Dit is een oude revisie van het document!
Het vermogen of de kracht van het verstand van de mensen om het goed of kwaad te kennen en te onderscheiden: en van de wil om één van beide te verkiezen of te verwerpen: en tenslotte van de krachten om het één of het ander te doen.
Ten aanzien van het verstand, hetwelk het voorwerp is om te verkiezen of te verwerpen, wordt de wil of goeddunken genoemd: en de vrije wil ten aanzien van de wil die vanzelf het oordeel van het verstand volgt of verwerpt.
Men kan op deze vraag niet eenvoudig antwoorden,maar men moet tweërlei onderscheid gebruiken. Want ten eerste moet men onderscheiden de daden of werken van de mensen, waarvan er sommige natuurlijk en gevoelig zijn aangaande de zinnen van de mensen, zoals eten en drinken en zich hier of daar bewegen.
Sommige daden zijn zedig, als daar zijn de bijzondere, huiselijke, burgerlijke en ook die uiterlijke daden in de Godsdienst: en sommige zijn bovennatuurlijke of geestelijke daden.
In de eerste soort is er in de mens een macht overgebleven om te willen.
In de tweede soort is het verstand verduisterd, het oordeel van de dingen niet oprecht en geheel, de wil niet vaardig, noch de krachten sterk genoeg om wat men wil ook te doen. Daarom zegt Medea: 'Video meliora, proboque, Deteriora, fequor.' Dat is: 'Ik zie wel iets wat beter is, en ik stem het ook toe, maar ik volg evenwel wat slechter is.'
In de derde soort van daden moet men de tweede onderscheiding gebruiken: want de mens wordt na de val op drie manieren aangemerkt: voor de bekering of wedergeboorte, in de bekering en na de bekering.
Dat ze geheel verdorven en geschonden is: want de ziel is wel in haar geheel gebleven met haar krachten, verstand en wil zoveel het wezen aangaat: maar het vermogen van deze krachten is geheel verloren om geestelijk goed te doen. Want het verstand is blind in Goddelijke dingen, beroofd van de ware kennis van God en het zaligmakend verstand van Zijn woord: Naar de spreuk van David":'1) "Daar is niemand verstandig". En Paulus in 2) "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des geestes Gods zijn." En in 3) " Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet." En 4) "dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken ." neemt zo het aller binnenste van ons gemoed, hetwelk de filosofen het opperste deel noemen.
2. De wil is geheel van God afgeweken. 5)." God ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er één verstandig is, één, die God zoekt. "
3. De krachten en het vermogen zijn geheel en al weggenomen: "tezamen zijn zij stinkende geworden", staat er in dezelfde Psalm. En in 6) " en dat niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de heilige Geest. " En in 7) " Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk. " En in 8) " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "
Geenszins, want de mens is door de zonde niet berooft van de faculteit (bekwaamheid, geschiktheid) of het vermogen om te verstaan en te willen, maar zijn verstand en wil zijn verblind en verkeerd geworden.
De apostel spreekt van de kennis van de natuurlijke wet, die in het verstand van alle mensen ingeschreven zijnde genoeg is om de mensen het deksel van onwetendheid te benemen, of om haar alle onschuld te benemen en hij spreekt niet van het vermogen om de wet te vervullen. Paulus zegt ook niet dat de heidenen de wet gedaan hebben, maar de dingen die naar de wet zijn, enige uitwendige werken die enigsinds met de wet overeen komen. Want er wordt elders in de schrift gezegd: 9) Dat degenen de wet in hun harten ingeschreven hebben, wiens hart God door de Geest besneden heeft. 10).
Geheel boos, als die zich haast met een genegenheid tot zondigen, want de mens is niet beroofd van de wil, maar van de oprechte gezondheid (genegenheid???) van de wil. Daarom zegt Bernardus, eenvoudig te willen is mensen werk: kwaad te willen is van de verdorven natuur: goed te willen van de bovennatuurlijke genade.
Zo men het woord vrijwillig stelt tegenover de dwang, of geweldige aandrijving, zo wordt ze vrijwillig ,dat is vanzelf, en heel begerig tot het kwaad gevoerd. En als zodanig is de wil of het goeddunken vrij tot het kwaad 12). Maar indien men stelt tegen de slavernij of noodzaak, zo spreekt ze niet vrijwillig, maar noodzakelijk tot het kwaad, en der mensen goeddunken of wil is als zodanig slaafs en dienstbaar, zo nochtans dat deze dienstbaarheid en noodzaak vrijwillig is. De wil van de onwedergeboren mens is daarom dienstbaar en vrij in verschillend opzicht. Dienstbaar vanwege de noodzakelijkheid: Vrij vanwege de wil.13)
Zo Hij ze dan niet vrij gemaakt heeft, zo zal de wil niet vrij, maar dienstbaar zijn. En men mag daarom met meer recht zeggen, dat de wil niet vrij maar dienstbaar en gevangen is. Want een ieder is een slaaf van degene van wie hij overwonnen is14). Bent u een dienstknecht van de zonde, zo bent u niet meer vrij.
Ten aanzien van de genade die van buitenaf komt en voortkomt, in zoveel de wil nog niet begonnen heeft wedergeboren te worden, zo is ze alleen lijdelijk, zoals de aarde in de hand van de pottenbakker.15): Want al haar krachten, zoveel de geestelijk en hemelse dingen aangaat, uitgeblust zijn, waardoor zij zich zou mogen voorbereiden tot de genade, of om die uit zichzelf aan te nemen, of zich door natuurlijke krachten tot God te bekeren of te willen of te begeren, of naar de dingen te staan, die goed zijn en God behagen. Want wij zijn alle dood in de zonden16). En een dood mens die doet niet anders, dan dat hij lijdelijk is in het werk van zijn levendmaking: Ja de wil is niet alleen dood, maar dat meer is, van zichzelf halstarrig en beweegt niet, noch van God ontstoken zijnde, kan door zichzelf niet anders doen dan weerspannig zijn. Daarom zegt David in 17), "Schep mij een rein hart, o God."
Maar ten aanzien van de tijd, als de bekering geschied, is de wil niet als een blok, maar werkt ook als ze van de Heilige Geest geheeld word, dat is, de wil is niet ledig in de daad van de bekering, ook niet zonder enige beweging of gevoelen (als een beeld), maar zij volgt de Heilige Geest als die spreekt. Want God doet op hetzelfde ogenblik van de tijd, dat wij door genade willen, en inderdaad zelf willen, dat is , Hij beweegt en draait de wil, en Hij doet dat wij inderdaad zelf willen, zo nochtans dat de ganse kracht van de daad is en blijft bij Gods Geest. Waarom AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: "Het is zeker dat wij willen, als wij willen, maar Hij doet dat wij willen, Die in ons het willen werkt". 18) Waar het willen niet genomen wordt voor de substantie of het wezen van het willen, maar voor een nieuwe hoedanigheid.
Niet alsof de wil zich vijandig en weerspannig opstelde in de daad van de bekering, dat is, als het trekken door het Woord en de Geest begint. Ook niet gelijk de boze geesten de leden van de bezetenen gebruiken. Want wij geloven niet tegen onze dank, aangezien het geloof een wetenschap is in het verstand en een toestemmen in het hart: Maar omdat God ons van onwilligen, gewilligen, van weerspannigen, die toestemmen, en van trage en slappe, lopende maakt. In deze zin moet men de spreuk van Chrysostomus verstaan: "Die God trekt, die trekt Hij gewillig." of anders is ze van geen waarde te achten. Daarom staat er in 19) "Ik ben dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest ".
Welke zijn de oorzaken van onze bekering?
De voornaamste werkende oorzaak die door Zichzelf krachtig is, is de Heilige Geest, daar Ezechiël al spreekt 20)" Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. 27 Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt."
Het instrument of middel is het woord van God: 21) " Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus." door hetwelk gelezen, gehoord en overlegt zijnde de Geest gewoonlijk krachtig is, verlichtende het verstand en de wil bewegend.
Het subject of onderwerp van de bekering is het verstand en de wil van de mensen, welke wil nochtans ook gezegd word, dat erbij komt, niet tot de bekering, maar in de bekering. Want de bekering geschied niet zonder hetgeen bekeert zal worden, maar dat, in zoveel ze bewogen wordt, niet van zichzelf, maar van de Heilige Geest gedreven wordt, zodanig dat ze ook werkt, en de wil van onwillig, gewillig gemaakt wordt. Want de wil is niet alleen het onderwerp van de Goddelijke werking die de Heilige Geest in de uitverkorenenen teweeg brengt, maar ook een zodanige werktuig dat zelf ook van de Heilige Geest vernieuwd en bewogen zijnde, meewerkt en zich beweegt.
Eensdeels tot het goede, eensdeels tot het kwade?
Hoe dan tot het goede?
Aangezien de natuur van de mensen ten dele, alleen van de Heilige Geest door het Woord van God vernieuwt is, en derhalve ten dele verlost wordt, de wil die slaafs was, dat is, overmits in het verstand nieuw licht en kennis van God ontstoken is: nieuwe genegenheden en bewegingen, die met de wet van God overeenkomen in willen en het hart dat de mens zo van God gedreven wordt, voorts zelf ook werkt zoals gezegd wordt in 22): " Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij." En 23): " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "
Hoe tot het kwade?
Zo de mens aangemerkt wordt, zodanig als hij van nature geheel een slaaf van de zonden is, zo kan hij voorwaar de genade verwerpen en zichzelf niet tot God bekeren. Maar zo men het voornemen, verkiezing en krachtig werkende roeping van God aanziet, zo kan het niet wezen of diegene die verkoren is ontvangt de genade op Zijn tijd. Want Gods raad kan niet gebroken worden. 27) 28) De geestelijke gaven worden echter alleen aan God toegeschreven en van Hem komen ze alleen: en de uitverkorenen staan niet door hun eigen kracht maar door de bijzondere kracht van de Heilige Geest, door welke zij ook gevallen zijnde weer opstaan en tot het einde toe volharden. 29) En 30).
Waar de genade van God heerst, daar is een vaardigheid om te gehoorzamen en een standvastigheid om te volharden, maar die van Gods Geest, die allenthalve??? hem zelf toestemt en in gevoelen, gelijk is, voortkomt: "Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft." 31). Maar dat de mens het van zichzelf zou nemen, waardoor hij een medewerker van de genade ven God is, dat strijd geheel tegen de Schrift. 32). En 33). En 34). En 35). Alle weldaden dan van de bekering en onze zaligmaking, in het begin, midden en einde, komen ons uit genade toe.
Ik antwoord dat de straffen van de zondaren terecht opgelegd worden, omdat zij zondigen door een vrijwillige begeerlijkheid. Van de andere dingen antwoord AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: O mens, leer in het gebod wat u schuldig bent te doen: Erken in de bestraffing dat u door uw eigen schuld niet hebt wat gij behoort te hebben: En leert in het gebed, vanwaar u het krijgen zult, dat u begeert te hebben." En God bekeert de mens niet, noch ontsteekt het geloof in zijn hart zonder middel. Dat is zonder het Woord, zonder horen, lezen en overdenken van de leer die in de dienst van het Goddelijk Woord geleerd word. Ook niet zonder strijd en worsteling van de wil. De goddelozen hebben ook aan niemand de verharding te verwijten dan zichzelf: want door het Woord worden ze in hun geweten geprikkeld. Alle onschuld wordt hen des temeer in de oordeelsdag benomen: maar de gelovigen worden door vermaning bereid gemaakt om de vermaning te gehoorzamen en worden door de bestraffingen van zonden berispt. Ten laatste betuigt de Heere door Zijn beloften hoe onwaardig de goddelozen zijn weldadigheid zijn: en Hij lokt de vromen door hun lieflijkheid tot de liefde van Zijn geboden.
(…)