Nee, maar voortdurend tegenwoordig zijnde, stuurt en regeert Hij alle dingen die Hij geschapen heeft, Johannes 5:1717 Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.” En Wijsheid 1 : 7: “De Geest des Heeren vervult de aarde.” De wereld zou ook niet een ogenblik kunnen bestaan als God hem niet stuurde.
In de regel Gods pronoiae, voorzienigheid, van pronoeo of pronoeomas, ik vestig of verzorg of beschik, in die zin, dat pronoiae is: voorzienigheid, voor-raad, verzorging, beschikking, zorgvuldigheid en bekommering. Niet een bloot en leeg voor-weten en kennis, maar een dadelijke en krachtige bediening van alle dingen: in het boek der Wijsheid, hoofdstuk 6 : 7: “God zorgt tegelijk voor allen.”
Het wordt ook genoemd proorismos en prothesis, raad, besluit en voornemen Gods. En het is zeer ver gescheiden en onderscheiden van het voornemen dat mensen eigen is en vaak mist of bedriegt en bedrogen wordt.
Twee. Het eerste is een eeuwig en onveranderlijke beschikking waardoor Hij van eeuwigheid besloten heeft alle dingen, nadat ze geschapen zouden zijn, te regeren en tot haar einde te sturen en te brengen.
Het tweede is de dadelijke en tijdelijke bediening van de gehele wereld zelf, waardoor God ieder bijzonder ding dat Hij geschapen heeft, wijs, vrij, machtig en goed, stuurt, regeert en tot zijn bestemming brengt.
Wijs, omdat alle dingen voor zijn ogen bekend en openbaar zijn en Hij de dingen tot hun bestemming, en tenslotte tot zijn eigen eer, met voorbedachte raad, hoewel het ons soms onbekend is, stuurt.
Vrij, aangezien God een zeer vrij-werkende oorzaak is, die door niemand tot deze bediening van alle dingen, gedrongen wordt.
Machtig, aangezien Hij Zich niet pijnigt in het volbrengen van zijn wil, maar Hij volbrengt en doet al wat Hij wil zonder moeite en moe te worden en zijn daad kan ook door geen kracht verhinderd noch door enige wet overwonnen worden. Wijsheid 8 : 1: “Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles.”
Goed, aangezien Hij altijd goed handelt, ook dan, wanneer de werktuigen zondigen.
Gelet op de geschapen dingen drievoudig: algemeen, bijzonder en particulier of singulier. SuidasDe Suda (abusievelijk toegeschreven aan een auteur genaamd Suidas) is een omvangrijk Grieks lexicon uit de tiende eeuw, dat het midden houdt tussen een encyclopedie en een woordenboek en informatie verschaft over de Griekse taal en letterkunde, met name door vele citaten van en biografische gegevens over auteurs en keizers uit de klassieke oudheid. citeert uit de oude Godgeleerde mannen: 'Dat de voorzienigheid Gods geschiedt volgens drie onderscheiden wijzen en manieren: naar de bediening in de onderhouding, te weten, van de dingen, naar het welbehagen, in goede daden, en naar de toelating, in kwade daden.
Die, waardoor God alle schepselen stuurt met een verborgen instinct, welke Hij ieder schepsel afzonderlijk ingegeven heeft, en behoudt zo de orde van de natuur die door Hem ingesteld is.
Waaruit bewijst u deze algemene voorzienigheid van God?
Uit veel getuigenissen van de Schrift. Heel Psalm 1041 Loof de Here, mijn ziel. Here, mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij hebt U met majesteit en luister bekleed. 2 Hij hult Zich in het licht als in een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed, 3 Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren, Hij maakt de wolken tot zijn wagen, Hij wandelt op de vleugelen van de wind. 4 Hij maakt de winden tot zijn boden, laaiend vuur tot zijn dienaren. 5 Hij heeft de aarde op haar grondslagen gevestigd, zodat zij nimmermeer wankelt. 6 De waterdiepte - Gij hebt haar als met een kleed bedekt, boven de bergen stonden de wateren; 7 zij vloden voor uw dreigen, zij haastten zich weg voor de stem van uw donder; 8 bergen rezen op, dalen zonken neer op de plaats waar Gij hun grondslag hebt gelegd. 9 Gij hebt een grens gesteld, die zij niet overschrijden: zij zullen de aarde niet weer bedekken. 10 Hij zendt de bronnen naar de beken, tussen de bergen vloeien zij daarheen; 11 zij drenken alle dieren des velds, de wilde ezels lessen hun dorst. 12 Daarbij woont het gevogelte des hemels, van tussen de takken laat het zijn lied horen. 13 Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen, van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd. 14 Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, het groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende 15 en wijn, die het hart des mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt. 16 De bomen des Heren worden verzadigd, de ceders van de Libanon, die Hij heeft geplant, 17 waar de vogels nestelen. Des ooievaars huis zijn de cypressen, 18 de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen. 19 Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste tijden, de zon kent de tijd van haar ondergang. 20 Beschikt Gij duisternis, dan wordt het nacht, dan roert zich al het gedierte van het woud; 21 de jonge leeuwen brullen om roof en begeren hun spijze van God. 22 Gaat de zon op, dan trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun holen. 23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot de avond toe. 24 Hoe talrijk zijn uw werken, o Here, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; de aarde is vol van uw schepselen. 25 Daar is de zee, groot en wijd uitgestrekt, waarin gewemel is, zonder tal, kleine zowel als grote dieren; 26 daar gaan de schepen, de Leviatan, die Gij geformeerd hebt om ermee te spelen. 27 Zij alle wachten op U, dat Gij hun spijze geeft te rechter tijd; 28 geeft Gij hun die, zij zamelen op, opent Gij uw hand, zij worden met goed verzadigd; 29 verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd, neemt Gij hun adem weg, zij sterven en keren weder tot hun stof; 30 zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem. 31 De heerlijkheid des Heren zij tot in eeuwigheid, de Here verheuge Zich over zijn werken. 32 Ziet Hij de aarde aan, dan beeft zij, raakt Hij de bergen aan, dan roken zij. 33 Ik zal de Here zingen, zolang ik leef, ik zal mijn God psalmzingen, zolang ik ben; 34 moge mijn overdenking Hem behagen. Ik zal mij in de Here verheugen. 35 De zondaren zullen van de aarde vergaan, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof de Here, mijn ziel. Halleluja. roemt er zeer heerlijk van. Christus spreekt er ook van, Johannes 5:1717 Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook." En Paulus, Handelingen 17:2828 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht.: "In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij." En Hebreeen 1:33 aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft. spreekt van Christus "die alle dingen draagt door het Woord zijner kracht", dat is, door het beleid of macht van het Woord van Christus worden alle dingen onderhouden.
Die, waardoor God alle bijzondere delen van de wereld, ja ook die het meest veracht schijnen te zijn, en alle haar daden en gebeurtenissen regeert en leidt, zowel die in de hemel als op de aarde en onder de mensen zijn. In de hemel, zo, dat er ook niet een wolkje komt, bewogen wordt, veranderd wordt of verdwijnt, dan door de leiding van God. Op aarde, dat er geen plantje groeit, bloeit of vergaat zonder zijn Hand en geen diertje voortgebracht en onderhouden wordt dan door God. Onder de mensen, dat geen mens ontvangen en geboren wordt, leeft en in leven blijft, beweegt en iets doen kan en sterft, dan door het beleid en de wil van God.
Breng eens enkele getuigenissen naar voren van deze bijzondere voorzienigheid over alle schepselen?
Psalm 147:88 Hem, die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die op de bergen gras doet uitspruiten.: "Hem, die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die op de bergen gras doet uitspruiten", "Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit de rijp als as", vers 1616 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit de rijp als as.. "die het vee zijn voer geeft, de jonge raven als zij roepen", vers 99 die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen.. Christus zegt in Matteüs 5:4545 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. van de Hemelse Vader: "Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen." En in caput 6:3030 Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? zegt Hij dat God de lelien en het gras des velds bekleedt. En hoofdstuk 10:29,3029 Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. 30 En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld.: "Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet een daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld." "De HERE wierp een hevige wind op de zee: de HERE beschikte een grote vis om Jona in te slokken," Jona 1:4,174 Maar de Here wierp een hevige wind op de zee en er ontstond een zware storm op de zee, zodat het schip dreigde te worden stukgeslagen. (...) 17 En de Here beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten.. "En de HERE God beschikte een wonderboom, - dat is een boomachtige struik of plant, die bladen heeft zoals de Mastboom (die wordt in de regel door Christus Palm genoemd) - die boven Jona opschoot: en God beschikte een worm, die de wonderboom stak, zodat deze verdorde." Jona 4:6,76 En de Here God beschikte een wonderboom, die boven Jona opschoot om tot schaduw te zijn boven zijn hoofd, ten einde hem van zijn misnoegdheid af te brengen. En Jona verheugde zich zeer over de wonderboom. 7 Maar de volgende dag, bij het aanbreken van de morgenstond, beschikte God een worm, die de wonderboom stak, zodat deze verdorde.. 1 Samuël 2:2121 En de Here sloeg acht op Hanna, zodat zij zwanger werd en nog drie zonen en twee dochters baarde. De jonge Samuël groeide intussen op bij de Here.: "En de HERE sloeg acht op Hanna, zodat zij zwanger werd en nog drie zonen en twee dochters baarde." Deuteronomium 30:2020 door de Here, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Here uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou.: "Hij is uw leven en de lengte uwer dagen" (SV). De Heere heeft de koning Hizkia nog vijftien jaar aan zijn leven toegevoegd, Jesaja 38:55 Ga en zeg tot Hizkia: zo zegt de Here, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen.. Jeremia 10:2323 Ik weet, o Here, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten.: "Ik weet o HERE, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten." Spreuken 21:11 Het hart van de koning is in de hand des Heren als waterbeken, Hij leidt het overal heen, waar het Hem behaagt.: "Het hart van de koning is in de hand des HEREN als waterbeken, Hij leidt het overal heen, waar het Hem behaagt." 1 Korintiërs 12:66 en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt.: "Die alles in allen werkt". En dit is gezegd van de bijzondere voorzienigheid Gods.
Nee, want God voedt ze, zoals ook de andere dieren, Psalm 147:99 die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen.: "die het vee zijn voeder geeft". Evenzo Psalm 36:77 uw gerechtigheid is als de bergen Gods, uw gericht is een geweldige watervloed. Mens en dier verlost Gij, Here.: "Mens en dier verlost Gij, HERE." Maar hij leert dat de wet, Deuteronomium 25:44 Gij zult een dorsende os niet muilbanden.: "Gij zult een dorsende os niet muilbanden", niet voornamelijk voor de ossen is geschreven maar voor de mensen, opdat die hun ambt goed leren en opdat ze door vergelijking weten, dat men de Dienaren van het Evangelie, die trouw arbeiden, loon en onderhouding schuldig is.
Ik ontken dat het een verwarring is, maar ik zeg dat het een zeer wijze beschikking Gods is, waardoor Hij de kwaden laat bloeien opdat ze inexcusabel gemaakt worden, en de vromen laat geoefend worden, opdat hun zaligheid des te beter bevorderd worde. En alzo wordt de leer van het toekomend oordeel te meer bevestigd. Trouwens, dit leven is kort. De straffen in dit leven duren niet altijd, noch ook de blijdschap, maar het eeuwige goed en kwaad zijn geen snelle voorbijgaande schaduwen en bovendien worden in dit leven, in de regel, de echt zware misdrijven met zware straffen gestraft, of aan het lichaam zelf van degene die ze begaat of in de nakomelingen.
Wie de Heilige Schrift toestemt, die kan dit op geen enkele wijze ontkennen, dat niets kan gebeuren, tenzij Hij dat zelf besloten heeft. Want de Heere zegt in Exodus 4:2121 En de Here zeide tot Mozes: Nu gij gaat terugkeren naar Egypte, zie toe, dat gij voor het aangezicht van Farao al de wonderen doet, die Ik in uw macht gesteld heb. Maar Ik zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan. en 7:33 Maar Ik zal het hart van Farao verstokken, en Ik zal mijn tekenen en wonderen talrijk maken in het land Egypte. en 9:1212 Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij naar hen niet luisterde - zoals de Here tot Mozes gezegd had. en 10:11 En de Here zeide tot Mozes: Ga tot Farao, want Ik heb zijn hart en dat van zijn dienaren onvermurwbaar gemaakt, opdat Ik deze mijn tekenen onder hen tone.: "Ik zal zijn (Farao's) hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan." Deuteronomium 2:3030 Doch Sichon, de koning van Chesbon, wilde ons niet door zijn gebied laten trekken, want de Here, uw God, verhardde zijn geest en verstokte zijn hart, ten einde hem in uw macht te geven, zoals dit heden het geval is.: "de HERE, uw God, verhardde zijn (Sihon de koning van Hesbon zijn) geest en verstokte zijn hart." En Paulus in Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.: "Hij verhardt wie Hij wil". Het voorbeeld van Simei, 2 Samuel 16:1010 Groet Apelles, die in Christus beproefd gebleken is. Groet hen, die behoren tot de kring van Aristobulus., tot wie God gezegd heeft dat hij David zou vloeken, niet hem gebiedende, opdat hij Hem gehoorzaamde (zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.) maar daarbij was zijn wil boos door zijn eigen zonde en gebrek, en zijn lasterend gemoed door zijn rechtvaardig oordeel neigende, opdat Hij David door straffen zou oefenen. Zo wordt gezegd dat de Meden en Perzen van God geheiligd zijn en dat ze werktuigen van Gods gramschap zijn. De koning van de Assyriërs wordt gezegd in des Heeren hand te zijn als een roede, staf, bijl en zaag, Jesaja 13:33 Ik zelf heb mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toorn geroepen, mijn van overmoed juichenden. en 10:5,155 Wee Assur, die de roede van mijn toorn is en in welks hand mijn gramschap is als een stok. (...) 15 Zal een bijl zich beroemen tegen hem die ermee hakt? Zal een zaag pochen tegen hem die ze hanteert? Alsof een stok zwaait wie hem opneemt; alsof een staf opneemt hem die geen hout is!. Maar Hij schrijft hun boosheid ook grenzen voor, zodat ze niet verder woeden als het Hem belieft en goeddunkt, en Hij wendt ook het kwaad dat ze doen, tot zeer goede einden, die tot zijn glorie en de zaligheid van de uitverkorenen dienen.
Verre van. Want de kwaden worden zo door God gedreven, dat zij het ook zelf doen, aangezien hun raad, bedenking en wil verdorven en boos is. Want het kwaad dat zij willen, dat willen zij zelf vrijwillig en zonder dwang en geweldige drang, evenals de kwade engelen.Vervolgens stort God de boosheid niet uit in de wil van de bozen, zoals Hij de goedheid in de harten van de vromen stort, noch dringt of lokt Hij de wil tot zonde. Maar de kwade of zondigende wil, zoals die blijkt te zijn, die is uit de verdorvenheid, die gevolgd is op de afval van de duivelen en mensen van God, die beweegt, roert, buigt, neigt, stuurt Hij alleen wijs, rechtvaardig, krachtig, waar, wanneer, hoe Hij wil en hoever Hij wil, of door een middel of zonder middel om doelen te volgen of te ontvluchten opdat ze vervullen (wat zij als zodanig niet voorgesteld hebben) wat de hand en de Raad van God besloten heeft 1). Daarom wordt door voortreffelijke schrijvers gezegd, dat God wel echt werkt in de goeden en door de goeden; door de kwaden werkt Hij ook echt, zeggen zij, maar niet eenvoudigweg in de kwaden.
Nee.
Nee. Want nadat de Schrift zegt dat God verblindt, verhardt,6) verzoekt,7) overgeeft in een verkeerde zin,8) zo betekent dat iets meer dan slechts voorwetenschap of een blote lege toelating, maar toch zeker een krachtige werking die God - hoewel niet zelf de verstoktheid werkende - als rechtvaardig Rechter te weeg brengt op twee manieren:
1. Hen die reeds corrupt zijn hoe langer hoe meer verlatend. Hen zijn genade ontnemend en berovend. Ofwel dat zij zijn Geest weigeren, of ook dat Hij die van de mensen wegneemt en hen in hun boosheid verlaat.
2. De goddelozen rechtvaardig de satan, die een dienaar is van zijn toorn, en hen aan de begeerlijkheden van hun harten overgevend.9)
Als u het simpel neemt, dat God in geen geval hetzelfde wil, zo betuigt de Schrift iets anders, want men leest van Herodes en Pilatus in Handelingen 41 En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, 2 zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; 3 en zij sloegen de handen aan hen en stelden hen in bewaring tot de volgende dag, want het was reeds avond. 4 Maar velen van hen, die het woord gehoord hadden, werden gelovig, en het getal der mannen werd ongeveer vijfduizend. 5 En het geschiedde tegen de volgende dag, dat hun oversten en hun oudsten en hun schriftgeleerden bijeenkwamen te Jeruzalem, 6 en Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden; 7 en toen zij hen hadden laten voorkomen, wilden zij van hen weten: Door welke kracht of door welke naam hebt gij dit gedaan? 8 Toen zeide Petrus, vervuld met de heilige Geest, tot hen: Oversten van het volk en oudsten, 9 indien wij thans in verhoor genomen worden ter zake van een weldaad aan een zieke, waardoor hij gezond geworden is, 10 dan moet aan u allen en het ganse volk van Israël bekend zijn, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat door die naam deze hier gezond voor u staat. 11 Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. 12 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden. 13 Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en bemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk waren, verwonderden zij zich, en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren; 14 en daar zij de genezene bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen. 15 En na hun geboden te hebben buiten de raadzaal te gaan, overlegden zij met elkander, 16 en zij zeiden: Wat moeten wij met deze mensen beginnen? Want dat er een kennelijk wonderteken door hen verricht is, is duidelijk aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen; 17 maar om te voorkomen, dat het nog meer onder het volk verbreid wordt, laat ons hun dreigend gebieden tot niemand meer te spreken op gezag van deze naam. 18 En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun in het geheel niet meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus. 19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven; 20 want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben. 21 Maar zij dreigden nog meer, doch lieten hen vrij, daar zij geen vorm konden vinden om hen te straffen - en wel om het volk; want allen verheerlijkten God om hetgeen er geschied was; 22 want de mens, aan wie dit teken der genezing verricht was, was boven de veertig jaar. 23 En toen zij vrijgelaten waren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden. 24 En toen dezen het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is; 25 die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed en de volken ijdele raad bedacht? 26 De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn tezamen vergaderd tegen de Here en tegen zijn Gezalfde. 27 Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, 28 om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou. 29 En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, 30 doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus. 31 En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid. 32 En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel, en ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk. 33 En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen. 34 Want er was ook niet één behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen; 35 en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte. 36 En Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas gekregen had - wat betekent: zoon der vertroosting - , een Leviet, uit Cyprus afkomstig, 37 die eigenaar was van een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen. vers 2828 om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou. dat ze gedaan hebben wat de raad en hand des Heeren besloten had dat geschieden zou. Ook stoot het Gods almacht om als iets geheel tegen zijn wil gebeurt. Dus is een goede uitleg nodig. God wil het niet met zijn wil goedkeuren, noch met zijn geopenbaarde noch met de tekenen, aangezien Hij dit veroordeelt, verbiedt en straft. Maar Hij wil het door de wil van het welbehagen, of de verborgen wil. En alhoewel deze wil latent is, is hij toch rechtvaardig. Bovendien moet in de daad zelf de zonde onderscheiden worden en het kwaad van de daad, want van de daad kan God zeker niet uitgesloten worden: ''Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij", Handelingen 17:2828 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht.. Maar men kan niet ontkennen, of Hij is een willende Toelater en een zeer wijze Beschikker, of men ontkent de wijsheid en almacht van God. Want ook de zonde draagt bij aan zijn glorie en is illustratie van zijn goddelijke rechtvaardigheid en barmhartigheid 10), en is tot zaligheid van de uitverkorenen, voor wie alle dingen meewerken ten goede, Romeinen 8:2727 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit., zelfs de zonden, zo zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.. Alhoewel dit niet gebeurt door of uit de zonden, maar door toeval en uit Gods goedheid, en dat alleen voor degenen die de zonden vergeven worden. En de zonden, in zoverre ze zonden zijn, zijn daartoe beschikt, dat Gods Zoon deze door zijn bloed zou verzoenen. Ja, en verder straft Hij zonde met zonden.11) Hij wil dan de zonde, niet om de zonde zelf, maar als straf of daad van rechtvaardigheid, omdat alle straf op de zonde rechtvaardig en ook goed is. Zo wil God niet dat bloedschande geschiedde, aangezien het verontreiniging en schending van de huwelijkse orde en overtreding van de wet is. Toch bedient God bewust het ambt van een Richter, in zoverre Hij het bloedschandig bijslapen evenals andere misdaden van Absalom gebruikt om zijn wraak te oefenen en in werking te stellen.12)
Geenszins. Maar omdat de wil van God een is en eenvoudig, zo schijnt ze ons toch veelvoudig te zijn, want wij kunnen vanwege de zwakheid van ons verstand niet begrijpen hoe God eenzelfde zaak, niet op dezelfde wijze en tot hetzelfde doel (want dan zou Hij zichzelf tegenspreken) maar op onderscheiden wijze wil en niet wil dat het gebeurt, want zijn wijsheid is veelkeurig, Efeziërs 3:1010 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden.. En Hij bewoont een ontoegankelijk licht, 1 Timoteüs 6:1616 die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen.. Daarom zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme., Enchirid. ad Laurent. cap. 10: De werken van God zijn groot en uitnemend in al zijn willen, zodat op wonderlijke en onberekenbare wijze niets geschiedt behoudens zijn wil, ook wat tegen zijn wil geschiedt.
Men moet dus letten op de regel die in de scholen in gebruik is.Als de toekomende dingen herleid worden tot de eerste oorzaak en Gods voorwetenschap, dan zijn noodzakelijk, maar herleid tot de nabije oorzaken en naar hun natuur waargenomen, dan zijn ze als toevallige dingen te taxeren. En het is geen tegenstrijdige redenering te zeggen, dat een en hetzelfde ding, door het verschillend te benaderen, noodzakelijk en toevallig is.
Het is een groot onderscheid, omdat zij leerden dat de noodzakelijkheid gelegen is in een voortdurende opvolging en een onvermijdelijke keten van de tweede oorzaken der dingen, maar wij leren dat ze gelegen is in Gods wil en raad. Daarna stellen zij God onder de noodzakelijkheid maar wij de noodzakelijkheid onder God.
Inderdaad in het geheel niets als men let op Gods voorzieningheid, macht en alwetendheid. Maar gelet op ons, die de echte oorzaken niet weten en alleen letten op de onverwachte uitkomsten, kan dit enigszins gezegd en bevonden worden. Zo staat er in Numeri 35:2222 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, gestoten of zonder opzet enig voorwerp naar hem geworpen heeft. een wet op toevallige doodslag, maar die gelet op Exodus 21:1313 Maar voor het geval, dat hij het er niet op toelegde, doch dat God het zijn hand deed overkomen, zal Ik u een plaats aanwijzen, waarheen hij kan vluchten. niet toevallig is, als daar gezegd wordt dat God degene, die zo gedood wordt, overgegeven heeft in de hand van de doodslager. Worden zaken dan toevallig genoemd naar het oordeel van de mensen, omdat ze door ons (toedoen) gebeuren, maar niet door een voorbedachte raad, dan moet men toch denken aan de spreuken van BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen., dat toeval en fortuin heidense woorden zijn, en van AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme., dat het hem berouwt dat hij het woord fortuin gebruikt heeft.
Zeker niet, want God regeert en bestuurt de menselijke wil overeenkomst haar eigen natuur. De natuur en de wil van de mens is zodanig, dat alles wat ze wil, hetzij goed of kwaad, vrijwillig en van zichzelf wil en niet gedwongen of onvrijwillig, anders zou het geen wil maar onwil zijn. Zo hebben Herodes, Pilatus en de Joden, Matteüs 27:11 Toen het nu morgen geworden was, namen al de overpriesters en de oudsten des volks het besluit tegen Jezus om Hem te doden., zeker met hun vrije wil en raad Jezus veroordeeld. En toch zeggen de apostelen, dat ze niets gedaan hebben, dan dat de hand en raad van de Heere besloten had dat geschieden zou, Handelingen 4:27,2827 Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, 28 om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou..
Nee. Want de Schrift beschrijft God daar (zoals ook gezegd wordt dat Hij toornt) naar ons bevattingsvermogen, niet naardat God in Zichzelf is maar zodanig dat het door ons begrepen wordt. Overigens bevatten deze uitspreken een zeker conditie, zoals in Genesis 20:3,73 Maar God kwam des nachts in een droom tot Abimelek en zeide tot hem: Zie, gij zijt een kind des doods, omdat gij die vrouw genomen hebt, want zij is gehuwd. (...) 7 En nu breng de vrouw van deze man terug, want hij is een profeet; dan zal hij voor u bidden, opdat gij in het leven moogt blijven; maar indien gij haar niet terugbrengt, weet, dat gij voorzeker zult sterven, gij en al de uwen..
Nee, want zoals het voor Hem geen schande geweest is die te scheppen, zo is het ook geen schande die, nadat ze geschapen zijn, te verzorgen.
Die voorzienigheid waardoor God in zijn gemeente door genade of de Heilige Geest leeft en regeert, de vromen stuurt en koestert in haar werkt het willen en het volbrengen, doet ze in zijn geboden wandelen,15) haar beschermt en haar vijanden verschrikt, bedwingt en te gronde richt.
Geef hiervan enkele getuigenissen.
Psalm 1:66 want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat. "De HERE kent de weg der rechtvaardigen", Psalm 34:1616 De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun hulpgeroep.: "De ogen van des HEREN zijn op de rechtvaardigen", en geheel Psalm 911 Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. 2 Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw. 3 Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest. 4 Met zijn vlerken beschermt Hij u, en onder zijn vleugelen vindt gij een toevlucht; zijn trouw is schild en pantser. 5 Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht, voor de pijl, die des daags vliegt; 6 voor de pest, die in het duister rondwaart, voor het verderf, dat op de middag vernielt. 7 Al vallen er duizend aan uw zijde, en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; 8 slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien. 9 Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; 10 geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; 11 want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; 12 op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 13 Op leeuw en adder zult gij treden, jonge leeuw en slang zult gij vertrappen. 14 Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent. 15 Roept hij Mij aan, Ik zal hem antwoorden; Ik zal in de benauwdheid bij hem zijn, Ik zal hem uitredden en tot ere brengen. 16 Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien.: "Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten", enz. Ook dient voor deze leer Matteüs 10:3030 En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld.: "En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld", Matteüs 16:1818 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.: "en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen", 1 Timoteüs 4:1010 Ja, hierom getroosten wij ons moeite en grote inspanning, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen.: "God, die een Heiland is van alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen", en ontelbaar veel dergelijke plaatsen.
Geen van beide zonder meer. Maar gedeeltelijk door Zichzelf alleen, zonder middelen, ja vaak ook tegen of ondanks de normale gewone middelen, regeert Hij veel dingen. Zo heeft Hij zonder middel Mozes veertig dagen op de berg onderhouden,16) en de profeet Elia 17). Tegen de middelen en natuurlijke oorzaken heeft Hij de Rode Zee gedeeld,18) evenals door zijn kracht de wateren van de Jordaan zijn blijven staan,19) en in beide zijden gedeeld zijn,20) de zon heeft doen teruggaan,21) de kracht van het vuur belet in de Babylonische oven, zodat het de jongeren niet verbrandde.22) Hij verandert de rots in een waterplas, de keisteen in een waterbron,23) het ijzer heeft Hij doen zwemmen op het water.24)
Maar gedeeltelijk regeert Hij alle dingen door Zichzelf en met middelen of tweede oorzaken. Maar wel zo dat God altijd daarin tegenwoordig is en daarin zijn bijzondere kracht betoont en in het werk stelt overeenkomstig de spreuk van Deuteronomium 8:33 Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat.: "dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des HEREN uitgaat." Zo voedt Hij met vijf broden een grote menigte 25). Uit de tweede oorzaken brengt Hij een ander werk voort, zoals haar eigen gestalte, kracht en natuur meebrengt. En al zijn de tweede oorzaken in werk gesteld, zo belet, verandert, verzoet, verbittert Hij haar effect of volbracht werk, zoals ten tijd van Elia, toen het drie hele jaren niet regende.26) Jesaja 5:66 Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten; en Ik zal de wolken gebieden, dat zij op hem geen regen doen vallen.: "Ik zal de wolken gebieden, dat zij op hem geen regen doen vallen".
1. Dat doe Hij om onzentwil, opdat wij gemakkelijker daarin of daardoor zelf merken dat God ons helpt. Want omdat wij vleselijke mensen zijn, daarom hebben wij zichtbare dingen nodig, opdat ons geloof te beter in Gods beloften bevestigd wordt en daarop rust en opdat Hij zijn goedheid aan ons verklare, als Hij ons als zijn medewerkers maakt in het regeren van onszelf of anderen.
2. Opdat Hij Zich een Heer van alle dingen betoont, die zo Hij wil, de schepselen en middelen gebruikt tot zijn eer en onze zaligheid.
3. Opdat wij de middelen, als van God geordineerd, niet misbruiken.
4. Opdat wij onder de dekmantel van Gods voorzienigheid de middelen of tweede oorzaken van God ingesteld niet verzuimen. Want wie verzuimd, verzuimd Gods ordinantie. Want God heeft niet alleen tot de doeleinden van de werken en daden besloten, maar ook haar middelen die onder de voorzienigheid gesteld worden, en elkaar volgen, zoals de zieken de medicijndrank en de hongerigen het brood. Zo heeft God David de overwinning belooft, maar wel indien hij vecht en hinderlagen legt.27) Hij heeft beloofd de mens te spijzen, maar wel indien hij zelf werkt.28)
Het is zeker, dat tevergeefs middelen gebruikt worden tot bepaalde van God besloten uitkomsten, zonder dat God besloten heeft dat door die te doen of gezegd heeft dat Hij dat doen zal. Maar de middelen waarvan Hij Zelf besloten heeft daartoe te gebruiken, en waarvan Hij betoont in zijn Woord en de loop van de natuur die te willen gebruiken, en ons bevolen heeft die te gebruiken, dat die tevergeefs door ons gebruikt worden. Dat kan men niet zeggen zonder goddeloze verachting van Gods Woord en van de Goddelijke ordeningen. Want de eerste oorzaak gesteld zijnde, mag men zeker niet de tweede wegnemen of daartegen stellen. En God heeft de middelen (waardoor het Hem goed acht ons tot het einde te brengen) evenals de doeleinden geschapen en ons voorgeschreven te gebruiken, dat niet te doen is God verzoeken 29). Derhalve neemt de voorzienigheid Gods de menselijke overleggingen niet weg, noch de voorzichtigheid en de onderzoeking van noodzakelijke middelen. Want dezelfde voorzienigheid van God heeft alle dingen geordineerd opdat wij het doeleinden verkrijgen die door God besloten zijn.
Opdat Hij zou betuigen dat Hij aan de tweede oorzaken niet gebonden is en dat Hij evengoed werken kan zonder middelen als met middelen. Ten slotte, opdat wanneer ons de middelen ontbreken, wij daarom toch niet aan zijn voorzienigheid twijfelen.
1. Dat wij God uit de regering van alle dingen leren kennen, hoedanig Hij is, te weten: zeer wijs, goed, machtig, een Heer van alle dingen, op wiens macht en believen alle schepselen weten zich tot zijn dienst te begeven.
2. Dat wij ons vertrouwen op Hem, als onze Vader werpen, die ons van alles voorziet, en de spreuk gebruiken: "God zal erin voorzien" Genesis 22:88 En Abraham zeide: God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon. Zo gingen die beiden tezamen.. En zonder zorg in zijn bescherming rusten, onder wiens goed beheer alle dingen zijn, die men anders zou ontzien of vrezen, door wiens gebod de satan en al zijn helse beesten ook bedwongen wordt.
3. Dat wij in tegenspoed onze ogen niet op de tweede oorzaken, maar op God, de eerste oorzaak van alle dingen slaan, overeenkomstig het voorbeeld van Job 30). Onze zonden bekennen en ons verbeteren, en opdat wij ook lijdzaam zijn, wetende dat God ons tegenspoed toestuurt, niet om ons te verderven, maar tot ons bestwil 31). In voorspoed dankbaar zijnde God danken, loven en prijzen, als de Auteur van alle dingen, aangezien het zeker is, dat God de harten en de werken van de mensen daartoe neigt, dat ze ons het goede toewensen en wel doen.32) En dat Hij de dingen die geen leven hebben, zulke kracht geeft, dat zo ons nuttig en voordelig zijn.33)
4. Dat wij God vrezen en ontzien, in wiens hand alle schepselen zijn en die ze alle samen tegen ons kan wapenen.
5. Dat onze harten met liefde tot God ontstoken worden, die een bijzonder zorg voor ons draagt.34)
6. Dat wij onderlinge liefde tot elkaar dragen, aangezien wij allen tezamen in een en hetzelfde huisgezin van de Vader zijn en zo aan de anderen verbonden en dat de een de hulp van de ander van node is.
7. Dat wij de middelen niet verzuimen die God verordineerd heeft, als ze ter beschikking staan, noch ze voor iets anders gebruiken of ons vertrouwen daarin stelen.35) En als de middelen ontbreken, Hem evenwel vertrouwen, die alles door het woord vermag.36)
8. Dat wij naar Gods voorbeeld, die nimmer stopt met het regeren van de wereld, ons waardig op ons beroep en ambt toeleggen.
1. Het misbruik van de voorzienigheid van God in hen die heel verkeerd, zonder zorg zijn, alle dingen verzuimen met te zeggen: Waartoe zou ik mijzelf tevergeefs kwellen met zorg en bekommernis: God zal erin voorzien en alle dingen geven die ik nodig heb. Zij verzuimen zo de middelen die God ingesteld heeft of gebruiken goddeloos de voorzienigheid van God als dekmantel voor hun zonden.
2. De leer van de Stoicijnen, van het Fatum, of de fatale noodzakelijkheid, die bestaat uit een voortdurende band van oorzaken en impliciete en onontwijkbare gevolgen, die zij Eymarmenen noemen, en zo verklaren of uitleggen: dat in de oorzaken die wezenlijk geordineerd zijn, wanneer de tweede werkt, dat dan de eerste noodzakelijk ook werkt, en dat de eerste zonder de tweede niet iets kan werken, noch ook iets anders dan de natuur en gelegenheid van de tweede oorzaken meebrengen, ja dat noch God, noch de tweede oorzaken, niets van nature kunnen werken of gedreven worden, dan zoals ze werken en gedreven worden. De leer van de Manicheeen, die leerden dat de boze criminelen en boeven noodzakelijk zo zijn. De dwaling van Marcion, dat de misdaden niet door een wil, maar door noodzaklijkheid bedreven worden.
3. De leer van hen die meenden dat alleen de wereld door God geschapen is, en dat de andere dingen nu door de wereld gedaan worden, zoals God het geordineerd en bevolen heeft. Sommige filosofen die gevoelden, dat de onverderfelijke dingen alleen onder de voorzienigheid van God staat en de verderfelijke niet en de soorten wel omdat zij die ook voor onverderfelijk en eeuwig hielden. Ook de dwalingen van anderen die zeggen dat de goden de grote dingen verzorgen maar de kleine verzuimen. Ook de astrologen, die voor vast en zeker houden dat de hemellichamen door God geregeerd worden, maar de dingen die onder de maan zijn door krachten, invloeden en samenstellingen van de sterren beschikt worden.
4. De Godslastering van de Libertijnen, die schandalig durven uitspreken dat de zonden van duivelen en mensen, inzoverre het zonden zijn, God eenvoudig toegeschreven worden. En dat hij eigenlijk toch niet zondigt, omdat hij van de wet los en ontbonden is, omdat hij toch zichzelf tot wet is.
5. Het bedenksel van de blote voorwetenschap en de algemene voorzienigheid alleen.
6. De dwaling van de Epicureeen en vrijwel alle heidenen, die gedacht hebben dat lot en toeval over de wereld heersen en over de mensen gesteld waren. En alle dingen, op en neer, als toevallig willen beschouwen en door toeval de werking van iets dat werkt op iets dat lijdt, effect wordt geproduceerd, zoals de stofdeeltjes in de zon.
7. De goddeloze dwaling van hen die lui en wellustig zijn en zodanig van God dromen, die niet zorgen voor hun eigen noch voor andermans zaken en het eeuwig gelukzalig leven na dit verdrietig leven voor een fabel houden.