Inhoud

Het beeld van God in de mens

1. Wat is een beeld?

Het is de expressie of uitbeelding van een bepaald iets. Dat kan zijn uitdrukking vinden in de ziel, en dan met name in het verstand door de kracht van de herkenning – dan wordt het door de filosofen een idea genoemd – of het heeft een plaats in het hart gekregen.

Het beeld kan zich ook buiten de ziel bevinden. Dan heeft het een zekere gelijkheid en overeenstemming in voorkomen. Dat kan zich manifesteren in het wezen en de eigenschappen ervan, zoals we van Adam kunnen zeggen dat hij mensen heeft voortgebracht naar zijn beeld (Genesis 5:33 Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set.). Het kan ook zijn dat het zich manifesteert in een bepaalde verschijningsvorm, zoals in Lucas 20:2424 Toont Mij een schelling; wiens beeldenaar en opschrift draagt hij? Zij zeiden: Van de keizer., waar de schelling het beeld van de keizer heeft. Ook is het mogelijk dat het beeld een bepaalde uitbeelding of afschaduwing is [van iets in de werkelijkheid].

2. Is er een groot verschil tussen beeld en gelijkenis?

Het woord gelijkenis heeft een wijdere strekking, want waar een beeld is, daar is ook een gelijkenis, maar dat geldt niet voor het tegenovergestelde. Er kan namelijk van iets gezegd worden dat het op iets anders lijkt, maar dan is toch nog niet het beeld van dat andere.

Als we het echter hebben over het vraagstuk van het beeld van God in de mens, wordt het woord “gelijkenis” eraan toegevoegd om het woord “beeld” des te beter te verklaren. Dat zien we ook in Filippenzen 2:77 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is..

3. Is de mens naar Gods beeld geschapen?

Ja, want in Genesis 1:2727 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. lezen we: “God schiep de mens naar zijn beeld”. En Paulus zegt in 1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.: “Een man moet het hoofd niet dekken: hij is heet beeld en de heerlijkheid van God.”1)

4. Is alleen de mens het beeld van God, of [anders gezegd] naar het beeld van God geschapen?

Christus is het natuurlijke, waarachtige en meest volmaakte beeld van God de Vader.2) Dat geldt ten aanzien van het feit dat Hij de eeuwige Zoon is, want Hij is uit het wezen van de Vader geboren, en niet gemaakt. Daarom wordt Hij ook ‘de afdruk van zijn wezen’ genoemd (Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.). Dat geldt ook ten aanzien van het feit dat Hij in het vlees geopenbaard is, want heel het wezen van Zijn Vader en Zijn volkomenheid wordt in de gestalte van de Zoon, Die in Zijn lichaam voor ons zichtbaar is geworden, gezien en geopenbaard.3) Ja, wat meer is, om door de directe aanschouwing van God niet verzwolgen te worden, is de Zoon in Zijn lichamelijke gestalte voor ons als een spiegel, waarin de Vader ons Zijn oneindige en almachtige majesteit, heerlijkheid, goedheid, wijsheid, waarheid en rechtvaardigheid laat zien. Daarom zegt Christus: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:99 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?).4)

Ook de engelen zijn naar het beeld van God geschapen, want ook zij worden kinderen of zonen van God genoemd.5) Ze zijn als geestelijke, rechtvaardige en onsterfelijke wezens geschapen. En Christus leert ons duidelijk dat wij in de hemel in waarheid gelukzalig zullen zijn en daarom aan God gelijk als we daar als de engelen van God zijn geworden.6)

De mens wordt het beeld van God genoemd (1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.) en is geschapen naar het beeld van God, wat niet alleen voor Adam geldt, maar ook voor Eva.7) Dit laatste beeld is zowel bij de mensen als bij de engelen alleen gegrond op genade.

5. Waarom wordt de mens het beeld van God genoemd?

Vanwege de gelijkenis die hij met God vertoont.

6. Waarom is hij náár Gods beeld geschapen?

Vanwege het onvolkomene in die gelijkenis, want hij vertoonde niet volkomen het beeld van God, zoals Christus de Vader volkomen representeert of vertoont.

7. Is de ‘hele Adam’, dus met ziel en lichaam, naar Gods beeld geschapen?

Ja, geheel en al, en dus niet alleen een bepaald deel. God spreekt namelijk door Mozes in Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.: “Laat Ons mensen – dus niet alleen de ziel of het lichaam – maken naar ons beeld, als onze gelijkenis.” Dit blijkt ook uit het tegenovergestelde van het beeld van God, namelijk de zonde. Die zetelt immers niet alleen in de ziel, maar ook in het lichaam.8) Daarom mogen we zeggen dat het beeld van God niet alleen in de ziel en niet alleen in het lichaam maar in de hele mens is geweest.

Ook de vernieuwing van Gods beeld in de mens laat ons dit zien. Dat beeld is immers niets anders dan de heiliging, want niet alleen de ziel wordt geheiligd maar ook het lichaam.9)

Hier komt nog bij dat God verbiedt een mens dood te slaan. Genesis 9:66 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. geeft als reden op: “Want naar het beeld Gods Hij de mens gemaakt.”

Daarom moet het beeld van God dus op heel de mens betrekking hebben. Het is echter wel zo dat het beeld van God het eerst, het meest en in het bijzonder in de ziel tot uiting kwam, maar wel zo dat de glans en de fonkeling ervan zich ook in het lichaam manifesteerden.

8. Wat is het beeld van God in de mens geweest, en uit hoeveel delen bestaat het?

Het beeld van God in de mens zien we in drie delen naar voren komen:

  1. In het wezen van de mens, dat is vooral de ziel.
  2. In zijn gaven en eigenschappen, die van zijn wezen onderscheiden zijn.
  3. In zijn uitwendige kenmerken, zoals zijn waardigheid, zijn hoge positie, zijn heerschappij en zijn bevoorrechte positie boven alle andere schepselen.

9. Waarom wordt de mens het beeld van God genoemd voor wat zijn wezen betreft?

Omdat de ziel, die God in de mens onuitwisbaar heeft ingedrukt, een geestelijke natuur is; ze is een verstandig, niet-lichamelijk, onsterfelijk en geestelijk wezen is, dat naar de haar gegeven mate de goddelijke natuur laat zien.

De ziel is in de mens begiftigd met veel eigenschappen of vaardigheden, zoals het geheugen, het denkvermogen en de wil. Dat is een teken, zoals AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt, dat op de eenheid van het goddelijk Wezen en de veelheid van de Personen wijst.

10. Waarom geldt dat ook voor de gaven en eigenschappen van de mens?

De eerste reden is dat God in het begin een straal van hemelse wijsheid in het verstand van de mens heeft ontstoken. Daardoor kende hij God en Zijn wil die hem geopenbaard was, heel goed en dus ook al de werken van God en het karakter en de eigenschappen van alle dingen. Dat kunnen we afleiden uit het feit dat Adam, toen hij uit zijn slaap wakker werd, van Eva direct wist waaruit zij was voortgekomen. Hij zei immers: “Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (Genesis 2:2323 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal "mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is.). Hij gaf ook alle dieren een naam die bij hun aard paste.

Vervolgens heeft God de mens ook rijk bedeeld met de gaven van volkomen gerechtigheid en heiligheid. Daardoor volgde hij Gods gerechtigheid en heiligheid als in een spiegel na en liet die zo zien. God had hem ook de krachten gegeven waardoor hij in staat was om alles te doen wat goed was.

Ten slotte had de mens ook een lichaam gekregen dat op een voortreffelijke manier geschikt was om de ziel die hem inspireerde, met gemak en zonder enige vermoeidheid te gehoorzamen.10) Daarom zegt Paulus in Efeziërs 4:2424 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.: “En de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.” En in Kolossenzen 3:1010 en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper. lezen we: “En de nieuwe [mens] aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper.”

11. Waarom zegt men dat de mens naar het beeld van God is geschapen voor wat betreft zijn waardigheid en heerschappij over de dingen?

De mens had heerschappij over de dieren en alle schepselen van het aardrijk, en daardoor beeldde hij op aarde God Zelf af, Die de Here van alle dingen is. Want Hij sprak: “… opdat zij – namelijk man en vrouw – heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde” (Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.). In Psalm 8:77 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd. lezen we: “Gij doet hem heersen over de werken uwer handen.” Daardoor kon Adam in het begin alle dieren tot zich roepen en daaraan gehoorzaamden ze ook (Genesis 2:19,2019 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste.). Dit beeld past bij Gods uitwendige instelling en ordening; en daarom wordt in 1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. de man als het hoofd van de vrouw en het huisgezin, het beeld van God genoemd.

In het hoofd-zijn van de man over de vrouw en alle andere dingen wordt iets gezien van de heerlijkheid en het beeld van God, evenals in alle vorm van overheid.11) De vrouw is niet naar Gods beeld geschapen, maar dat komt in het bijzonder aan de man toe. Deze positie blijkt uit de ordening en het doel van de schepping. De vrouw is uit de man geschapen, ter wille van de man (1 Korintiërs 11:8-98 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.) en niet andersom.

12. Heeft Adam door de zonde alle delen van het beeld van God verloren?

Het eerste en laatste deel genoemd onder 8 zijn nog in de mens overgebleven, al gaat het daarbij slechts om enkele flauwe schaduwen:12) de wilde dieren laten zich nog temmen, zodat ze de mens gehoorzamen of hem in ieder geval geen schade aanbrengen. En wat de gaven en eigenschappen van de mens betreft, daarvan is ook nog iets over voor wat betreft zijn verstand en wil. Anders zou hij nauwelijks nog een mens zijn, maar een geheel en al een onredelijk dier. Maar wat zijn ware kennis van God, zijn gerechtigheid en zijn heiligheid betreft, die heeft de mens door de zonde geheel en al verloren. In de wedergeboren mensen worden die echter door Christus dagelijks weer aangebracht.13)

De volmaaktheid zal er echter zijn als wij in de toekomende heerlijkheid ten volle gelijkvormig zullen zijn aan Christus, Die haar weer in ons opricht.

13. Hoe wordt het beeld van God zichtbaar in het lichaam van de mens?

  1. Niet op die manier dat dit beeld ook eenvoudigweg een lichaam is met de gestalte als van het menselijke lichaam. Nee, dit beeld is een “lichaam” dat samengevoegd is met de redelijke ziel. En zo draagt het lichaam een deel van het beeld van God, en bevat het bij wijze van spreken de hele wereld in zich. Daarom wordt de mens ook wel “de kleine wereld” genoemd, waarin de Schepper en het beeld van de hele wereld tot uiting komen.
  2. De gaven van de ziel straalden uit naar het lichaam, zoals het licht van de kaars de lantaarn verlicht. De gerechtigheid en heiligheid hadden invloed op het lichaam en de onderdelen ervan. Daardoor oefende de mens door zijn lichaam de waardigheid en het hoge gezag van de mens uit over alle schepselen hier op aarde. Met name door zijn voorkomen straalde hij een gebiedende, heersende majesteitelijke kracht uit, waardoor hij door de dieren als een overste over hen werd gezien.

14. Met welk doel heeft God de mens naar Zijn beeld geschapen?

  1. God is in Zichzelf en vanwege Zijn natuur onzichtbaar, maar zo maakt Hij Zich in Zijn wezen en natuur in de mens – als in een spiegel – enigszins zichtbaar. Op deze wijze laat Hij Zich aan de mens kennen. De eigenlijke bedoeling van een beeld is namelijk dat de afgebeelde daardoor gekend wordt.
  2. De mens die God zo kent, kan Hem nu beminnen, eren en verheerlijken. Alles wat “gelijk” is, heeft elkaar namelijk lief.
  3. God Zelf kan Zich nu met de mens, die aan Hem “gelijk” is, verenigen tot eeuwige gelukzaligheid.
  4. De mensen die naar het beeld van God geschapen zijn, kunnen nu niet alleen God liefhebben maar ook elkaar, en zo mogen ze elkaar dan zien in dit en in het eeuwige leven.
  5. De verworpenen kunnen, omdat ze naar het beeld van God geschapen zijn, zich niet verontschuldigen.

15. Welke zaken zijn in strijd met deze leer?

  1. De ketterij van de manicheeërs en de antropomorfisten. Zij hielden zich aan het verzinsel dat God lichamelijk is en dat Hij Adams lichaam geschapen had naar het beeld en de gelijkenis van Zijn eigen lichaam. En ook de nogal lompe mening van allen die gemeend hebben dat de uitwendige gestalte van de mens het beeld van God is geweest.
  2. De mening van Flacius Illyricus, die stelde dat het beeld van God (dat is: de gerechtigheid en heiligheid van de ziel) het wezen van de ziel zelf is.
  3. De dwaling van de scholastici, die geleerd hebben dat het beeld van God niet anders is geweest en nog is dan een casueel, van buitenaf aangebracht en uitwendig versierend element.
1)
Kolossenzen 3:10 – “En de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper”.
2)
2 Korintiërs 4:4 – “Ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is.” Kolossenzen 1:15 – “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping”.
3)
1 Timoteüs 3:16 – “En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.”
4)
Johannes 12:45 – “En wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem, die Mij gezonden heeft.”
5)
Job 1:6 – “Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan.” Job 2:1 – “Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de Here te stellen.”
6)
Matteüs 22:30 – “Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.”
7)
Genesis 1:26,27 – “En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.” Kolossenzen 3:10 – “En de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper”.
8)
Romeinen 6:12 – “Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen”.
9)
Romeinen 12:1 – “Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.” 1 Tessalonicenzen 5:23 – “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn.”
10)
Genesis 1:31 – “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.” Prediker 7:29 – “Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen.”
11)
Psalm 82:6 – “Wel heb Ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten”.
12)
1 Korintiërs 11:7 – “Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.”
13)
2 Korintiërs 3:18 – “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is.”
14)
Hebreeën 8:5 – “Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg.”
15)
Hebreeën 10:1 – “Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken.”