Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


Zijbalk

institutie:12

Dit is een oude revisie van het document!


12. Het huwelijk

Over de goddelijke instelling van het huwelijk vóór de zondeval en de onderhouding ervan daarna

1. Is het huwelijk een Goddelijk, of menselijk ding, of burgelijk?

Het is een Goddelijk ding:

  1. Want het is van God ingesteld, tussen heilige en onnozele personen, en derhalve oprechte ware beelden Gods in het paradijs.
  2. Want het is een voorbeeld en voorschrift geweest, van dat ware Goddelijk en Geestelijk huwelijk, dat tussen Christus en zijn Gemeente zou wezen.
  3. Want het is ingesteld geweest, tot voortplanting der gemeente, en tot vordering en hulp van een ieders zaligheid. 't Is ook een menselijk en burgerlijk ding, of van menselijk recht, want het is ingesteld tot voortplanting van het menselijk geslacht, en instelling en onderhouding der burgerschap onder de mensen.

Want als Christus zegt, Matteüs 22:3030 Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel. In de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden niet ten huwelijk uitgegeven, maar zij zijn als engelen Gods in de hemel.

Een andere overmits het ten meestendeel hang uit de eerlijke instellingen en wetten der mensen.

2. Bewijs dat het huwelijk van God ingesteld is.

Genesis 21 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. 2 Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht. 4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte, 5 - er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de Here God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken; 6 maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem - 7 toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. 8 Voorts plantte de Here God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. 9 Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad. 10 Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. 11 De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is; 12 en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas. 13 De naam van de tweede rivier is Gichon; deze stroomt om het gehele land Ethiopië. 14 De naam van de derde rivier is Tigris; deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. 15 En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. 16 En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, 17 maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. 18 En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. 19 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. 21 Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. 22 En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. 23 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal "mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. 25 En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet. : 18 heeft God gezegd, dat is, door zijn alderwijste raad besloten en door zijn onmetelijke goedheid deze zijnen raad geopenbaard, Het is niet goed dat de mens alleen zij: ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem zij. En de verzen? 20,21, 22 etc.

Alsser? voor Adam geen hulp, die voor hem zou zijn, gevonden werd, deed de Heere God een diepe slaap op Adam vallen, en als hij sliep (en overzulksbuiten hem zelf gesteld was, geen pijn of weedom gevoelende, en natuurlijk onwetende geworden zijnde van dat werk? nam hij een van zijn ribben, en bouwde de ribbe, die hij van Adam genomen had tot een vrouw, die hij tot Adam bracht, die profeterende van Gods Geest gedreven zijnde, zei: Deze is ditmaal been van mijn been en vlees van mijn vlees, zij zal Ischa, dat is Maninne genoemd worden, omdat zij uit de man genomen is, en is als zijns zelfs ander. ierom zal de man zijn vader en moeder verlanden, en zijn wijf aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn.

En Gen. (:1 heeft God het huwelijk na de zondvloed bevestigd en dat gezegend, zeggende: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt.

De Zoon van God zelf, als het niet weinig vervallen was, heeft het eindelijk weder opgerecht, em met zijn tegenwoordigeid en miakeleus geschenk vereert.

Ten laatste heeft God het huwelijk niet allen ingesteld, maar verwekt noch de onderlinge liefde van de bruidegom en de bruid, en maakt de huwelijken als men zien mach Genes. 23:1414 En Efron antwoordde Abraham en zeide tot hem./50 Prov?? 19:1414 Toen ging Lot heen en sprak tot zijn schoonzoons, die met zijn dochters zouden trouwen, en zeide: Staat op, verlaat deze plaats, want de Here gaat de stad verwoesten. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand, die schertste.

Waaruit dat volgt, dat de huwelijken niet bij geval geschieden, noch niet hangen alleen aan het beliven van de mensen, maar dat ze God bestiering onderworden zijn, en door de voorzienigheid Gods beleit?worden.

2. Dat het huwelijk een goed en heilig ding is.

3. Dat men dat zal aanvangen in de vreze en aanroeping Gods.

3. Strijden Mozes en Paulus niet tegen elkaar, nademaal dat er gezegd wordt Gen. 2 : 18 Het is niet goed, dat de mens alleen is, en 1 Cori. 7:1, het is de mens goed geen wijf aan te raken?

Nee, want Paulus spreekt van het nuttelijk goed, niet van het eerlijk goed, en hij stelt het goed niet tegen het gebrek en zonde, maar tegen het ongemak.

Ten anderen: wan de spreuk Genesis wordt verstaan van het bijzonder, of meestendeels des menselijken geslachts, hetwelk ten onder zou gaan, ten ware het voortgetteld werd door het huwelijk: nocht de mens kan buiten het huwelijk rein leven. Maar Paulus spreekt van zekere personen die de gaven hebben, dat ze buiten het huwelijk rein kunnen leven. Want van d'ander zegt hij: Het is beter te trouwen dan te branden vers 99 Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad..

4. Geeft Paulus niet te kennen (al hij sprekend van een Maagd, 1 Cor. 7 : 38, zegt: Die ze niet uit geeft, doet beter) dat de maagdelijke staat meer een dienst Gods is, of meer de genade van God verdient, als het huwelijk?

Nee, maar hij spreekt van enkele uiterlijke gemakken en voordelen van het ongehuwde leven om de aanstaande nood, dat is, om de vervolgingen, die over de hals hangen, vers 26..

En om dat degene, die het ongehuwede leven aanvatte, deerdiger is om te leren, de Gemeente te dienen, de verveerlijkheden der belijdenisse met vrijer en geruster harten te dragen, en tot vrijer oefeningen der GOdzaligheid, vers. 32/34. En hij geeft te verstaan, dat er meer zwarigheden en verdriet in het huwelijk is, dan in het ongehuwde leven, als hij zelfs van de gehuwden spreek: dezulken zullen verdrukkingen hebben in het vlees, vers 28.. En meer aftrekingen hier en daar der gedachten en zorgvuldigheden van dingen, die der wereld aangenaam, verzen 33./34. En dat derhalve de ongehuwde staat dergenen (die het onthouden gegeven is) gevoeglijker en gemakkelijker is, en minder zwarigheden en bekomeernissen onderworpen: en dier oozaakds halven gelukzaliger is, als de huwelijke staat, vers 40.. De Godvruchtige gehuwede personen kunnen nochtans wel verzorgen de dingen, die des Heeren zijn, als Abraham, Izaak, Jacob, Zacharias, de vader van Johannes de Doper, en dergelijke.

5. Wat strijdt met deze leer van de werkende oorzaak van het huwelijk?

Over de materie of de stof van het huwelijk

6. Uit hoeveel en hoedanige personen behoort het huwelijk te bestaan?

Alleen uit twee personen, en man en een vrouw: want zo spreek de Heer in Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.: 27 en 2 : 24 en Matteüs 191 En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij uit Galilea vertrok, en Hij kwam over de Jordaan in het gebied van Judea. 2 En vele scharen volgden Hem en Hij genas hen aldaar. 3 En er kwamen Farizeeën tot Hem om Hem te verzoeken, en zij zeiden: Is het geoorloofd zijn vrouw weg te zenden om allerlei redenen? 4 Hij antwoordde en zeide: Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? 5 En Hij zeide: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn. 6 Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. 7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft Mozes dan bevolen een scheidbrief te geven en haar (daarmede) weg te zenden? 8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft u met het oog op de hardheid uwer harten toegestaan uw vrouwen weg te zenden, maar van den beginne is het zo niet geweest. 9 Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk. 10 De discipelen zeiden tot Hem: Indien voor een man de zaak met zijn vrouw zó staat, is het niet raadzaam te trouwen. 11 Doch Hij zeide tot hen: Niet allen vatten dit woord, alleen zij, aan wie het gegeven is. 12 Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het. 13 Toen werden kinderen tot Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden; doch de discipelen bestraften hen. 14 Maar Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. 15 En Hij legde hun de handen op en vertrok vandaar. 16 En zie, iemand kwam tot Hem en zeide: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? 17 Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden. 18 Hij zeide tot Hem: Welke? Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, 19 eer uw vader en uw moeder, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 20 De jongeling zeide tot Hem: Dat alles heb ik in acht genomen; waarin schiet ik nog te kort? 21 Jezus zeide tot hem: Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij. 22 Toen de jongeling [dit] woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen. 23 Jezus zeide tot zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk der hemelen binnengaan. 24 Wederom zeg Ik u, het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat. 25 Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer verslagen en zeiden: Wie kan dan behouden worden? 26 Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. 27 Daarop antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn? 28 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten. 29 En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven. 30 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.: 5. En die twee zullen tot één vlees zijn. En zo veel zijn ook genoeg tot voortplanting van het geslacht. Maar nademaal de gehuwden zelf haar de één en de ander overgeven, zo zijn ze zelfs de tweede werkende oorzaken, en het stof des huwelijks.

7. Wat dingen strijden hiertegen?

Veel wijven te hebben, niet veel vrouwen vervolgens, van dewelke de één in de anders plaats komt, maar als iemand op een tijd veel vrouwen heeft: welke schendinge van het wettelijk huwelijk van Lamech een van van Kaïns geslacht (als men zien mach Genesis 4:99 Toen zeide de Here tot Kaïn: Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?) zijn oorsprong genomen heeft, en is daarna de oudvaderen toegelaten geweest, (niet om wulpsheid? te bedrijven, maar om Godvruchtige kinderen voor te planten) eensdeels overmits het tot dier tijd nu alrede de burgelijke wijze en manier was: ten anderen, dat het als een toegang zou wezen, waardoor God zijn beloften, van het ontallijke zaad dat uit weinige zou voorkomen, plaats gave. Maar is naderhand van Christus zelf verdoemt en veroordeeld, Matt. 19:88 zie toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap hebben gehad; laat mij die tot u naar buiten brengen en doet met haar, zoals goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets, want daartoe zijn zij onder de schaduw van mijn dak gekomen., zeggende dat het alzo van het begin af niet geweest is, en verklarende dat degene die zijn vrouw verlatende en overzulks behoudende een ander trouwt, overspel doet, Matteüs 51 Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn discipelen tot Hem. 2 En Hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende: 3 Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 4 Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden. 5 Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven. 6 Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. 7 Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. 8 Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien. 9 Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. 10 Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 11 Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. 12 Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd. 13 Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. 14 Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. 15 Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. 16 Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. 17 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. 18 Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. 19 Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. 20 Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. 21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. 22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. 23 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave. 25 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald. 27 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. 29 Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. 30 En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare. 31 Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. 32 Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk. 33 Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen. 34 Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; 35 bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is; 36 ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart. 37 Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze. 38 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. 39 Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe; 40 en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; 41 en zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem. 42 Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil. 43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. 44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, 45 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47 En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde? 48 Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is. : 32. Want als God de Adam een vrouw zou geven, heeft Hij niet twee of meer, maar één ribbe uit hem genomen, en niet veel vrouwen, maar één alleen geschapen, noch heeft niet veel vrouwen, maar alleen tot hem gebracht. Strijden ook tegen het huwelijk hoererij, overspel, vervloekte sodomie, en de verschrikkelijke vermengingen der mensen met de beesten, van alle waarvan met leest in Levi. 18: 20,22,23 en 20: 10-13 en Romeinen 11 Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, 2 dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften - 3 aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van David naar het vlees, 4 naar de geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here - 5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen, 6 tot welke ook gij behoort, geroepenen van Jezus Christus - 7 aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 8 In de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat in de gehele wereld van uw geloof gesproken wordt. 9 Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk, 10 biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen. 11 Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking, 12 dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij. 13 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen - waarin ik tot nu toe verhinderd ben - om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen. 14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar. 15 Vandaar mijn bereidheid om ook u te Rome het evangelie te brengen. 16 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven. 18 Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, 19 daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. 20 Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. 21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. 22 Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, 23 en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. 25 Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. 27 Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangende. 28 En daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: 29 vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; 30 oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers, vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam; 31 onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid. 32 Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven.: 26,27.

8. Wat soorten van mensen is het geoorloofd te huwelijken?

Hebreeën 13:44 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen. Het Huwelijk is eerlijk onder allen, en een onbevlekt bed. Is derhalve alle soorten en orden of staat van mensen geoorloofd te huwelijken, ja is ook nodige, en belast degenen die hen niet kunnen onthouden, 1 Korintiërs 7:22 maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. Om der hoererijen wille zal een iedere man zijn eigen vrouw hebben en een iedere vrouw zal haar eigen man hebben, daar het woord Echeto (taal hem hebben) een gebiedend woord is, en niet vrij toelatende.

9. Is het de dienaren van de gemeente geoorloofd te huwelijken?

Het is hen geoorloofd.

1. Want God maakt hen ook bekwaam tot het huwelijk en kinderen voort te telen: en de samenvoeging van man en vrouw is een recht der naturen.

2. Want het is heilig, goed, en in allen, onder alleen, eerlijk, en een onbevelkt bed, Hebreeën 13:44 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen.. Christus noemt ook het huwelijk een Goddelijke (en overzulks heilige) samenvoeging, als hij zegt Matteüs 19:66 Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. hetgeen God tesamen gevoegd heeft. En Paulus in 1 Timoteüs 4:4,54 Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt: 5 want het wordt geheiligd door het woord Gods en door gebed. zegt dat het huwelijk, spijze en dergelijke dingen door het Woord en gebed geheiligd worden. Idem, dat een ongelovig man in de gelovige vrouw geheiligd wordt, 1 Korintiërs 7:1414 Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig.. Idem, dat de vrouw behouden wordt door het baren van kinderen in het geloof, &c??? 1 Timoteüs 2:1515 doch zij zal behouden worden, kinderen ter wereld brengende, indien zij blijft in geloof, liefde en heiliging, met ingetogenheid.. En eindelijk dat degenen die door het geloof rechtvaardig zijn, alle dingen rein zijn, tot???Titus 1:1515 Alles is rein voor de reinen, maar voor hen, die besmet en onbetrouwbaar zijn, is niets rein. Maar bij hen zijn zowel het denken als het geweten besmet..

En Paphnutius zei in de synode van Nicena, dat het bijslapen??? met zijn eigen vrouw reinigheid is, Sozomen Lib.I.hoofdstuk 23.

3. Want een opziener, zegt de apostel tegen de heidenen, 1 Timoteüs 3:22 Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen. en Titus 1:66 die onberispelijk zijn, één vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten., moet onberispelijk zijn, en eener vrouwen man: niet ener gemeente, zoals die van het Pausdom zeggen: want de apostel handel in die plaats, niet van het ambt van een bisschop, maar van de hoedanigheid des persoons. Hij verbiedt ook niet dat hij de eerste hen afgesorven zijnde, geen ander trouwe, want die zijn tweede vrouw, de eerste gestorven zijnde, trouwt, is de man van één vrouw, zo hij met zijn vrouw tevreden is: maar hij wil, dat een eerlijk man met één vrouw tevreden is: en niet op de Joodse en heidense wijze, tegelijk op hetzelfde moment twee of meer vrouwen heeft.

4. Want de dienaren van het Evangelie dragen de Persoon der Levitische priesters niet, die nochtans niet voor altijd, maar alleen als zij de dienst deden, van het gebruik des huwelijks haar onthielden. Want zij waren voorbeelden van Christus de Middelaar, wiens meer, als der engelen??? reinheid boven de menselijke wijze, zo enigszins moest vertonen. Maar zij onthielden haar ook, als zij in de tabernakel zouden gaan, van wijn, en van uitvaarten van de doden, en van het haar te scheren, daar in de paapse priester haar nochtans nie navolgen. De vromen weten evenwel het gebruik van het huwelijk na de tijd te matigen. Zij weten dat ook, dat Paulus gebiedt: Haar vaten te bezitten in heiligmaking 1 Thessalonisenzen 4:4.. En dat men soms zich moet onthouden om hen tot gebeden te begeven, hetwelk Paulus ook zelfs niet wil dat het altijd wezen zal.

5. Door een omwending van Giij??? reden, want de priesters, profeten, profetessen, apostelen, als Petrus en anderen, daarvan staat in 1 Korintiërs 9:55 Hebben wij geen bevoegdheid om een zuster als vrouw mede te nemen gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heren en Kefas? Philippus de evengelist. de Apostelse mannen, wnat Policrates de zoon van Gregorius Nanianzenus, bisschop van Efeze getuigt, dat hij de achtste bisschop is, geboren uit ouders die bisschoppen waren, bij Eusebium Lib. 5 van de kerkelijke historie???) zijn getrouwd geweest.

6. Want Daniël 11:3737 Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen. schrijft de Antichrist dit merkteken toe, dat hij heersen zal in de gemeente, de vrouwen niet achten, maar de gemeente met vuile en onbehoorlijke boze lusten besmetten. En Paulus in 1 Timoteüs 4:11 Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen. noemt uitdrukkelijk den wet des ongehuwden staat in het algemeen, een lering der duivelen.

7. Want Christus zegt in Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. tevergeefs eeren zij mij lerende leringen die geboden van mensen zijn: en in 19:1212 Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het. wil Hij, dat ze allen het huwelijk gebruiken, behalve die Hij of van nature onbekwaam tot het huwelijk geschapen heeft, of bij geval onmachtig geworden zijn, of door een bijzondere genade ontvangen hebben, dat ze haar kunnen onthouden, en ook rein leven zonder Egade???. Van alle de andere gaat de spreuk van Christus vast, vers 1111 Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein., Niet allen vatten dit woord, maar die het gegeven is. En 1 Korintiërs 7:77 Ik zou wel willen, dat alle mensen waren, zoals ikzelf. Doch iedereen heeft van God zijn bijzondere gave, de een deze, de ander die. Een ieder heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. En 1 Korintiërs 12:44 Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest./11. Daar is verscheidenheid der gaven, doch deze dingen alle werkt de een en dezelfde geest, delende een ieder in het bijzonder, gelijk hij wil.

8. Want de Pauselijke ongehuwde staat is behangen met de openbare schande en laster der gruwelijke en vuile boze lusten, daar de vaders mede ontsteeken??? zijn, en als over branden, die soberheid en matigheid voorgeven en veinzen, maar als Epicreische??? Derkens??? leven.

9. Het blijkt uit de decreten van het derde Concilie van Carthago, gehouden in het jaar onzes Heeren 421 waar in de ketterij van Pelagius verdt, daar AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. ook zelf tegenwoordig was, dat de bisschoppen of opzieners der kerken gehuwd waren, want het twaalfde artikel luidt aldus: Het dunkt on goed dat de zonen of dochters der bisschoppen, of alle kerkelijke personen, net zullen de heidenen, of ketters, of scheurmakers ten huwelijk gegeven worden.

10 En veroordeelt Paulus in 1 Timoteüs 5:11 niet de weduwen, die haar eerste geloof of gelofte, die zij God gedaan hadden van haar te onthouden, willende huwelijken te niet doen?

Dat dient niet tot de geloften van de nonen of begijnen in dewelken ten minste dat had behoord aangemerkt te worden hetwelk Paulus vereischt??? in de jonge weduwen gans en gaar??? om het perijkel??? van haar niet te kunnen onthouden in hetzelfde hoofdstuk vers 1414 Want het lichaam bestaat toch ook niet uit één lid, maar uit vele leden., zeggende: Ik wil dat de jonge weduwen huwen. Maar hij leert dat men de jonge weduwen niet tot het getal der ciaconessen zal toelaten, omdat zij tot dit ambt onbekwaam zijn die verbonden zijn door de band van het huwelijk: want de jaren porren??? dikwijls de jongen tot het huwelijk, hetwelk zij niet mochten aangaan zonder enig teken van lichtvaardigheid en ergernis.

11 Wat gevoelt gij dan van de geloften?

Enige geloften zijn Godvruchtig, vrij van geoorloofde en mogelijke dingen en uit Gods Woord en wil gedaan: maar andere zijn goddeloos gedwongen, reukloos, buiten en dikwijls tegen Gods Woord en buiten de gaven van God gegeven gedaan. Ik gevoel dan dat men die zal houden en deze afbreken: naar het oud spreekwoord. In kwate beloften breekt u trouw, in een schandelijke belofte verandert het besluit.

12 Wat strijdt tegen deze leer?

De leeringen van de Paus Syricii??? en van de papisten, die Godslasterlijk tegen de mening van de Apostel Hebreeën 13:44 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen. gevoelen en uitspreken dat het huwelijk een vuiligheid en besmetting van het vlees is, houden de gehouden??? af van de heilige ordeninge: en vereisen van die in de orden zullen aangenomen worden een gelofte van altijd ongetrouwd te blijven en een afwering van het huwelijk tegen het uitgedrukte Woord Gods. De solemnele??? gelofte van het onthouden noemen ze een beletsel, hetwelk verhindert te huwelijken en het contract of verbinding breekt: dat het ook geen wettig huwelijk is na de solemnele??? gelofte als der Monniken en de Begijnen gelofte is. Zij houden vast dat de ongehuwde staat is een ergerlijk leven dat dat zij vergeving der zonden verdient.

13 Mag iemand als zijn vrouw gestorven is of wettelijk afgestoten, een ander trouwen?

Ja. 1. Want de uitspraak van God (Genesis 2:1818 En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. 't Is niet goed dat de mens alleen is, is algemeen en altijd waar.

2. De Apostel in Romeinen 7:2,32 Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond. 3 Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, echtbreekster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is, indien zij zich aan een andere man geeft. Is het dat de man gestorven is, zo is de vrouw vrij van de wet des mans dat zij geen overspeelster is indien zij de vrouw van een andere man wordt. En 1 Timoteüs 5:1414 Ik wil daarom, dat de jonge weduwen huwen, kinderen krijgen, haar huis bestieren, en niet door lasterpraat aan de tegenpartij vat op zich geven. Ik wil (zegt hij) dat de jonge weduwen huwelijken. En 1 Korintiërs 7:3939 Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, mits in de Here. Een vrouw is door de wet verbonden zolang als haar man leeft, maar indien haar man ontslapen is, (niet de eerste, of de tweede, of de derde, maar onbepaald haar man) zo is zij vrij, om te trouwen die zij wil. Is derhalve de man dat zelfde recht toegelaten.

3. Want Christus zegt in Matteüs 19:99 Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk.: Zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij en een ander trouwt, die doe overspel. Volgt daarom uit de tegenzin, wie zijn vrouw verlaat om hoererij en een ander trouwt, die doet overspel.

4. Abraham de vader aller gelovigen als in Genesis 25:11 En Abraham nam wederom een vrouw, Ketura geheten. staat, heeft na het overlijden van Sara, Kethuram getrouwd.

5. Want het is beter te huwen dan te branden, 1 Korintiërs 7:99 Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.. Maar de verzen 8 en 98 Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, indien zij blijven, zoals ik. 9 Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden. beveelt hij de ongehuwden en de weduwen personen, zo ze haar niet kunnen onthouden, dat zij huwelijken. Idem, Indien de ongelovige scheidt dat hij scheide: de broeder of de zuster (zeg hij) wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt vers 1515 Maar indien de ongelovige haar verlaat, laat hij haar verlaten. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden; tot vrede heeft God u geroepen. van hetzelfde hoofdstuk 7.

(…)


Paginahulpmiddelen