de Heilige Geest uitgesloten zouden worden van de uitwerking, de lof en de eer, want ook Zij hebben daaraan openlijk meegewerkt. Dat deden Zij niet als instrumenten of werktuigen, maar Zij werkten er eenparig en op onderscheiden manier daadwerkelijk aan mee.4) Het wordt echter zo gezegd, omdat dit een uitnemende manier van spreken is. Het beraad over en de oorzaak van dit werk wordt speciaal aan de Vader toegeschreven. De Vader is immers niet wat rang betreft maar werkelijk de Fontein en de Oorsprong van heel de Godheid, door Wie alles geschapen is.

Vervolgens is het goed dat in de gemeente het onderscheid gezien wordt tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen. zegt in zijn boek over de Heilige Geest, in hoofdstuk 16: “De Vader is de oorspronkelijke Oorzaak van de geschapen dingen, de Zoon de medewerkende en de Heilige Geest de voltooiende Oorzaak.”

5. Wat is de bewegende oorzaak geweest van de schepping van alle dingen?

De onmetelijke goedheid van God samen met Zijn opperste wijsheid, die Hij heeft willen mededelen en zo heeft willen openbaren. Het goede gaat immers samen op met het zijn5).

6. Maar wanneer heeft God alles geschapen?

In het begin van alle dingen, en dus ook aan het begin van de tijd; dat wil zeggen: toen alle dingen die er nu zijn, begonnen te zijn. Want hoewel alle dingen gemaakt zijn door de Zoon,6) toch betekent het begin hier niet de Zoon, maar een zeker begin in de tijd; zie ook Johannes 1:11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God..

7. Waaruit zijn alle dingen geschapen of voortgebracht?

Uit niets, dat wil zeggen: niet vanuit een al eerdere materie. Het woordje uit wijst hier niet op een materiële bron waaruit iets wordt gemaakt, maar op oorzaak en gevolg. Het is dus alsof er gezegd wordt: als er tevoren niets was, is daarna alles gemaakt wat er is. Of anders gezegd: het wijst op een eigenschap van de materiële oorzaak waarvan gezegd wordt dat die in het geheel niets is.

Waaruit bewijst u dit?

  1. Omdat er van eeuwigheid niets geweest is buiten God. Wat er is, is óf God de Schepper óf een schepsel. Maar de dingen zijn niet geschapen uit het wezen van God, want anders zouden ze [ook] God zijn of goden. Dat is echter ongerijmd, en daarom: uit niets.
  2. God is almachtig, en heeft dan ook niet te maken gehad met een vroegere materie. Daarom zegt Psalm 33:99 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.: “Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er” (zie ook Psalm 148:55 Dat zij de naam des Heren loven, want Hij gebood en zij waren geschapen. ). Dat wil zeggen: zodra God spreekt, zijn de dingen er ook – dingen, die er tevoren niet waren. De apostel leert in Hebreeën 11:33 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare. dat God alles geschapen heeft en “niet ontstaan is uit het waarneembare”; dus niet uit een bepaalde materie die waarneembaar is. De woorden ‘uit niets’ worden ook in 2 Makkabeeën 7:2828 Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is. genoemd: “Zie na de hemel en de aarde, en aanzie alles wat daarin is; wil erkennen dat God deze dingen uit niets gemaakt heeft.” De Griekse tekst heeft het daar als volgt gezegd: “Want Hij heeft dat gemaakt uit dingen die niet zijn.” Paulus spreekt hier ook over in Romeinen 4:1717 gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld - voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept. als hij zegt: “en het niet zijnde tot aanzijn roept”. En in Spreuken 8:2424 Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water. zegt de Wijsheid: “Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren.”
  3. Het is het voornemen van Mozes geweest om de allereerste oorsprong en het begin van alle dingen te beschrijven. Als hij dan zegt dat de oorsprong van die dingen een voortbrengen is vanuit niet-zijn tot zijn, volgt daaruit dat alle dingen uit niets geschapen zijn, of anders gezegd: uit dingen die er niet zijn.

8. Kan de schepping van de wereld door het menselijk verstand wel aantoonbaar bewezen worden?

De eeuwigheid van de wereld kan wel duidelijk worden weerlegd, want als de wereld noch begin noch einde kende, zou de wereld zelf God zijn. Dan zouden heel veel zaken oneindig zijn; alle delen van de wereld zouden eeuwig en onveranderlijk zijn. DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. zegt echter dat alles wat geschapen is, veranderlijk is; alleen datgene wat ongeschapen is, is onveranderlijk. Ook door het getuigenis van de natuur zelf mag men tot de erkenning komen dat de wereld geschapen is. Maar het is toch vooral door het geloof dat we tot de vaste overtuiging komen dat de wereld uit niets is geschapen (Hebreeën 11:33 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.) en dat ze ten slotte weer tot een einde zal komen. Daarom gebruikt Mozes geen bewijzen vanuit de filosofie, maar hij deelt de feiten eenvoudigweg mee vanuit de getrouwe overlevering van de vaderen, maar vooral door het ingeven van de Heilige Geest.

9. Maar wat is er dan geschapen?

  1. De hemel en de aarde; in die twee begrippen vat Mozes als het ware alle dingen samen,7) de zichtbare en de onzichtbare.8) Deze twee zijn immers de voornaamste afzonderlijke onderdelen van de hele wereld. Onder het begrip “hemel” verstaat Mozes namelijk in de eerste plaats de gehele ruimte plaats die tussen beide is, dus tussen de aarde en de omloop van de maan. Door natuurkundigen wordt dit wel de ruimte van de elementen genoemd. In Genesis 7:1111 In Noachs zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. wordt gesproken over de sluizen van de hemel, dat is de lucht. En zo wordt er ook over de “vogelen des hemels” gesproken.9)
  2. De kringloop van alle sterren, zowel vaste als dwalende, die samen het uitspansel vormen. De natuurkundigen noemen dat het overige en altijd in beweging zijnde hemelse deel, dat begint vanaf de maan tot het firmament toe. Ook de nieuwe ruimten die door sterrenkundigen zijn ontdekt, behoren hiertoe.
  3. De woonplaats van de gezaligden, het paradijs of ook wel de hemel waarin Christus na Zijn hemelvaart is gekomen en in metonymische zin ook wel de woonplaats van de engelen. Deze drie hemelen heeft de apostel samengevat in 2 Korintiërs 12:22 Ik weet van een mens in Christus, veertien jaar is het geleden - of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het - dat die persoon weggevoerd werd tot in de derde hemel., waar hij zegt dat hij opgetrokken is geweest tot in de derde hemel; dat wil zeggen: tot in de plaats van de gezaligden. Dat is een plaats boven alle zichtbare hemelsferen. Van die plaats wordt gezegd dat God er Zijn troon heeft gevestigd vanwege de uitnemendheid om daar te wonen; daarom wordt ze ook wel “Gods troon” genoemd (Psalm 103:1919 De Here heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles.). Deze hemel wordt door de theologen ook wel Olympus genoemd, omdat men spreekt over Ololampes, altijd doorluchtig. Ook spreekt men wel van Empyreum, de vurige hemel, in verband met de eigenschap dat ze geheel doorschenen is van licht. Deze is van God uit gezien niet geschapen, zoals de apostel leert in Hebreeën 11:1010 want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.: “want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en de bouwmeester is.” Onder de naam “aarde” verstaat de apostel het aardrijk met alles wat daarin is. Zo beschrijft ook AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. in zijn Libris de Mundo de wereld in zijn onderdelen: “De wereld is datgene wat bestaat uit hemel en aarde, en uit alle natuurlijke objecten die daarin allerwege zijn.” Gezien vanuit oorzakelijk verband zegt hij: “De wereld wordt de ordening en de geschiktheid van het geheel van alle dingen genoemd. Ze omvat ook de regering die door God in volledig opzicht behouden en bewaard wordt.”

10. Hoe heeft de schepping van de wereld plaatsgevonden?

  1. Door het voortbrengen van de materie – bij wijze van spreken de zaadakker van heel de wereld – die op de eerste dag uit niets is geschapen. Dit wordt de eigenlijke schepping genoemd.
  2. Door diezelfde materie in bepaalde vormen en gestalten vorm te geven, wat in één ogenblik tijd en alleen op Gods bevel plaatsvond. Hij sprak immers dat het dit of dat moest worden; en terwijl Hij sprak, wás het ook dit of dat geworden.10)

11. Hoe is de materie geweest die in het begin door God uit het niets werd voortgebracht?

  1. Wat de substantie ervan betreft, die is iets geweest van aarde-achtige en daarnaast ook van waterige en slijkachtige aard, waaraan de naam ‘aarde’, ‘afgrond’11) of ‘watervloed’12) en ‘water’ werd gegeven.
  2. Ten aanzien van de kwantiteit ervan moet gezegd worden dat ze zeer groot was, als een massale klomp waar geen bodem onder was, want de afgrond was grondeloos. Die grote klomp was ook nog geheel woest, en daarom ongeschikt voor de wezens die daarna nog zouden volgen. Mozes zei dat ze nog geheel tohu wabohu was, woest en ledig. Dat werd door de vertalers van de Septuaginta met choon en chonu weergegeven en door de filosofen met chaos, de afgrond, een massale klomp van aarde gemengd met water.
  3. Over het aanzien ervan kan gezegd worden dat ze geheel duister was; er was dus nog geen enkele vorm van licht en levenskracht. Er was ook geen lucht die de wind voortbracht, want die moest nog geschapen worden. Maar de Geest des Heren – over Wie de engel in Lucas 1:3535 En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden. spreekt – zweefde en broedde daarover, zoals een vogel op haar eieren. Zo onderhield, versterkte en bereidde de Geest de gehele materie, zodat die verschillende gedaanten en vormen kon aannemen. Daaruit zijn de voor ons zichtbare hemelen en alle andere elementen door de kracht van Gods woord voortgebracht en geschapen. Maar de niet zichtbare dingen zijn zonder enig middel uit niets geschapen en daaruit is ook het licht op de eerste dag voortgekomen. De apostel zei daarvan: “Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten” (2 Korintiërs 4:66 Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.).

12. Maar wat is dan de gedaantevorming van de wereld geweest?

God heeft de uit niet geschapen materie een goede en passende vorm toegeschikt. Toen pas begon de wereld er pas echt te zijn, en kon ze ook ‘wereld’ genoemd worden.

13. Op welke manier heeft God de materie gevormd?

Door scheiding te maken en door een verdere verfraaiing.

  1. De scheiding kwam er toen God het licht gescheiden had van de duisternis. Daaruit is het verschijnsel ontstaan van de dag (door de tegenwoordigheid van het licht) en de nacht (door de afwezigheid van het licht). Het eerste gewone etmaal van vierentwintig uur met daarin nacht en dag, begint bij de avond of de voorafgaande nacht. De heerlijke dag zelf begint bij de opgang van de zon eindigt bij het ondergaan ervan. Het lijkt erop dat het licht in een bepaald object is geweest, vanuit water samengevoegd als in een wolk, dat door zijn rondgaande beweging de nacht en de dag heeft gevormd. Daaruit is dan naderhand de zon met haar volkomen licht voortgekomen.
  2. De scheiding kwam er ook toen God een deel van de wateren waarmee de aarde bedekt was, heel ijl maakte en daarmee de hemel als een gordijn of tentkleed13) heeft uitgespannen. Dat uitspansel wordt raqi genoemd, een woord dat de vertalers van de Septuaginta niet goed hebben weergegeven met stereoma, firmament. Daarmee wilden zij vooral de vastheid van de hemelkoepel aangeven, wat dan overigens niet zozeer de hardheid ervan betreft als wel de stabiliteit. Mozes verstaat echter onder het door hem gekozen woord niet alleen het firmament en de omloop ervan, maar de plaats van de hemel die op de tweede dag gemaakt is.14) In deze verzen wordt gezegd dat het firmament of uitspansel de bovenste wateren scheidt van de onderste. Dat slaat op het luchtruim, dat verdeeld wordt in de bovenste wateren (die wolken, regen, sneeuw, dauw, hagel en dergelijke voortbrengen) en de wateren die beneden op de aarde zijn, zoals de rivieren en de fonteinen.15)
  3. Er kwam scheiding toen het grootste deel van de wateren waarmee de aarde tevoren als met een kleed omhuld werd,16) werd samengebracht in de holten17) van de aardbodem. Daardoor stak de aarde boven de wateren uit; de wateren die op deze manier op een plaats samenkwamen, noemde men zeeën.18) Zo is er sprake van één grote zee die ‘oceaan’ genoemd wordt vanwege de snelheid waarmee ze om de aarde heenloopt19), en omdat ze altijd aanhoudt. Die stroom van water komt vanwege een natuurlijke oorzaak vanuit het noorden (waar het hoger is) naar het zuiden. Daardoor bevriest het water niet vanwege de koude, maar wordt het alleen maar meer en meer, omdat op de weg naar het zuiden veel lucht in water verandert, terwijl in het zuiden door de warmte weer veel water verdampt. Het is ook mogelijk dat er voor deze verschijnselen een oorzaak van buitenaf is, namelijk de maan. Vanwege de bijzondere voorzienigheid van God is de maand van grote invloed op alle wateren en alles wat vloeibaar is. Door haar verschil in lichtsterkte, door haar omloop en door de kracht van haar wassen en afnemen, is er vloed en eb van het water. Daardoor blijft het water zuiver en komt er geen vervuiling, zodat het ook niet gaat stinken. Die ene zee heeft wel verschillende namen al naar gelang de plaats waar ze zich bevindt. Uit de ene zee komen dus verschillende zeeën voort die door het land lopen, zoals de Middellandse Zee met haar verschillende inhammen. Ja, allerlei meren en stilstaande wateren worden in de Heilige Schrift ‘zeeën’ genoemd;20) over deze dingen spreekt ook Prediker 1:77 Alle beken stromen naar de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer..21) Alle beken en rivieren komen al of niet met een hulpmiddel uit de zee, en keren daarin weer terug. Dat vindt plaats door de verborgen gangen van de aarde die ook wel ‘aderen’ genoemd worden. Door het dagelijks heen en weer vloeien van zoveel rivieren, stijgt de zee niet en gaat ze haar perken niet te buiten. Door de verschillende samenstelling van die aderen zijn de waterstromen die er doorheen gaan ook verschillend. De ene waterstroom is daardoor zwavelachtig, de andere is weer zoet of zout;22) andere zijn weer warm of koud, geneeskrachtig of juist ziekteverwekkend; weer andere hebben een bepaalde kleur en andere zijn kleurloos. Dit alles is van groot nut bij het verschillend gebruik ervan door mensen.

De wateren in de grote zee zijn echter zout; daarom wordt ze ook mare genoemd, dat is: bitter of brak. De reden daarvan is dat door de kracht van de zon, die daar altijd op inwerkt, het vluchtigste en zoetste deel eruit wegtrekt. In de rivieren en fonteinen is het water echter zoet, omdat ze door de aarde heen stromend van het zout worden gezuiverd waar het dus niet altijd door de stralen van de zon wordt beschenen. Het deel van de aarde dat vanuit de wateren uitsteekt, hoewel het lager ligt dan de zee, wordt ‘het droge’ genoemd, omdat het gedroogd is van het water waarmee het tevoren was overspoeld. Dat gedeelte mag dus gezien worden; het wordt beplant en bewoond, en men kan eroverheen lopen. Daarom noemen de Grieken het oikoumenae,23) dat is het bewoonde deel van het Latijnse terra a terendo (van: betreden), omdat het door de voeten van de levenden wordt betreden. Dat is het bewoonde deel van het vasteland, waartoe ook de eilanden in de zee behoren, die van het vasteland gescheiden werden op de derde dag.24)

14. In hoeveel delen wordt de aarde onderscheiden?

In twee, omdat de oceaan de aarde in tweeën deelt. Ze doet dat als een heel brede band die van het noorden naar het zuiden loopt. Zo is er het ‘bovenste’ deel waar wij leven, en het ‘onderste’ deel waar de antipoden leven of de zogenaamde ‘tegenvoeters’. Zij staan met hun voeten dus tegen ons in, omdat ze in het deel wonen dat tegenover dat van ons is. De zon gaat bij hen dus op als ze bij ons onder gaat en zo ook tegenovergesteld. Zoals er in onze tijd enkele mensen geweest zijn die daar naartoe zijn gegaan, zo zijn er ook anderen geweest die hetzelfde vóór ons in vroegere tijden gedaan hebben. Zo hebben ze daar het menselijk geslacht voortgezet. Dat men die reizen in onze tijd heeft gemaakt, is noodzakelijk omdat er zovele duizenden mensen zijn aangetroffen, hoewel Mozes over hen niet spreekt.

15. Wat is het gebruik en het nut van de aarde en hoe is ze te typeren?

De aarde is de algemene ‘moeder’ van alle dingen. Daarom wil men dat gae wordt gezien als gaia, dat wil zeggen: als gennaeterra, baarmoeder of voedster, afgeleid van go (voed) en ticto (baar). Ze is ook zeer vruchtbaar. Ze ‘baart’ immers in haar buik metalen, stenen, allerlei vloeistoffen25), onderaardse dieren en gassen26). Ze brengt allerlei vruchten voort en voedt ons allen. Daarom wordt ze ook panthrophos (voed-al) genoemd. Ze geeft kracht en behoudt alle dingen. Al het goede dat ze heeft, deelt ze ons mee. Ze verdraagt allerlei ongeluk en ongemak. Ze houdt niet op alle mensen goed te doen en voordeel te bezorgen. Al wat u in haar zaait, geeft ze trouw en mild terug; bij het ene gebeurt dat in honderdvoudig, bij het andere zestigvoudig, en bij het derde dertigvoudig.27) Ze wordt daarom ook wel thelephorus genoemd, dat wil zeggen: geefster van schatten28). Ja, ze ontvangt ook onze dode lichamen in haar schoot, opdat zij die uiteindelijk levend en onverderfelijk zal teruggeven. Maar ze doet dit alles niet uit of door haarzelf, maar op Gods bevel en door Zijn kracht. Tot zover dus over het onderscheid.

16. Waaruit heeft de verfraaiing van de aarde bestaan?

De aarde is verfraaid doordat ze moeskruiden en planten heeft voortgebracht; en het firmament door de schepping van de twee grote hemellichamen, de zon en de maan, en van de sterren. De vaste sterren zijn ontelbaar,29) en daarnaast zijn er ook vijf lopende of dwalende sterren. Al deze hemellichamen zijn geschapen als gesteente dat met een stralenkrans flonkert. In de zee horen de waterdieren thuis30), en de lucht is voor de vliegende vogels. De aarde wordt bewoond door levende dieren en door de mens. Door al deze schepselen wordt de aarde verfraaid.

17. Wat zijn planten?

Dat zijn levende kiemen die uit de aarde voortgekomen zijn. Ze hebben van God kracht gekregen om zich voort te planten tot aan het einde van de wereld toe. Ze zijn door niemand geplant en hebben geen zaad ontvangen om te groeien. Ze zijn daarbij ook niet geholpen door de zon en evenmin door de regen, maar ze zijn alleen door de kracht van Gods Woord voortgekomen. Ze hadden vanaf het begin bloemen, vruchten en zaad, zoals we dat proces nu in de jaargetijden31) zien. Maar de planten die nu groeien, zijn ook afhankelijk van zogenaamde ‘tweede oorzaken’, de bebouwing, het zaad, de zon, de maan en de regen, die overigens allemaal onder de regering van God vallen.32) Vervolgens dienen de planten ieder naar de eigen aard als voedsel en medicijn voor de levenden. Ze zijn er ook om zich in te verlustigen en om door de dieren gebruikt te worden.33) Zo zijn de moeskruiden, de planten en de bomen geschapen op de derde dag, dus op dezelfde dag als waarop de ‘wateren onder de hemel’ die de aarde bedekten, in een bepaalde plaats verzameld werden.34)

18. Waarom zijn de zon, de maan en de sterren aan het firmament geschapen?

  1. Ze zijn een beschuttend omhulsel van het licht dat op de eerste dag geschapen is, om bij wijze van spreken als een rijtuig [langs de hemelkoepel] het licht van de duisternis te onderscheiden en de dag van de nacht.
  2. Ze zijn gesteld tot tekenen van dagen en tijden om ons veel toekomstige dingen te kennen te geven, zoals regen, wind, hitte, kou, droogte en verschillende soorten weer,35) als een teken van Gods toorn of goedheid.36) Door hun omloop onderscheiden ze de gewone dagen, maanden en jaren. Ze zijn ook de oorzaak van de verschillende jaargetijden lente, zomer, herfst en winter, wat van groot nut is voor de dieren en ook dienstbaar is voor de mensen.37)
  3. Door een bepaalde kracht die ze door God gegeven is, werken ze in op de elementen door te verwarmen, te bevochtigen, het droog te laten worden, en het koud te laten worden. Als de zon namelijk bij bepaalde sterren komt, ontstaat en vermeerdert daardoor regen, droogte, hitte, koude. De vochtigheidsgraad wordt dan groter om het leven te geven, en om het voorttelen van alle dingen die tot het leven behoren, te realiseren.38) Daarom staat in Hosea 2:2121 en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren.: “Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren, en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren.” Deze verfraaiing van de hemel vond plaats op de vierde dag.39)

19. Kan men vanuit de loop van de sterren toekomstige dingen van te voren weten en voorspellen?

Ja, voor zover de dingen die uit de loop van de sterren vanuit een natuurlijke noodzaak afgeleid kunnen worden, of op een heel natuurlijke manier keer op keer voorkomen. Ik noem bijvoorbeeld de eclipsen of de verduistering van de zon of de maan, mooi of minder goed weer, droogte, regen, wind, sneeuw, hitte, koude en dergelijke. Ik noem ook verschijnselen die ogenschijnlijk zomaar gebeuren, maar gewoonlijk toch ook in verband staan met de loop van de sterren, zoals de verschillende ziektes, onvruchtbaarheid van de aarde, tijden van armoede en dergelijke. Dit geldt echter alleen in het algemeen, niet in specifieke zin40) en ook niet vanuit een bepaald oorzakelijk verband, maar meer als tekenen. Ook zijn er de natuurlijke gevoelens en neigingen die de verschillende gesteldheden41) van de lichaamsvochten volgen, aangezien ieder de aanleg42) van zijn natuur volgt.

Maar de sterren hebben geen invloed op de dingen die afhankelijk zijn van de vrije wil van een mens en evenmin met de zaken die alleen vanuit Gods welbehagen voortkomen, zoals alles wat met de zaligheid of de verdoemenis te maken heeft. Evenmin hebben de sterren invloed op datgene wat men gewoonlijk indeelt als zaken die wel óf niet gebeuren kunnen, zoals geluk of ongeluk, want God beschikt hierover naar Zijn welbehagen. We kennen immers niet eens alle sterren, en ook de loop van de sterren die we wel kennen, is ons niet bekend. We kunnen ook niet het ogenblik observeren en vaststellen waarop iemand in de moederschoot ontvangen of daarna geboren wordt. Bovendien is de conditie en het karakter van tweelingen dikwijls heel verschillend. Ten slotte bestuurt God Zelf de sterren en alles wat Hij door die sterren te kennen geeft; en dat doet Hij naar Zijn wil.43) En in Jakobus 4:1414 gij, die niet (eens) weet, hoe morgen uw leven zijn zal! Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt. lezen we dat we niet eens weten hoe morgen ons leven zijn zal. Als een enkele keer wel gebeurt wat voorspeld wordt, kan dat toeval zijn of door tussenkomst van de duivel. Er is een deel van de sterrenkunde dat men judiciaal noemt, dus een oordelend of een raadgevend vermogen toekent. Daarmee onderzoekt men wat er in een bepaald jaar of op een bepaalde dag in iemands leven zal gebeuren, en of het hem dan goed of slecht zal gaan. Deze sterrenkijkerij is echter zinloos en ook goddeloos, en kan dan ook beslist niet in Gods kerk worden toegelaten.44) Het eerste Toletaanse concilie zegt dan ook in canon 21: “Als iemand van mening is dat men zijn sterrenkijkerij en de mathematica die daarvan afhankelijk is, moet geloven – die is vervloekt.”

20. Getuigt het van rechtzinnigheid om te denken dat sterren bezield zijn of gezien mogen worden als levende schepselen of dieren?

O nee, het is goddeloos!

  1. Het versterkt immers de dwaling van hen die de sterren aanbaden en ervoor offerden.
  2. Aan de hemellichamen kan ook geen eigen kracht en zelfstandigheid worden toegekend; en evenmin zielsvermogens, zoals leven, groei, gevoelen en begrip.

21. Waarom heeft God tussen de schepping van de planten en die van de dieren de schepping van de sterren gesteld?

Hoewel de zon met de loop van haar lichtbaan en de andere hemellichamen gewoonlijk samenwerken om nieuwe generaties van planten en dieren voort te brengen, mag men dit proces toch niet aan de zon en de sterren toeschrijven, maar aan God. Hij heeft vóór de sterren geschapen waren, de opdracht gegeven dat al de planten met haar vruchten zich vanuit de aarde zouden vermenigvuldigen. Maar voor de schepping van de dieren heeft God in Zijn wijsheid eerst de zon en de sterren willen scheppen om de aarde te verlichten. Daardoor hadden de dieren direct al het licht daarvan.

22. Wat zijn levende dieren?

Zelfstandige wezens die door God zijn geschapen; ze leven en hebben gevoel, en ze hebben ook een lichaam gekregen als hun ‘instrument’. Ze hebben naast een leven gevende ‘ziel’ ook een gevoelende ‘ziel’ gekregen; en daardoor kunnen ze zich ook van de ene naar de ander plaats bewegen.

23. Waaruit zijn de dieren voortgebracht?

Sommige zoals de vissen, zijn uit het water voortgekomen. De vissen worden ook wel kruipende dieren genoemd, omdat ze geen voeten hebben. Ze hebben ook geen longen, en moeten daarom alleen via de kaken ademhalen. Ook de vogels zijn uit het water voortgekomen, al lijkt er iets voor te zeggen dat ze uit de aarde zijn voortgekomen.45) Ze hebben twee poten en zijn met vleugels uitgerust. Ze halen adem en kunnen geluiden voortbrengen. De vissen en de vogels zijn op de vijfde dag geschapen.46)

Andere dieren zijn uit de aarde voortgekomen, waartoe ze ook behoren. Mozes heeft de dieren in drie categorieën ondergebracht. Als eerste noemt hij het vee dat enigszins behulpzaam is voor de mens. Deze dieren eten gras en moeskruiden, maar geen vlees. Hiertoe behoren onder andere de paarden, de koeien en de schapen. Daarbij horen ook de dieren die een huisdier kunnen worden, zoals olifanten, kamelen en herten. Daarnaast zijn er kruipende dieren, die geen of maar heel korte poten hebben, waarmee ze maar een klein eindje van de grond komen. En ten slotte zijn er de wilde beesten, die vlees eten en hun prooi aan stukken scheuren, zoals leeuwen en beren.

Al deze dieren heeft God de kracht gegeven om zich voort te planten door de paring van een mannetje met een wijfje. Daardoor krijgen ze jongen die hen in gedaante gelijk zijn, en zo vormen ze een dierensoort. Ze zijn op de zesde dag geschapen.47)

Op diezelfde dag is ook de mens, onderscheiden van de dieren, geschapen. Over hem zullen we in een afzonderlijk hoofdstuk spreken.

24. Op welke manier vindt de voortplanting van de dieren plaats?

Op twee manieren.

  1. Op een buitengewone en goddelijke manier, waarbij het lichaam en het bezielde leven tot stand komt zonder dat er een mannetje en wijfje aan te pas komt, en ook zonder eieren of jongen. God zegt daarvan: “Dat de aarde wemele van levende wezens”; en: “Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard”.
  2. Op een natuurlijke, en tegelijk ook gewone manier. Daarbij is God wel de eerste Oorzaak, want Christus zegt van Hem en Zijn Vader: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook” (Johannes 5:1717 Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.). Maar als tweede oorzaak speelt hier niet het water of de aarde een rol, maar de dieren zelf met en hun nakomelingen zijn erbij betrokken. Het mannetje paart met het wijfje om de band van liefde tussen de dieren onderling te versterken; of er worden eieren gelegd. Dieren komen dus uit eieren voort of worden door het moederdier door baring voortgebracht. En dit alles vindt plaats door de kracht en de zegen van God. Mozes zegt daarvan in Genesis 1:2222 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde.: “En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde.”

25. Wat is het doel van de vissen en vogels, en hoe mogen we ze gebruiken?

Ze dienen als voedsel, maar ook tot vermaak en talloos veel andere mogelijkheden tot ons nut, die niemand verklaren kan. Ze zijn door hun natuur die ons wordt voorgehouden, ook een voorbeeld als het over deugden gaat die wij moeten navolgen, of over ondeugden die wij moeten vermijden. De liefde tot de medemens zien we uitgebeeld in de dolfijn, en het pluimstrijken in de veelvoetige dieren48). De opstanding is uitgebeeld in de vogel Phoenix, en de godsvrucht en barmhartigheid in de ooievaar. In de duiven zien we de uniciteit en trouw in het huwelijk verbeeld, en de onbarmhartigheid in de raven. We leren van de dieren ook om God aan te roepen.49) Daarom wordt wel gezegd: “Vraag toch het gedierte, en het zal u onderrichten; het gevogelte des hemels, en het zal u onderrichten (…) en laat de vissen der zee het u vertellen” (Job 12:7,87 Maar vraag toch het gedierte, en het zal u onderrichten; het gevogelte des hemels, en het zal u inlichten. 8 Of spreek tot de aarde, en zij zal u onderrichten, en laat de vissen der zee het u vertellen.).

26. Wat is het nut van de dieren op aarde en waarvoor gebruiken we ze?

Het nut en gebruik ervan is om de mensen te kleden en van voedsel te voorzien, om de aarde te bewerken en vele andere dingen te kunnen doen. Ja, ze dienen ook tot onderwijs van de mens. “Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand”, zegt Psalm 32:99 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome.. En in Spreuken 6:66 Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs. lezen we: “Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs.” In Matteüs 10:1616 Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. staat: “Weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven.” En Johannes 10:33 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. en 4 houdt ons voor dat de schapen de stem van de herder kennen. Om deze reden is het heel nuttig om de natuur van de dieren te kennen.

27. Waarom zijn de dieren pas op de zesde dag geschapen?

Omdat ze in soort van alle voorgaande schepselen verschillen, en om ze samen met de mensen te laten leven, met wie ze meer verwant zijn dan met de vogels en de vissen. De dieren kunnen voor de mensen ook tot hulp zijn. En ten slotte ook omdat er [in de schepping] een volgorde is van het minder naar het meer volmaakte.

28. Er staat geschreven: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.” Waar komen de schadelijke schepsels en verschijnselen dan vandaan, zoals schorpioenen, vergiftige slangen, de dood, ziekten en dergelijke?

  1. Men moet onderscheid maken tussen het kwade vanwege schuld en het kwade vanwege straf. De satan is de verwekker van het eerste, en God van het tweede.50)
  2. Sommige begonnen hinderlijk te zijn na de val, en wel vanwege de zonde van de mens. Genesis 3:1717 En tot de mens zeide Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft. en 18 zegt: “De aardbodem [is] om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen.” En in Romeinen 8:2020 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft. staat: “De schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen.” Maar hoewel allerlei ziekten geen verschijnselen zijn die in de beginne door God geschapen werden,51) zijn ze toch wel door God als een rechtvaardig Rechter toegeschikt als zaken die aan de dood voorafgaan.
  3. In het algemeen zijn alle dingen goed en nuttig, gericht op de instandhouding en de verfraaiing van deze wereld. En waar het ene schadelijk is, is het andere juist een zegen; waar het ene vergiftig is, is het andere juist tot genezing.

29. Welk onderscheid is er in de schepping van de ziel in een dier en in een mens?

De zielen van de dieren zijn weliswaar van geestelijke aard, maar ze zijn door God voor een deel uit de wateren en voor een deel uit de aarde voortgebracht. Daarna en thans gebeurt dat door de gewone voortplanting vanuit het wezen van de dieren waaruit ze voortkomen. Zo leert Mozes het ons als hij zegt dat God alle levende ziel – en dan spreekt hij over alle dieren – geschapen heeft die de wateren hebben voortgebracht. Daarom zijn ze ook sterfelijk. Maar Mozes zegt van de zielen van ons mensen dat ze zónder middelen door God zijn ingeblazen, waardoor ze ook onverderfelijk en onsterfelijk zijn. Daarom keren ze ook terug tot God Die hen geschonken heeft (Prediker 12:77 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.).

30. Hebben de beest in enige mate verstand of een redelijk vermogen?

We geven wel toe dat ze zintuigen hebben, en dat niet alleen in uitwendige zin zoals gezicht, gehoor, reuk, smaak en gevoel; maar ook inwendige zoals verbeelding, herinnering, natuurlijke dapperheid en voorzichtigheid. Het is wel zo dat het ene dier daarvan meer heeft dan het andere. Sommige vogels weten door wie ze gevoed worden en ze kunnen ook menselijke stemmen leren nabootsen, zoals papegaaien en kwartels52). De bijen laten zien dat ze een bijzondere schranderheid en nauwkeurigheid hebben in het produceren van honing. We ontkennen echter dat ze werkelijk van verstand en inzicht gebruik kunnen maken. David zegt namelijk in Psalm 32:99 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome. dat in paarden en muilezels geen verstand is.

31. Waarom zegt Genesis 2 dat God op de zevende dag gerust heeft van al Zijn werken?

Die zevende dag was dus de dag na de schepping [in zes dagen]. De zevende dag heeft God immers opgehouden met het maken van nieuwe schepselen. Daarna heeft Hij niet anders gedaan dan wat Hij daarvoor ook al gedaan had. Na de schepping heeft Hij namelijk gerust in Zichzelf, omdat Hij Zich in Zichzelf vergenoegt en alles in Hemzelf vervuld wordt. Na de schepping werkt God tot nu toe in Zijn voorzienigheid, door heel Zijn schepping zonder enige moeite53) te bewaren en te onderhouden.54)

32. Waaruit komen de wezens voort die door verrotting ontstaan en van geen enkel nut of alleen maar schadelijk zijn, zoals vliegen, muggen en dergelijke?

Wat die verrotting betreft, die komt door de kracht van de zon of door warmte in het algemeen. Maar toch zijn deze schadelijke elementen in de natuur het gevolg van de zonden van ons mensen, en daardoor een getuige van Gods toorn. Toch worden ook deze schepseltjes door de eeuwig durende kracht van Gods Woord voortgebracht – de wateren en de aarde brengen immers steeds voort. Maar men gaat er evenwel vanuit dat ze beslist niet horen bij het werk van de schepping in zes dagen, waarover we in dit hoofdstuk spreken.

33. Op welke zaken moet men ten aanzien van de schepping van alle dingen goed acht geven?

Op vijf: de verscheidenheid van de dingen, de kenmerkende eigenschap die door God aan elk ding is gegeven, de rangorde in de verschijnselen, het altijd voortduren van de soorten, en ten slotte het doel van de scheppingsverschijnselen.

Leg dit eens apart uit!

  1. De verscheidenheid die in de soorten zo heerlijk tot uitdrukking komt, tot ons de macht en de wijsheid van de Werkmeester.
  2. De kracht of de kenmerkende eigenschap die in de dingen is, toont de goedheid van de Schepper, Die ieder ding tot een noodzakelijk en nuttig gebruik geschapen heeft.
  3. De rangorde zien we in tweeërlei opzicht:

 

  1. In de schepping zelf, want God verrijkte de wereld met allerlei overvloedige gaven vóór Hij Adam schiep, en bewees ons daarmee Zijn Vaderlijke voorzienigheid en Zijn grote zorg voor ons, omdat Hij ons vóór wij geschapen waren, ons van allerlei noodzakelijke dingen voorzag.
  2. Een ordening die van dien aard was, dat de mindere schepselen de hogere van dienst waren, waar de vermaning in uitkomt dat de mens zijn God zal dienen.

 

Het altijd voortduren van de dingen, die gezien wordt in het behoud van ieder soort. Soms gebeurt dat op een voor ons verborgen manier, en andere hebben de kracht om zich voort te planten. Dit laat ons de wijsheid en macht van God zien. Daarom wordt deze wereld een heerlijk spiegelbeeld van Gods almacht genoemd.

34. Wat is het doel van de schepping van alle dingen?

Het doel is van tweeërlei aard. Het meest dichtbij gelegen doel is de mens zelf, want God heeft deze wereld geschapen, opdat de mens er een bewoner en nuttig beheerder van kan zijn.55) Maar het eerste en belangrijkste doel is de eer en de heerlijkheid van God, zoals Salomo leert in Spreuken 16:44 De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.: “De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel.” Het gaat er namelijk om dat Zijn goedheid, wijsheid, eeuwige kracht en goddelijkheid duidelijk zullen blijken.56)

Zijn goedheid: omdat Hij degenen die niet waren, een deel van Zijn gelukzaligheid wilde meedelen.57)

Zijn wijsheid: omdat Hij zoveel dingen in zo’n goede orde en ten behoeve van zo’n goed gebruik geschapen heeft.58)

Zijn almacht: omdat Hij uit niets alles geschapen heeft en ook altijd onderhoudt.

Zijn eeuwigheid: omdat Hij er vóór alle dingen geweest is. Hij heeft alle dingen voortgebracht, opdat Hij gekend, geëerd en verheerlijkt zou worden; en opdat de mensen daarin een reden zouden vinden om hun vertrouwen op God te stellen, Hem aan te roepen, lief te hebben, te loven en te prijzen en eeuwig groot te maken.

35. Maar waarom heeft God deze wereld niet eerder geschapen?

Omdat Hij dit niet gewild heeft; God is immers in Zijn doen zeer vrij en ongebonden.

36. Wat deed Hij dan vóór Hij de wereld schiep?

Dat is een eigenaardige vraag, en daarom schrijft AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. in boek 2, paragraaf 12 van zijn Belijdenissen dat een oud man aan wie deze vraag gesteld werd, als antwoord gaf: “Hij maakte de hel voor hen die nieuwsgierige en vreemde vragen stellen.” Ons antwoord is dat God algenoegzaam en zalig in Zichzelf was en is, en dat Hij niets van node had. God heeft Zich in zijn eeuwige bestaan met Zijn Wijsheid (dat is de Zoon) en met de Heilige Geest Die één van Wezen met Hem is, volkomen in Zichzelf vermaakt. Het Woord was bij God, zegt Johannes 1:11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.. En Christus zegt over de Heilige Geest: “Al wat Hij hoort, zal Hij spreken” (Johannes 16:1313 doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen.).

37. Welke zaken zijn in strijd met de leer van de schepping?

  1. De leer van Mani en zijn manicheïsme; hij ging uit van twee beginselen – de goede dingen schreef hij aan God toe, en de kwade aan de duivel.

Is deze mening toelaatbaar?

Zeer beslist niet! Het is namelijk een lasteren van God, want ze schrijft aan de duivel een goddelijke natuur toe. Bovendien gaat deze leer tegen het getuigenis van Mozes in, die geschreven heeft dat alles wat God in den beginne geschapen had, zeer goed was.59) Volgens deze leer zou het kwaad dan door toeval en verderf van het natuurlijke leven ontstaan zijn óf door de slechtheid en jaloezie van de satan.

Wat zijn de dwalingen van (andere) filosofen?

  1. De dwaling van AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme., die stelde dat de wereld zonder begin is, dus eeuwig; en dat ook de diersoorten van eeuwigheid zijn. Hij stelde dat de regel vaststaat dat uit het niets in het geheel niets kan ontstaan. Dat is wel waar in de vastgestelde orde van de geschapen dingen, maar het is in theologisch opzicht een foute redenering ten opzichte van de dingen die nog niet geschapen zijn. Men zou ook nog kunnen zeggen dat het waar is voor wat de natuurlijke voortplanting betreft, maar het is niet waar als het over Gods schepping gaat. Van deze schepping moet gezegd worden: zoek niet naar het stoffelijke, want dat is er niet geweest.
  2. De dwaling van de filosofen in de lijn van Democritus, Leucippus en Epicurus, die fantaseerden dat de wereld geschapen was vanuit het toevallig samengaan van de verschillende elementen. Deze mening wordt echter weerlegd door vanuit de orde der geschapen dingen, de regelmatige omloop van de hemellichamen, en ten slotte vanuit het vaste doel waartoe alle dingen geschapen zijn. Het is namelijk niet mogelijk dat deze regelmatige omloop en het nut dat daaruit voortvloeit, ontstaan zijn uit iets wat door toeval tot stand is gekomen.
  3. De dwaling van dezelfde Democritus, die staande hield dat er veel en zelfs ontelbaar veel werelden zijn. Het Woord van God spreekt echter over God, de Schepper van de wereld, en niet van vele werelden.60) Het Woord zegt ook dat de Zoon naar deze wereld is gezonden, en niet naar verschillende werelden.61)
  4. De dwaling van de stoïcijnen, die fantaseerden dat er twee eeuwigheden zijn, namelijk de rede of ratio én de materie of het stoffelijke; en dat deze twee niet kunnen samengaan. Dezelfde dwaling zien we bij Anaxagoras, die uitging van een eeuwige chaos of een gemengd geheel. Daar zou dan de eeuwige ratio bij gekomen zijn; en die heeft uit dat gemengde geheel de vorm van alle dingen afgescheiden.
  5. De waanzin van Plinius, die heeft gemeend dat deze wereld een goddelijk wezen is, eeuwig en onmetelijk groot. Dat wezen is nooit geschapen en zal ook nooit vergaan. Het is een geheel in het geheel, ja het is eigenlijk één geheel.
  6. De mening van Averroes, die ten onrechte beweerd heeft dat de hemelkoepel niet van materiële aard is. Voeg hier ook de mening van Galenus maar aan toe, die na het lezen van Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. beweerde dat Mozes wel veel zei, maar weinig bewees.
1)
Genesis 1:21,27 – “Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. (...) En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.”
2)
Jesaja 41:20 – “Opdat men zie en tevens erkenne, bedenke en tevens begrijpe, dat de hand des Heren dit gedaan en de Heilige Israëls het geschapen heeft.” Jeremia 31:22 – “Hoelang zult gij aarzelen, o afkerige dochter? Want de Here schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen.” Psalm 52:12 – “”.
3)
Genesis 1:25,31 – “En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. (...) En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.” Psalm 124:8 – “Onze hulp is in de naam des Heren, die hemel en aarde gemaakt heeft.”
4)
1 Johannes 1:3 – “Hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.” Kolossenzen 1:15-16 – “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen”. Genesis 1:2 – “De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.”
5)
het goedt is mededeelick van het zijn
6) , 8)
Kolossenzen 1:16 – “Want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen”.
7)
Genesis 1:1 – “In den beginne schiep God de hemel en de aarde.”
9)
Genesis 1:30 – “Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo.” Genesis 6:7 – “En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.”
10)
Genesis 3:6,7,9 – “En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten. (...) En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij?”
11)
Weergave in SV.
12)
Weergave in de HSV.
13)
Psalm 104:2,3 – “Hij hult Zich in het licht als in een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed, Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren, Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind.”
14)
Genesis 1:6-8 – “En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.”
15)
Psalm 104:3 – “Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren, Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind.”
16)
Psalm 124:6-7 – “Geprezen zij de Here, die ons niet overgaf ten buit aan hun tanden! Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen!”
17)
leeghten
18)
Psalm 33:7 – “Hij verzamelt het water der zee als een dam, Hij legt watervloeden in schatkamers op.” Jeremia 5:22 – “Wilt gij Mij niet vrezen, luidt het woord des Heren, of voor Mij niet beven, die het zand gesteld heb tot grens voor de zee, een altoosdurende beperking, die zij niet zal overschrijden; al rollen haar golven, zij vermogen niets; al bruisen zij, zij overschrijden haar niet.” Job 28:9-11 – “(De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente, hij woelt de bergen om van hun wortel af; in de rotsen houwt hij gangen uit, en allerlei kostbaars ziet zijn oog; de bronnen der stromen damt hij af, en hij brengt het verborgene aan het licht.”
19)
De okeanos (Latijn oceaan) was voor de Grieken een woeste slang van water die volgens de mythe om de aarde heen laag, en waarin alle zeeën en rivieren uitkwamen.
20)
Matteüs 4:18 – “Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers.” Johannes 6:1 – “Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea.”
21)
Prediker 1:7 – “Alle beken stromen naar de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer.”
22)
Exodus 15:23 – “En zij kwamen in Mara, maar zij konden het water van Mara niet drinken, omdat het bitter was. Daarom noemde men die plaats Mara.”
23)
Lucas 2:1 – “En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven.”
24)
Genesis 1:9,10 – “En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.” Jesaja 40:15 – “Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt”.
25)
vermenghde Sap
26)
Winden
27)
Matteüs 13:8 – “Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.” Genesis 26:12 – “En Isaak zaaide in dat land en oogstte in dat jaar honderdvoudig; want de Here zegende hem.”
28)
Schattingh-geefster
29)
Genesis 15:5 – “Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn.”
30)
door ghestakmakinghe der Water-dieren; gestaken betekent hier: aan iets zijn vaste plaats geven.
31)
Bucanus spreekt over ‘Herbst’.
32)
Matteüs 6:30 – “Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?” 1 Korintiërs 3:7 – “Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft.”
33)
Genesis 1:29 – “En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen.” Genesis 2:9 – “Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad.”
34)
Genesis 1:11-13 – “En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.”
35)
Job 38:31,32 – “Kunt gij de banden der Pleiaden binden, of de boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen?” Amos 5:8 – “Hij, die Pleiaden en Orion heeft gemaakt; Hij, die donkerheid verkeert in ochtend, en die de dag tot nacht verduistert; Hij, die het water der zee heeft opgeroepen en uitgegoten over de oppervlakte der aarde, - Here is zijn naam!”
36)
Jozua 10:13 – “En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag.” 2 Koningen 20:11 – “Toen riep de profeet Jesaja tot de Here, en Hij deed de schaduw op de treden waarlangs zij afgedaald was op de trap van Achaz, weer tien treden teruggaan.” Lucas 21:25 – “En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding”.
37)
Deuteronomium 4:9 – “Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend”. Psalm 104:20,22,23 – “Beschikt Gij duisternis, dan wordt het nacht, dan roert zich al het gedierte van het woud; (...) Gaat de zon op, dan trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun holen. De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot de avond toe.” Matteüs 5:45 – “Opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.”
38)
Job 38:30 – “Als tot steen verdichten zich de wateren, en de vlakte van de watervloed sluit zich aaneen.”
39)
Genesis 1:14-19 – “En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.”
40)
Matteüs 16:2 – “Hij antwoordde hun en zeide: [Bij het vallen van de avond, zegt gij: Goed weer, want de lucht ziet rood.”
41)
ghetempertheden
42)
het zaedt
43)
Spreuken 27:1 – “Beroem u niet op de dag van morgen, want gij weet niet wat een dag kan baren.”
44)
Deuteronomium 18:9 – “Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken.” Jeremia 10:2 – “Zó zegt de Here: Gewent u niet aan de weg der volken en schrikt niet voor de tekenen aan de hemel, omdat de volken daarvoor schrikken.” Handelingen 1:7 – “Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft”. Johannes 21:22 – “Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volg gij Mij.”
45)
Genesis 1:10 – “En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.”
46)
Genesis 1:20-23 – “En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.”
47)
Genesis 1:24 – “En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo.”
48)
in den Polypo
49)
Jeremia 8:7 – “Zelfs de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden en tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar mijn volk kent het recht des Heren niet.” Matteüs 10:16 – “Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven.” Job 39:3 – “Wie verschaft de raaf zijn buit, wanneer zijn jongen tot God roepen, ronddolen zonder eten?” Psalm 147:9 – “Die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen.” Lucas 12:24 – “Let op de raven, zij zaaien niet en zij maaien niet, zij hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze. Hoe ver gaat gij de vogelen te boven!”
50)
Jesaja 45:7 – “Die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles.”
51)
Het Boek der Wijsheid 1:1313 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen - waarin ik tot nu toe verhinderd ben - om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen. en 2:2424 Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat.. 1 Korintiërs 15:21 – “Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens.” Romeinen 5:12 – “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben”. Jakobus 1:15 – “Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.” Genesis 1:17 – “En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde”. Amos 3:6 – “Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat de inwoners opschrikken? Geschiedt er een ramp in een stad, zonder dat de Here die bewerkt?”
52)
Quackels
53)
Sonder arbeydt
54)
Johannes 5:17 – “Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.”
55)
Genesis 2:15,19,20 – “En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. (...) En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste.” Psalm 8:7 – “Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd”.
56)
Romeinen 1:20 – “Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.”
57)
Handelingen 4:11 – “Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden.”
58)
Efeziërs 3:10 – “Opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden”.
59)
Genesis 1:31 – “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.”
60)
Handelingen 17:24 – “De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt”.
61)
Johannes 3:17 – “Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde.”