Hij gebruikt het niet in de eerste of derde betekenis, maar in de tweede die in rechtszaken gebruikelijk is. Want gerechtvaardigd worden betekent bij de apostel: voor rechtvaardig gehouden worden, omdat men door het uitgesproken vonnis van de hemelse Rechter verlost is van veroordeling en schuld. Dat blijkt uit de tegenstelling tussen rechtvaardiging en veroordeling die de apostel hanteert in Romeinen 8:3333 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt.: “Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.” Bij Paulus is de rechtvaardiging dus een juridische uitspraak, en dus veel meer een rechtvaardigverklaring dan een rechtvaardigmaking.
Op twee manieren:2)
Het betekent niet – wat sommige mensen denken – dat men de eigenschap van de rechtvaardigheid uit de goede werken verkrijgt, of dat men door de werken gerechtvaardigd wordt. Het houdt wel in dat men als een rechtvaardige wordt beoordeeld, dus voor rechtvaardig wordt gehouden en zo ook wordt aangeduid vanwege de gehoorzaamheid die men aan de wet betoond heeft. Óf er wordt van iemand gezegd dat hij uit of door de werken gerechtvaardigd wordt, omdat er in zijn leven zó’n grote zuiverheid en heiligheid gevonden wordt dat die voor Gods troon het getuigenis van heiligheid verdient. De apostel leert echter dat niemand op deze manier gerechtvaardigd wordt – zie Romeinen 3:2020 daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen.: “Uit de werken der wet [zal] geen vlees voor Hem gerechtvaardigd [worden]”. Dat wil zeggen: er zal geen mens gerechtvaardigd worden vanwege het feit dat hij de wet volbracht heeft of dat hij de wet perfect heeft gehouden. De uitspraak “Alle vlees zal niet gerechtvaardigd worden” slaat bij de Grieken en Romeinen wel op het individu, maar in de Hebreeuwse taal geldt dit voor allen, omdat de ontkenning niet op het woord ‘alle’ slaat, maar op het zinsdeel ‘zal gerechtvaardigd worden’.
Het betekent dat men om Christus’ wil door het geloof wordt aangenomen en van de zonden wordt vrijgesproken. Anders gezegd: van degene die het beslist niets meer moet hebben van de rechtvaardigheid uit de werken, mag gezegd worden dat hij gerechtvaardigd is. Hij mag weten dat hij van een Ander is. Door het geloof omhelst hij Christus’ rechtvaardigheid en neemt hij die aan. Daarmee bekleed verschijnt hij voor Gods aangezicht, niet als een zondaar maar als iemand die rechtvaardig, onschuldig en onbesmet is.3)
Het is niet een geschenk van de Heilige Geest, geen wedergeboorte of het instorten van een nieuwe eigenschap of de ontvangst van rechtvaardigheid. Het is ook niet, om het filosofisch te zeggen, een verandering in ontvankelijkheid om rechtvaardigheid te verkrijgen. Nee, de rechtvaardiging is een rechterlijke uitspraak van de hemelse Rechter waarin Hij degene die gelooft, uit enkel genade om de verdienste van Christus’ wil de zonde waardoor hij zou moeten sterven, niet toerekent. Hij rekent hem daarentegen wel de rechtvaardigheid van Christus toe die ons in het Evangelie wordt voorgehouden, op dat hij eeuwig zal leven. En dit alles doet Hij tot Zijn eer. Nog anders gezegd: het is een vrijspraak, uit genade gedaan, van de zonde en daarmee ook van de dood, en een toerekening van gerechtigheid om eeuwig te leven en God te eren; en dit alles om Christus’ wil en vanwege Zijn gerechtigheid, waarmee wij ons door het geloof hebben bekleed om zo heilig en zonder schuld voor Gods rechterstoel te verschijnen.
Uit twee aspecten:
In het eerste van beide wordt onze schuld weggenomen, in het tweede wordt ons geschonken wat ons ontbreekt. Anders gezegd: de vergeving van de zonde neemt onze schuld weg, de toerekening van Christus’ gerechtigheid neemt de verdorvenheid en het kwaad weg, dat onze menselijke natuur eigen is.
Dat is niet de mens die noch door zichzelf noch door een ander daaraan ook maar iets bijdraagt. Wat de rechtvaardiging betreft, is hij immers geheel onderworpen aan een macht boven hem. Hij is dus als iemand die het ondergaat. Nee, de werkende Oorzaak is God, Die ons de gehoorzaamheid van Christus toerekent. Wat de Heere zegt, staat immers vast: “Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet” (Jesaja 43:2525 Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet.). Dit theologisch uitgangspunt hebben ook de Joodse schriftgeleerden als werkelijk wáár beschouwd. “Wie kan zonden vergeven dan God alleen?” (Marcus 2:77 Wat spreekt deze aldus? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?).5) Het gaat hier over iemand die in zichzelf een goddeloze is, maar in Christus voor rechtvaardig gehouden wordt.6) Daarom wordt ook wel gesproken over de “gerechtigheid Gods”.7) Dat is niet de wezenlijke gerechtigheid van God waardoor Hij in Zichzelf rechtvaardig is; het is ook niet de rechtvaardigheid die Hij aan Zijn uitverkorenen schenkt door de Heilige Geest. Deze “gerechtigheid Gods” wordt zo genoemd vanwege de werkende oorzaak in God, omdat Hij die gerechtigheid ons uit genade toerekent of toewijst. En ook vanwege het Voorwerp van deze gerechtigheid, omdat alleen Hij, [Gods Zoon], de gestrengheid van Gods oordeel kan verdragen en voor Gods rechterstoel kan bestaan. Daarom wordt ze ook een eeuwige gerechtigheid genoemd, omdat die door Hem van eeuwigheid is toegeschikt.
Dat is Christus, Die door Zijn verdienste en gehoorzaamheid voor ons de rechtvaardiging verkregen heeft. “Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn” (Romeinen 5:99 Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn.).8)
Dat is niet het vooruitzien van de goede werken die zullen plaatsvinden, of van het geloof; het is evenmin de waardering voor de goede werken die momenteel gebeuren, maar het is alleen Gods genade. Dat is niet een ingestorte genade van geloof of van liefde, maar een genade die uit genade, om niet, geschonken wordt. Deze genade is Gods goedwilligheid,9) Zijn welbehagen en Zijn liefde tot ons, mensen.10) Daarom wordt in Romeinen 3:2424 en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. gezegd: “En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” In Romeinen 4:1616 Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is. lezen we: “Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade”; en in Romeinen 11:66 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.: “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.” In Efeziërs 2:88 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God. lezen we: “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God.” Onze rechtvaardiging is dus geheel en al uit genade, zoals dat ook geldt voor de verkiezing en de roeping die aan de rechtvaardiging vooraf gaan, en voor de heiliging, die daarop volgt. Christus Zelf is door Zijn voldoening immers Zelf een genadegeschenk van God. Het is uit genade dat God ons omwille van een Ander en omwille de rechtvaardigheid van een Ander wil rechtvaardigen. Het geloof – waardoor we gerechtvaardigd worden – is zélf ook een gave van God. Ten slotte zien we ook dat de vergeving van de zonden alleen uit genade plaatsvindt. Dat leert Christus ons op verschillende plaatsen in de Schrift, zoals in Lucas 7:4141 Een schuldeiser had twee schuldenaars. De een was hem vijfhonderd schellingen schuldig, de ander vijftig. over de gelijkenis van de heer en zijn schuldenaars.
Dat is niet het geloof, en evenmin de liefde. Die oorzaak ligt ook niet in onze goede werken, en evenmin in onze verdiensten of die van de heiligen. Die oorzaak wordt ook niet gevonden in het lijden dat we ondergaan of in de sacramenten. Christus en Zijn gerechtigheid is de oorzaak van onze rechtvaardiging. Christus is dat niet alleen in hoofdzaak – zoals de daden of de verdiensten van iemand een belangrijke oorzaak zijn – maar Hij te enenmale en geheel en al de oorzaak, voor zover Hij door het geloof wordt aangenomen. “En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:2424 en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.). En in 1 Petrus 1:1818 wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is. staat: “Wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is” – dat zijn dus de dingen waarvan men leeft. In Ezechiël 20:1818 Toen zeide Ik tot hun zonen in de woestijn: Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden. lezen we: “Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden.” Daarom vervolgt Petrus in vers 1919 Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen.: “Maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam.”
Daaronder verstaan we niet de rechtvaardigheid van Christus’ Godheid die aan ons mensen zou zijn gegeven, en ook niet de manier waarop Christus Zelf ons – voor zover Hij God is – aanspoort om rechtvaardige dingen te doen. Dit laatste stelde OsianderAndreas Osiander (1498-1552) was een lutherse theoloog, die vooral bekend is geworden vanwege zijn mystieke rechtvaardigingsleer. Tegenover met name Melanchthon leerde hij dat de gerechtigheid van Christus de gelovigen niet wordt toegerekend, maar wordt eigengemaakt door de inwoning van Christus. Zodat de gerechtvaardigde mens niet maar rechtvaardig wordt gerékend, maar in zichzelf rechtvaardig ís. Osiander verwarde hiermee echter de rechtvaardiging met de heiliging., maar dat is een manicheïstische manier van denken. Dan beeldt men zich in dat Gods Wezen geheel en al in ons is uitgestort, maar zo vermengt men God Zelf met Zijn werken die Hij in ons doet. Het is ook niet de aangevangen rechtvaardigheid die Hij in de wedergeboorte door Zijn Geest in ons werkt. Dan vermengt men de rechtvaardiging weer met de heiliging. De rechtvaardigheid van Christus is wel de alles overtreffende zuiverheid en de meest volkomen oprechtheid of heiligheid waarmee Hij als mens vanaf het eerste ogenblik van Zijn ontvangenis door de Heilige Geest is begiftigd. De theologen noemen dat een ‘hebbelijke’ of oorspronkelijke rechtvaardigheid, en Paulus spreekt over ‘de wet van de Geest des levens in Christus’, die gesteld wordt tegenover onze ongerechtigheid en erfelijke schuld,11) die ons wordt ons toegerekend. Deze rechtvaardigheid van Christus komt ook uit in Zijn gehoorzaamheid die Hij daadwerkelijk in praktijk brengt en die voortkomt uit de ‘hebbelijke’ rechtvaardigheid, waardoor Hij metterdaad volkomen gehoorzaamd heeft aan Gods wet – een gehoorzaamheid die gesteld wordt tegenover onze ongehoorzaamheid. “Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden” (Romeinen 5:1919 Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.).
Twee aspecten: de actieve en de passieve gehoorzaamheid. De actieve gehoorzaamheid is het volkomen volbrengen van de wet door Christus op zó’n volmaakte wijze – door God met Zijn gehele hart lief te hebben en Zijn naasten meer dan Zichzelf – dat Hij daaraan tot de laatste tittel en jota heeft voldaan. Van die gehoorzaamheid lezen we in de Schrift: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matteüs 3:1515 Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden.). En verder: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen” (Matteüs 5:1717 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.). En ook: “Want Ik doe altijd wat Hem behaagt” (Johannes 8:2929 En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt.). Ten slotte noem ik Filippenzen 2:88 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.” De lijdelijke gehoorzaamheid wordt volbracht in Christus’ offer en in heel Zijn lijden. Omdat de eeuwige dood de straf is op onze zonden, is Christus als de Machtige Die in staat is al die schuld te dragen, daadwerkelijk voor ons in de dood gegaan. Hij heeft door Zijn dood de banden van de eeuwige dood verbroken. Zo heeft Hij ten behoeve van de mens diens schuld betaald aan God en hem verlost en bevrijd. Daarom wordt van Hem gezegd dat Hij de losprijs is voor onze verlossing.12) Hij is onze Zaligmaker, onze Verzoener, en zo is Hij de verzoening voor onze zonden. In Hem en door Zijn verdienste verkrijgen we alles opnieuw wat we in Adam verloren hadden.
Ja, en wel om de volgende redenen:
In deze uitspraken wordt door middel van een synecdocheEen stijlfiguur waarbij het geheel wordt aangeduid door een deel (of andersom). Voorbeeld: een gemeente met 100 zielen ('zielen' betekent hier 'mensen', met lichaam én ziel). en een verheven manier van spreken het voornaamste deel genoemd in plaats van het geheel. Daarmee wordt de nauwe verbinding aangegeven tussen het lijden van Christus en Zijn actieve rechtvaardigheid. Maar in Romeinen 4:2525 die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging. blijkt bijvoorbeeld dat de rechtvaardiging toegeschreven wordt aan de opstanding (die actief is). De Heere heeft immers door Zijn opstanding getuigd dat Hij door Zijn dood volkomen voor ons betaald heeft. Onze zonden zouden namelijk niet verzoend zijn geworden door de dood van Christus als de dood in de strijd de overhand had gehouden.
In de raad van God de Vader is uit genade tot onze verlossing besloten, terwijl wij daartegenover niets van het onze aan God teruggeven. Zo worden dus door de woordjes ‘om niet’ onze verdiensten uitgesloten, maar niet de verdiensten van Christus. Er staat namelijk in de Schrift dat wij door Christus duur – dus als een kostbare schat – vrijgekocht zijn.15) Zo bezien mogen we dus heel terecht zeggen dat wij door verdiensten en werken gerechtvaardigd worden. We worden immers gerechtvaardigd door de verdienste en het werk van Christus.
Christus Zelf is het alles omvattende Subject of Onderwerp, in Wie de rechtvaardigheid is waardoor wij gerechtvaardigd worden. Onze gerechtigheid is dus gelegen in Hem als het Subject daarvan, en zal ook nooit buiten Hem om bestaan. Daarom staat er in 2 Korintiërs 5:22 Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden.: “Opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem”. En Paulus zegt ook: “En [ik] in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus” (Filippenzen 3:99 en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof.). Maar het eigenlijke subject van de rechtvaardiging, dus van de rechterlijke uitspraak waardoor God ons voor rechtvaardig houdt, zijn wij zelf. Daartoe waren we niet van te voren toebereid en we hebben ook geen enkele verdienste hiervoor meegebracht. Nee, we waren goddeloze zondaren. Zie Romeinen 4:55 Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid. waar we lezen: “maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt”. Die goddeloze mag daarna gaan geloven. Zie daarvoor Romeinen 3:2222 en wel gerechtigheid Gods door het geloof in [Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want er is geen onderscheid.: “en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen die geloven.”
Ja, maar toch moet ook het volgende gezegd worden:
Er is slechts een klein verschil tussen de voorwerpen zelf. God vindt in de niet-wedergeborenen namelijk een vreselijke vuilnisbelt van ongerechtigheden, maar in de wedergeborenen ook Zijn gaven. Echter rechtvaardigt Hij beiden op dezelfde manier.
Alleen degenen die vóór de grondlegging van de wereld uitverkoren zijn. “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt” (Romeinen 8:3030 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.).
Ja, en daarom besluit Paulus in Romeinen 4:3-103 Want wat zegt het schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. 4 Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. 5 Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid, 6 gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken: 7 Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. 8 Zalig de man, wiens zonde de Here geenszins zal toerekenen. 9 Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend. 10 Hoe werd het hem dan toegerekend? Was hij toen besneden of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden. zijn betoog over het voorbeeld van Abraham, de vader der gelovigen, als volgt: “Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewerkt heeft” (Romeinen 4:23,2423 Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend, 24 maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft.).
Dat is geen verandering van leven, waardoor men de rechtvaardigheid verkrijgt, omdat men het kwade gaat vermijden en het goede gaat doen. Dat behoort namelijk tot het terrein van de heiliging. Het is ook niet de liefde, en evenmin spelen onze goede werken of onze wetsvervulling een rol. We moeten ook niet denken aan een ingestorte hoedanigheid, en zelfs ons geloof is het niet. Nee, de rechtvaardiging is alleen de vergeving van onze zonden die we verkrijgen door het bloed van Christus en de toerekening van Zijn gehoorzaamheid en volkomen gerechtigheid. Daardoor wordt bewerkstelligd dat de gelovigen voor Gods rechterstoel rechtvaardig verklaard worden en het recht ontvangen op het eeuwige leven. Anders gezegd: het is de toegerekende gerechtigheid van Christus, zoals die door God wordt toegerekend, waarin de rechtvaardiging vorm krijgt. Dit wordt bevestigd door de apostel in Romeinen 4:66 gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken., waar hij zegt: “Gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken.” In deze tekst wordt de gestalte van de rechtvaardiging niet gevonden in de inwonende gerechtigheid, maar in de gerechtigheid die wordt toegerekend.18) In Genesis 15:66 En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid. lezen we: “En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.” Romeinen 5:1919 Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden. zegt: “Want gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.” En in 2 Korintiërs 5:2121 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. lezen we: “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” Die zonde is niet in Christus Zelf, maar de schuld van onze zonden werd Hem toegerekend, opdat wij Gods gerechtigheid zouden ontvangen, of anders gezegd: opdat we in Christus voor God rechtvaardig zouden worden. Dit is nu de ons toegerekende gerechtigheid, waarvan we zeer zeker niet zélf de oorzaak zijn, daar ze ons door God toegerekend wordt.
Toerekenen is niet iets geven, iets instorten of inplanten. Het is wel iets aan iemand toedenken of voor hem bestemmen, iets toerekenen of toeschrijven, iets bestemmen of aanbieden, iets op rekening ontvangen. Zo lezen we in Genesis 15:66 En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.: “En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem – dus Abraham, die te voren schuldig stond – toe als gerechtigheid.” Op een andere manier gezegd, zoals het in het Hebreeuws zou luiden: toegedacht, voor hem bestemd. Zo wordt het woord chaschah meestal opgevat, dus als ‘toerekenen’. Zo zien we het in Genesis 50:2020 Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden.: “Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht” of toegerekend. En ook in 2 Samuël 19:1919 en zeide tot de koning: Mijn heer rekene mij de ongerechtigheid niet toe, en gedenke toch niet wat uw knecht misdreven heeft op de dag, toen mijn heer de koning uit Jeruzalem wegging; laat de koning er toch geen acht meer op slaan.: “Mijn heer rekene mij de ongerechtigheid niet toe, en gedenke toch niet wat uw knecht misdreven heeft.” Dat wil zeggen: denk het mij niet toe, bestem mij er niet toe om mij te straffen. Zo zien we ook in Romeinen 5:1313 want reeds vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.: “Maar zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is.” Ook in Romeinen 8:3636 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.: “Wij zijn gerekend als slachtschapen.” En ook in Romeinen 9:88 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.: “De kinderen der belofte worden als nageslacht gerekend” (HSV). We zien deze betekenis ook in Marcus 15:2828 [En het schriftwoord is vervuld geworden, dat zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.: “Hij is met de misdadigers gerekend.” In 2 Timoteüs 4:1616 Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, maar allen hebben mij in de steek gelaten - het worde hun niet toegerekend. lezen we: “Allen hebben mij in de steek gelaten – het worde hun niet toegerekend.” En in Filemon 1:1818 En, mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn, breng dat mij in rekening. zegt Paulus: “Mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn, breng dat mij in rekening.”
Dat zijn er twee:
Door de toerekening uit genade. We kunnen immers geen stuiver bij elkaar brengen om te betalen. Daarom is het beslist zeker dat er door ons werkelijk niets aan de Heere, onze God, gegeven kan worden. Maar omdat aan Zijn gerechtigheid voldaan moet worden, heeft hij een Borg voor ons gevonden, Die voor ons betaald heeft. Nu wordt Zíjn betaling óns toegerekend. Deze Borg is Christus, Wiens gehoorzaamheid en verdienste door Zijn lijden aan de gelovigen zó wordt toegerekend dat het is alsof zij dat zelf hebben gedaan. Het bewijs hiervoor zien we in de eerste plaats hierin dat Christus Zijn ziel tot een losprijs voor velen gegeven heeft (Matteüs 20:2828 gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.). Vervolgens lezen we in 2 Korintiërs 5:2121 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.: “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” Hij heeft onze plaats ingenomen; in onze plaats is Hij schuldig verklaard, voor een zondaar gehouden en als zodanig ook veroordeeld. En dat niet vanwege Zijn eigen zonden, maar om die van óns. Zo zijn wij daarom ook in Hem rechtvaardig, niet vanwege onze eigen gerechtigheid, maar om die van Christus. Daarom zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: “Hij is zonde geworden, en wij zijn rechtvaardigheid; dat is echter niet de onze, maar die van God. We zijn niet in onszelf, maar in Hem rechtvaardig. Zo is Hij ook de zonde, maar het is niet de Zijne, het is de onze. Die zonde is niet in Hem, maar in ons. Daarom zijn wij Gods gerechtigheid in Hém, zoals Hij de zonde is in ons, namelijk door toerekening.” Romeinen 5:1919 Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden. zegt hiervan: “Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens (Christus) zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.” Van AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. is een prachtige uitspraak bekend: “Hij heeft van onze zonden Zijn zonden gemaakt, om van Zijn gerechtigheid onze gerechtigheid te maken.” Als wij ons gekleed hebben in de gerechtigheid van Christus, komen we zó voor Gods aangezicht, en ontvangen dan het recht op het eeuwige leven. Het is als met Jakob die in de prachtige kleren van zijn eerstgeboren broer Ezau voor zijn vader verscheen en voor Ezau gehouden werd en zo de zegen ontving.20)
Beslist niet! De toerekening is niet iets leegs of fictiefs, maar een krachtdadige betrekking van het een op het ander, dat wil zeggen: een effectieve overweging van God, waarmee Hij de gerechtigheid en voldoening van Christus toepast op de gelovigen. Zoals men in de theologie pleegt te zeggen: hoewel een betrekking het kleinst is in wezen, is zij het grootst in krachtdadigheid. Zo geldt bijvoorbeeld ook ten aanzien van de verdoemenis: hoewel zij een betrekking is van de eeuwige straf op de verworpenen, is zij daarmee niet iets leegs of fictiefs, maar een krachtdadige voorbestemming tot eeuwige pijniging. Zo is het ook met de toerekening van de gerechtigheid of de rechtvaardiging. Dat is een goddelijke betrekking, die maar niet leeg is of een juridische fictie zoals sommigen heel ongelovig menen, maar een effectieve wilsbeschikking van God, oftewel: het is Zijn goeddunken en welbehagen en verordening, waardoor Hij de schuldige zondaar die zich bekeert en met een oprecht berouw in Christus gelooft, van de schuld bevrijdt en hem de gerechtigheid van Christus toerekent.
Dat is helemaal geen ongerijmde gedachte, want het gaat hier om heel iets anders. Het leven van een ander is eenvoudigweg van een ander. De gerechtigheid van Christus is echter wel van een ander voor zover die buiten ons is in een Ander, namelijk in Christus, maar ze is niet van die Ander voor zover ze voor ons bestemd is. De betaling van onze schuld is wel van een Ander in zover ze door die Ander plaatsvindt, maar toch ook van ons, omdat ze ons toegerekend wordt. De rechtvaardigheid is ook ónze rechtvaardigheid in zover de Persoon in Wie ze is, namelijk Christus, de onze is, en daarom op geestelijke wijze door het geloof één met ons is geworden. Dat gebeurt niet door een daadwerkelijk toe- of afnemen van het lichaam en de ziel van Christus binnen in ons, of door het overgieten – zoals van het ene vat in het andere – van een bepaalde eigenschap van Christus in ons, en ook niet door een actieve voortzetting van een eigenschap van Christus in ons. Nee, die rechtvaardigheid ontvangen we als een gave die we door de band met Christus hebben – een band die gewerkt is door de Heilige Geest. Christus is immers ons Hoofd, en wij zijn Zijn leden.21) Thomas van AquinoDe Italiaan Thomas van Aquino (1225-1274) was een filosoof en theoloog, die voor de roomse kerk geldt als een van de belangrijkste kerkleraren. Zijn werk kwam vooral neer op een synthese tussen het christelijk geloof en de filosofie van Aristoteles. zegt dan ook heel terecht: “Het Hoofd en de leden zijn als een geestelijk lichaam, en daardoor komt de voldoening door Christus aan alle gelovigen toe als leden van Zijn lichaam.” De rechtvaardiging is dus wel de rechtvaardigheid van een Ander, omdat wij in Christus inwonen, maar ze is de onze door de toe-eigening van het geloof. Bovendien betreft de rechtvaardiging niet een kwaliteit in of van onszelf, maar een betrekking tot iets buiten ons, dat dus verwijst naar iets anders. Al wordt de gerechtigheid van Christus ons nu zó toegerekend dat wij, als we straks met Christus in de hemel wonen, Zijn rechtvaardigheid als een mantel aangetrokken krijgen, om dan ook waarlijk te leven door het leven van Christus – een leven dat reeds nu in ons begonnen is, maar pas hiernamaals de voltooiing zal vinden.
Dat zijn de wedergeboorte, en ook de gave van de Heilige Geest, de heiliging, de levendmaking, de vernieuwing van het leven. Dat is de gave van de genade die in het hart wordt ingestort en van lieverlee onze verdorven natuur te niet doet en verandert. We kunnen ook de aanklevende gerechtigheid noemen die ons door de Heilige Geest geschonken wordt en tot uiting komt in de goede werken. Daardoor zijn we niet voor God rechtvaardig maar ook voor de mensen, door wie wij voor rechtvaardig worden gehouden. Dit alles komt tot uiting in het doden van de zonden of van de oude mens en in de vernieuwing van de nieuwe mens. Anders gezegd: dit komt tot uiting in een haat tegen de zonde, in liefde voor de gerechtigheid en in het ijverig bezigzijn in goede werken. Dit wordt gewoonlijk de nieuwe gehoorzaamheid genoemd waarvan we lezen in 1 Johannes 3:77 Kinderkens, laat niemand u misleiden. Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is.: “Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig”; en in Openbaring 22:1111 Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid.”
Nee, dat mag niet, maar ze moeten wel van elkaar onderscheiden worden. Het zijn namelijk twee weldaden die nooit met elkaar vermengd moeten worden – ik bedoel de rechtvaardiging en de heiliging. David spreekt in Psalm 32:22 welzalig de mens, wie de Here de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. van de rechtvaardiging: “Welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent.” En in hetzelfde vers spreekt hij dan over de vernieuwing van het leven: “.. en in wiens geest geen bedrog is”. Het is als bij de erfzonde die we van Adam hebben overgeërfd. Daarbij gaat het ook om twee dingen: eerst is er de schuld en toerekening van de zonde en ongerechtigheid, waarvan Romeinen 5:1212 Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben. zegt dat door één mens – namelijk Adam – de zonde de wereld is binnengetreden; vervolgens is er het beroofd worden en het missen van de gerechtigheid, als gevolg van die toerekening van schuld. Mar nu is er een grote tegenstelling tussen Adam en Christus. Zij zijn de oorzaak van twee tegenstrijdige zaken, namelijk enerzijds van de zonde en anderzijds van de gerechtigheid die zij als vrucht voortbrengen. De gerechtigheid door Christus wordt op dezelfde manier ons deel als de zonde door Adam. Daarom is het nodig dat we dan zowel de toegerekende gerechtigheid als het aanklevende nieuwe leven ontvangen. In de eerste gave is onze wezenlijke rechtvaardiging voor God begrepen, omdat die volmaakt is en het geweten tevreden en gerust stelt.24) Maar in de tweede ontvangen we de vernieuwing van ons leven, waarin we dagelijks moeten toenemen. We moeten daar echter tegenover God niet op steunen, omdat ze onvolmaakt is.25)
Zij komen in verschillende zaken overeen:
Jazeker. De verloren zoon werd met zijn vader alleen verzoend door diens barmhartigheid, omdat zijn vaderlijk hart van liefde brandde. Het ging de vader niet om de juwelen die aan de in verzoening aangenomen zoon gegeven werden. [Het gaat eigenlijk om de vraag] wat het onderscheid is tussen de rechtvaardiging en de vernieuwing van het leven.
Dat gebeurt niet vanwege inwendige waardigheid of verdienste van het geloof, en evenmin omdat het geloof opgevat zou worden als een nieuwe hoedanigheid in ons. De oorzaak ligt niet in de kracht van ons geloof tot rechtvaardiging, want die kracht wordt aan de liefde ontleend; en ook niet omdat het geloof en de liefde zich hier samen voor inspannen. De rechtvaardiging vindt ook niet plaats doordat het geloof deel krijgt aan de Geest van Christus waardoor de rechtvaardige gelovig wordt. Ons wordt immers bevolen de rechtvaardigheid niet in onszelf te zoeken, maar in Christus.38) We worden alleen gerechtvaardigd omdat het geloof de rechtvaardigheid die ons in het Evangelie wordt voorgehouden, aanneemt en omhelst. “Want de gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof” (Romeinen 1:1717 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.). Het geloof is namelijk voor wat de rechtvaardiging aangaat, alleen maar passief. Er is niets van ons dat er iets aan toedoet om Gods genade te ontvangen; maar wat ons ontbreekt, ontvangen we van Christus.
Dat kan men niet in absolute zin zeggen, wel echter als we het geloof niet op zichzelf maar in relatie met het Voorwerp van het geloof, de Gekruisigde. Dat maakt Romeinen 3:2222 en wel gerechtigheid Gods door het geloof in [Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want er is geen onderscheid. duidelijk waar Paulus zegt dat de “gerechtigheid Gods [is] door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven”. Ook Romeinen 3:2525 Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden. wijst hierop: “Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed”. In deze teksten wordt onder het woord “geloof” – door een metonymisch gebruik ervan – de gekruisigde Christus verstaan, maar dan alleen voor zover Hij door het geloof is aangenomen. In deze zin is het geloof van Abraham hem toegerekend tot of voor rechtvaardigheid, zoals we zien in Romeinen 4:99 Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend., waar duidelijk wordt gemaakt dat het geloof ieder die gelooft, tot rechtvaardigheid wordt gerekend. Dat betekent dus dat de gekruiste Christus, die door het geloof wordt aangenomen, door God gerekend wordt als onze rechtvaardigheid. Dat gebeurt dus – nogmaals gezegd – door God die vanaf zijn rechterstoel zijn rechterlijke uitspraak geeft en verklaart dat we rechtvaardig zijn. Het is als met een hand die een gegeven schat in ontvangst neemt. Die hand maakt niet rijk, maar de schat. Zo worden wij ook niet gerechtvaardigd door de daad van ons geloof, maar door Christus Zelf, die wij door het geloof aannemen. Zo bedoelen onze rechtzinnige godgeleerden het als ze zeggen dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden. Het geloof wordt dus in correlatieve zin, in relatie tot het Voorwerp van het geloof [dat is Christus] tot rechtvaardigheid gerekend. Dat dit wáár is, blijkt uit de woorden van Paulus in Romeinen 3:27,2827 Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Door welke wet? Der werken? Neen, maar door de wet van geloof. 28 Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet..39) Daar wordt de uitspraak dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, gesteld tegenover die waarin gezegd wordt dat we uit onze werken worden gerechtvaardigd. Dat zijn twee elkaar tegensprekende redenen. De logica van deze tegenstrijdigheid maakt duidelijk dat niemand door het geloof gerechtvaardigd wordt door een bepaald werk, hetzij van ons of van God in ons, maar alleen voor zover dat werk de verdienste van Christus in zich heeft opgenomen. Het ongeloof strijdt vanuit zichzelf wel tegen het geloof, en het niet-werken of het nalaten van goede werken tegen de werken van de wet. Maar ten aanzien van de rechtvaardiging zijn het geloof, dat op de verdienste van Christus steunt, en de werken, die steunen op de verdienstelijkheid van een mens, tegenstrijdige zaken. Daarom stelt Paulus de rechtvaardigheid van de wet en de rechtvaardigheid van het geloof regelrecht tegenover elkaar. In Filippenzen 3:99 en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. verwerpt hij dan ook de rechtvaardigheid die uit de wet is. Hij kan zich namelijk alleen maar geruststellen door de rechtvaardigheid die uit het geloof in Jezus Christus is, of anders gezegd: uit God door het geloof.
Dat gebeurt opdat men zal begrijpen dat de belofte van de zaligheid alléén door het geloof ontvangen wordt, en dat onze rechtvaardigheid niet afhankelijk is van enige waardigheid of verdienste door onze goede werken. Maar kan men het toevoegen van het woordje “alleen” dan wel uit de Schrift bewijzen? Ja, dat is mogelijk.
Niet de zaken die samen de rechtvaardiging veroorzaken – dus de zaken die buiten ons omgaan, worden buitengesloten, maar alleen de ‘oorzaken’ die in onszelf zijn. Dat wil zeggen: niet de genade of de barmhartigheid van God, die ons rechtvaardigt, en ook niet de verdienste van Christus’ dood, die ons tot rechtvaardigheid wordt toegerekend, worden buitengesloten, maar alleen onze goede werken en eigenschappen, en die van de heiligen. Daarom wordt heel terecht gezegd dat het geloof alléén rechtvaardigt, omdat dit het enige ‘werktuig’ en de enige kracht in ons is waardoor wij de rechtvaardigheid van Christus ontvangen en aannemen. Wat de werkende oorzaak betreft, is het alleen God die rechtvaardigt, en niet het geloof. Wat de verdienende oorzaak betreft, is het alleen de gehoorzaamheid van de Zoon die ons rechtvaardigt. Maar wat de instrumentele oorzaak betreft, is dat het geloof.
Hij wil hiermee niet ontkennen dat de werken van de wet bij de rechtvaardiging horen, maar hij wil wel benadrukken dat ze geen oorzaak van de rechtvaardiging.
Welke werken sluit Paulus dan buiten?
BellarminusDe Italiaan Robertus Bellarminus (1542-1621) was een jezuïetisch kardinaal, die de roomse leer verdedigde tegenover de Reformatie. zegt wel dat de ‘aanklevende gerechtigheid’ volkomen is voor zover het de habitus of de ‘hebbelijkheid’ ervan betreft, en alleen onvolkomen als het om de daden gaat. Maar dat is een verzinsel en een zinloze uitvlucht. Het wel of niet volmaakt zijn van de daad hangt immers af van het wel of niet volmaakt zijn van die habitus. Zo zegt AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. in zijn Ethiek: “Van de beste habitus komt het tot de beste daad”.45) De voorafgegane rechtvaardigheid wordt echter weer tenietgedaan door de daaropvolgende zonde.46)
Dat doet hij, omdat hij hier niet spreekt over de oorzaak, maar over de vrucht waaruit men de rechtvaardiging kan herkennen. Hij zegt immers dat Abraham gerechtvaardigd is uit de werken, toen hij zijn zoon Izak op het altaar geofferd had. Dat betekent dat men constateerde dat hij hiervóór al door het geloof was gerechtvaardigd, wat men zag vanuit zijn werken, die een getuigenis waren van zijn rechtvaardiging. Op deze manier bezien wordt een mens uit de werken gerechtvaardigd. Dat wil zeggen: de heiliging van zijn leven toont aan dat hij iemand is die door de gehoorzaamheid van Christus gerechtvaardigd wordt. Die heiliging komt immers als een vrucht uit de rechtvaardiging voort en getuigt daar ook van. Zo kan ook gezegd worden dat God Zijn uitverkorenen op de jongste dag uit hun werken zal rechtvaardigen. Het gaat bij deze dingen immers respectievelijk om het beginsel van 'zijn' en het beginsel van 'kennis': het geloof doet ons rechtvaardig zijn, terwijl de werken doen weten dat we rechtvaardig zijn. Daarom zal de Heere op de jongste dag juist het beginsel van de kennis van de gerechtigheid door het geloof openlijk tentoonstellen, als Christus voor het oog van alle schepselen zal zeggen: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af” (Matteüs 25:3434 Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.).
Het gaat over de werkende en verdienstelijke oorzaak van de rechtvaardiging. Anders gezegd: kunnen we zeggen dat de voldoening van Christus die door het geloof wordt aangenomen, daarmee samenvalt of zijn er ook nog onze werken? De restanten van dat verschil van mening zijn er in de roomse leer steeds gebleven. De vertegenwoordigers daarvan die heel scherpzinnig wilden zijn, schreven weliswaar het begin van de rechtvaardiging – die door hen wel de eerste rechtvaardiging werd genoemd – aan de verdienste van Christus toe, maar de voortgang ervan – die ze de tweede rechtvaardiging noemden – aan de verdienste van de goede werken. Maar tegenwoordig wordt de rechtvaardiging als zodanig door de listen van de duivel ter discussie gesteld. In de tijd van de apostelen ging het niet over de vraag of de rechtvaardiging een verandering is oftewel een natuurlijk proces vanaf aanklevende ongerechtigheid tot aanklevende gerechtigheid. Het ging toen niet om de vraag of de rechtvaardiging gelegen is in het uitgesproken vonnis door de Rechter, wat men tegenwoordig wel doet. Maar men onderzocht wel of de rechtvaardiging, die gelegen is in het uitgesproken van de Rechter over de schuldige, plaatsvond vanwege de werken of om Christus’ wil.
Als men op Gods werken let, gaan de verkiezing en de effectieve roeping in volgorde vóór de rechtvaardiging.61) Vanuit de mens gezien, gaan zijn voorziene werken en evenmin zijn verdiensten die met Gods barmhartigheid overeenstemmen of die – zoals men wel zegt – voor die barmhartigheid in aanmerking komen, níet voor. Nee, dan gaan de zonden en de werken van het vlees62) vooraf. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt immers: “De goede werken volgen de gerechtvaardigden na; ze gaan niet vooraf aan degenen die gerechtvaardigd moeten worden.” De goede vruchten zijn er immers niet vóórdat er een goede boom is. Er zijn zaken die met de rechtvaardiging samengaan en erop volgen; dat zijn de vrede in het geweten, en ook de blijmoedigheid en vrede in het hart.63) Bovendien zijn er onze aanneming tot kinderen Gods en de heiliging of nieuwheid van leven – vruchten die beschreven worden in Galaten 5:2222 Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.. Zij die door het geloof delen in Christus, ontvangen tegelijk met Hem de Heilige Geest, Die de Oorsprong en Bewerker van alle heiligheid is. Al de ontvangen weldaden en vruchten zijn wel van elkaar onderscheiden, maar toch zijn ze alle door een onverbreekbare band met elkaar verbonden, zodat ze nooit van elkaar gescheiden kunnen worden. De laatste vrucht is dus een ontwijfelbaar bewijs van het eerste; en dat geldt zowel in het hart van de gelovige als bij anderen.
Dat is de toegang tot God,64) en onze verheerlijking.65) Die begint al in dit leven en zal in het andere, eeuwige leven tot haar voltooiing komen.
Zoals we in de rechtvaardiging door God voor rechtvaardig verklaard en gehouden worden, zó worden we ook bestemd voor het eeuwige leven. Dat kan alleen maar gelden door Gods raad of besluit en Zijn rechterlijke uitspraak om eeuwig te mogen leven. Dat besluit heeft God als Rechter uitgesproken. Deze hemelse Rechter heeft ons de rechtvaardigheid toegerekend. Deze rechtvaardiging is in dit leven al volmaakt, al zal in het eeuwige leven deze zelfde toegerekende gerechtigheid pas ten volle worden geopenbaard en aan ons worden toegepast. Toch wordt de rechtvaardiging in dit leven al geheel gerealiseerd, en daarom mag van de mens gezegd worden dat hij ten volle en volkomen gerechtvaardigd is. “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods – en daarom ook gerechtvaardigd – en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen” (1 Johannes 3:22 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.). Maar als we de praktijk van ons leven66) en wat ons aankleeft, plaatsen tegenover het leven en de heerlijkheid die ons toebedeeld wordt, dan zien we dat de rechtvaardiging in ons leven nog niet geheel gerealiseerd wordt. Daarom mogen we zeggen dat de rechtvaardiging in dit leven nog onvolkomen is.
Kan de weldaad van de rechtvaardiging dan vanwege de zonden teniet worden gedaan?
Nee, beslist niet, want Gods plan kan het doel nooit missen. “Een ieder, die uit god geboren is, doet geen zonde – namelijk tot de dood – ; want het zaad Gods blijft in hem en hij kan niet zondigen” (1 Johannes 3:99 Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.). Ten slotte: “De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (Romeinen 11:2929 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.).