Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


Zijbalk

institutie:18

Dit is een oude revisie van het document!


Inhoud

18. De vrije wil na de val en de oorzaken van de bekering.

1 Wat wordt in het algemeen in deze disputatie verstaan bij het woord 'vrije wil of goeddunken'?

Het vermogen of de kracht van het verstand van de mensen om het goed of kwaad te kennen en te onderscheiden: en van de wil om één van beide te verkiezen of te verwerpen: en tenslotte van de krachten om het één of het ander te doen.

2. Op welke manier wordt het zo genoemd?

Ten aanzien van het verstand, hetwelk het voorwerp is om te verkiezen of te verwerpen, wordt de wil of goeddunken genoemd: en de vrije wil ten aanzien van de wil die vanzelf het oordeel van het verstand volgt of verwerpt.

3. Is er zodanig een wil in de mens na de val?

Men kan op deze vraag niet eenvoudig antwoorden,maar men moet tweërlei onderscheid gebruiken. Want ten eerste moet men onderscheiden de daden of werken van de mensen, waarvan er sommige natuurlijk en gevoelig zijn aangaande de zinnen van de mensen, zoals eten en drinken en zich hier of daar bewegen.

Sommige daden zijn zedig, als daar zijn de bijzondere, huiselijke, burgerlijke en ook die uiterlijke daden in de Godsdienst: en sommige zijn bovennatuurlijke of geestelijke daden.

In de eerste soort is er in de mens een macht overgebleven om te willen.

In de tweede soort is het verstand verduisterd, het oordeel van de dingen niet oprecht en geheel, de wil niet vaardig, noch de krachten sterk genoeg om wat men wil ook te doen. Daarom zegt Medea: 'Video meliora, proboque, Deteriora, fequor.' Dat is: 'Ik zie wel iets wat beter is, en ik stem het ook toe, maar ik volg evenwel wat slechter is.'

In de derde soort van daden moet men de tweede onderscheiding gebruiken: want de mens wordt na de val op drie manieren aangemerkt: voor de bekering of wedergeboorte, in de bekering en na de bekering.

4. Wat ervaart u dan van de vrije wil in de staat van de mens voor de bekering?

Dat ze geheel verdorven en geschonden is: want de ziel is wel in haar geheel gebleven met haar krachten, verstand en wil zoveel het wezen aangaat: maar het vermogen van deze krachten is geheel verloren om geestelijk goed te doen. Want het verstand is blind in Goddelijke dingen, beroofd van de ware kennis van God en het zaligmakend verstand van Zijn woord: Naar de spreuk van David":'1) "Daar is niemand verstandig". En Paulus in 2) "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des geestes Gods zijn." En in 3) " Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet." En 4) "dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken ." neemt zo het aller binnenste van ons gemoed, hetwelk de filosofen het opperste deel noemen.

2. De wil is geheel van God afgeweken. 5)." God ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er één verstandig is, één, die God zoekt. "

3. De krachten en het vermogen zijn geheel en al weggenomen: "tezamen zijn zij stinkende geworden", staat er in dezelfde Psalm. En in 6) " en dat niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de heilige Geest. " En in 7) " Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk. " En in 8) " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "

5. Zijn wij dan stokken en blokken voor zoveel het de geestelijke dingen aangaat?

Geenszins, want de mens is door de zonde niet berooft van de faculteit (bekwaamheid, geschiktheid) of het vermogen om te verstaan en te willen, maar zijn verstand en wil zijn verblind en verkeerd geworden.

6. Maar hoe? Paulus zegt in ((*Romeinen 2:14)) Dat de heidenen van nature de dingen doen die naar de wet zijn. En vers 15, dat ze in het werken tonen dat de wet geschreven is in hun harten?

De apostel spreekt van de kennis van de natuurlijke wet, die in het verstand van alle mensen ingeschreven zijnde genoeg is om de mensen het deksel van onwetendheid te benemen, of om haar alle onschuld te benemen en hij spreekt niet van het vermogen om de wet te vervullen. Paulus zegt ook niet dat de heidenen de wet gedaan hebben, maar de dingen die naar de wet zijn, enige uitwendige werken die enigsinds met de wet overeen komen. Want er wordt elders in de schrift gezegd: 9) Dat degenen de wet in hun harten ingeschreven hebben, wiens hart God door de Geest besneden heeft. 10).

7. Maar de heidenen hebben zeer heerlijke gaven gekregen, die schijnen te bewijzen dat de natuur van de mens niet verdorven is? (In de tegenwoordige tijd gezet omdat het nog steeds zo is(???)

  1. De verdorvenheid van de natuur is in hem niet gezuiverd, maar van God inwendig bedwongen en ingehouden, opdat het zich niet als een woest dier zou begeven tot het verderf van het menselijk geslacht.
  2. Die gaven zijn geen geheime gaven van de natuur, maar een bijzonder genade geschenk van God, die hij op verschillende manieren en tot een zekere mate aan de mensen meedeelt, die anders goddeloos en werelds zijn, om het menselijk geslacht behulpzaam te wezen.
  3. Al wat in haar waardigheid te prijzen is, is met eergierigheid besmet en heel ver van het voornemen om Gods eer te bevorderen en Zijn naam groot te maken.
  4. En zijn eigenlijk geen eigenschappen(???), maar beelden en vermommingen van eigenschappen, welke voor de wereld en het burgerlijk handelen prijzenswaardig zijn, voor Gods gericht van geen waarde zijn om de gerechtigheid te verwerven en te verdienen. Ja, wat meer is, het zijn zonden, want al wat zonder geloof, dat is kennis en vertrouwen op de Middelaar, dat is zonde. 11)

8. Hoedanig is dan de wil die nog in de onwedergeboren mens over is?

Geheel boos, als die zich haast met een genegenheid tot zondigen, want de mens is niet beroofd van de wil, maar van de oprechte gezondheid (genegenheid???) van de wil. Daarom zegt Bernardus, eenvoudig te willen is mensen werk: kwaad te willen is van de verdorven natuur: goed te willen van de bovennatuurlijke genade.

9. Maar is de wil van de mens niet vrijwillig tot het kwaad genegen?

Zo men het woord vrijwillig stelt tegenover de dwang, of geweldige aandrijving, zo wordt ze vrijwillig ,dat is vanzelf, en heel begerig tot het kwaad gevoerd. En als zodanig is de wil of het goeddunken vrij tot het kwaad 12). Maar indien men stelt tegen de slavernij of noodzaak, zo spreekt ze niet vrijwillig, maar noodzakelijk tot het kwaad, en der mensen goeddunken of wil is als zodanig slaafs en dienstbaar, zo nochtans dat deze dienstbaarheid en noodzaak vrijwillig is. De wil van de onwedergeboren mens is daarom dienstbaar en vrij in verschillend opzicht. Dienstbaar vanwege de noodzakelijkheid: Vrij vanwege de wil.13)

Zo Hij ze dan niet vrij gemaakt heeft, zo zal de wil niet vrij, maar dienstbaar zijn. En men mag daarom met meer recht zeggen, dat de wil niet vrij maar dienstbaar en gevangen is. Want een ieder is een slaaf van degene van wie hij overwonnen is 14). Bent u een dienstknecht van de zonde, zo bent u niet meer vrij.

10. Hoedanig is de wil van de mens in de bekering? Werkt of lijdt ze alleen?

Ten aanzien van de genade die van buitenaf komt en voortkomt, in zoveel de wil nog niet begonnen heeft wedergeboren te worden, zo is ze alleen lijdelijk, zoals de aarde in de hand van de pottenbakker.15): Want al haar krachten, zoveel de geestelijk en hemelse dingen aangaat, uitgeblust zijn, waardoor zij zich zou mogen voorbereiden tot de genade, of om die uit zichzelf aan te nemen, of zich door natuurlijke krachten tot God te bekeren of te willen of te begeren, of naar de dingen te staan, die goed zijn en God behagen. Want wij zijn alle dood in de zonden16). En een dood mens die doet niet anders, dan dat hij lijdelijk is in het werk van zijn levendmaking: Ja de wil is niet alleen dood, maar dat meer is, van zichzelf halstarrig en beweegt niet, noch van God ontstoken zijnde, kan door zichzelf niet anders doen dan weerspannig zijn. Daarom zegt David in 17), "Schep mij een rein hart, o God."

Maar ten aanzien van de tijd, als de bekering geschied, is de wil niet als een blok, maar werkt ook als ze van de Heilige Geest geheeld word, dat is, de wil is niet ledig in de daad van de bekering, ook niet zonder enige beweging of gevoelen (als een beeld), maar zij volgt de Heilige Geest als die spreekt. Want God doet op hetzelfde ogenblik van de tijd, dat wij door genade willen, en inderdaad zelf willen, dat is , Hij beweegt en draait de wil, en Hij doet dat wij inderdaad zelf willen, zo nochtans dat de ganse kracht van de daad is en blijft bij Gods Geest. Waarom AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: "Het is zeker dat wij willen, als wij willen, maar Hij doet dat wij willen, Die in ons het willen werkt". 18) Waar het willen niet genomen wordt voor de substantie of het wezen van het willen, maar voor een nieuwe hoedanigheid.

11. Hoe is het te verstaan dat Christus zegt in ((*Johannes 6:44)): Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader hem trekke?

Niet alsof de wil zich vijandig en weerspannig opstelde in de daad van de bekering, dat is, als het trekken door het Woord en de Geest begint. Ook niet gelijk de boze geesten de leden van de bezetenen gebruiken. Want wij geloven niet tegen onze dank, aangezien het geloof een wetenschap is in het verstand en een toestemmen in het hart: Maar omdat God ons van onwilligen, gewilligen, van weerspannigen, die toestemmen, en van trage en slappe, lopende maakt. In deze zin moet men de spreuk van Chrysostomus verstaan: "Die God trekt, die trekt Hij gewillig." of anders is ze van geen waarde te achten. Daarom staat er in 19) "Ik ben dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest ".

Welke zijn de oorzaken van onze bekering?

De voornaamste werkende oorzaak die door Zichzelf krachtig is, is de Heilige Geest, daar Ezechiël al spreekt 20)" Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. 27 Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt."

Het instrument of middel is het woord van God: 21) " Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus." door hetwelk gelezen, gehoord en overlegt zijnde de Geest gewoonlijk krachtig is, verlichtende het verstand en de wil bewegend.

Het subject of onderwerp van de bekering is het verstand en de wil van de mensen, welke wil nochtans ook gezegd word, dat erbij komt, niet tot de bekering, maar in de bekering. Want de bekering geschied niet zonder hetgeen bekeert zal worden, maar dat, in zoveel ze bewogen wordt, niet van zichzelf, maar van de Heilige Geest gedreven wordt, zodanig dat ze ook werkt, en de wil van onwillig, gewillig gemaakt wordt. Want de wil is niet alleen het onderwerp van de Goddelijke werking die de Heilige Geest in de uitverkorenenen teweeg brengt, maar ook een zodanige werktuig dat zelf ook van de Heilige Geest vernieuwd en bewogen zijnde, meewerkt en zich beweegt.

12. Hoedanig is de wil van de wedergeboren mens?

Eensdeels tot het goede, eensdeels tot het kwade?

Hoe dan tot het goede?

Aangezien de natuur van de mensen ten dele, alleen van de Heilige Geest door het Woord van God vernieuwt is, en derhalve ten dele verlost wordt, de wil die slaafs was, dat is, overmits in het verstand nieuw licht en kennis van God ontstoken is: nieuwe genegenheden en bewegingen, die met de wet van God overeenkomen in willen en het hart dat de mens zo van God gedreven wordt, voorts zelf ook werkt zoals gezegd wordt in 22): " Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij." En 23): " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "

Hoe tot het kwade?

  1. Aangezien de bekering in dit leven alleen begonnen maar niet volbracht wordt, de bekering of wedergeboorte, dat is, de vernieuwing van ons verstand, wil, en genegenheden 24), en de overblijfselen van het vlees of de zonde blijven altijd, die de kennis in het verstand niet weinig verduisteren en de wil neigen dat zij terstond niet doen die dingen die wij willen.25).
  2. Aangezien de wedergeborenen soms voor een tijd van God als verlaten worden, die Zijn macht in hen zo niet in het werk stelt gelijk Hij tevoren deed, en op hun eigen voeten gesteld (??? op zichzelf teruggeworpen) opdat ze in zonden vallende verootmoedigd worden, en weer tot God keren zoals men zien kan in 26).

13. Is het niet in onze macht, wanneer God ons Zijn genade aanbied, die te verwerpen of aan te nemen en in de genade te volharden of van die weer af te vallen?

Zo de mens aangemerkt wordt, zodanig als hij van nature geheel een slaaf van de zonden is, zo kan hij voorwaar de genade verwerpen en zichzelf niet tot God bekeren. Maar zo men het voornemen, verkiezing en krachtig werkende roeping van God aanziet, zo kan het niet wezen of diegene die verkoren is ontvangt de genade op Zijn tijd. Want Gods raad kan niet gebroken worden. 27) 28) De geestelijke gaven worden echter alleen aan God toegeschreven en van Hem komen ze alleen: en de uitverkorenen staan niet door hun eigen kracht maar door de bijzondere kracht van de Heilige Geest, door welke zij ook gevallen zijnde weer opstaan en tot het einde toe volharden. 29) En 30).

14. Maar als wij bekeert zijn en de eerste genade plaats gegeven hebben, werken dan onze krachten met de volgende genade?

Waar de genade van God heerst, daar is een vaardigheid om te gehoorzamen en een standvastigheid om te volharden, maar die van Gods Geest, die allenthalve??? hem zelf toestemt en in gevoelen, gelijk is, voortkomt: "Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft." 31). Maar dat de mens het van zichzelf zou nemen, waardoor hij een medewerker van de genade ven God is, dat strijd geheel tegen de Schrift. 32). En 33). En 34). En 35). Alle weldaden dan van de bekering en onze zaligmaking, in het begin, midden en einde, komen ons uit genade toe.

15. Indien de mens in geestelijke dingen niets vermag, zo worden tevergeefs straffen, geboden, berispingen, vermaningen en beloften als voorbeeld voorgesteld, zo gij wilt, zo zult u de goederen van de aarde eten?

Ik antwoord dat de straffen van de zondaren terecht opgelegd worden, omdat zij zondigen door een vrijwillige begeerlijkheid. Van de andere dingen antwoord AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: O mens, leer in het gebod wat u schuldig bent te doen: Erken in de bestraffing dat u door uw eigen schuld niet hebt wat gij behoort te hebben: En leert in het gebed, vanwaar u het krijgen zult, dat u begeert te hebben." En God bekeert de mens niet, noch ontsteekt het geloof in zijn hart zonder middel. Dat is zonder het Woord, zonder aanhoren, lezen en overdenken van de leer die in de dienst van het Goddelijk Woord geleerd word. Ook niet zonder strijd en worsteling van de wil. De goddelozen hebben ook aan niemand de verharding te verwijten dan zichzelf: want door het Woord worden ze in hun geweten geprikkeld. Alle onschuld wordt hen des temeer in de oordeelsdag benomen: maar de gelovigen worden door vermaning bereid gemaakt, om de vermaning te gehoorzamen en worden door de bestraffingen van zonden berispt. Ten laatste betuigt de Heere door Zijn beloften hoe onwaardig de goddelozen Zijn weldadigheid zijn: en Hij lokt de vromen door hun lieflijkheid tot de liefde van Zijn geboden.

==== 16. Maar het schijnt dat 36) het effect of volbracht werk van onze bekering tussen God en ons deelt, als hij zegt: Bekeert u tot Mij, dan zal Ik tot u wederkeren ? ====

Ik antwoord: Zacharias spreekt van de uiterlijke bekering tot de goede werken en hij geeft te kennen dat God Zich tot ons keren zal, niet daarin dat Hij ons hart tot boetvaardigheid vernieuwd, maar daarin dat Hij Zich door voorspoed en welvaren betoont dat Hij goedertieren is en tot ons genegen. Want Jeremia schrijft in zijn 37)" Breng ons, Here, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds! ", van de innerlijke bekering. En in 38) "De Heere heeft ulieden niet gegeven een hart om te verstaan." Waarmee heel goed overeenkomt de bede van AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.:"Geef Heere wat u gebied, en gebied al wat U wilt."

==== 17. Maar Mozes zei 39) " 11Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 14Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen." ====

Ik antwoord in het algemeen dat Mozes niet spreekt van het vermogen om de wet geheel te gehoorzamen, maar van de natuurlijke en leerstellige kennis van de geboden, de tien woorden, zodat het volk geen onschuld heeft voor te wenden, naardien zij de tafelen van de wet voor haar geschreven hadden. En een ieder dezelve in dier voege konden van buiten opzeggen, als die van binnen als in hun verstand en gemoed ingedrukt hebbende.

Daar komt bij, noch uit de toeëigening van Paulus in 40). Dat Mozes niet eenvoudig spreekt van de geboden van de wet, maar van de beloften van het evangelie. En dat hij die niet stelt in het vermogen van de mensen, maar in de hulp en de bescheming van de Heilige Geest, die zijn werk krachtig in onze zwakheid volbrengt. 41)

18. Wat is het gebruik of nut van deze leer?

(…)

1)
Psalm 14:2 – “De Here ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er één verstandig is, één, die God zoekt.”, Romeinen 3:1111 er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt.
2)
1 Korintiërs 2:14 – “Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.”
3)
Romeinen 8:7 – “Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet”.
4)
Efeziërs 4:23 – “Dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken”.
5)
*Psalmen Efeziërs 53:3 – “”.
6)
1 Korintiërs 12:3 – “Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de heilige Geest.”
7)
2 Korintiërs 3:5 – “Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk”.
8) , 18) , 23) , 32)
Filippenzen 2:13 – “Want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.”
9)
Jeremia 31:33 – “Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.”
10)
Deuteronomium 30:6 – “En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft.”
11)
Romeinen 14:23 – “Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde.”
13)
Johannes 8:34,36 – “Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. (...) Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn.”
14)
2 Petrus 2:19 – “Vrijheid spiegelen zij hun voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn; immers, door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men.”
15)
Romeinen 9:21 – “Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik?”
17)
Psalm 51:12 – “Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest”.
19)
Handelingen 26:19 – “Daarom, koning Agrippa, ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest”.
20)
Ezechiël 36:26,27 – “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt.”
21)
Romeinen 10:17 – “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.”
22)
Johannes 6 – “Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten? Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou. Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen. Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen? Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend. Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van de vissen, zoveel zij wensten. En toen zij verzadigd waren, zeide Hij tot zijn discipelen: Verzamelt de overgebleven brokken, opdat niets verloren ga. Zij verzamelden die dus en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstebroden, die overgeschoten waren, nadat men gegeten had. Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen. En toen het avond geworden was, gingen zijn discipelen naar de zee en begaven zich in een schip over de zee naar Kafarnaüm. En het was reeds donker geworden en Jezus was nog niet tot hen gekomen, en de zee werd onstuimig, daar er een harde wind woei. Toen zij dan vijfentwintig of dertig stadiën hadden geroeid, zagen zij Jezus over de zee gaan en dicht bij het schip komen, en zij werden bevreesd. Maar Hij zeide tot hen: Ik ben het, weest niet bevreesd. Zij wilden Hem dan in het schip nemen en terstond bereikte het schip het land, waar zij heengingen. De volgende dag zag de schare, die aan de andere zijde van de zee stond, dat daar geen ander scheepje was geweest dan één, en dat Jezus niet met zijn discipelen in dit schip gegaan was, maar dat zijn discipelen alleen waren weggevaren. Doch er kwamen andere scheepjes uit Tiberias bij de plaats, waar zij het brood gegeten hadden, nadat de Here gedankt had. Toen dan de schare zag, dat Jezus daar niet was en ook zijn discipelen niet, gingen ook zij in de scheepjes en kwamen te Kafarnaüm om Jezus te zoeken. En toen zij Hem aan de overkant der zee vonden, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt. Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt. Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft. Zij zeiden dan tot Hem: Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven? Wat voor werk doet Gij? Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten. Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. Maar Ik heb u gezegd, dat gij niet gelooft, ook al hebt gij Mij gezien. Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage. Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. De Joden dan morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood, dat uit de hemel nedergedaald is, en zij zeiden: Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Hij nu: Ik ben uit de hemel nedergedaald? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Mort niet onder elkander. Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. Niet, dat iemand de Vader gezien heeft; alleen die van God komt, die heeft de Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven; dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld. De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven? Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uit de hemel nedergedaald is; niet gelijk de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn; wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven. Dit zeide Hij, lerende in de synagoge te Kafarnaüm. Vele dan van zijn discipelen hoorden dit en zeiden: Deze rede is hard; wie kan haar aanhoren? Jezus nu wist bij Zichzelf, dat zijn discipelen hierover morden, en Hij zeide tot hen: Geeft u dit aanstoot? Wat dan, indien gij de Zoon des mensen daarheen zaagt opvaren, waar Hij tevoren was? De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven. Maar er zijn sommigen onder u, die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne, wie het waren, die niet geloofden, en wie het was, die Hem verraden zou. En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij het hem van de Vader gegeven zij. Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede. Jezus zeide dan tot de twaalven: Gij wilt toch ook niet weggaan? Simon Petrus antwoordde Hem: Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods. Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalven uitgekozen? En een van u is een duivel. Hij bedoelde Judas, de zoon van Simon Iskariot; want die zou Hem verraden, één uit de twaalven.”: 45
25)
Romeinen 7:19 – “Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.”
26)
*Psalmen Romeinen 51:13 – “”. en vervolgens
27)
Psalm 33:11 – “De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht.”
28)
Efeziërs 1:11 – “In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil”.
29)
Psalm 37:23,24 – “Door de Here worden de schreden van de man bevestigd, aan wiens weg Hij welgevallen heeft; wanneer hij valt, stort hij niet neder, want de Here schraagt zijn hand.”
30)
Hebreeën 13:5 – “Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden met wat gij hebt. Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.”
31)
Filippenzen 4:13 – “Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.”
33)
Psalm 23:6 – “Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen.” Psalm 59:1111 Mijn goedertieren God trede mij tegemoet; God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen.
34)
Filippenzen 1:6 – “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.”
35)
1 Petrus 1:5 – “Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.”
36)
*Zacharias
37)
Klaagliederen 5:21 – “Breng ons, Here, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds!”
38)
Deuteronomium 29:4 – “Doch de Here heeft u geen hart gegeven om te verstaan of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag.”
39)
Deuteronomium 30:11,14 – “Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. (...) Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen.”
40)
Romeinen 10:8 – “Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.”


Paginahulpmiddelen