Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


Zijbalk

institutie:49

Inhoud

De overheid

1. Is het nodig om in de gemeente de kwestie van het burgerlijk leven en de burgerlijke overheid aan de orde te stellen?

Ja, omdat de burgerlijke overheden als het ware herbergen van de gemeente zijn. Bovendien moet men de gewetens van de vromen – zowel van overheidspersonen als van onderdanen – wapenen tegen de dwalingen van de doperse geestdrijversGeestdrijvers zijn extremistische dwaalleraars..

2. Waar komt het Latijnse woord politia (burgerlijke overheid) vandaan?

Het woord stamt af van het Griekse woord polis, stad. Het Latijnse woord voor stad, civitas, klinkt alsof men zegt: civium unitas, de eenheid van de burgers. Dat betekent niet alleen de huizen en gebouwen die door een gracht, een wal en vestingwerken omsloten zijn, maar ook de menigte van mensen zelf die in een stad bij elkaar wonen.

Welnu, het Latijnse woord politia, burgerlijke overheid, betekent in oorspronkelijke zin de regering en de ordening van een menigte mensen, die in het Latijn republica wordt genoemd en in onze taal het “gemenebest”, de staat of de republiek. Hiervan komt het woord politica, de kennis en wetenschap die leert hoe men een goede staat moet inrichten en in stand houden; en het Griekse woord politeuma, het burgerschap, de burgerlijke regering of het burgerrecht. En degenen die een burgerlijke regering leiden, in het Grieks politeuesthai, zijn zij die in een bepaald openbaar ambt dienen of met dingen bezig zijn die alle mensen gemeenschappelijk aangaan. Daarom noemt BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen. de godsdienst die God en Zijn Evangelie betreft, een kerkelijke “politie”, dat wil zeggen een leitourgie of dienst.

3. Wat verstaan we onder een gemenebest of staat?

Dat is het geheel van een groot aantal mensen, die bij elkaar wonen in slechts één stad of in vele steden bij elkaar, en die in onderlinge overeenstemming met elkaar afspreken zich aan een wet te houden.

4. Wat is de voornaamste oorzaak en herkomst van de burgerlijke overheden?

Dat is God Zelf, als de Schepper van het menselijk geslacht. Hij heeft het eerste samenlevingsverband ingesteld, namelijk het huwelijk tussen Adam en Eva. God zegende dit verband en bevestigde metterdaad Zijn uitspraak: "Weest vruchtbaar en wordt talrijk", zodat daaruit een huisgezin of huisvergadering ontstaan is. Daarna kwamen er steeds meer huisgezinnen, die zij uit hun lendenen voortbrachten. De heer of vrouw des huizes werd de vorst of vorstin van de familie genoemd.

Deze huisgezinnen woonden bij elkaar, zowel vanwege de aard van de mens die als zodanig graag gezelschap om zich heen heeft, als om zijn eigen gemak en gerief. Deze huisgezinnen sloten zich aaneen en vormden met elkaar een behoorlijk aantal mensen. Hieruit zijn de dorpen voortgekomen, in het Latijn vici (van via, een weg) genoemd; of pagi, van het Griekse woord pege of naar het Dorische dialect page, een fontein. Daarom worden zij pagani (dorpsmensen) genoemd, die uit een en dezelfde gemeenschappelijke fontein water haalden. Deze dorpen waren op het open veld gebouwd, en hadden geen muren.

Toen het menselijk geslacht zich naderhand vermeerderde, begonnen ze uit vrees voor zowel slechte mensen als wilde beesten de steden te bouwen en met wallen, muren en grachten af te sluiten. In het Latijn worden ze urbes genoemd, omdat naar de bewering van Varro men eertijds gewoonlijk eerst met een ploeg in het rond, in orbem, ging als men de ommuring van de stad eerst afgrensde. Uit een of vele van die steden is dan een volksgemeenschap ontstaan. Als veel steden het erover eens worden op dezelfde manier bestuurd te worden, spreekt men van een natie of volk.

De eerste vorm van alleenheerschappij werd gesticht door Nimrod, de geweldige jager, de neef van Cham en de zoon van Chus. Dat was na de zondvloed en de spraakverwarring in Chaldea, toen Babylonië ontstaan was. Die heerschappij van Nimrod was trouwens meer die van een heerser dan van een koning. Hij misbruikte zijn macht door de mensen als slaven te kwellen, en zijn tirannie in een wijde omgeving te verspreiden. Later werd hij naar men meent Belus genoemd. Zijn rijk [was de basis voor] het koninkrijk van de Chaldeeërs, de Babyloniërs en de Assyriërs. Ninus bracht hen onder de heerschappij van Assyrië. Hij wilde de troon van zijn rijk liever in Nineve hebben, de stad die al gebouwd was door Assur, de zoon van Sem, de zoon van Noach. Op de genoemde rijken volgde [achtereenvolgens] de monarchie van de Perzen, de Grieken en de Romeinen.

5. Zou er ook een burgerlijke regering geweest zijn als de mens in de zogeheten staat van onschuld was gebleven?

Ja, heel zeker! En die zou ook beslist onderscheiden zijn van het beleid zoals dat in een huisgezin toegaat, zodat de vele verschillende huisgezinnen niet zonder een regeringsvorm zouden zijn gebleven. Die regering zou heel ordelijk in redelijkheid, gerechtigheid en goedertierenheid plaatsgevonden hebben, zoals er ook onder de engelen een regeringsvorm en een zekere orde is. Deze regeringsvorm zou wel heel anders geweest zijn dan de koninkrijken en machten die wij nu na de zonde hebben.

6. Zijn de onderdanen er voor de vorsten of zijn de vorsten er voor de onderdanen?

Natuurlijk is het zo dat de vorsten en de onderdanen behoren tot de categorie van zaken die in een bepaald verband met elkaar staan, maar wel zijn de onderdanen er oorspronkelijk reeds vóór de vorsten geweest. Met uitzondering van de vorsten die door tirannie en met geweld hebben geheerst, hebben zij hun positie niet van nature zoals vaders. Zij zijn echter met algemene stemmen en door de wil van de onderdanen aangesteld, maar wel op zekere voorwaarden, ten dienste en ten goede van de onderdanen. Daarom zegt de Heere in Daniël 4:3232 men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als aan de runderen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. “dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil.” Daaruit volgt dus logisch dat de onderdanen er niet zijn voor de koningen, maar dat de koningen of vorsten het beste moeten zoeken voor hun onderdanen.

7. Van welke aard kan de burgerlijke regering zijn?

Van tweeërlei aard:

  1. er is sprake van een wettige regering waarbij die door het gezag van Gods Woord en de algemene goedkeuring van het menselijk geslacht is ingesteld en als goed erkend wordt;
  2. onwettig is de regering die door Gods Woord en door de algemene instemming van alle mensen als slecht veroordeeld wordt.

8. Hoeveel vormen van een wettige regering zijn er?

Dat zijn er drie.

  1. De eerste is die vorm waarbij één persoon alleen het hoogste gezag heeft en naar rechtvaardige wetten heerst. Dit wordt een monarchie genoemd, een koninkrijk, een keizerrijk of een vorstendom. Hier regeert dus één persoon.
  2. De tweede is die vorm waarbij een aantal van de voornaamste en voortreffelijkste personen de hoogste macht dragen en door goede wetten regeren. Dit wordt een aristocratie genoemd, dat wil zeggen: de macht ligt bij de voortreffelijkste mensen van het land. De Romeinen noemden deze regering in het bijzonder een gemenebest of “politie”, dus de burgerlijke overheid.
  3. De derde is die vorm waarbij iedereen, dus het hele volk, regeert. Dit wordt een democratie genoemd, dus een regering waarbij het volk regeert.

9. Welke wettige regeringsvorm is de beste?

Alle drie de vormen kunnen goed zijn. Dat kan men afleiden uit Gods Woord, waarbij we denken aan de burgerlijke regering zoals die onder het volk Israël geweest is. Daar hield de een de ander wat in toom en daardoor hadden ze een zó matigende invloed op elkaar dat die ene vorst of die vele gezagsdragers of het volk zelf hun gezag niet misbruikten om deze in tirannie te laten ontaarden.

Díe regeringsvorm is echter de beste voor elk volk en natie, die met de manieren, de aard en het karakter, het intellectueel vermogen, de geografische situatie, de handel, de gang van zaken en nog andere omstandigheden van dat volk of natie, het beste overeenkomt of daar het dichtste bij komt.

10. Welke vormen van regering zijn er die met de genoemde drie wettige vormen in strijd zijn?

Dat zijn er ook drie.

  1. Met de monarchie in strijd is de tirannie, wanneer één persoon op een onrechtvaardige en tegen alle heilige wetten ingaande manier zijn wil oplegt.
  2. Met de aristocratie in strijd is de oligarchie, wat inhoudt dat de macht bij enkele personen ligt. Zij regeren met twee of drie of met nog wat meer personen uit de rijkste bovenlaag van het volk op een manier die onrechtvaardig is en tegen de wetten ingaat. Er is hier sprake van een scheuring, die door de Romeinen duum viratus of trium viratus genoemd wordt.
  3. Tegen de democratie, de vorm waarbij het hele volk op een rechtvaardige wijze regeert, strijdt de ochlocratie. In dit geval is de laagste volksklasse aan de macht, waardoor gewoonlijk chaos ontstaat met oproer en muiterij als gevolg. Het volk zelf regeert op een onrechtvaardige manier en niemand wil wijken voor elkaar.

11. Welke factoren zijn te noemen in de burgerlijke regering?

Er zijn drie factoren:

  1. de magistraat of overheid;
  2. de wetten;
  3. het volk of de onderdanen.

12. Waar komt het woord “magistraat” vandaan?

“Magistraat”, overheid, komt van magistro, meester; en het woord “meester” is, zoals Sextus Pompeius leert, afkomstig van het bijwoord “meest”. Daarom wordt overal dat begrip meesterschap gebruikt als iets boven de andere dingen uitsteekt, zoals ritmeesterschap, schoolmeesterschap, burgemeesterschap, en dergelijke. En het woord magisterare, de meester zijn, wordt door Festus gebruikt voor regeren, leiden, heersen. Zo noemt Suetonius in zijn boek over het leven van de keizer Augustus degenen die een overheidsambt bekleden ook wel ambtsmeesters.

Het is ook mogelijk dat “magistraat” afstamt van het Griekse woord megistos, de grootste, machtigste en geweldigste. Daarom worden ze in het Grieks megistanes, oversten genoemd, die bij de Romeinen de magistraten zijn. In zijn levensbeschrijving van Calligula – als hij zegt dat Germanicus niet wilde plaatsnemen aan de tafel bij de magistraten, dat is: de oversten – gebruikt dezelfde Suetonius ook het woord magistanes in het Latijn. Dat zijn dan de oversten, en dan zo dat men daarmee de mannen bedoelt die het grootst, het meest geweldig en het machtigst zijn.

Hoewel er vele soorten meesters zijn, wordt het woord “magistraat” of overheid toch vooral gebruikt voor hen die de macht van het zwaard dragen. Het woord “magistraat” wordt gebruikt voor hen die dat ambt bedienen en soms ook voor het ambt en de waardigheid zelf.

13. Wat is de overheid?

De overheid is een burgerlijke dienst die door God is ingesteld. Daardoor ligt de macht bij een zeker persoon of bij vele personen die de waardigheid en macht op een wettige manier verkregen hebben. Daardoor ook regeert, bestuurt en leidt men door rechtvaardige wetten de hele staat of een deel daarvan, voor zover het de zaken van dit leven betreft. Het doel ervan is dat er vrede en rust onder de mensen wordt onderhouden en dat de eer van God wordt hooggehouden. AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. brengt het voor ons voortreffelijk onder woorden: “De magistraat, overheid of vorst is een bewaarder van dat wat recht en billijk is.” Maar Paulus omschrijft het voor ons nog het best, als hij de werkende Oorzaak aanwijst en tegelijk ook het doel noemt waartoe de overheid dient. Hij zegt namelijk in Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.: "Zij staat immers in dienst van God, u ten goede”; en zij is een “toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft”, namelijk door lichamelijke straffen.

14. Waarin verschillen de gerechtelijke ambtenaren van de overheden?

Aan de overheden komt de jurisdictie, de rechtspleging of het onderzoek van de zaak toe, maar ook de bevoegdheid om die uit te voeren. De gerechtelijke ambtenaren zijn dienaren van de overheid, die alleen belast zijn met de taak de gevelde oordelen uit te voeren.

Vroeger waren er bij de Romeinen viatores, die bij ons stadsboden heten en die de Fransen sergens, dienaren, noemen; dat woord stamt af van het Latijnse woord servire, dienen. De dienaren van de staat zijn zij die toezicht moeten houden op slechts één zaak en verantwoordelijk zijn over een bepaald wek dat gedaan moet worden. Te denken valt aan de zogenaamde rooimeesters, keurmeesters, meesters over de steenhouwers, kerkmeesters, brandmeesters, of aan mensen die een bepaald openbaar ambt in de staat bedienen zoals rentmeesters en thesauriërs of schatmeesters. Zo zouden er meer te noemen zijn.

15. Welke aspecten zijn er wat de overheid betreft te onderscheiden?

Er zijn veel aspecten.

  1. Ten aanzien van de jurisdictie of rechtspleging zijn er de hoge of de lage overheid.
    1. De hoge overheid wordt door niemand dan alleen door God in die positie verkozen. We denken aan een keizer, een koning, een hertog, een vorst of prins, een volksraad of een volk zelf dat de macht heeft.1)
    2. De lage overheid wordt door de hoge overheid verkozen. We denken aan stadhouders, rijksambtenaren van de provincies en anderen die de belangrijkste zaken aan de hoge overheid te kennen geven.
  2. Wat de godsdienst betreft, is een overheid gelovig, zoals David; of ongelovig en de ware godsdienst vervolgend, zoals Herodes;2) of ze duldt haar, en daarin is ze ook te prijzen. Wie immers niet tégen Christus is, is vóór Hem.3) Een voorbeeld daarvan is keizer Trajanus geweest.
  3. Ten aanzien van minder hoogstaande volkeren leven sommige overheden in vrede en sommige andere voeren oorlog.
  4. Wat de werkzaamheden betreft, zijn er raadsheren die zich met de algemene zaken bezighouden, en daarnaast ook rechters die de meningsverschillen en de onderlinge twisten van de burgers onderzoeken en daarna rechtspreken en een vonnis vellen. Deze laatsten zijn rechters voor wat betreft burgerlijke zaken, van bijzondere belangrijke zaken die over leven en dood gaan.
  5. Wat de ambtelijke functie betreft, zijn er wetgevers en daarnaast ook handhavers van de wet, dus mensen die de uitvoering van de wetten in het oog houden, de inspecteurs en de ambtenaren van de belasting.
  6. Ook wat de ondergeschikte ambtenaren betreft, zijn er wettige, rechtvaardige en goede functionarissen die de bevoegdheid die ze hebben, op een wettige – door verkiezing of door erfrecht – en eerlijke manier uitvoeren. Er zijn onder hen onwettige, onrechtvaardige en slechte functionarissen, die hun positie door list of sluw gekonkel gekregen hebben, of hun taak op een slechte manier door wreedheid en hebzucht uitoefenen.
  7. Ten aanzien van de waardigheid zijn er ten slotte onder hen koningen – in het Grieks basileis, alsof men zei: baseis tou laou, stut en schraag of fundament van het volk – en prinsen of vorsten. Anderen zijn weer hertog, graaf, gouverneur, heer, schout, president, overste, hoofd van een huisgezin of ambtsman en oudste van het volk. En wat de rangen in de samenleving betreft, is de een pensionaris, de ander burgemeester, de derde schepen, of keurmeester, rentmeester, werkmeester en kerkmeester.

16. Wie heeft de overheid ingesteld?

God Zelf.

  1. In de eerste plaats ontsteekt Hij een licht in de harten van de mensen, waardoor ze begrijpen dat ze zonder iemand die hen leidt en regeert niet kunnen leven. Ook de bijen hebben hun koningin, en ze volgen haar na. De kraanvogels hebben hun leider, en die staan ’s nachts op wacht, ieder bij zijn groep. Welke vergelijking je ook trekt uit de natuur – ze geven allemaal heel goed aan dat de overheid op goddelijke en natuurlijke rechten gegrond is.
  2. In de tweede plaats heeft God in Genesis 9:66 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. uitdrukkelijk besloten: “Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden.” Dat mag niet op een roekeloze en gewelddadige manier gebeuren en ook niet door iedereen, maar door hen die wettig tot het overheidsambt geroepen zijn of die daarvoor van God de bevoegdheid en macht ontvangen. Dat gebeurt dus door de gewone rechter ofwel door de overheid, die de schuldige op een geordende manier uit de samenleving zal verbannen om zo het oordeel namens Gods te voltrekken. En omdat de overheid hier opdracht krijgt om lijfstraffen te geven aan hem die iemand anders doodgeslagen heeft, staat het ook vast dat door dit gebod alle andere vormen van rechtszaken en straffen gewettigd zijn en bekrachtigd worden.
    In Exodus 18:2121 Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. worden de overheden door Mozes ingesteld, en wel op raad van Jetro. De Heere verbindt daaraan Zijn goedkeuring, zoals wel duidelijk wordt uit Deuteronomium 16:1818 Rechters en opzieners zult gij aanstellen in al de steden die de Here, uw God, u geven zal, naar uw stammen; zij zullen het volk berechten met een rechtvaardige rechtspraak.: “Rechters en opzieners zult gij aanstellen in al de steden die de Here, uw God, u geven zal, naar uw stammen; zij zullen het volk berechten met een rechtvaardige rechtspraak.” En in Deuteronomium 19:19-2119 dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen, 20 want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen. 21 Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. heeft God Zelf bevoegdheden, rechten en straffen ingesteld, terwijl Hij daaraan deze strenge woorden toevoegde: “Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen, want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen. Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet.” De morele zaken die uit het natuurlijke leven in de wet van Mozes aan de orde gesteld worden, gelden in het algemeen gedurende alle eeuwen van de wereld. In Spreuken 8:1515 Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. zegt de Wijsheid (die Gods Zoon is): “Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht”; dat wil zeggen dat al hun gezag van God afkomstig is. In 2 Kronieken 19:66 Tot de rechters zeide hij: Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. zegt Josafat, de koning van Juda, tegen de rechters die hij aangesteld had: “Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here". En Daniël 2:2121 Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben. zegt: “Hij zet koningen af en stelt koningen aan.” In het Nieuwe Testament bevestigt Christus de overheid, als hij in Matteüs 22:2121 Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. zegt: “Geeft dan de keizer wat des keizers is.” Dat doet Hij ook als Hij Pilatus antwoordt: “Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware” (Johannes 19:1111 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd, groter zonde.). En Paulus zegt in Romeinen 13:11 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.: “Er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld”, oftewel op een ordelijke manier ingesteld. Paulus noemt de overheden immers vanwege hun effectiviteit Gods ordonnantie of instelling. En in Romeinen 13:4-64 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. 5 Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil. 6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. noemt hij de magistraat of de regering een dienares van God. Dat hebben ook de heidenen erkend, want Hesiodus zegt: “De koningen zijn uit God.”
  3. Mozes, Jozua, de richters, David, Hizkia, Josia en vele anderen zijn vaak door God Zelf geroepen, als Hij Zijn volk wilde verlossen en wraak wilde nemen op de vijanden die hen verdrukten. De Heilige Schrift geeft ook duidelijk aan dat het volk Israël nooit in een hopelozer positie was dan toen het geen wettige richters of overheden had en toen er geen koning in Israël was. Toen verzon ieder zijn eigen godsdienst en hing het bijgeloof aan dat hij wilde. Ze waren bandeloos in al hun doen en laten en alles bleef ongestraft. Daaruit ontstond een zee van ellende, zowel in het openbare leven als het persoonlijke leven.
    Als Petrus echter in 1 Petrus 2:1313 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer. de overheid dus een menselijke instelling of ordening noemt, doet hij dat niet omdat ze door mensen bedacht is, want ze is een kostbare gave van God. Hij doet dat alleen omdat de overheid op mensen betrekking heeft; en ook vanwege haar doel, omdat ze tot nut van mensen is ingesteld.
    Hieruit kan men heel gemakkelijk concluderen dat de paus van Rome zich tegen God verheft. Hij durft zich namelijk de macht en bevoegdheid toe te eigenen om koningen af te zetten, en aan wie hij ook maar wil landen en koninkrijken te geven, die te begunstigen of die tegen te werken en te onderdrukken.

17. Is het wel nodig om de overheid te omschrijven vanuit de gedachte dat ze door God is ingesteld?

Ja, om de volgende redenen.

  1. We moeten weten dat God de overheid heeft ingesteld.
  2. Deze instelling van God moeten we gehoorzamen.
  3. De overheid mag weten dat ze aan God behaagt, als ze Hem hierin trouw dient.
  4. Zowel de overheden als de onderdanen mogen zich hierin getroost weten dat God in alle noden en gevaren van dit burgerlijk leven regeert, en de geweldplegers en opstandelingen straft.

18. Is het een christen van Godswege toegestaan om met een goed geweten een overheidsambt te bekleden als hij daarvoor op een wettige geroepen wordt?

Jazeker, om de volgende redenen.

  1. Het een goede ordening of instelling die God ons gegeven heeft.4)
  2. Het Evangelie maakt de burgerlijke regeringen en de rechtspraak niet overbodig, zoals dat evenmin het geval is bij de medicijnkunst of bij welke bezigheid ook, maar het predikt ons de geestelijke rechtvaardigheid die door het geloof in Christus is.
  3. Van de overheid wordt geëist dat ze de Heere met ontzag dient en de Zoon van God kust, dat wil zeggen: dat ze Hem hierdoor met een teken van onderdanigheid als haar Heer erkent en belijdt.5) Dat kan niemand beter doen dan een oprecht christen, die meer dan anderen is onderwezen in de kennis en vreze Gods en in het geloof.
  4. God gebiedt dat men voor de overheid zal bidden. In Jeremia 29:77 Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn. lezen we: “Bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.” Zo bidt Abraham voor koning Abimelek,6) en Jakob zegende de farao in Egypte.7) In 1 Timoteüs 2:1,21 Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, 2 voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. lezen we: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” - en dat waren ongelovigen! Daarom moet de overheid wel een goede zaak zijn, die God behaagt. Men mag immers niet bidden voor een slechte zaak.
  5. We hebben ook voorbeelden in hen die heel trouw in een overheidsambt gediend hebben en tegelijk getrouwe discipelen van Christus zijn geweest. Te denken valt aan Jozef van Arimatea, Nicodemus, Paulus Sergius, Erastus en veel meer anderen, zoals de hoofdman over honderd8) en anderen. Ik zwijg dan nog maar over godvrezende keizers, zoals Constantinus, Theodosius en anderen, die Gods Kerk door hun gezag en met hun wapens verdedigd hebben.

19. Maar zijn de machten en overheden niet van de satan, omdat hij in Johannes 12:31 en 16:11 een overste van de wereld genoemd wordt? En zelf zegt hij daarvan in Matteüs 4:8 en 9 dat alle koninkrijken van de wereld aan hem onderworpen zijn en hij ze kan geven aan wie hij wil.

Nee, heel beslist niet! Hij wordt wel een vorst [van deze wereld] genoemd, maar dat is niet omdat hij daar recht op heeft en het geldt ook niet in absolute en eenduidige zin. Maar hij wordt zo genoemd vanwege zijn trouweloosheid, zijn slechtheid, zijn onrechtvaardigheid en zijn veroverzucht. Hij maakt daar dus misbruik van en het geldt ook alleen maar voor hen die aan hem onderworpen zijn. Wat hij in Matteüs 41 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. 3 En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. 4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. 5 Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, 6 en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 7 Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. 8 Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, 9 en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem. 12 Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. 13 En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, 14 opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: 15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: 16 het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan. 17 Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 18 Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers. 19 En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. 20 Zij nu lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem. 21 En vandaar verder gegaan zijnde, zag Hij nog twee broeders, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten in orde te brengen, en Hij riep hen. 22 Zij lieten dan terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem. 23 En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. 24 En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen. 25 En Hem volgden vele scharen uit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en het Overjordaanse. zegt, liegt hij echter op een gemene manier, want hij is nu eenmaal een leugenachtige geest!

20. Maar het behaagde God toch niet dat het volk Israël een koning wilde hebben (1 Samuël 8:6,7)? Stelt Hij Zich dan ook niet tegen de wereldse koninklijke staat van onze vorsten?

Nee, maar het behaagde Hem niet:

  1. dat er zoveel wantrouwen was onder het volk dat méér vertrouwen stelde op de mensen dan op God;
  2. dat ze zo brutaal waren om een nieuwe regeringsvorm voor te stellen;
  3. dat ze de regering van God als hun Koning verachtten, en een koning wilden hebben zoals de andere heidenvolken;
  4. dat ze ervan gingen walgen om hun geloof en hoop alleen op God te moeten stellen en naar Zijn goddelijke wil op richters moesten wachten. De Israëlieten hadden immers vanaf de tijd van Mozes tot aan die van Samuël richters gehad, die dan uit de ene stam en dan weer uit een andere stam op een bijzondere manier door God als regeringshoofd werden aangesteld. Daarom zegt God in Zijn toorn tegen Samuël: “Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn” (1 Samuël 8:77 De Here zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.). Het is zoals de Here in Hosea 13:1111 Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid. zegt: “Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid.”

21. Maar er zijn wel veel goddeloze en tirannieke vorsten die het overheidsambt bekleden, daarin veel ongerechtigheid bedrijven en bedrieglijk handelen ten aanzien van het recht. Is dan ook hun ambt van God afkomstig?

Jawel, omdat het ambt op zichzelf een goede instelling van God is.9)

  1. Het misbruik en de gebreken komt op rekening van de personen die het overheidsambt bekleden, en zijn dus niet van God afkomstig. Die zondige praktijken komen er “van buiten” bij en hebben hun oorsprong in de duivel en ook wel in de zwakheid en slechtheid van de mensen. Daarom moet men onderscheid maken tussen het ambt en de personen die het ambt met hun gebreken bekleden. Het is dus kwade trouw die van het toeval gebruikmaakt, als men de burgerlijke regering zélf verwerpt vanwege de goddeloosheid van sommige vorsten en de grote en vele verwarringen die men in het leven waarneemt.
  2. Men moet niet alleen op het kwade maar ook op het goede zien dat voortvloeit uit het geregeerd worden. Het past om op de goede dingen te letten, zoals het sluiten van huwelijken, het vormen van familiegemeenschappen onder het menselijk geslacht, het krijgen van kinderen en hun opvoeding, het maken van contracten, het voeren van onderhandelingen, het maken van onderscheid in verschillende vormen van heerschappij, het rechtspreken en bestraffen van slechte en het beschermen van goede mensen, het stichten van scholen en de bescherming die de gemeenschap biedt, en nog veel meer. De verkeerde dingen dient men op een wijze manier ten onder te houden en te blijven bedwingen door de vermeerdering van goede dingen.
  3. De gebreken van de vorsten zijn voor hen die zich aan God hebben onderworpen, dikwijls een straf en een vorm van gevangenschap. Daardoor straft God de zonden van de mensen ook in hun persoonlijke leven. In het apocriefe boek Jezus Sirach 10:88 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. staat: “Een koninkrijk wordt van het ene volk tot het andere overgebracht vanwege ongerechtigheden en moedwilligheden en rijkdommen die door bedrog verkregen zijn.” Er is vaak veel waarheid in het spreekwoord: Wat de zeug verkeerd doet, moeten de biggen ontgelden.

22. Maakt het Evangelie de burgerlijke orde dan echt niet krachteloos als het verbiedt om vergelding te eisen?

Nee, op geen enkele manier! Er zijn namelijk twee vormen van vergelding.

  1. Er is een wettige vergelding die in het openbaar door de overheid plaatsvindt. Dat gebeurt met een bepaalde orde en aan de hand van bepaalde wetten om tot een goede afwikkeling te komen, zonder dat de persoon in kwestie daarbij haat ondervindt. Deze vorm van vergelding wordt door het Evangelie niet verboden; ze is juist veel eerder een onderdeel van het ambt dat de overheid bekleedt. Paulus noemt in Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. de overheid heel uitdrukkelijk een “toornende wreekster voor hem die kwaad bedrijft”. Deze vergelding komt ook overeen met de wet die de natuur en voorschrijft, en sluit ook aan bij de tekst van Deuteronomium 32:3535 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen, want de dag van hun verderf is nabij, snel komt nader wat over hen is beschikt.: “Mij komt de wraak toe en de vergelding.” Als een rechtvaardig Rechter straft God de zonden soms zónder de hulp van de mens daarbij in te schakelen, zoals toen Hij Sodom verdelgde; en andere keren doet Hij dat weer door de gewone straffen waarvoor Hij de overheden gemachtigd heeft.
  2. Er is ook een onwettige vergelding die voortkomt uit kwade neigingen en op persoonlijke wraakzucht berust. Dan is men eropuit om de persoon op wie men zich wil wreken, te benadelen of uit de weg te ruimen. Het is ook mogelijk dat de overheid zelf tegen haar eigen wetten in en gedreven door eigen verlangens en begeerten het zwaard misbruikt en onschuldigen bestraft. Te denken valt aan Saul die David naar het leven stond, of aan een privépersoon die door haat en nijd gedreven wraak probeert te nemen vanwege het door hem geleden onrecht. Daarbij is hij er niet zozeer op uit om zichzelf te beschermen en te verdedigen als wel om zijn tegenpartij te benadelen. Het is ook mogelijk dat hij zonder enig wettelijk onderzoek van de kwestie die hem bezighoudt, zelf voor opperste rechter en wreker wil spelen, zoals Joab deed toen hij Abner ombracht.10) Een bekend vers spreekt daarover als: “De wraak is hem aangenamer dan het leven.”
    Het Evangelie verbiedt deze vorm van wraak. Zie Romeinen 12:1717 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen.: “Vergeldt niemand kwaad met kwaad.” In Matteüs 5:3939 Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe. lezen we: “Ik zeg u, de boze niet te weerstaan. En de Here zegt ons in Deuteronomium 32:3535 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen, want de dag van hun verderf is nabij, snel komt nader wat over hen is beschikt.: “Mij komt de wraak toe en de vergelding.” Zo is het ook in Spreuken 24:2929 Zeg niet: Zoals hij mij deed, zo zal ik hem doen; ik vergeld de man naar zijn doen.: “Zeg niet: Zoals hij mij deed, zo zal ik hem doen; ik vergeld de man naar zijn doen.” Dat is ook de strekking van het gebod: “Gij zult niet doden”, dat wil zeggen: door uw eigen wil en naar uw goeddunken, buiten de orde die door God is ingesteld en als goed en rechtvaardig erkend en aangenomen is. Het is immers de taak van de overheid om met de wet als richtlijn de schuldigen uit de gemeenschap te verwijderen.
    Elia heeft weliswaar het vuur uit de hemel doen vallen op degenen die hem gevangen kwamen nemen (2 Koningen 1:1010 Toen antwoordde Elia en sprak tot de overste over vijftig: Indien ik dan een man Gods ben, laat er dan vuur van de hemel afdalen en u en uw vijftigtal verteren. Toen daalde vuur van de hemel en verteerde hem en zijn vijftigtal.), en Eliza heeft de jongens gevloekt die hem bespotten (2 Koningen 2:2424 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen.). Dat was echter een ontzagwekkende reactie van de belediging die niet hem in het bijzonder maar die God en Zijn gemeente was aangedaan.
    Celsus, JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen. en anderen hebben het Evangelie dan ook ten onrechte beschuldigd en belasterd door te schrijven dat het Evangelie door het verbieden van de vergelding de overheid tegenwerkt en uitbant. Uit alles blijkt immers heel duidelijk dat alle vormen van vergelding door de leer van het Evangelie niet worden verboden.

23. Waarom straft de overheid de misdadigers?

  1. Omdat God wil dat men uit de hierdoor gestelde voorbeelden zal begrijpen dat er een God is Die onderscheid maakt tussen wat recht en onrecht is, en Zich werkelijk over de zonde vertoornt.
  2. Omdat Hij wil dat deze nog betrekkelijk geringe straffen die slechts weinig mensen treffen, ons zullen waarschuwen voor het toekomende oordeel en de eeuwige straffen.
  3. Omdat de overheid let op het profijt van de medemens; de moedwillige kwaaddoeners worden gestraft, zodat ze niemand meer last bezorgen en zij geen schade meer zullen aanbrengen.
  4. Om aan te dringen op inkeer en bekering; misdadigers worden namelijk ook gestraft als een waarschuwend voorbeeld voor anderen om ook niet in misdaad te vervallen.

24. Johannes de Doper heeft in Lucas 3:13 zijn toehoorders toegelaten dat mensen in het burgerlijke leven bepaalde ambten of taken vervulden. Staat het dan ook de christenen, die toch méér volmaakt behoren te zijn, wel vrij om een ambt op zich te nemen?

Ja, zeer zeker!

  1. God heeft immers bij de doop van Christus de leer van Johannes de Doper getoetst en met een heerlijk getuigenis bevestigd.
  2. De burgerlijke zaken zijn door God Zelf ingesteld, opdat Hij onder de mensen gekend zal worden en ook opdat wij daardoor ‘getraind’ worden om onze belijdenis vast te houden en ons te oefenen in lijdzaamheid, liefde en geloof.

Het wegvluchten voor deze oefeningen getuigt veel meer van zwakte dan van kracht. In een bekend spreekwoord zegt men wel: Magistratus ostendit virum – door de overheid leert men de mens kennen. En ook Christus geeft alle mensen een bevel (dus geen advies), een algemeen gebod om de keizer te geven wat van de keizer is, en aan God wat van God is.11)

25. Heeft Christus de strengheid van de burgerlijke straffen door Zijn handelwijze bekritiseerd, toen Hij in Johannes 8:11 de overspelige vrouw niet tot de dood wilde veroordelen?

Nee, helemaal niet; en dat heeft Hij ook niet gedaan bij de vraag over het delen van een erfenis, toen Hij geen uitspraak wilde doen tussen de beide broers. Hij zei namelijk in Lucas 12:1414 Hij echter zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?: “Wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over u aangesteld?” Daarmee heeft Hij duidelijk willen maken dat Hij niet in de wereld gekomen was om een overheidsfunctie te krijgen of een leidsman te zijn, maar om zondaren tot bekering te roepen en degenen die zich met heel hun hart bekeren, zalig te maken.

Hij spreekt de betreffende vrouw ook niet zomaar vrij voor wat het burgerlijk recht betreft, maar alleen voor zover het een gewetenszaak is. Met dit voorbeeld geeft Hij een bijzonder getuigenis van Zijn barmhartigheid en genadige vergeving. De overheid heeft Hij echter haar wettige plaats laten houden; en daarvan wordt gezegd: “Zij draagt het zwaard niet tevergeefs” (Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.).

Samenvattend: Christus heeft de dienst van het Evangelie van het burgerlijk ambt willen onderscheiden!

26. Wie zijn degenen die de overheid mogen verkiezen?

  1. Dat kunnen de overheden zelf zijn. Zij zijn namelijk verplicht om lagere overheden over hun onderdanen aan te stellen, of althans zulke personen die hun plaats kunnen innemen. Zo heeft Mozes op advies van zijn schoonvader lagere overheden uitgekozen.12) Hij heeft ook zeventig oudsten uitgekozen om het hele volk te regeren.13) Ten slotte heeft hij kort voor zijn dood op Gods bevel Jozua in zijn plaats gesteld.14)
  2. Het kunnen ook de onderdanen zijn die de overheid met het oog op een goed en nuttig doel uitkiezen. Zo kozen het volk en de edelen in Rome vroeger de overheid; en de soldaten kozen de keizer of de legeroverste.
  3. Maar in een erfelijk koninkrijk mag de koning ook gekozen worden in het geval dat de [oude] koning veel zonen of althans meer dan één zoon heeft, die erg verschillend van elkaar zijn. Het kan ook voorkomen dat er verschillende takken zijn van hetzelfde koninklijk huis. Deze verkiezing mag plaatsvinden door de [oude] koning zelf, omdat hij nog in leven is; óf door de hoofden of oversten of de staten van het land. Dit alles moet natuurlijk wel plaatsvinden in overeenstemming met de wetten die op dit punt in afspraak tussen de koning en het volk gemaakt zijn. Dit zijn we bijvoorbeeld bij de kroning van Salomo en Azarja.15) Als de toestemming van het volk daarin meespeelt, zal dat het gezag van de nieuwe koning sterk doen vermeerderen. Dat zien we bijvoorbeeld bij Salomo,16), maar ook bij Rehabeam.17) Het is namelijk het recht van het volk om de koninklijke stam en een wettige opvolger in het rijk te beschermen en hem te helpen tegen degenen die zijn koninkrijk willen binnenvallen om het koningschap aan hem te ontroven.

Ook de herders en leraars in de gemeenten zijn verplicht om deze volksraadpleging zoveel als hun mogelijk is te helpen bevorderen. Door de hulp van Jozeba, de dochter van koning Joram, en de priester Jojada, haar man, werd Joas in zijn vroege jeugd bewaard voor moord en doodslag, zodat hij tot koning gekroond werd.18)

27. Hoe hoort men de overheden te verkiezen?

  1. Op een vrije manier, dus niet door omkopingen of pogingen daartoe.
  2. Op een vrome en heilige manier, dus eerst en vooral een ernstig aanroepen van de Naam des Heren, om zo als het ware God om raad te vragen. Zie Judit 1 : 1 en Numeri 27:1616 De Here, de God der geesten van alle levende schepselen, stelle over de vergadering een man., waar Mozes zegt: “De Here, de God der geesten van alle levende schepselen, stelle over de vergadering een man, die voor hun aangezicht uitgaat en die voor hun aangezicht ingaat.”
  3. Op een voorzichtige manier die met voorbedachten rade plaatsvindt.

28. Hoe behoren de overheden te zijn om gekozen te kunnen worden?

Dat leert Mozes ons in Deuteronomium 1:1313 Wijst uit uw stammen wijze, verstandige en ervaren mannen aan, dat ik hen als uw hoofden aanstelle.: “Wijst uit uw stammen wijze, verstandige en ervaren mannen aan, dat ik hen als uw hoofden aanstelle.” En in Exodus 18:2121 Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. geeft Jetro kort aan waaraan men dan moet voldoen.

  1. Ze moeten godvrezend zijn, dat wil zeggen: godzalig, godvruchtig en met liefde voor de godsdienst.
  2. Ze moeten oprecht zijn, dus ze moeten mensen zijn die de waarheid, de rechtvaardigheid en de oprechtheid liefhebben.
  3. Ze moeten een vijand zijn van de gierigheid, ze mogen geen vuil gewin zoeken en niet gesteld zijn op het ontvangen van geschenken.
  4. Ze moeten ook dappere en verstandige mannen zijn met een helder inzicht en grote daadkracht. Ze moeten dus met gezag, dapperheid en standvastigheid in het hart begiftigd zijn, dus geen luchthartige kletsers. Ze mogen niet met alle winden meewaaien, maar moeten een deugdzaam leven leiden met vooral aandacht voor matigheid en reinheid, en gericht op een oprechte en eerlijke omgang met elkaar. Dit mag men ook uitbreiden met wat in Handelingen 6:33 Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen. gezegd wordt over de verkiezing van de diakenen: “Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen.”

29. Hoe worden de overheden in de Schrift genoemd?

Zij worden als volgt aangeduid:

  1. Elohim, goden of zonen van de Allerhoogste.19) Dat zijn ze niet vanuit hun natuur, maar vanwege hun ambt en de waardigheid die dat met zich meebrengt; ze zijn immers “stadhouders” en “beelden” van God.
  2. Voedster-vaderen en zoogvrouwen.20)
  3. Diakenen of dienaren van God.21)
  4. Herders,22) zoals Homerus zijn zoon Agamemnon ook een “herder van het volk” noemt.
  5. Vaders, zoals ook de koning bij Homerus een zachtmoedige, goede en barmhartige vader genoemd wordt. Bij de Romeinen worden de heren van de raad patres conscripti genoemd, eerwaardige vaders. Er was ook geen groter ambt in de staat denkbaar dan wanneer men “vader des vaderlands”, pater patriae, genoemd werd. Daarom zegt Xenophon in het achtste boek van zijn Onderwijs voor Cyrus, dat een goede vorst moet lijken op een goede vader. De vorsten zijn het dus verplicht aan hun onderdanen vaderlijke liefde en genegenheid te bewijzen. En omdat een herder beter handelt dan de schapen, behoren de overheidspersonen ook beter te zijn en te handelen dan het volk. Anders zijn ze het niet waard om over hen te heersen.

Andere auteurs gebruiken weer andere namen:

  1. Leidslieden; dat woord wordt in de Schrift ook heel vaak gebruikt, omdat ze anderen met hun deugdzaamheid moeten vóórgaan.
  2. Waardigheidsbekleders, omdat ze de deugden die het mooist en het waardigst zijn, aan het volk voorhouden.
  3. Opzieners, omdat ze met grote ijver horen te letten op de handel en wandel van elke burger. Daarom worden ze ook wel “wachters”, “bewaarders” en “helpers” of “heilanden” genoemd; deze laatste naam wordt ook in het Oude Testament gebruikt. Ook worden ze wel “gouverneurs” of “stuurmannen” genoemd; de laatste naam wordt aan de scheepvaart ontleend. Zoals een schip in een onstuimige zee door de wind dan hier en dan daarheen gedreven wordt en niet veilig in de haven kan komen zonder de kloekzinnigheid van de stuurman – zo moet het ook de staat vergaan als er geen ervaren leidsman en stuurman is om leiding te geven.
  4. Ze worden ook wel euergetei genoemd, genadige heren of weldoeners, zoals Christus in Lucas 22:2525 Hij zeide tot hen: De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. zegt. Daarom wordt een goede en vreedzame koning door Euripedes een “weldoener van de mensen” en een “grote vriend” genoemd. Onder de koningen van Egypte zijn er twee die euergetes genoemd worden.

30. Wat houdt het ambt van de overheid in?

  1. De overheid behoort in algemene zin gesproken de beide tafels van de Wet te bewaren en te onderhouden.23) Ze moeten de Zoon kussen en Hem met de verschuldigde dienstwilligheid en in oprechte vroomheid en trouw blijvend dienen.24)
  2. Ze behoort ook de zuivere godsdienst vanuit het Woord van God in te stellen en te beschermen; en daarnaast moet ze de valse godsdienst verbieden,25) en alles wegnemen wat de ware godsdienst lijkt te verhinderen. Dit laatste naar het voorbeeld van Hizkia, Josia en Nebukadnesar.26)
  3. Ze moet ze Gods Kerk helpen met raad en daad en de dienst van het Woord bevorderen.27) In Psalm 122:99 om het huis van de Here, onze God, wil ik het goede voor u zoeken. klinkt het: “Om het huis van de Here, onze God, wil ik het goede voor u zoeken”; en Jesaja 49:2323 En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden.: “Koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsteres.”

Vervolgens behoort de overheid in menselijke aangelegenheden recht en gerechtigheid te beoefenen. Dat betekent dat ze de doodstraf moet hanteren, de goeden moet beschermen en belonen, de verdrukten moet verlossen uit de hand van de goddelozen, en de wezen te hulp moet komen. Ze moet ook op een rechtvaardige manier omgaan met de armen, de mensen uit de onderste lagen van de maatschappij, de weduwen en de wezen, die zich [geen van allen] op iemand of iets kunnen beroepen.28) De overheid dient de vrede te bewaren, en ook – als de nood dat vereist – haar onderdanen met wapens te beschermen. Ze moet ook haar autoriteit door wapens beschermen, de oproerkraaiers beteugelen, het land vrijwaren van straatschenders, moordenaars en ander gespuis. En als het nodig is, moet ze het eigen land proberen terug te veroveren wanneer het van haar door onrechtvaardig geweld afgenomen is. Alfonsus, de koning van Napels, had als veld- of herkenningsteken een pelikaan die met haar bek het bloed uit haar borst haalde om daarmee haar jongen te voeden. Het droeg als opschrift: “Voor de wet en voor de kudde”. De overheid behoort ook als een vader haar onderdanen te voorzien van goed voedsel, zoals Jozef deed.29)

Ten slotte behoort de overheid in de natie de rechtspraak te beoefenen door middel van eerlijke en goede wetten.

31. Komt het de overheid toe om voor de godsdienst zorg te dragen?

  1. Ja, want AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: “Hierin dienen de koningen de Heere in hun hoedanigheid van koning, als ze dingen doen die niemand anders kan doen dan alleen de koningen.” Dat wil zeggen: als ze wetten uitvaardigen die de ware godsdienst betreffen. Zoals de vader van het huisgezin het recht heeft zorg te dragen over de godsdienst in zijn gezin, zo heeft de overheid daartoe nog veel méér recht, want zij zorgt als een algemene en allerhoogste vader voor al haar onderdanen.
    De overheid moet dus zorgen dat de godsdienst naar het voorschrift van Gods Woord ingesteld of weer opnieuw ingericht en beschermd wordt. Ze moet dat echter vooral doen als de herders en leraars op dit punt slap zijn of zelfs in strijd handelen met het Evangelie. Maar het eigenlijke dienstwerk komt alleen toe aan de dienaren van het Woord. Dat eist de Schrift ook van de overheid. “Kust de Zoon” en “Dient de Here met vreze” (Psalm 2:11,1211 Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. 12 Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen!). Dat betekent: O, vorsten en overheden, doe uw poorten open, opdat de Koning der heerlijkheid daarin kan gaan. God noemt de overheden en dus ook de koningen en vorsten namelijk een poort, want eertijds sprak men recht in de poort. Daarom werd het boek van Gods Wet aan koning Joas tijdens zijn kroning ter hand gesteld, zoals ook geboden wordt in Deuteronomium 17:1818 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust.. Vooral hierom wordt de overheid door Paulus dan ook een “dienares van God” genoemd.30) We kunnen hier ook denken aan de voorbeelden van Mozes, David, Josia, Hizkia, Theodosius en anderen. Deze geboden hebben betrekking op de hele gemeenschap en op ieder lid daarvan. Zie Matteüs 7:1515 Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.: “Wacht u voor de valse profeten, die in schapenvacht tot u komen”, dat zijn dus de valse leraren. Zie ook 1 Korintiërs 5:1313 Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.: “Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.” En Galaten 1:88 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!: “Al zouden wij of een engel uit de hemel u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!”
  2. Vervolgens is het de plicht van de overheid om samen met het advies van goede voorgangers in de kerken alle dingen wat de uitwendige godsdienst betreft met orde te laten plaatsvinden. Ook moet zij erop toezien dat de eenmaal ingestelde kerkelijke ordeningen ook onderhouden worden. Zie 1 Kronieken 13:55 Toen riep David geheel Israël samen van de Sichor in Egypte af tot aan de weg naar Hamat, om de ark Gods uit Kirjat-Jearim te halen., waar verteld wordt dat David met inachtneming van de verordeningen de ark in Kirjat-Jearim ophaalt om die in Jeruzalem te brengen.31) En in hoofdstuk lezen we dat hij de levieten telt en ieder van hen in het ambt stelt.32) In 2 Koningen 29:5. zien we dat Hizkia zodra hij koning werd de vervallen godsdienstige praktijk weer in ere herstelde en de priesters de opdracht gaf om zich te reinigen en de tempel te heiligen.33)
  3. Het is ook de taak van de vorsten en overheden om de scholen te onderhouden, opdat daar de vaardigheden en wetenschappelijke kennis verkregen zullen worden die nodig zijn voor Gods kerk en voor de samenleving. De overheid heeft de plicht godzalige predikanten en hoogleraren op een waardige manier te onderhouden en de gemeente als het ware te koesteren. In Jesaja 49:2323 En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden. lezen we: “Koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters.” De overheid moet dus aan haar onderdanen een goed voorbeeld van godzaligheid en deugd geven, zoals David dat ook beloofd had als hij op zijn koninklijke troon zou gezeten zijn.34) En Claudianus zegt heel terecht: “de onderdanen voegen zich naar het voorbeeld van de koning.”

32. Moet de overheid alleen de ware godsdienst in de natie toestaan of daarnaast nog veel andere religies?

Alleen de ware godsdienst moet worden toegestaan, want zij is de fontein van alle deugden en de oorzaak van de openbare en private gerechtigheid en voorspoed. Daarom zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: “Hierdoor dienen de koningen God, zoals hun door Hem bevolen wordt. Zij behoren in hun koninkrijk goede dingen te gebieden en kwade te verbieden. En dat betreft dan niet alleen de dingen in het maatschappelijke leven, maar ook die met de ware godsdienst te maken hebben.” Het is een uitdrukkelijk gebod van God om geen andere goden te dienen.

De tijdsomstandigheden kunnen er echter aan bijdragen dat godzalige koningen en overheden genoodzaakt zijn bijgelovige en dwalende mensen te dulden om de openbare vrede te handhaven en binnenlandse twisten te vermijden. Ze doen dan net als ervaren stuurlui op zee die het slechte weer proberen te ontwijken. Men kan namelijk beter een natie gecombineerd met godsdienst hebben dan helemaal geen.

33. Mag de overheid iemand dwingen om te geloven?

Nee, de overheid kan niemand het geloof geven of het verstand onder druk zetten, maar ze kan en mag wel iemand ertoe brengen dat hij de ware leer hoort. Ze is ook verplicht om de middelen waardoor het geloof tot stand komt, te bevorderen. Daarbij moet ze de omstandigheden weren die de geloofspraktijk negatief beïnvloeden en eveneens de openbare ketterijen en dwalingen die het geloof doen wankelen. Ze moet van die ketterijen dan wel eerst kennisnemen en ze goed onderzocht hebben om ze daarna af te schaffen en uit te bannen.

Zo heeft Josia volgens 2 Kronieken 34:3333 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de Here, hun God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de Here, de God hunner vaderen. al de afgodische gruwelen weggenomen uit heel het land van de Israëlieten, en hij zorgde er ook voor dat allen die in Israël gevonden werden, de Here, hun God, dienden.

34. Is het de overheid wel toegestaan om de ketters te straffen?

Ja, en dan geldt dat voornamelijk de hardnekkige verleiders en goddeloze onruststokers in de kerkelijke gemeenschap en in het vaderland. Ze moeten dan wel in een onbekeerde en verharde toestand dóórleven hoewel ze door de Schrift overtuigd zijn van hun ongelijk. De oorzaak van hun straf ligt in de Wet van God die dit beveelt te doen om de lasteraars en valse profeten tegen te gaan.35) Koning Josia heeft die taak inderdaad als een vroom man op zich genomen.36)

Degenen die tot ketterij verleid werden en zich niet willen laten onderwijzen in de goede leer, moet de overheid in toom houden. Dat kan door hen te verbannen of in gevangenschap te zetten, tot ze zich bekeren, betere dingen bedenken en hun ketterij verlaten. De overheid moet dit doen, opdat deze schurft niet alle schapen van de kudde zal besmetten en een beetje zuurdeeg niet het hele deeg zuur maakt.37)

Men moet ook niet denken dat het Evangelie de burgerlijke regering ten aanzien van de bescherming van de godsdienst in de weg staat. Petrus sprak immers een heel bijzonder machtswoord toen Ananias alleen vanwege zijn huichelarij en onbeschaamde leugens de dood vond.38) En Paulus heeft Elymas, de tovenaar en dwaalgeest, met blindheid geslagen omdat hij de weg van de Here dwarsboomde.39) De raad die Gamaliël in Handelingen 5:3838 En nu zeg ik u: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden. gaf om de apostelen te dulden, betekent niet dat de overheid geen gezag heeft over de ketters en onruststokers van de gemeente. Nee, hij probeert hier de rechters van hun slechte voornemen af te brengen, omdat hij merkte dat ze bereid waren om de apostelen tot de doodstraf te verwijzen. In 2 Korintiërs 10:44 want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken. lezen we: ‘De wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk’, maar dat betekent niet dat aan de overheid het zwaard ontnomen wordt. In Titus 3:1010 Een mens, die scheuring maakt, moet gij, na hem een en andermaal terechtgewezen te hebben, afwijzen. vermaant Paulus dat men een ketters mens uit de weg moet gaan na een eerste en tweede vermaning. Daarmee schrijft hij echter niet de overheid haar plicht voor, maar dit advies moet opgevat worden als een bijzondere vermaning of als een woord dat in de kerkenraad gesproken wordt.

35. Is het de christelijke overheid wel toegestaan om recht te spreken over burgerlijke zaken of over zaken van leven en dood?

Jazeker! Dat is net zoals het de vader van het gezin toegestaan is in zijn eigen huis zijn kinderen straf te geven, hen te regeren, lichamelijke straf toe te dienen (vooral aan hen die dwarsliggen) en de goeden te belonen. Datzelfde mag de overheid in de gemeenschap doen; ja, dat is zelfs haar plicht! De apostel leert het ook als hij zegt dat de overheid de goeden hoort te belonen en de kwaden te straffen.40)

De tekst uit Matteüs 7:11 Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt” betekent geen verbod op openbare burgerlijke of kerkelijke veroordelingen. Dit woord verbiedt alleen het onbesuisde en ondoordachte oordeel over dingen die voor ons onbekend zijn – zoals AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt – of over goddelijke zaken die ons verstand te boven gaan – zoals Hilarius zegt. En dat oordeel mag helemaal niet voortkomen uit een verbitterd hart, zoals Chrysostomus dat uitlegt wanneer hij spreekt over mensen die vreemde dingen of personen op een verkeerde manier beoordelen.

De tekst “Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt?” uit Romeinen 14:44 Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Here is bij machte hem vast te doen staan. is [alleen maar] een weerspreking van de al te grote opgeblazenheid van mensen die zich beroepen op de kennis van de christelijke vrijheid en dan de zwakken niets waard achten.

En de tekst “Velt geen oordeel vóór de tijd dat de Here komt” uit 1 Korintiërs 4:55 Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God. heeft als doel de veroordeling te verwerpen die voortkomt uit een lichtvaardig vermoeden en niet berust op het oordeel van de liefde en nog veel minder op uitspraken van de burgerlijke of kerkelijke overheid.

Ten slotte is er de tekst uit Hebreeën 13:44 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen.: “Hoereerders en echtbrekers zal God oordelen”. Deze tekst veronderstelt het ambt van de overheid. God zal deze mensen straffen óf zonder menselijke middelen óf door middel van de overheid.

36. Paulus zegt in 1 Korintiërs 6:7: “Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt.” Wil hij daarmee de rechtsorde en de rechtspraak bij de rechtbank achterwege laten?

Nee, want hij zegt niet simpelweg dat het niet toegestaan is om zijn recht bij de overheid te zoeken, maar wel bestraft hij de christenen die in de rechtbank tegenover elkaar staan, voor wat hij een “gebrek” noemt. Dat woord is minder sterk en klinkt ook wat zachter dan het woord “zonde”; het wijst op een bepaalde zwakte en een zekere drift in het hart.

  1. De christenen gaan immers vanuit begeerte, haat, nijd of gierigheid naar de rechtbank; en dat alleen maar om kleine, onbelangrijke en min of meer onnodige kwesties. Daar staan ze dan in halsstarrige wraakzucht tegenover elkaar en behandelen elkaar op een bedrieglijke wijze.
  2. Het geeft ergernis dat de christenen hun recht gingen zoeken bij ongelovige, heidense rechters; en dat gaat niet zonder dat daardoor de hele gemeente gelasterd wordt. Dat is net als wanneer nu christenen hun recht zouden gaan zoeken bij rechters die de islam aanhangen.
  3. Hiermee schaden de christenen elkaar willens en wetens, en dat terwijl ze broeders onder elkaar zijn, christenen die één zijn in de godsdienst.
  4. Hierdoor laten ze het ten slotte ook na om hun meningsverschillen aan de kerkenraad voor te leggen of aan de vergadering van de gelovigen in de gemeente.

Het is een christen wel toegestaan om zijn onschuld voor ongelovige rechters te verdedigen tegenover het geweld dat goddeloze mensen gebruiken. Dat getuigde Paulus niet alleen met woorden maar ook metterdaad, toen hij zich bij zijn geseling beriep op de Romeinse wetten. Hij nam zijn toevlucht tot de Romeinse overste, toen de Joden hem wilden vermoorden. Via de onrechtvaardige rechter [Festus] beriep hij zich op de rechterlijke uitspraak van de keizer.41)

Hieruit volgt dus dat het zoeken van recht op zichzelf niet verkeerd is, maar door het misbruik ervan wordt het wel een gebrekkig instrument.

37. Wat wil Christus er dan mee zeggen als Hij in Matteüs 5:39 gebiedt om de boze niet te weerstaan; om ook de mantel te geven als men uw hemd wil hebben en om de rechterwang toe te keren aan hem die u op de linkerwang slaat?

Dit is geen raad die Christus aan de volmaakten geeft, zoals sommigen beweren, maar een helder en duidelijk gebod waarin Hij niet simpelweg beveelt dat men degene die ons slaat de andere wang moet toekeren. Dat heeft Hij Zelf namelijk ook niet gedaan bij degene die Hem sloeg, maar Hij bestrafte veel meer zijn brutale grofheid.42) Ook Paulus zei toen hij geslagen werd: “God moge u slaan, gij gewitte wand”.43) Christus wil wel dat Zijn discipelen zó ver weg zullen blijven van de wens het kwaad betaald te zetten, dat ze zich veel meer twee keer onrechtvaardig laten behandelen dan zich één keer te wreken. Ze kunnen beter onrecht lijden dan onrecht doen!

Het is echter wat anders om zichzelf en het zijne wettig te beschermen – dat staat de godzalige gelovigen vrij om te doen – dan een ander [bewust] schade te berokkenen; dat laatste mogen ze namelijk beslist niet!

Deze lijdzaamheid die Christus ons beveelt (Lucas 21:1919 door uw volharding zult gij uw leven verkrijgen.), deze gematigdheid van het gemoed belet de christenen echter niet om het middel te gebruiken dat God hun toegestaan heeft. Dat is namelijk de hulp van de overheid in te roepen om hun bezittingen te blijven behouden. Ze moeten dat echter doen zonder bitterheid, haat of nijd en zonder de wens iemand schade aan te brengen. Ze moeten juist vriendelijk blijven tegenover de tegenpartij. De zaken kunnen betwist worden, terwijl men in het hart overeenstemming kent. Een bekend Latijns gedichtje luidt:

De vromen mogen soms wel zijn in verschil,

Maar blijven in de liefde eens, en eens in wil.

Het is ook toegestaan om – gedreven door zuivere en oprechte motieven – ter wille van de gemeenschap een misdadig mens die hardnekkig blijft in het kwaad en alleen maar schade aanbrengt, bij de overheid aan te brengen zodat hij gestraft kan worden. Hij moet dat wel doen met een eerlijk geweten en een oprecht hart, dat vrij is van bedrog en een verkeerde gezindheid. Hij moet erop gericht zijn dat de zondaar tot omkeer of in ieder geval tot staan wordt gebracht, dat andere mensen in gerustheid kunnen leven, de gerechtigheid wordt gehandhaafd en Gods eer wordt bedoeld.

38. Maar de tekst van Spreuken 10:12 luidt: “Liefde bedekt alle overtredingen.” Is dat geen gebod aan de overheid om de misdadiger te sparen en aan individuele personen om geen klacht in te dienen bij de overheid over mensen die hen benadeeld hebben?

Nee, maar de tekst leert ons wel dat waar we schade lijden – en dat komt onder de mensen maar al te vaak voor – we dit niet al te zwaar moeten opnemen, maar het zullen vergeven en vergeten. We moeten doen wat de spreuk ons leert: “Vergeef, en u zal vergeven worden.” Paulus zegt dat de liefde alle dingen verdraagt,44) namelijk de dingen die niet al te lomp en schandalig zijn en die men dulden en enigszins goedpraten kan. Dat mag echter niet ten koste gaan van de orde en tucht en van de godzaligheid.

39. Hoe moet men het recht handhaven?

Dat leert de Schrift ons ook in Deuteronomium 1:16,1716 En ik gebood toentertijd aan uw rechters: hoort (de geschillen) tussen uw broeders en oordeelt rechtvaardig tussen de een en de ander, of dit diens broeder is dan wel de vreemdeling die bij hem woont. 17 Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes. De zaak echter, die voor u te zwaar is, zult gij tot mij brengen, opdat ik die hore.: (1) “Hoort de geschillen tussen uw broeders en (2) oordeelt rechtvaardig tussen de een en de ander, of dit diens broeder is dan wel de vreemdeling die bij hem woont. (3) Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien – dat wil zeggen: geen onderscheid maken; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes”. En in Deuteronomium 17:4,54 en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken. Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is, 5 dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven. wordt daaraan toegevoegd: “Het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, (4) dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen.” Daar moet men het goed onderzoeken en zo handelen als de waarheid vast staat en de zaak zeker is.

Zie ook Leviticus 19:1515 Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten.: “Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voorttrekken; op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten.” In Spreuken 17:1515 Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de Here een gruwel. lezen we: “Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de Here een gruwel.” In Spreuken 24:2424 Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig - hem zullen volken vloeken, natiën zullen hem verwensen. staat: “Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig – hen zullen volken vloeken, natiën zullen hem verwensen.” In Johannes 7:2424 Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel. houdt Christus ons voor: “Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.” Het is alsof Hij zegt: Onderzoek de zaak eerst goed, en geef daarna uw oordeel zonder aanzien des persoons. In 2 Kronieken 19:6,76 Tot de rechters zeide hij: Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. 7 Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here, onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken. zegt Josafat tegen de rechters: “Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here” – dat wil zeggen: als u rechtspreekt, vertegenwoordigt u geen andere mensen maar alleen God. De Here is bij u “als gij rechtspreekt. Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here, onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken.”

De wet in Athene stelde als eis dat men beide partijen moest horen; en men zei ook: Oordeel niet vóór u beide partijen gehoord hebt. Dat drukt men gewoonlijk uit met de woorden audi et alteram partem – hoor ook de andere partij.

40. Het is de christenen in de Wet van God verboden om te doden; en Jesaja heeft in Jesaja 11:9 en 65:25 geprofeteerd dat de gemeente nergens kwaad zal doen, “noch verderf stichten op gans mijn heilige berg”. Zondigt de overheid dan niet, als ze moordenaars en doodslagers tot de doodstraf veroordeelt?

Nee, want ze voert Gods oordelen uit; en het is zelfs een van de belangrijkste kwaliteiten van de overheid om de verdrukking van de godzalige vromen op bevel van de Here te wreken, de goddelozen ten onder te brengen en zó te handelen dat al de werkers van ongerechtigheid uit “de stad des Heren” worden uitgeroeid.45) De overheid “draagt het zwaard niet tevergeefs”, zegt Paulus in Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.; “zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.”

Men moet zich echter wel hoeden voor een al te grote en wrede gestrengheid en voor een rechtbank zoals Cassius had. Die rechtbank werd een val voor misdadigers en beschuldigden genoemd, waar men altijd wel bleef hangen. Een vorst of de overheid behoort het bloed van zijn onderdanen als iets kostbaars te zien!46)

Maar Gods Woord geeft te kennen dat geen ding in de gemeente schadelijk kan zijn voor hen die God liefhebben.47)

41. Christus heeft in Johannes 8:7 degenen die de overspelige vrouw aanklaagden als antwoord gegeven: “Wie van u zonder zonden is, werpe het eerst een steen naar haar.” Mogen misdadigers dan alleen naar de rechtbank verwezen of gestraft worden door hen die rechtvaardig en zonder zonden zijn?

Nee, zeker niet! Men moet namelijk niet zien op de gebreken van de persoon die straft, maar op zijn ambt en op de gevolgen die de wet met zich meebrengt. Hoewel ook de rechter door de zonde is besmet, moet hij toch de wet volgen in de uitspraak of in het vonnis dat hij over anderen moet uitspreken. Het is overigens wel waar dat men grote ergernis veroorzaakt als de rechter aan dezelfde zonde schuldig is die hij een ander verwijt en daarom veroordeelt.

Het antwoord van Christus ziet in het bijzonder op de farizeeën die Hem op Zijn woorden probeerden te vangen. Daarom legt Hij hun huichelarij bloot; ze letten immers heel nauwgezet op de gebreken van andere mensen, waren blind voor die van henzelf en liefkoosden zichzelf op een schandelijke manier in hun eigen zonden.

42. Mag de hoge overheid misdadigers die door de wet overtuigd zijn van hun misdaden, wel met een goed geweten genadig zijn of hun misdaad geheel en al vergeven?

Voor zover de zonden regelrecht met God hebben te maken en tegen Hem begaan zijn, mag de overheid dat niet doen. We denken dan aan godslastering, afgoderij, schending van Gods gemeente en occulte praktijken. Door deze zonden laat men zijn verachting voor en miskenning van God blijken. Ook zonden tegen de menselijke natuur vallen hieronder, zoals homofiele praktijken, seksuele omgang tussen mens en dier of ook straatroof. Deze zonden stoppen de fontein dicht waaruit het menselijke geslacht voortkomt. Ten aanzien van deze zonden moet men erop toezien dat men de misdaden niet goedpraat, want dat is tot schade en nadeel van Gods eer en van de menselijke gemeenschap.48) Bernardus zegt dat het dan beter is dat er één vergaat en niet de hele gemeenschap.

Als de misdaden echter enkel en alleen tegen mensen zijn begaan, mogen ze vergeven worden als dat de gemeenschap ten goede komt, die met redelijkheid en zachtmoedigheid het best gediend lijkt te zijn. Er moeten dan wel belangrijke redenen voor zijn en men moet ook eerst zorgvuldig kennis van de zaak genomen hebben. Een vorst of de overheid mag namelijk de straffen die door de wet geëist worden omwille van de rechtvaardigheid verzwaren, zoals David deed in 2 Samuël 12:55 Toen ontbrandde de toorn van David zeer tegen die man en hij zeide tot Natan: Zo waar de Here leeft: de man die dit gedaan heeft, is een kind des doods.. Hij zei namelijk van de rijke man die het enige schaap van de arme man gestolen had, dat hij des doods schuldig was. Maar de vorst of de overheid mag de straffen die door de wet zijn vastgesteld, omwille van een rechtvaardige reden ook verzachten.

Bovendien maken de wil en het voornemen [van de beschuldigde] de begane misdaden ook verschillend van aard. Er zijn verschillende omstandigheden waarin personen verkeren, zoals het man of vrouw zijn, de leeftijd of het vroegere leven. Deze factoren maken dat de schuld ten aanzien van een misdaad waarvoor iemand wordt aangeklaagd, niet steeds dezelfde is en dat er daarom ook niet steeds dezelfde straf moet worden opgelegd.

Genade en kwijtschelding van de straf kan echter alleen plaatsvinden als het volgende in acht wordt genomen:

  1. Er moet een rechtvaardige reden zijn die ook heel de gemeenschap raakt, en die niet berust op een gunst van de overheid.
  2. De te veroordelen persoon mag niet van heel de straf worden vrijgesproken, maar alleen van een heel zware straf, op hoop dat hij zijn leven zal beteren als hij niet zo zwaar gestraft wordt. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop Salomo handelde met de priester Abjathar, die Adonia volgde toen hij koning probeerde te worden; en met Simeï, die David vloekte.
  3. Men moet er ook goed op letten dat het voorbeeld van zachtmoedigheid in de rechtspraak voor andere mensen geen vrijbrief is voor kwaad-doen, en dat het volk door dit voorbeeld geen slechtere leefwijze gaat volgen. Als de misdaden namelijk ongestraft blijven, lokt dat veel mensen uit tot zondigen en kwaad-doen.

De overheid moet wel medelijden hebben met de boosdoeners en barmhartigheid betrachten. Ze moet zo veel mogelijk oppassen om geen al te wrede manieren van straf toe te passen. Maar ze mag degenen die de dood verdiend hebben, niet onttrekken aan een gerechtelijke uitspraak. Op haar is namelijk inzonderheid van toepassing wat in de wet van God zo scherp geboden wordt: “Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen” (Deuteronomium 19:1919 dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.). En ook: “Omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen” (1 Koningen 20:4242 En hij zeide tot hem: Zo zegt de Here: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats van zijn volk.).

43. In het Nieuwe Testament is er geen voorbeeld en evenmin een gebod om oorlog te voeren. Is het dan wel aan christenen toegestaan om oorlog te voeren?

Nee, en daarvoor zijn enkele redenen.

  1. Het is niet de bedoeling van Christus geweest om in het evangelie een burgerlijke regering in te stellen, maar een geestelijk rijk, het Koninkrijk van God, op te richten.
  2. Zoals ook AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. benadrukt, heeft Johannes de Doper degenen die hij de opdracht gaf met hun soldij tevreden te zijn, niet verboden om te vechten.49) Het is immers heel gebruikelijk uit de verschillende uitspraken een meer abstracte conclusie te trekken. Die conclusie mag ook getrokken worden als er geen onduidelijkheid is in het betoog. Als bijvoorbeeld Johannes de Doper de soldaten ontvangt en hen in hun officiële functie als zodanig accepteert, prijst hij daarmee ook het krijgswezen zelf aan. Als men een bepaalde kwestie een voorbeeld daarvan aanprijst, prijst men in het algemeen ook de zaak zelf aan.
  3. De overheid straft de straatschenders met goed recht, terwijl die voor slechts weinig mensen schadelijk zijn. Veel minder zal ze dus toelaten dat het hele land door straatrovers lastiggevallen en beroofd wordt zonder hen te straffen. De overheid draagt het zwaard namelijk “niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft” (Romeinen 13:44 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.). De wettige oorlogen vormen een onderdeel van de openbare wraakneming op onrecht. Abigaïl spreekt daarvan tegenover David in 1 Samuël 25:2828 Vergeef toch de overtreding van uw dienstmaagd, want de Here zal voor mijn heer zeker een bestendig huis maken, omdat mijn heer de oorlogen des Heren voert en er geen kwaad bij u gevonden wordt, uw leven lang.: “Mijn heer voert de oorlogen des Heren.”
  4. In Hebreeën 11:3434 de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers doen afdeinzen. wordt gesproken over veel godzalige mannen die oorlog hebben gevoerd en vijanden hebben verslagen; dat deden zij ook door het geloof. Men moet echter wel denken aan de uitspraak dat het een wijs man past om eerst alle middelen aan te wenden die de vrede als doel hebben vóór hij de wapenen opneemt. Men moet er dus op toezien dat de overheid niet wordt gedreven door bepaalde verkeerde verlangens en ongepaste sympathieën. Ze moet – zoals AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt – een medelijdend oog hebben voor de algemene menselijke natuur in hem aan wie ze de misdaad straft.
  5. Er zijn rechtvaardige oorlogen. In Matteüs 26:5252 Toen zeide Jezus tot hem: Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. staat wel: “Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.” Hier wordt echter gesproken over hen aan wie dat zwaard niet door de Here gegeven wordt. Dat zijn dus mensen die het zwaard nemen om daarmee te slaan, hoewel het hun door de wettige hoge overheid niet geboden of toegelaten wordt. Daarom wordt tegen Petrus als een herder van de zielen en een verkondiger van het Evangelie gezegd: “Breng uw zwaard weder op zijn plaats.” Tot de dienaren van de kerk wordt in 2 Timoteüs 2:44 Tijdens de veldtocht wordt geen soldaat gemoeid in de zorg voor zijn onderhoud; hij heeft (slechts) hem te voldoen, door wie hij aangeworven is. gezegd: “Tijdens de veldtocht wordt geen soldaat gemoeid in de zorg voor zijn onderhoud.” Het is wel mogelijk dat zij degenen die een rechtvaardige oorlog voeren, ondersteunen met hun prediking en hun gebeden. Zo werd in Jozua 6:88 Zodra Jozua tot het volk gesproken had, trokken de zeven priesters, die de zeven ramshorens voor het aangezicht des Heren droegen, voort en bliezen op de horens, terwijl de ark van het verbond des Heren hen volgde. aan de priesters de opdracht gegeven om met de bazuinen te blazen tijdens de oorlogsvoering.
  6. In Micha 4:33 En Hij zal richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. lezen we als een profetie van het Koninkrijk van Christus: “Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen (…) en zij zullen de oorlog niet meer leren.” Hier wordt de christenen duidelijk gemaakt en tegelijk ook geleerd hoe hun gewoonten, hun manieren en hun daden onder elkaar behoren te zijn. Ze horen namelijk liefde, vrede en eendracht onder elkaar te handhaven. Dat doen zij die Jezus Christus, de Vorst van de vrede, door het ware geloof hebben omhelsd en aangenomen. Maar dit neemt niet weg dat zij zich op een rechtvaardige manier mogen beschermen tegen het geweld en de tirannie van slechte en goddeloze mensen.

44. Hoeveel soorten oorlogen zijn er?

Dat zijn er twee, geestelijke en natuurlijke oorlogen.

  1. De geestelijke oorlog wordt gestreden in het deel van ons hart dat door God wedergeboren is; en dat is een strijd die tegen ons vlees, de duivel en de wereld gestreden wordt.50) In die strijd zijn het geloof in Christus, het Woord van God, het in praktijk brengen van gerechtigheid en andere goede eigenschappen de geestelijke wapenen waarmee we te maken hebben.51)
  2. De natuurlijke oorlogen voert men met vleselijke wapens.

De strijd zelf is in eigenlijke zin de veldslag die tussen twee legers wordt gevoerd. In het Grieks wordt deze mache genoemd, de veldslag, de strijd; en de oorlog polemos.

45. Wat houdt de natuurlijke strijd, die tussen burgers, in?

Het is een wettige bescherming van ons bezit of een wettig terugnemen van wat op een onrechtvaardige manier is afgenomen. Of het is een rechtvaardige straf die met gebruikmaking van geweld en wapenen door de hoge overheid plaatsvindt.

46. Wat zijn rechtvaardige oorlogen?

  1. Oorlogen die men zonder grote gevaren en nadelige gevolgen voor de gehele natie en de toestand in het algemeen niet mag nalaten.
  2. Oorlogen die verklaard worden door de hoge overheid aan wie de zorg voor de natie is opgedragen, of door degene die daarvoor door de hoge overheid is gemachtigd. Een privépersoon [mag niet zelf optreden, maar] moet zijn rechten aan de hoge overheid toevertrouwen. Het voeren van oorlog is een belangrijk onderdeel van de macht die de overheid uitoefent.
  3. Oorlogen die begonnen worden om rechtvaardige en dringende redenen, en die ook met het Woord van God in overeenstemming zijn.
  4. Oorlogen die gevoerd worden, nadat de vijand eerst gewaarschuwd is. Eerst moet er vriendelijk overleg zijn om de rechten die men heeft, op te eisen. Dat houdt in dat men geen vijandelijke daden mag uitvoeren als men niet eerst de vijand verwittigd heeft van mogelijke strijd. Men kondigt de strijd aan door een heraut of trompetter in te schakelen, dus door een officiële wapenbode. Daarbij moeten tegelijk de voorwaarden aangeboden worden waarop men vrede kan sluiten.52)
  5. Oorlogen die vanuit een goede intentie gevoerd worden. De wens om mensen schade te berokkenen of wrede handelingen te verrichten, is dan niet aan de orde. Het gaat er juist om vrede te verkrijgen, slechte mensen in toom te houden en vrome mensen van overlast te bevrijden. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: “Men zoekt de vrede niet door oorlog te voeren, maar men voert oorlog om tot vrede te komen.

47. Wat zijn rechtvaardige en noodzakelijke redenen om te strijden?

De laatste reden is om daarna vrede te hebben en de vijanden tegen wie we strijden en die ons ten onrechte gekweld en kwaad gedaan hebben, tot een betere houding te brengen.53)
De eerste reden is om het bezit dat onrechtvaardig van ons afgenomen en niet teruggegeven is, opnieuw te krijgen of het onrecht, de smaad en vooral het kwaad dat ons is aangedaan, van ons te weren en af te keuren.
Ten slotte is het nodig om onze bondgenoten of zij die garnizoen houden en in bijzonder groot gevaar zijn, te beschermen.

48. Is het wel toegestaan om de ware godsdienst met wapens te beschermen?

Ja, dat is geoorloofd tegenover buitenlandse vijanden die geen recht op en evenmin macht over ons hebben. Het is ook toegestaan als de strijd – met openbare toestemming van de raden en staten in het land – wordt begonnen tegen dat deel van het rijk dat de ware godsdienst wil uitroeien. Zo stond het Constantijn vrij om de christenen tegen Licinus, zijn metgezel, te beschermen. God gebiedt immers in de wet, in Deuteronomium 13:13-1513 Er zijn snode mannen uit uw midden voortgekomen, die de inwoners van hun stad tot afval gebracht hebben door te zeggen: laten wij andere goden gaan dienen, die gij niet gekend hebt - 14 dan zult gij terdege onderzoek doen en grondig navragen; en als het waar blijkt, als het vast staat, als deze gruwel in uw midden bedreven is, 15 dan zult gij de inwoners van die stad zeker slaan met de scherpte des zwaards, door haar zelf met al wat daarin is en met haar vee door de scherpte des zwaards met de ban te treffen., om de stad die onder onze heerschappij is uit te roeien als ze vreemde goden dient en in die goddeloosheid moedwillig volhardt. Met nog veel meer recht en noodzaak mogen we tegen hen strijden die ons vreemde goden en schandalige afgoderij proberen op te dringen, de heilzame leer van Gods Woord van ons willen wegnemen of ons met het vergif van menselijke inzettingen willen besmetten. Dat leert de wet van de natuur ons al, want daarin leren we dat alles wat wij hebben aan de godheid verschuldigd zijn. De inwoners van Athene hebben vanwege dit goede inzicht zichzelf verplicht om voor hun goden en godsdienst alleen of samen met anderen te vechten. De Here heeft Zijn volk Israël echter niet bevolen om andere landen in te nemen en blijvend te bezitten vanwege hun afgoderij, maar wel om de altaren van de afgoden in hun eigen land af te breken.54) Christus heeft ook niet bevolen om oorlog te voeren met andere landen waarover wij geen zeggenschap hebben, om daar de ware godsdienst in te stellen. Hij gaf wel de opdracht om daar het Evangelie te prediken en daaruit onderwijs te geven. Als men de goede boodschap echter niet aanneemt, moet men daar weggaan.55)

49. Zijn al die zaken die gewoonlijk bij de oorlogsvoering horen, rechtvaardig te noemen? Ik denk aan brandschattingen, het aanbrengen van verschansingen, belegeringen, moorden, beroving van eigendommen en andere erge dingen die men in de oorlog de vijand aandoet?

Ja, dat zijn ze als de reden waarom men de oorlog begon ook rechtvaardig is. Maar als die reden onrechtvaardig is, zijn al de gevolgen van de oorlog ook onrechtvaardig. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. houdt ons echter voor dat het niet voldoende is als de oorlog op rechtmatige gronden berust, maar ze dient ook op een rechtvaardige manier gevoerd te worden. Om dit te realiseren moet men de volgende punten goed in acht nemen:

  1. Het wordt in Gods Woord verboden om dorpen, versterkingen en vruchtdragende bomen af te branden of uit te roeien, en ook om het koren plat te trappen of af te maaien, behalve wanneer de vijand die gebruikt en aanwendt om ons te hinderen en schade aan te brengen.56)
  2. In rechtvaardige oorlogen is het toegestaan om spionnen in te zetten, hinderlagen te leggen en aanslagen tegen de vijand te realiseren, maar de afspraken die men met hem heeft gemaakt, mogen niet verbroken worden. Men behoort beloften die men de vijand gedaan heeft, eerlijk na te komen zolang híj zijn woord en belofte ook niet breekt.57) Daarom zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme.: “Als men een rechtvaardige oorlog voert, doet het er niet veel toe of men de vijand frontaal aanvalt of dat met hulp van hinderlagen doet.” In de oorlog geldt namelijk deze stelregel: “Wie vraagt er naar, of hij zijn vijand door list of door dapperheid ten onder brengt?”58) Er zijn vroeger op Gods bevel ook verspieders of spionnen uit het leger van de Israëlieten naar het beloofde land uitgezonden, en daar waren ook godvrezende mannen onder zoals Jozua en Kaleb.59)
  3. Als de vijand vrede wil sluiten, behoort men zich tegenover degenen die zich overgeven en om genade vragen, rechtvaardig te handelen. Er staat namelijk dat men de Gibeonieten spaarde.60)
  4. Als men bepaalde steden met geweld verovert, moet men het leven van de burgers die overwonnen zijn sparen wanneer men van de overwinning verzekerd is. Men moet zich onthouden van wreedheden tegen de vrouwen, kinderen en oude mannen en vooral ook van het aanranden van vrouwen. Gods Wet laat nooit toe om overspel te plegen of meisjes en jonge vrouwen te roven. Voor hen die zich hierin schuldig maken, gelden volgens de wet zeer ernstige straffen. Zolang de vijand in leven is, blijft de goddelijke band van het huwelijk, want wat God heeft samengevoegd, mag de mens niet scheiden.61)
  5. De overwinning behoort men op een passende en ingehouden manier te laten gelden. Daarbij moet men het verschil zien tussen de activiteiten van de leiders, de legerofficieren en de aanvoerders aan de ene kant en de misleide onderdanen uit het gewone volk en de legers die zich overgeven aan de andere kant. Men mag die laatsten niet op een wrede manier ombrengen, want AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. schrijft aan paus Bonifatius I: “Men stelt zich wel met geweld tegenover degenen die tegen ons ingaan en oorlog met ons voeren, maar de overwinnaar behoort barmhartig te zijn voor de krijgsgevangenen, en dan vooral voor wie men niet bang hoeft te zijn dat ze de vrede zullen verbreken.” De oude Romeinen werden dan ook bijzonder geprezen, omdat ze de onderdanen wisten te sparen en de hooghartige leiders uit te schakelen, zoals het bekende rijmpje luidt: “De onderworpenen sparen en de overmoedigen ten onder brengen”.62) Als Gods bijzondere gebod hier niet tegenin gaat, is het altijd tot méér eer voor de overwinnaar om barmhartig en goedhartig te zijn dan om streng en wreed te zijn. Het is daarom geen zinloze uitspraak om te zeggen dat het grootste deel van de overwinning bestaat uit zachtmoedigheid en goedhartigheid.
  6. De oorlogsbuit komt in een oorlog rechtmatig toe aan de overwinnaar, en is dus zijn eigendom geworden. Daarom schrijft Ambrosius dat aan het oorlogsrecht toe. De buit valt namelijk de overwinnaar toe als hij een wettige oorlog voert en de bezittingen in beslag neemt van hen die schuldig staan aan de oorlog. Zo is Cyrus (Kores) op een rechtvaardige manier de vorst geworden van het Babylonische koninkrijk.63) Dit is een bevestiging van de manier van optreden, zoals we die van Abraham64), David65) en de Israëlieten in het algemeen66) kennen.
  7. Men moet ook maathouden in het beschermen van belegerde plaatsen, want men moet niet tegen de natuur gaan vechten maar tegen de vijanden. Xenophon vertelt in het eerste boek van zijn werk over de Griekse geschiedenis van een zekere Anaxilaus. Die werd door de raad van de Spartanen beschuldigd, want de stad Byzantium die hij moest verdedigen, had hij aan de vijand overgegeven toen hij zag dat velen van de honger gingen sterven. Hij zei toen dat hij hen beschermd had zolang hij oorlog voerde tegen zijn vijanden. Maar toen hij merkte dat hij moest gaan vechten tegen de natuur en dat juist die mensen ten onder gingen die men in een oorlog gewoon is te sparen, oordeelde hij dat de oorlog lang genoeg gevoerd was en dat hij daaraan een einde hoorde te maken. Toen de rechters deze eerlijke verontschuldiging hoorden, hebben ze hem vrijgesproken, want er zijn nu eenmaal grenzen aan de wetten van de oorlogvoering. Die worden namelijk begrensd én bekrachtigd door de Wet van God en de wet van de natuur.
  8. Johannes de Doper houdt de soldaten de volgende eisen voor als ze door het land van hun bondgenoten of van onschuldige mensen trekken: “Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij” (Lucas 3:1414 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij.). We lezen ook een prachtige spreuk in het werk van Vopiscum over keizer Aurelianus die zijn krijgsoversten het volgende bevel gaf: “Wilt u een krijgsoverste zijn, ja, wilt u leven, zorg er dan voor dat de soldaten hun handen thuishouden. Niemand mag een kip grijpen die van een ander is; niemand mag een schaap stelen; niemand mag druiventrossen afsnijden en het koren vertrappen; niemand mag olie, zout of vlas opeisen. Laat ieder men zijn rantsoen tevreden zijn en laat hij zijn best doen om het een en ander uit de buit van zijn vijanden te pakken te krijgen, maar niet ten koste van de tranen van zijn landgenoten.”

50. De vorsten en overheden zetten meestal aan tot oorlog vanwege verkeerde motieven. Hoe moeten de onderdanen die onder hun bevel moeten vechten, zich in dit opzicht in hun geweten vrijmaken?

Zij moeten in hun hart ervan overtuigd zijn dat de oorlog om rechtvaardige redenen gevoerd wordt en ook niet ingaat tegen het Woord van God. Daarom wordt wel gezegd dat de onderdanen zich er niet toe moeten laten brengen om te vechten tegen datgene wat wáár en rechtvaardig is. De onderdanen kunnen echter niet altijd weten of begrijpen of de vorsten een rechtvaardige oorzaak hebben, en ze weten evenmin wat de bedoelingen van die vorsten zijn. In deze situatie van twijfel moeten de onderdanen de volgende regel hanteren: Behoud het zekere, en laat het onzekere voor wat het is. Nu is het zeker dat men de overheid moet gehoorzamen als ze geen dingen gebiedt die openlijk onrechtvaardig zijn. Zie wat dit betreft ook de wet van Mozes, waarin wordt gezegd dat er een vrijplaats wordt aangewezen voor hen die een ander onverhoeds of ongewild had doodgeslagen.67) Zo worden ook de onderdanen terecht verontschuldigd die hun overheid in dubieuze aangelegenheden gehoorzamen.

51. Mag het gedrag van soldaten wel goedgekeurd worden die om geld te verdienen in elke oorlog meedoen, welke dat ook is?

Nee, beslist niet, vanwege de volgende redenen:

  1. De meesten van deze krijgslui dienen niet hun wettige overheid maar buitenlandse vorsten.
  2. Ze laten op een totaal verkeerde manier hun taak en roeping in de steek die ze van God gekregen hebben. Daarom verlaten ze hun ouders, hun vrouw, hun kinderen, hun gewone werk of bezigheden; en ze beginnen aan een leven dat vandaag de dag het meest dubieuze is wat men kan bedenken.
  3. Ze hebben geen ander doel voor ogen dan buit en roof; of ze willen iets hebben waar ze hun goddeloze lusten mee kunnen bevredigen. Vrijwel altijd mogen ze tot de mensen gerekend worden die om geld onschuldig bloed vergieten; zulke mensen zijn voor de Heere een vloek.68)

52. Wat is en waaruit bestaat het recht van de overheid?

Wat de zaken betreft die met God en Zijn dienst te maken hebben, geldt zonder voorwaarden alles wat in Gods Woord is besloten. “Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken”, lezen we in Deuteronomium 12:88 Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.. Zie ook Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.: “Tevergeefs eren zij mij”. Wat de regering van de kerk betreft, behoort de overheid de besluiten van de kerkelijke vergaderingen die door haar zijn vastgelegd, ook te handhaven.69) In alle overige menselijke aangelegenheden strekt de bevoegdheid van de overheid zich nog veel verder uit. Het recht van de overheid komt hierop neer:

  1. Ze mag haar onderdanen noodzakelijke plichten opleggen en gebieden daaraan te voldoen. Die plichten hebben betrekking op het welzijn voor iedereen en het nut voor ieder persoonlijk.
  2. Ze mag ieder, of dat nu een kerkelijke of burgerlijke functie betreft, verplichten om zijn taken goed uit te voeren en hen te straffen bij wie men moedwillige en halsstarrige ongehoorzaamheid moet vaststellen.
  3. Ze heeft ook recht op de bezittingen van haar onderdanen, en daarom zegt men nog weleens: Alle dingen komen de koningen toe. Dat geldt echter niet zomaar, en het betekent niet dat de overheid de eigendommen van mensen in bezit kan nemen. In Genesis 47:20-2620 Toen kocht Jozef al de grond der Egyptenaren voor Farao, want de Egyptenaren verkochten ieder zijn akker, omdat de honger hun te sterk werd. Zo kwam het land aan Farao. 21 En wat het volk aangaat, dat maakte hij dienstbaar van het ene einde van het gebied van Egypte tot het andere einde. 22 Alleen de grond der priesters kocht hij niet, want de priesters hadden vaste inkomsten van Farao, en zij leefden van hun vaste inkomsten, die Farao hun gegeven had, daarom verkochten zij hun grond niet. 23 En Jozef zeide tot het volk: Zie, ik heb heden u en uw grond voor Farao gekocht; zie, hier is zaad voor u, opdat gij de grond kunt bezaaien. 24 Maar van de opbrengst zult gij een vijfde deel aan Farao geven, en vier delen zullen voor u zijn tot zaad voor de akker en tot voedsel voor u en voor hen die in uw huizen zijn, en tot spijze voor uw kinderen. 25 Toen zeiden zij: Gij hebt ons in het leven behouden; mogen wij de genegenheid van mijn heer winnen, dan zullen wij Farao dienstbaar zijn. 26 En Jozef maakte het tot een inzetting tot op de huidige dag met betrekking tot het grondbezit in Egypte, dat Farao daarvan een vijfde deel zou hebben; alleen de grond der priesters kwam niet aan Farao. heeft Jozef bijvoorbeeld al het land van de Egyptenaren voor de farao gekocht en daarna weer aan de Egyptenaren verkocht. Daardoor werden ze zijn vazallen, dat wil zeggen: de bewerkers van het land voor altijd, en daarvoor moesten ze de koning dan het vijfde deel betalen. Het gaat hier echter veel meer om de bewaring en de wettelijke rechtsbescherming van die eigendommen. Dat wordt bevestigd door de geschiedenis van de goddeloze koning Achab, die door God gestraft werd omdat hij de wijngaard van Naboth met geweld in eigendom had genomen.70)
  4. Ze heeft ook de bevoegdheid om de gewone belastingen en de belasting op onroerende goederen te innen, en ze heeft het recht om heffing te eisen van het roerend goed en alle koopwaar die in- of uitgevoerd wordt. Ook mag ze iedere burger inkomstenbelasting opleggen en gewone belastingen om de kosten te dragen voor het openlijk uitoefenen van de ambtelijke functies. De overheid moet namelijk een behoorlijke staat kunnen voeren en in staat zijn haar waardigheid te beschermen. “Geeft dan de keizer wat des keizers is” (Matteüs 22:2121 Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.). “Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tot aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt” (Romeinen 13:77 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt.). Als er buitengewone omstandigheden zijn, zoals een bepaalde nood onder het volk, wordt hetzelfde vereist, maar dit mag nooit leiden tot een onnodige overdaad.
    Er moet dus matigheid zijn in het innen van de belastingen, zodat door al te zware belastingen de onderdanen niet verdrukt, uitgeput en als het ware leeggegeten worden.71) De vorsten horen er ook aan te denken dat de belastingen en de tol die ze van hun onderdanen ontvangen, openbaar bezit is dat voor de gemeenschap is bedoeld. Die gelden zijn dus niet een soort werktuig voor hen om hun eigen en verkeerde wensen en verlangens erdoor te drukken of tirannie te bedrijven. De keizer Tiberias zegt heel terecht: “Een goede herder mag zijn kudde wel scheren, maar niet verscheuren.” Daarom wordt de koning bij Daniël vergeleken met een boom waarvan door velen vruchten geplukt worden, velen daardoor gevoed worden en onder de schaduw waarvan zij uitrusten.72) Johannes de Doper zegt tegen de tollenaars en officieren in dienst van de vorsten: “Vordert niet meer dan u voorgeschreven is” (Lucas 3:1313 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is.).
  5. Ze heeft ten slotte de bevoegdheid alle meningsverschillen door middel van wetten uit de weg te ruimen, en nieuwe wetten en verordeningen te maken die het algemeen burgerlijk bestuur ten goede komen en de orde daarvan bevorderen. We kunnen denken aan de rechten van de burgers, de straffen voor begane misdaden, erfenissen, erfelijke bezittingen en dergelijke. Ze mag echter de grondwetten van het rijk niet afschaffen, behalve wanneer al de staten en raden daar openlijk mee instemmen.

53. Samuël zegt echter in 1 Samuël 8:11: “Zo zal het optreden zijn van de koning die over u regeren zal.” 1. Hij zal uw zonen en dochters nemen om hem te dienen. 2. Uw akkers, wijngaarden en olijftuinen zal hij nemen en die aan zijn hovelingen geven. 3. Van uw koren en de opbrengst van uw wijngaarden zal hij tienden nemen en aan zijn hovelingen geven. 4. Uw slaven en slavinnen, de beste van uw jonge mannen en uw ezels zal hij nemen en die gebruiken voor zijn werk. 5. Van uw kleinvee zal hij tienden nemen, en u zult zijn knechten zijn. Geeft Samuël daarmee aan de koningen niet de volledige en absolute macht over de lichamen en bezittingen van de onderdanen – een macht die niet door wetten wordt begrensd?

Nee, en dat om der volgende redenen.

  1. Alleen van God kan in waarheid gezegd worden dat Hij doet al wat Hem behaagt.73) God alleen heeft immers werkelijk alle macht. Dat houdt in dat Hij soeverein is en over alles volledige macht en zeggenschap heeft. Hij is er niet aan gebonden om iemand rekenschap te geven van wat of waarom Hij iets doet, want Hij is aan niemand gebonden. Het is zoals Nebukadnessar zegt in Daniël 4:3535 Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil met het heer des hemels en de bewoners der aarde: en niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij?: “Niemand is er (…) die (…) tot Hem kan zeggen: wat doet Gij?” Het is al te pretentieus en te hoogmoedig om van een sterfelijk mens te zeggen: “Zo wil ik het, zo gebied ik het, mijn wil staat boven welk argument ook.” En AristotelesDe Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) wordt samen met Plato en Socrates beschouwd als een van de grootste filosofen uit de klassieke oudheid. Aristoteles wordt gezien als één van de grondleggers van de logica, onder meer door zijn concept van het syllogisme. omschrijft een tiran als iemand die aan niemand de reden van zijn doen en laten wil uitleggen.74)
  2. In Deuteronomium 17:1818 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust. en vervolgens in 22:37. wordt het gebod gegeven dat de koning de wet dient uit te leggen en verplicht is die tijdens heel zijn regering te volgen.75) Achab werd gestraft, omdat hij het onderscheid tussen macht en eigendom dat in de wet gemaakt werd, wilde uitvlakken toen hij Naboth tegen diens wil zijn wijngaard afpakte.76) En keizers zeggen zelf: “Het is werkelijk een keizerlijk woord als hij erkent aan de wetten gebonden te zijn, want onze autoriteit en het ontzag voor ons hangt aan de autoriteit van het recht.”

Samuël bedreigt zijn volksgenoten in de genoemde tekst echter met het feit dat de vrijheid die de kinderen van Israël tevoren in de tijd van de richters zich toegeëigend hadden, verminderd zou worden. En tegelijk waarschuwt hij hen dat hun positie onder het gebod van een koning of van iemand die de alleenheerschappij voert, heel wat moeilijker en zwaarder zal zijn dan wanneer ze vallen onder de heerschappij van een van de voornaamste mensen uit het volk. En dat juk zullen ze niet zomaar van hun hals kunnen schudden. Dat zal zelden gebeuren, want de koningen zullen snel over de schreef gaan en dan hun macht misbruiken! Samuël noemt het recht, de misphat, de manier van heersen die de onderdanen zeer beslist behoren te gehoorzamen. Het is hun echt niet toegestaan zich tegen die macht te verzetten.

54. Heeft de hoge overheid de volledige macht inzake haar onderdanen om over bepaalde zaken een oordeel uit te spreken?

Ja, als de kwestie dat van rechtswege vereist. Ze moet er dan wel nauwkeurig kennis van hebben genomen. De overheid belichaamt namelijk het levende recht en is als het ware de bezielde wet zelf, die de vastgestelde wetten op een rechtvaardige wijze moet interpreteren en zo nodig moet matigen, als het “geweten” van de overheid en de omstandigheden rond de daad dit vereisen. Daarom moet men in veel kwesties de gematigdheid en redelijkheid een plek geven en de geschreven wetten in overeenstemming met de situatie een beetje verzachten.

55. Wat betekent goedheid en gematigdheid in dit verband?

Die gematigdheid houdt in dat de strikt juridische gerechtigheid vanwege de omstandigheden van een bepaalde kwestie wat gematigd en verzacht wordt. Dat geldt in tweeërlei opzicht.

  1. In het openbaar wordt die zichtbaar in de persoon van de rechter als hij de wet in gunstige zin interpreteert naar de situatie die zich voordoet. Dan ziet hij dus niet zo scherp toe op de meest strenge uitoefening van het recht, maar voegt hij zich naar de bedoeling en de geest van de wet en past hij die toe al naar gelang de kwestie die zich heeft afgespeeld.
    Het tegenovergestelde gebeurt als de kwestie puur gezien wordt vanuit de optiek van de wet. Bij de beoordeling van de feiten handhaaft men het hoogste recht en de gerechtigheid en staat men niet toe om enige gematigdheid gezien de omstandigheden toe te passen. Het hoogste recht leidt dan echter vaak tot het grootste ongelijk, zoals gezegd wordt in Prediker 7:1616 Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij uzelf tot verbijstering brengen?: “Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs.” En Spreuken 30:3333 Want drukking van de melk brengt boter voort, en drukking op de neus brengt bloed voort, en drukking van toorn brengt twist voort. waarschuwt: “Drukking op de neus brengt bloed voort.” Ja, God Zelf stelt enige uitzonderingen voor op het hoogste recht als zich bepaalde omstandigheden voordoen, zoals blijkt uit de wet op de doodslag.
    De wetten zijn dus een algemeen richtsnoer en kunnen niet direct en precies op alle personen en situaties worden toegepast. Ze behoren dus op een verstandige manier door de wijsheid van de rechter en naar de stand van zaken uitgelegd te worden. Zo verdedigt Christus ook Zijn discipelen dat ze op de sabbat aren plukten. En David eet tegen de wet in van de toonbroden.77)
    Tot zover wat de gematigdheid in het openbaar betreft.
  2. Er is ook een niet-openbare en persoonlijke gematigdheid, waarbij ieder mens in het bijzonder de zwakheid van zijn naaste verdraagt, diens heimelijke gebreken bedekt houdt en zijn dubieuze daden of woorden niet erger maakt maar juist veel meer zo positief mogelijk duidt. Er zijn dan geen openlijke blijken van slechtheid, men maakt ook niets ruchtbaar; maar heimelijke gebreken van de naaste probeert men met onderwijs, advies, vermaning en broederlijke bestraffing te verbeteren. Daarover lezen we in Filippenzen 4:55 Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij.: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend.”
    Het is een bijzonder grote goedheid van Christus dat Hij de straffen van onze zonden op Zich genomen heeft, dat Hij voor Zijn vijanden gebeden heeft, en dat Hij alle berouwvolle zondaren elk ogenblik Zijn genade en vergeving aanbiedt.
    Ten slotte vergeeft iemand door deze persoonlijke gematigdheid de fouten die tegen hem begaan zijn. Hierdoor laat men zijn rechten varen, zowel wat het beschermen en behouden van zijn bezittingen betreft als het weren van het kwade en het zich wreken op het onrecht dat men ons aandoet. Dit alles doet men omwille van de vrede.

56. Welke burgerlijke wetten mag men als goed beschouwen?

Die wetten die overeenkomen met de wet van de natuur (en daarvan zijn de Tien Geboden weer de kern en een korte samenvatting) en die het volk ten goede komen. Dat zijn de door de door de wettige overheid ingestelde wetten die niet afwijken van het altijd geldende richtsnoer, namelijk om God te eren en onze naasten lief te hebben. Alle wetten die een andere aard en strekking hebben, zijn tirannieke wetten.78)

57. Wat zijn de factoren die de wetten effectief maken en zekerheid geven?

  1. Het voorbeeld van de overheid als ze zelf als het ware een levende wet is. Dat wil zeggen: als ze in heel haar bestaan uitdrukt wat ze door de wetten zelf heeft ingesteld. Want alle onderdanen leven naar het voorbeeld dat de vorst geeft.
  2. De zorg om de wetten goed bij te houden, zodat ze niet lijken op een spinnenweb.
  3. De gelijke normen die bij het onderhouden van de wetten worden gehanteerd, zodat men de raaf niet zijn schuld kwijtscheldt en de onschuldige duif niet met de opgelegde straf kwelt.
  4. De tijdige handhaving van de wetten.

58. Maar is de christelijke overheid niet gebonden aan de burgerlijke wet van Mozes?

Nee, niet in strikte zin zoals deze wet aan het volk Israël gegeven was en zo lang de burgerlijke regering van Mozes duurde. De wet bindt immers naar de algemeen geldende regel alleen degenen aan wie ze gegeven is. De wet die slechts voor een bepaalde tijd geldend is, behoudt haar autoriteit en gezag niet op basis van de tijdsduur. Ze geldt echter wel in zover ze opdraagt met gematigdheid en gerechtigheid te werk te gaan en richting geeft aan de straffen voor boosdoeners. Maar ze geldt niet voor de specifieke straffen die men moet afstemmen naar de gelegenheid van de tijd, de plaats en de desbetreffende natie. Het is christenen dus toegestaan om de eigen wetten van de natie te gebruiken, wetten die met de aard van de bevolking overeenkomen.

59. Behoort men het betalen van de tienden niet af te schaffen, omdat de [Oudtestamentische] ceremoniën toch niet meer geldig zijn?

Nee, want de wet van de tienden is niet strikt vanuit de ceremoniën ingesteld, maar voor een deel komt ze ook voort vanuit de zedelijke wet, die gebaseerd is op de redelijkheid van het natuurlijke leven. Die redelijkheid leert ons dat men degenen die voor de staat en de natie werken en over haar waken, schuldig is hun daarvoor loon uit te betalen. Dat toont ook Paulus aan in 1 Korintiërs 9:77 Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten? Of wie weidt een kudde en geniet niet van de melk der kudde? als hij zegt: “Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten?” Daar baseert hij zich op de wet van de natuur en op het algemeen gebruik onder de mensen. Christus bevestigt dit ook in Matteüs 10:1010 van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.: “De arbeider is zijn voedsel waard.” De bepaling dat een zeker gedeelte opgeëist mag worden – een tiende, of een zevende, een negende, een elfde of twaalfde deel – is een burgerlijk recht en gebod geweest dat men zonder daarmee te zondigen mag en moet onderhouden, als het op gezag van de overheid wordt opgelegd en ingesteld.

60. Wat verstaat u onder “onderdanen”?

Onderdanen zijn alle mensen over wie geregeerd wordt. De naam “onderdanen” is veel algemener dan die van “burger”, want alle burgers zijn wel onderdanen van de hoge overheid, maar niet alle onderdanen zijn een burger. Zij die alleen de lasten en niet ook tegelijk de eer dragen in de vorm van een openbaar ambt en waardigheden, zijn in de natie waar ze thuishoren, geen burger maar een onderdaan. Maar zij die in de natie waarin ze thuishoren, ook delen in de ambten en waardigheden én in de lasten (in sommige of alle) en met elkaar verbonden zijn door dezelfde banden van het recht – die zijn burgers. Iemand wordt een burger genoemd in relatie tot het vaderland of natie waarin hij geboren of aanvaard is; en iemand wordt een onderdaan genoemd in relatie tot de overheid.

61. Wie zijn de onderdanen van de overheid?

Allen die in een situatie zijn waar de overheid zeggenschap over heeft, welke positie ze ook innemen. Het is niet van belang of ze leidinggevende personen zijn, edelen, niet-edelen, of gewone mensen in burgerlijke of kerkelijke zin. Aäron heeft als priester aan Mozes als burgerlijke overheid moeten gehoorzamen.79) Ook de profeten, die gedreven door de Geest van God het hun door God opgelegde ambt dapper en standvastig bedienden in het straffen en vermanen, hebben de koningen en vorsten die ze bekritiseerden, toch geëerd zoals ze dat behoorden te doen. Christus, onze Hogepriester en Leermeester, heeft de overheid erkend en heeft Zich in burgerlijke zaken gehoorzaam opgesteld.80) Daarom zegt Chrysostomos dat dit aan alle mensen wordt bevolen, dus ook de priesters en de monniken, en niet alleen aan hen die zich bezighouden met hun dagelijks levensonderhoud. Dat geeft ook de apostel in het begin van het hoofdstuk direct al duidelijk aan als hij zegt: “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan” (Romeinen 13:11 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.). Dat geldt ook voor een apostel, een evangelist of een profeet, of wie dan ook. Zo’n onderwerping staat namelijk de godzaligheid niet in de weg. In 2 Petrus 2:1010 vooral hen, die, begerig naar onreinheid, het vlees volgen en (hemelse) heerschappij verachten. Zulke vermetelen, vol van zelfbehagen, schromen niet de heerlijkheden te lasteren. spreekt de apostel zijn oordeel uit over hen die de heerschappij verachten en de heerlijkheden te lasteren.81) Het is kennelijk duidelijk genoeg tegen wie hij dat zegt. Het is de vorsten en overheden dan ook niet toegestaan om afstand te nemen van hun rechten en de geestelijken – zoals men die noemt – van het gezag der overheid te ontslaan. Men moet namelijk niet kijken naar wat ze ten aanzien van deze zaak gedaan hebben, maar wat ze schuldig geweest zijn om te doen. Het staat hun namelijk niet vrij om Gods geboden te verbreken.

62. Wat is de taak van een goed burger en onderdaan in relatie tot zijn land?

  1. In het algemeen met de mogelijkheden van zijn situatie en met de hulp van God het goede voor het land doen, en dat zowel in een tijd van vrede als van oorlog.82)
  2. Bidden voor het land en de welvaart ervan.83)
  3. Zijn land behulpzaam zijn, maar dan alleen voor een rechtvaardige zaak, naar het gebod van Christus.84)

Samengevat: voor christenen valt het ambt of de taak een goed mens en een goed burger te zijn helemaal samen!

63. Wat is de [eerste] taak van de onderdanen in relatie tot de overheid?

Ze zijn gehoorzaamheid schuldig. Als de overheid wettig is, moeten de onderdanen haar gehoorzamen; of die overheid nu gelovig of neutraal is, rechtvaardig of inhalig of op een uiterst strenge manier haar macht uitoefent.85) De vorsten die onrechtvaardig en met geweld heersen, worden immers niet buiten Gods bijzondere voorzienigheid om verwekt, zodat de zonden van het volk door hen gestraft worden.86) Romeinen 13:11 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. zegt: “Er is geen overheid dan door God.” Het is dus nodig dat wij ons aan hen onderwerpen. Dit is geen middelmatige zaak, maar iets waar het geweten van de mens aan gebonden is.87) Geen enkel mens mag zich verzetten tegen de macht van hem onder wie God hem gesteld heeft. De onderdanen behoren dus gehoorzaam te zijn, maar niet verder dan tot het godsdienstige leven, én voor zover de overheid niet gebiedt wat niet uit te voeren is, boven ons vermogen uitgaat en met de wet van de natuur in strijd is. Dit naar de regel die Christus geeft in Matteüs 22:2121 Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.: “Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.” In Handelingen 5:2929 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. staat: “Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen.” Op gezag hiervan hebben Sadrak, Mezak, Abednego en Daniël terecht niet gehoorzaamd aan het goddeloze gebod om het beeld te aanbidden en koning Nebukadnessar aan te roepen. Ze hebben zich juist, zonder daar lang over na te denken, heel dapper en standvastig en met een oprecht hart daartegen teweergesteld.88) Daartegenover is het zeer te bestraffen dat de Israëlieten de goddeloze koning Jerobeam gehoorzaam geweest zijn door het eren, dienen en aanbidden van het gouden kalf.89)

64. Maar als sommige wetgevers rechtvaardige of onrechtvaardige wetten uitvaardigen, moeten godzalige burgers dan al die wetten houden in die zin dat ze daaraan gebonden zijn?

Niet zonder meer wat beide begrenzingen van de wet betreft; elke wetgeving verbindt immers óf tot gehoorzaamheid (de eerste begrenzing) óf tot straf (de tweede begrenzing). De burgers zijn schuldig de gegeven wetten als wettig te erkennen, en ze zijn daar ook aan gebonden. Het is ook mogelijk dat ze die ontwijken door uit hun vaderland of uit de natie waar ze momenteel onder vallen, weg te gaan. Het is ook mogelijk dat ze de straffen die staan [op het niet gehoorzamen van de wet] gewillig dragen, als ze in die natie blijven en de wetten níet nakomen en gehoorzamen. Het staat een individueel mens immers niet vrij zich tegen de openbare en van kracht zijnde wetten te verzetten. Hij moet ze gehoorzamen óf zich aan de straffen onderwerpen, als hij ze niet met een goed geweten kan uitvoeren. Het is ook mogelijk dat hij het land of het gebied verlaat waar die wetten gelden. De autoriteiten van een christelijke natie behoren dergelijke verkeerde wetten af te schaffen of ervoor te zorgen dat ze afgeschaft worden.

65. Maar als Paulus in 1 Timoteüs 1:9 zegt dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, ontslaat hij de gelovigen dan niet van de gehoorzaamheid aan de wetten?

Nee, maar Paulus laat hier zien dat de wet niet gericht is tegen hen die hun leven naar haar richtsnoer inrichten, aan wie God de ware leer en de Heilige Geest geschonken heeft. Tegen hen kan de wet het oordeel van de verdoemenis niet uitspreken, omdat zij gerechtvaardigd zijn. De wet behandelt hen ook niet als een vijand, maar regeert, leidt en verheugt hen, omdat zij met haar instemmen. Maar de wet is wel tegen hen die de vruchten van de Geest niet in zich hebben. Dit bevestigt hij in Galaten 5:2323 Tegen zodanige mensen is de wet niet., en daarmee stemt hij in met de uitspraak die nogal eens gebruikt wordt: “De overheden zijn niet tot schrik van hen die het goede doen. Wilt u de macht van de overheid niet vrezen? Doe dan het goede”.90)

66. Wat is de tweede taak van de onderdanen ten opzichte van de overheid?

Dat is de opdracht om de overheid te eren en respect voor haar te hebben. We moeten de overheid hoogachten en haar eerbiedigen. Zo moet het in ons hart leven en dat moet in onze woorden en daden uitkomen. Een voorbeeld daarvan zien we in het respect dat Quirinus Fabius Maximus aan zijn zoon als leidinggevend persoon toonde. Christenen dienen echter hogerop te zien en moeten zo iemand respecteren als Gods plaatsvervanger. We moeten de positie van de overheid op een goede en zo gunstig mogelijke manier beoordelen, en onze gevoelens daarover zo respectvol mogelijk uiten.91) De fouten die ze maakt, moeten we zo positief mogelijk duiden en uitleggen. Zo nodig moeten we die toedekken vanuit een vroom, trouw en gematigd hart, of er oogluikend en met voorzichtigheid aan voorbijgaan. Ook bestaat de mogelijkheid om verkeerd bestuur proberen te verbeteren door de autoriteiten positief advies te geven en te vermanen. We moeten het beleid van de overheid met gevoel voor billijkheid en recht gehoorzamen. De onterechte verwijten aan haar gericht, moeten we ontzenuwen; en we dienen ons te wachten voor krachtig verzet dat met geweld gepaard gaat. Ten slotte mogen we de overheid niet vervloeken of belasteren.92) Integendeel, voor ons geldt: “Betaalt allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt.”93)

67. Wat is de derde taak?

De trouw of innerlijke sympathie van de onderdanen, zodat die zoveel hun mogelijk is op alle geoorloofde en eerlijke manieren de welstand, het leven, het recht, de waardigheid, de zaken, de persoon en het gezin van de hoge overheden behoeden en beschermen tegen ieder die hen proberen te benadelen en te schaden.94) Als wij schuldig zijn ons leven voor de broeders te stellen, hoeveel te meer dan voor de vaders van het vaderland!95)

68. Wat is de vierde taak?

De vreze Gods die tot uitdrukking komt in het bidden voor de overheid om welstand, vrede en een goed bestuur.96) In 1 Timoteüs 2:11 Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen. lezen we: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid.” Zo hebben de oude christenen in vroegere tijden gebeden voor de heidense keizers, waarbij zij hen een lang leven, een stabiel rijk, een vreedzaam gezinsleven, een dapper leger, een eerlijk advies, een loyaal volk en een rustige wereld toewensten. JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen. de afvallige kwam echter voor in de rij van hen voor wie men niet bad.97)

69. Wat is de vijfde taak?

Om geen bemoeial te zijn en niet te doen alsof men zelf de taak van de overheid op zich moet nemen. Nee, we moeten haar op de hoogte stellen als er iets is dat dienstbaar lijkt te zijn voor de gemeenschap, en haar om hulp en bescherming vragen.98) Het is goed om het versje te onthouden dat een zekere Johannes Funccius opzei toen men hem naar de plaats van het doodsgericht bracht:

Spiegelt u vrij, en leer van mij uw ambt betrachten

met ziel en lijf. Van albedrijf wilt u toch wachten.99)

70. Wat is de zesde taak?

Liefde, dankbaarheid en bereidvaardigheid laten zien aan de overheid door haar met alle middelen bij te staan.

71. Wat is de zevende taak?

De overheid helpen met de middelen die wij hebben en kunnen geven. Dat kan in de vorm van leningen, belastingen en tienden en door het heffen van tol; en dat in een geest van vrijwilligheid en blijmoedigheid.100) Christus heeft Zelf ook belasting betaald en daarmee geleerd dat men schuldig is aan de overheid belasting te betalen.101) Ook Abraham gaf Melchizedek de tienden.102) In de tijd van het Nieuwe Testament gaven Jozef en Maria ook wat ze schatplichtig waren.103) Zonder belasting te betalen kan de gemeenschap niet bestaan en evenmin bestuurd worden. “De arbeider is zijn loon waard” (Lucas 10:77 Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere.). Het is ook met de wet van de natuur in overeenstemming, waardoor deze manier van doen vanaf het begin van de wereld in zwang is geweest bij alle volken die een bepaalde vorm van gemeenschap hebben bereikt. De belastingen, de tol en dergelijke accijnzen en heffingen worden betaald, zodat de onderdanen daarmee laten zien dat ze onder hun vorsten of overheden staan en hun een goed hart toedragen. Die belastingen zijn ook een soort beloning, zodat wij de zware lasten die de overheid voor de gemeenschap op zich moet nemen en moet dragen, enigszins vergelden en verzachten. Daardoor is de overheid ook in staat voor de openbare onkosten met ere in te staan. Ten slotte zijn de burgers ook schuldig om, als het nodig is, hun leven voor de gemeenschap te wagen. Als dat zo is, zijn ze natuurlijk ook verplicht hun goederen ruimhartig te delen om daarmee diezelfde gemeenschap te beschermen.

72. Zijn de geestelijken (zoals men die noemt) vrij van alle belasting en tol?

Christus heeft van dit voorrecht beslist geen gebruik willen maken. Hij heeft namelijk opdracht gegeven dat de belastingpenning voor Hem en voor Petrus betaald werd. Het is ook in strijd met de wet van de liefde, want dan zouden de geestelijken met hun eigen akkers en boerderijen en verdere bezittingen onder de lasten van de gewone burgerij uitdraaien en die aan anderen opleggen! Zouden alleen zíj vrijgesteld zijn, terwijl al de anderen onder de lasten zuchten? We lezen wel in Genesis 47:24-2624 Maar van de opbrengst zult gij een vijfde deel aan Farao geven, en vier delen zullen voor u zijn tot zaad voor de akker en tot voedsel voor u en voor hen die in uw huizen zijn, en tot spijze voor uw kinderen. 25 Toen zeiden zij: Gij hebt ons in het leven behouden; mogen wij de genegenheid van mijn heer winnen, dan zullen wij Farao dienstbaar zijn. 26 En Jozef maakte het tot een inzetting tot op de huidige dag met betrekking tot het grondbezit in Egypte, dat Farao daarvan een vijfde deel zou hebben; alleen de grond der priesters kwam niet aan Farao. dat de akkers van de priesters in Egypte vrij waren van de zogenaamde vijfde penning, maar dat is gebeurd omdat hun akkers in die tijd van duurte en hongersnood niet aan de farao verkocht waren, omdat in hun levensonderhoud door de koning werd voorzien. De priesters onder Israël waren terecht vrijgesteld van belasting, omdat ze onder het volk Israël geen akkers in bezit hadden, maar alleen van de offers leefden. Justinianus heeft echter besloten dat kerkelijke personen vrij zouden zijn van alle persoonsgebonden burgerlijke ambten, omdat het niet mocht voorkomen dat zij door die verbinding in hun geestelijk ambt zouden worden verhinderd. We ontkennen ook niet dat het vorsten en overheden wel toegestaan is de mensen in een kerkelijk ambt iets van hun belastingen kwijt te schelden. Dat mag echter niet uitgroeien tot schade en nadeel van anderen én daarmee mag het leven van de geestelijken in rijkdom niet versterkt worden tot overdaad. Wij stellen dat de geestelijken (zoals men die noemt) zich vanwege een bepaald goddelijk recht een dergelijke belastingvrijheid niet mogen toe-eigenen en dat ze zogenaamd op grond van hun geweten geen betaling van belasting mogen weigeren wanneer men die van hen eist. We zeggen dus ronduit dat het besluit van [paus] Bonifatius VIII goddeloos en onrechtvaardig was. In dat besluit legt hij de geestelijken een scherp verbod op en mogen ze het niet wagen om zonder de goedkeuring en het bevel van de paus van Rome bepaalde belastingen aan de vorsten of wereldlijke overheden te betalen.

73. Waarom zijn de onderdanen onderworpen aan de overheden en moeten zij haar gehoorzaam zijn?

Vanwege Gods verordening en gebod. Vervolgens ook om geen straf te krijgen, want alleen zij die de overheid weerstaan, halen zichzelf straffen op de hals.104) Bovendien behoren wij niet alleen gehoorzaam te zijn om de toorn te ontlopen – dus uit vrees voor tijdelijke straffen – maar ook omwille van het geweten. Dat laatste wil zeggen: vanwege het vrezen en dienen van God, omdat men God niet wil vertoornen maar een zuiver geweten voor Hem wil houden. Anders gezegd: niet alleen uit angst voor straf, maar omdat het God aangenaam is en Hij gehoorzaamheid wil. Het geweten staat dan niet zozeer schuldig omdat men het gebod van de vorst heeft overtreden, maar omdat men tegen Gods gebod is ingegaan dat ons gebiedt de overheid en de burgerlijke wetten te gehoorzamen. Het gebod van God en niet van mensen bindt immers ons geweten en stelt haar schuldig aan de eeuwige dood en verdoemenis.

74. Is het de onderdanen eigenlijk wel toegestaan om tegen hun overheden in verzet te komen?

Nee, want God heeft eenmaal de leiders van het oproer, zoals Korach en anderen, die in de woestijn tegen Mozes in opstand kwamen en toen door het vuur werden verslonden.105) De aarde heeft de huisgezinnen en medestanders van Korach, Dathan en Abiram met al de hunnen levend opgeslokt.106) Absalom bleef aan zijn eigen haren hangen en werd gestraft vanwege het goddeloze oproer dat hij tegen zijn vader uitriep.107) Seba, Adonia en Zimbri is het niet beter vergaan.108) In Spreuken 24:2121 Mijn zoon, vrees de Here en de koning, laat u niet in met oproermakers. lezen we: “Vrees de Here en de koning, laat u niet in met oproermakers; want onverhoeds verheft zich hun verderf.” En Christus zegt in Matteüs 26:5252 Toen zeide Jezus tot hem: Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.: “Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.”

75. Heeft Nabot er goed aan gedaan (zie 1 Koningen 21:3) dat hij koning Achab de wijngaard weigerde die deze van hem wilde kopen?

Jazeker, om de volgende redenen:

  1. Het was de koning niet toegestaan op die wijngaard zelfs maar het oog te laten vallen, want goddelijke rechten behoort men niet te verbreken. Het verschil in gezag en macht en het gegeven van erfelijke bezittingen is gebaseerd op goddelijk recht. Het gebod luidt immers: Gij zult niet stelen. Er is onderscheid tussen de bezittingen van vorsten én die van burgers. Daarom zegt Johannes de Doper in Lucas 3:13,1413 Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven is. 14 En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij.: “Vordert niet meer dan u voorgeschreven is” en “perst niets af en weest tevreden met uw soldij”. Het is ook geen enkele koning toegestaan om de vrouw van een ander te begeren.
  2. Er was een speciale wet die God had ingesteld in het kader van de regering over het volk dat men het vaderlijk erfgoed of grondbezig niet mocht laten overgaan van de ene stam naar de andere. Nee, dat bezit moest men binnen de stam laten blijven109) en zij die met elkaar gingen trouwen, moesten het binnen hetzelfde geslacht houden. God wilde namelijk dat men de stam en het geslacht zou blijven herkennen waaruit Hij naar Zijn besluit de Messias zou laten geboren worden.

76. Maar als de overheid onrechtvaardige belastingen oplegt, mogen de onderdanen zich daar dan niet tegen verzetten en ongehoorzaam zijn?

Nee, want de vraag of de overheid iets rechtvaardig of onrechtvaardig doet, is een andere dan de vraag wat de onderdanen in zo’n geval moeten doen. Hoewel het onmatig afpersen van belastinggelden onrechtvaardig is, behoren de onderdanen zich daar toch niet tegen te verzetten, maar zij moeten dit met lijdzaamheid ondergaan. Zo zegt Salomo het ook in Spreuken 28:22 Door opstandigheid van het land zijn zijn vorsten vele, maar door een man van inzicht en verstand heeft het recht een lange duur.: “Door opstandigheid van het land zijn zijn vorsten vele, maar door een man van inzicht en verstand heeft het recht een lange duur.” En Daniël 9:7-87 Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. 8 Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen U gezondigd. zegt: “Bij u, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat.” We behoren zo’n overheid dus lijdzaam te verdragen, ons te bekeren, God om hulp aan te roepen, al de geleden overlast aan Hem over te geven en Hem te bidden of Hij de openlijke verdrukking van de armlastigen wat wil matigen. Vanwege de zonden van de overheid mag men dus niet direct maar de openbare vrede verstoren, het volk in beroering brengen en daarmee de stabiliteit van het rijk verzwakken. De tien stammen van Israël hebben er niet goed aan gedaan van koning Rehabeam af te vallen. Maar zij die in de gemeenschap een bepaalde functie hebben, zoals hoge ambtenaren, raadsheren, leden van de Staten, burgermeesters en andere officiële beambten, hebben de plicht om naar vermogen de pogingen van de vorsten te dwarsbomen.

77. Wat mag men doen als de overheid door haar wreedheid ons heel duidelijk laat merken dat ze ons onrecht aandoet?

  1. Men mag niet met geweld tegen de overheid optreden, behalve wanneer een speciaal iemand daarvoor van God een buitengewoon bevel zou ontvangen. Men doet er beter aan geduldig zwaar onrecht te verdragen dan in moeilijk te beoordelen burgerlijke zaken tegen God te zondigen. Christus geeft ons hier namelijk het bevel om ook de andere wang toe te keren; dat wil zeggen dat men omwille van God het onrecht van onze overheid moet verdragen. We mogen weten dat ook al lijden we onrecht, we daardoor toch niet door God verstoten zijn.
  2. Het is de taak van wijze mensen om eerst op allerlei manieren met woorden tot een oplossing te komen vóór men naar de wapens grijpt.
  3. Vanwege het onrecht van lage overheden moet men de hoge om bescherming vragen; en met deze laatste behoort men in een vrije natie eerder te onderhandelen met behulp van de wetten dan door het gebruiken van geweld.
  4. Ten slotte laat Christus de godzalige en vrome mensen toe om te vluchten met het doel aan de aanstaande noden te ontkomen.

Als het bovenstaande echter niet van toepassing is of wanneer er sprake is van een onschuldige bescherming, dus bij een eerlijke en rechtvaardige verdediging – dan moeten de andere verbanden wijken voor het recht van de natuur. Het is een onderdaan toegestaan zichzelf, zijn lichaam, zijn vrouw en kinderen te beschermen tegen de woedende razernij van zijn landheer. Hij mag zich verweren tegen de onrechtvaardige wreedheid van zijn heer die hem openlijk en publiekelijk bijzonder ernstig benadeelt. De wetten van de natuur worden in het Evangelie immers niet afgeschaft. Men ziet immers dat alle dieren, en ook de hennen, voor hun jongen vechten. Toen [keizer] Trajanus iemand tot overste benoemde, gaf hij hem een zwaard en sprak daarbij de woorden: “Gebruik dit zwaard voor mij, als ik recht doe; en gebruik het tegen mij, als ik onrecht doe.” Dat wil zeggen: u mag uw eigen lichaam verdedigen en dat van hen die ik u bevolen heb te beschermen. Vanuit dit motief hebben de Zwitsers de Oostenrijkers terecht verdreven, want die laatsten pasten ongehoorde wreedheden toe. Het Joodse volk heeft terecht Antiochus verjaagd, al was hij toentertijd de vorst over dat volk; hij had namelijk het bevel gegeven om de afgoden te dienen. David had Saul met recht mogen ombrengen,110) omdat deze Davids vrouw aan een ander had gegeven en hem en zijn ouders uit het land verdreven had. Bovendien had Saul de priesters omwille van David gedood en hij vervolgde hem met een groot leger. David heeft echter het hoogste recht dat hij had, niet willen gebruiken en daarom heeft hij Saul gespaard. Ja, hij heeft zelfs de Amalekiet laten doden die zich erop beroemde Saul te hebben gedood.111) Hij wilde het volk van God namelijk geen voorbeeld geven van een koningsmoord dat anderen later door eergierigheid zouden kunnen navolgen. Zo heeft hij metterdaad de lasterpraat willen weerleggen die men over hem uitstrooide, namelijk dat hij er altijd op uit was geweest om op een goed tijdstip zijn heer en meester uit het rijk te stoten. Bovendien heeft hij zich gewacht voor ergernis, want anders zouden de andere volken gezegd hebben dat de Israëlieten zich ten onrechte beriepen op de hun door God gegeven koningen. Het koninkrijk zou dan immers zijn ingenomen door oproer en het ombrengen van hun wettige heer. Hieruit wordt duidelijk dat wel alle dingen geoorloofd zijn, maar niet alle dingen zijn nuttig (1 Korintiërs 6:1212 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.). Het is dus beter dan men het leven van hem die tegen ons gekeerd is, in waarde acht en voor kostbaar houdt. TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. zegt hiervan: “Het is meer een eigenschap van christenen om gedood te worden dan om te doden.” Als er echter duidelijk sprake is van een woedende wreedheid, is het de onderdanen toegestaan om ootmoedig aan andere vorsten om bevrijding te smeken en hulp te vragen. Ook staat het andere koningen dan vrij om de mensen op een wettige manier te beschermen. Zo heeft Constantijn de christenen geholpen en bijgestaan die zijn hulp inriepen tegen Licinius, zijn metgezel, zwager en bondgenoot.

78. Wat is in het algemeen gesproken het doel van de burgerlijke diensten en de burgerlijke overheid?

De openbare vrede en rust, en het onderhouden van de godzaligheid, van de godsdienst of anders gezegd van het oprechte en wettige dienen van God. Op die twee hoofdpijlers zijn al de burgerlijke wetten gericht. Daaruit komen voort het wreken van de kwaden en de bescherming van de goeden, het beschermen van de eigendommen, het belonen van de deugden, het handhaven van de zeden, het straffen van de misdaden en straatschenderij, en het handhaven van een stil en rustig leven. Ten slotte wordt hierdoor het welvaren van alle dingen en dus ook van de godsdienst gediend. Agaperus schrijft aan Justinianus dat het doel is dat allen door het Woord van God worden onderwezen om Zijn ware gerechtigheid in de gewone samenleving onverhinderd te onderhouden en uit te oefenen. Stigelius schreef hierover een treffend versje: “Opdat de één aan de ander de ware godsdienst zou leren, heeft God gewild dat de één met de ander zou verkeren.” Zo lezen we het ook in 1 Timoteüs 2:22 voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. dat er voorbede gedaan moet worden voor koningen en alle hooggeplaatsten, “opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid”.

79. Wat is het nut van de christelijke leer ten aanzien van de overheid?

Voor de overheden:

  1. Dat ze zich beijveren om hun positie en waardigheid goed te leren kennen, die positie ook te handhaven en die in oprechtheid godzalig, gematigd, zorgvuldig en ijverig te bewaren. Ze zullen daarvan namelijk eenmaal rekenschap moeten afleggen.112)
  2. Ze moeten hiermee tevreden zijn en vertrouwen op Gods hulp en bijstand; en dienen te bedenken dat ze wel tot een moeilijk en zwaar maar ook heilig ambt gesteld zijn. Ze zijn als het ware Gods gezanten hier op aarde, en daarom zal God voor hen zorgen, zoals dat ook gezegd wordt in Psalm 144:9,109 O God, een nieuw lied wil ik U zingen, met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen, 10 U, die de koningen de overwinning geeft, en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard.: “O God, een nieuw lied wil ik U zingen (…) U, die de koningen de overwinning geeft.’

Maar ten aanzien van de onderdanen geldt dat ze met een dankbaar hart zo’n weldaad erkennen en zich dan ook met een goed geweten aan Gods inzettingen onderwerpen.

80. Welke zaken strijden tegen de inzetting van de overheid?

  1. De ketterij van de Donatisten, die het gezag van de overheden wegnamen. Door hun haat en nijd tegen deze inzettingen brachten ze verschillende vervolgingen teweeg die de overheden tegen Gods kerk hadden ingezet.
  2. De dwaling van de wederdopers en de zogenaamde vrije geesten. Die laatsten worden zo genoemd, omdat ze de vrijheid in uitwendige dingen zoeken; zo brachten ze ook in de tijd van onze voorouders de boeren onder de wapenen tegen hun overheden.
    1. Zij ontkennen het gezag van de overheid over de christenen als geestelijke mensen, want zij zijn door de waarheid, namelijk door Christus, vrijgemaakt.
    2. Ze veroordelen en verdoemen alle rechtshandelingen en al het pleiten op het recht als zodanig. Maar door de inwendige vrijheid van het hart die God door de kracht van Zijn Geest in het geweten van Zijn kinderen gewerkt heeft, wordt de uitwendige gehoorzaamheid die men de overheden verschuldigd is, niet weggenomen.113)
    3. Ze zijn van mening dat alle oorlogen voor christenen door God verboden zijn, want Paulus zegt in 2 Korintiërs 10:44 want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken.: “de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk.” Hij spreekt daar echter niet over de burgerlijke overheid, maar over de opzichters over de gemeenten. Deze laatsten zijn zowel ter rechter als ter linkerhand gewapend met het Woord van de waarheid, en door de wapens van de gerechtigheid met de kracht van God.
    4. Zij verachten elke vorm van heerschappij en lasteren alle aanzienlijke personen.114)
  3. De oproerige en weerspannige houding van de roomse paus en van heel de roomse geestelijkheid. Ze hebben zich beroepen op hun zogenaamde vrijheden en zo het juk van de overheid van hun hals geschud en de overheid juist aan hen onderdanig gemaakt. Petrus heeft echter de opzichters van de gemeenten openlijk het gebod opgelegd om geen heerschappij over het erfdeel des Heren te voeren.115)
  4. De vleierijen van hen die de macht van de vorsten al te groot maken; zij keren zich daarmee tegen de macht en het gebod van God.
  5. De zeden, ceremoniën, plakkaten, geboden en instellingen die afwijken van het altijd geldende richtsnoer en gebod om God te eren en onze naasten lief te hebben; en die diefstal, straatschenderij, hoererij en andere soortgelijke zonden toelaten.
  6. Opstand en oproer van hen die tegen de overheid weerspannig zijn.
  7. De anarchie, dat wil zeggen dat er in het geheel geen overheid is, wat echter nog veel erger is dan wanneer de overheid teveel of te weinig doet. Daarom zegt Chrysostomos in zijn Homilie tegen het volk in Antiochië: “Het is beter een tiran te hebben tot koning, dan geen koning.” En Cornelius Tacitus schrijft: “Het is beter onder een slechte vorst te leven dan onder geen vorst.”
1)
Romeinen 13:1 – “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.” 1 Petrus 2:13,14 – “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen.”
2)
Handelingen 12:1 – “En omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hun kwaad te doen.”
3)
Lucas 9:50 – “Jezus zeide tot hem: Belet het niet, want wie niet tegen u is, is vóór u.”
4)
Romeinen 13:1 – “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.” 1 Petrus 2:13 – “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer”.
5) , 24)
Psalm 2:12 – “Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen!”
6)
Genesis 20:17 – “Toen bad Abraham tot God, en God genas Abimelek en zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat zij baarden.”
7)
Genesis 47:10 – “Toen zegende Jakob Farao en ging van Farao heen.”
8)
Marcus 15:39 – “Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest gegeven had, zeide hij: Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods.” Johannes 3:1 – “En er was iemand uit de Farizeeën, wiens naam was Nikodemus, een overste der Joden”. Handelingen 13:7,12 – “Hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord Gods te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen. (...) Toen de landvoogd zag, wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, zeer getroffen door de leer des Heren.” Romeinen 16:23 – “Gajus, wiens gastvrijheid ik en de gehele gemeente genieten, laat u groeten. U groet Erastus, de stadsrentmeester, en Quartus, de broeder.” Matteüs 8:8 – “Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen.” Handelingen 10:1 – “En er was te Caesarea iemand, genaamd Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling”.
9)
Zie Romeinen 131 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. 2 Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen. 4 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. 5 Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil. 6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. 7 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. 8 Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. 9 Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 10 De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet. 11 Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. 12 De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts! 13 Laten wij, als bij lichte dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd! 14 Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt..
10)
2 Samuël 3:27 – “Toen Abner in Hebron terugkeerde, nam Joab hem binnen in de poort ter zijde, alsof hij vertrouwelijk met hem wilde spreken; en hij stak hem daar in het onderlijf zodat hij stierf, om het bloed van zijn broeder Asaël.”
11)
Matteüs 22:21 – “Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.”
12)
Exodus 18:25,26 – “Onder geheel Israël koos Mozes flinke mannen en stelde hen aan als hoofden over het volk, oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. Dezen spraken te allen tijde recht onder het volk; de moeilijke zaken brachten zij tot Mozes, maar alle kleine zaken berechtten zij zelf.”
13)
Numeri 11:24 – “Toen Mozes naar buiten was gekomen, sprak hij de woorden des Heren tot het volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent.”
14)
Numeri 27:22 – “En Mozes deed, zoals de Here hem geboden had, en hij nam Jozua en stelde hem voor de priester Eleazar en voor de gehele vergadering”.
15)
1 Koningen 1:33 – “En de koning zeide tot hen: Neemt de dienaren van uw heer met u; laat mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier rijden, en brengt hem naar Gichon.” 2 Koningen 14:21 – “Nu had het gehele volk van Juda Azarja, toen deze zestien jaar oud was, genomen en koning gemaakt in de plaats van zijn vader Amasja.”
16)
1 Kronieken 28:1 – “David riep te Jeruzalem samen alle oversten van Israël, de oversten der stammen, de oversten van de afdelingen die de koning dienden, de oversten over duizend, de oversten over honderd en de beheerders van alle have en vee van de koning en van zijn zonen, tezamen met de hovelingen, de helden en alle weerbare mannen.”
17)
1 Koningen 12:1 – “Rechabeam ging naar Sichem, want naar Sichem was geheel Israël gekomen om hem koning te maken.”
18)
2 Koningen 11:4 – “Maar in het zevende jaar ontbood Jojada de oversten over honderd van de lijfwacht en van de garde; hij liet hen bij zich komen in het huis des Heren, sloot met hen een verbond en nam hun een eed af in het huis des Heren. Daarop toonde hij hun de zoon des konings.”
19)
Exodus 22:28 – “De goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.”
20)
Jesaja 49:23 – “En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden.” Psalm 82:6 – “Wel heb Ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten”.
21)
Romeinen 13:4-6 – “Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil. Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten.”
22)
Psalm 78:71 – “Van achter de zogende schapen haalde Hij hem, om Jakob, zijn volk, te weiden, en Israël, zijn erfdeel.” Ezechiël 34:23 – “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen weiden, die zal hun herder zijn.”
23)
Deuteronomium 17:19 – “Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden”.
25)
Deuteronomium 13:5,6 – “Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft - om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. Wanneer uw broeder, de zoon van uw moeder, of uw zoon, uw dochter, uw eigen vrouw of uw boezemvriend u in het geheim wil verleiden en zegt: laten wij andere goden gaan dienen, goden die noch gij noch uw vaderen gekend hebben”.
26)
2 Koningen 18:4 – “Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de Israëlieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan.” 2 Koningen 23:2,3 – “De koning ging naar het huis des Heren, en met hem al de mannen van Juda en al de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de profeten en het gehele volk, van klein tot groot. Hij las te hunnen aanhoren al de woorden van het boek des verbonds dat in het huis des Heren gevonden was. Toen ging de koning staan bij de zuil en sloot een verbond voor het aangezicht des Heren, dat men de Here zou volgen en van ganser harte en ganser ziele zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden en de woorden van dit verbond, die in dit boek geschreven waren, zou gestand doen. En het gehele volk trad tot het verbond toe.”
27)
Daniël 3:29 – “Daarom wordt door mij een gebod uitgevaardigd, dat ieder, tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behore, die enig oneerbiedig woord spreekt tegen de God van Sadrak, Mesak en Abednego, in stukken gehouwen en dat zijn huis tot een puinhoop gemaakt zal worden, omdat er geen andere god is, die zó verlossen kan.”
28)
Genesis 9:6 – “Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt.” Psalm 82:3,4 – “Richt de geringe en de wees, doet recht de ellendige en de behoeftige, bevrijdt de geringe en de arme, redt hem uit der goddelozen hand.” Psalm 72:2,4 – “Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht. (...) Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks, Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker.”
29)
Genesis 41:48 – “En hij verzamelde al het voedsel der zeven jaren, dat in het land Egypte was, en hij sloeg het voedsel in steden op; de opbrengst van de velden die om elke stad gelegen waren, sloeg hij daarin op.”
30)
Romeinen 13:2,4,6 – “Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen. (...) Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. (...) Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten.”
31)
1 Kronieken 13:5 – “Toen riep David geheel Israël samen van de Sichor in Egypte af tot aan de weg naar Hamat, om de ark Gods uit Kirjat-Jearim te halen.”
32) , 69)
1 Kronieken 23:2 – “En hij vergaderde alle oversten van Israël, de priesters en de Levieten.”
33)
2 Koningen 29:5 – “”.
34)
Psalm 101:2,3 – “Ik wil acht geven op een onberispelijke wandel. Wanneer zult Gij tot mij komen? Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis; ik stel geen schandelijke dingen voor mijn ogen; ik haat het doen der afvalligen, het kleeft mij niet aan.”
35)
Leviticus 24:16 – “Wie de Naam des Heren lastert, zal zeker ter dood gebracht worden: de gehele vergadering zal hem stenigen: zowel een vreemdeling als een geboren Israëliet, zal, wanneer hij de Naam lastert, ter dood gebracht worden.” Deuteronomium 13:5-7 – “Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft - om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. Wanneer uw broeder, de zoon van uw moeder, of uw zoon, uw dochter, uw eigen vrouw of uw boezemvriend u in het geheim wil verleiden en zegt: laten wij andere goden gaan dienen, goden die noch gij noch uw vaderen gekend hebben, behorende tot de goden der volken rondom u, dichtbij of veraf, van het ene einde der aarde tot het andere”. Deuteronomium 17:2-5 – “Wanneer in uw midden in een der steden, die de Here, uw God, u geven zal, een man of een vrouw aangetroffen wordt, die doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, door zijn verbond te overtreden; die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, voor de zon of de maan of heel het heer des hemels, wat Ik verboden heb; en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken. Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is, dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven.” Deuteronomium 18:10 – “Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar”.
36)
2 Koningen 23:20 – “Hij slachtte al de priesters der hoogten die daar waren, op de altaren, en verbrandde daarop mensenbeenderen. Daarna keerde hij naar Jeruzalem terug.”
37)
1 Korintiërs 5:6 – “Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt?” Galaten 5:9 – “Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur.”
38)
Handelingen 5:5 – “En bij het horen van deze woorden viel Ananias neder en blies de adem uit. En een grote vrees kwam over allen, die het hoorden.”
39)
Handelingen 13:11 – “En nu, zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondtastende zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden.”
40)
Romeinen 13:3,4 – “Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen. Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.”
41)
Handelingen 25:11 – “Indien ik echter schuldig ben en een halsmisdaad gepleegd heb, verzet ik mij niet tegen een doodvonnis; maar indien er niets waar is van datgene, waarvan dezen mij betichten, dan kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren: ik beroep mij op de keizer!”
42)
Johannes 18:12 – “De afdeling soldaten dan en de overste en de dienaars der Joden namen Jezus gevangen, boeiden Hem”.
43)
Handelingen 23:3 – “Toen zeide Paulus tot hem: God moge u slaan, gij gewitte wand! En gij, zit gij over mij recht te spreken naar de wet en beveelt gij tegen de wet mij te slaan?”
44)
1 Korintiërs 13:7 – “Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.”
45)
Psalm 101:8 – “Elke morgen zal ik verdelgen alle goddelozen des lands, en uit de stad des Heren uitroeien alle bedrijvers van ongerechtigheid.”
46)
Psalm 72:14 – “Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog.”
47)
Romeinen 8:28 – “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.”
48)
Deuteronomium 13:8,9 – “Dan zult gij hem niet ter wille zijn noch naar hem luisteren; gij zult hem niet ontzien, noch hem sparen en zijn schuld bedekken, maar hem zeker doden; het eerst zal uw hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen en daarna de hand van het gehele volk.”
49)
Lucas 3:14 – “En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij.”
50)
Galaten 5:17 – “Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkander - zodat gij niet doet wat gij maar wenst.”
51)
Efeziërs 6:13 – “Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden.” 2 Korintiërs 6:4-10 – “Maar wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods: in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten, in reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in rechtschapenheid, in de heilige Geest, in ongeveinsde liefde, in de prediking van de waarheid, in de kracht Gods; met de wapenen der gerechtigheid in de rechterhand en in de linkerhand; onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders en toch betrouwbaar; als niet bekend en toch wèl bekend; als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend.”
52)
Deuteronomium 20:10 – “Wanneer gij een stad nadert om daartegen te strijden, dan zult gij ze vrede aanbieden.” Richteren 11:12 – “Hierop zond Jefta boden naar de koning der Ammonieten met de vraag: Wat hebben wij met elkander te maken, dat gij tegen mij opgetrokken zijt om mijn land te bestrijden?”
53)
Matteüs 5:9,23 – “Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. (...) Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft”.
54)
Deuteronomium 7:1-5 – “Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger dan gij, en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen, en de toorn des Heren tegen u zou ontbranden en Hij u weldra zou verdelgen. Maar aldus zult gij met hen doen: hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden.”
55)
Matteüs 10:23 – “Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt.”
56)
Deuteronomium 10:19 – “Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdelingen zijt gij geweest in het land Egypte.”
57)
Psalm 15:4 – “In wiens ogen de verwerpelijke veracht is, terwijl hij hen eert, die de Here vrezen. Heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet”.
58)
Vergilius, Aeneis 2, 390.
59)
Numeri 13:6,8 – “Van de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne; (...) van de stam Efraïm Hosea, de zoon van Nun”.
60)
Deuteronomium 20:11 – “Als zij u dan een vredelievend antwoord geeft en de poort voor u opent, dan zal de gehele bevolking, die zich daar bevindt, u tot herendienst verplicht zijn en u dienen.” Jozua 9:6,15 – “Zo gingen zij tot Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, en zeiden tot hem en tot de mannen van Israël: Wij zijn uit een ver land gekomen; sluit dan nu een verbond met ons. (...) En Jozua sloot vriendschap met hen en maakte een verbond met hen, dat hij hen in leven zou laten; en de hoofden der vergadering bezwoeren het hun.”
61)
Matteüs 19:6 – “Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.”
62)
Virgilius, Aeneas 6, S53.
63)
Jesaja 45:1 – “Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten.” en volgende.
64)
Genesis 14:11 – “En zij namen al de have van Sodom en Gomorra en al hun voedsel en trokken af.”
65)
1 Samuël 30:20 – “Ook nam David al het kleinvee en de runderen in bezit; men dreef die vóór de have uit en zeide: Dit is Davids buit.”
66)
Jozua 22:8 – “Keert terug naar uw tenten met grote schatten en zeer veel vee, met zilver, goud, koper, ijzer en klederen in grote overvloed; deelt de buit, op uw vijanden behaald, met uw broederen.”
67)
Exodus 21:13 – “Maar voor het geval, dat hij het er niet op toelegde, doch dat God het zijn hand deed overkomen, zal Ik u een plaats aanwijzen, waarheen hij kan vluchten.”
68)
Deuteronomium 27:25 – “Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen.”
70)
1 Koningen 21:17-22 – “Toen kwam het woord des Heren tot de Tisbiet Elia: Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen. Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken. Toen zeide Achab tot Elia: Hebt gij mij gevonden, mijn vijand? Daarop zeide hij: Ik heb u gevonden, omdat gij u verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren. Zie, Ik doe onheil over u komen en Ik zal u wegvegen en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israël. Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en aan dat van Basa, de zoon van Achia, wegens de ergernis die gij hebt verwekt, waardoor gij Israël hebt doen zondigen.”
71)
Psalm 53:5 – “Hebben zij dan geen kennis, die bedrijvers van ongerechtigheid, die mijn volk opeten, als aten zij brood? God roepen zij niet aan.” 1 Koningen 12:13,14 – “Toen gaf de koning aan het volk een hard antwoord; hij verwierp de raad die de ouden hem gegeven hadden, en sprak tot hen naar de raad der jonge mannen: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.”
72)
Daniël 4:1-17 – “Koning Nebukadnessar aan alle volken, natiën en talen, die op de gehele aarde wonen: uw vrede zij groot! Het heeft mij behaagd de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft te verkondigen; hoe groot zijn zijn tekenen en hoe machtig zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en zijn heerschappij van geslacht tot geslacht! Ik, Nebukadnessar, bevond mij rustig in mijn huis en in goede welstand in mijn paleis; daar zag ik een droom, die mij verschrikte; en droombeelden op mijn legerstede en gezichten die mij voor ogen kwamen, verontrustten mij! Toen werd door mij bevel gegeven, dat men al de wijzen van Babel tot mij zou brengen, opdat zij mij de uitlegging van de droom zouden bekendmaken. Daarop kwamen de geleerden, de bezweerders, de Chaldeeën en de waarzeggers, en ik vertelde hun de droom, maar zij konden mij zijn uitlegging niet bekendmaken. Doch ten laatste kwam tot mij Daniël, naar de naam van mijn god Beltesassar genoemd, in wie de geest der heilige goden woont, en ik vertelde hem de droom: Beltesassar, gij hoofd der geleerden, van wie ik weet, dat de geest der heilige goden in u woont, en dat geen enkele verborgenheid u moeite veroorzaakt, vertel mij de gezichten van mijn droom die ik gezien heb, namelijk de uitlegging daarvan. Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel, en hij was te zien tot aan het einde der gehele aarde; zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen; onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte des hemels, en al wat leeft werd door hem gevoed. Ik zag in de gezichten die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, en zie, een wachter, een heilige, daalde uit de hemel neer; hij riep luide en sprak aldus: Houwt de boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten; het gedierte vliede van onder hem weg en het gevogelte uit zijn takken; laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld; en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd en hij hebbe met het gedierte zijn deel aan het gras der aarde; zijn hart worde veranderd zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan. Dit bevel berust op het besluit der wachters en deze zaak op het woord der heiligen, opdat de levenden mogen weten, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil, ja, zelfs de nederigste onder de mensen daarin aanstelt.”
73)
Psalm 115:3 – “Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.”
74)
Zie Polit. Lib. 4
75)
Deuteronomium 17:18 – “Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust.” Deuteronomium 22:37 – “”.
76)
1 Koningen 21:18 – “Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen.”
77)
1 Samuël 21:6 – “Toen gaf de priester hem het heilige brood, omdat er geen ander was dan het toonbrood dat men gewoon is voor het aangezicht des Heren weg te nemen, om op de dag dat men het wegneemt, vers brood neer te leggen.”
78)
Jesaja 10:1 – “Wee hun die heilloze verordeningen uitvaardigen, en de schrijvers die lasten voorschrijven”.
79)
Exodus 4:15 – “Dan zult gij tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen, en Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren, wat gij doen moet.” Exodus 32:21 – “Toen zeide Mozes tot Aäron: Wat heeft dit volk u gedaan, dat gij zulk een zware schuld daarover gebracht hebt?”
80)
Matteüs 17:24-27 – “Toen zij te Kafarnaüm kwamen, traden de ontvangers van het hoofdgeld op Petrus toe en zeiden: Betaalt uw Meester het hoofdgeld niet? Hij zeide: Zeker wel. En toen hij thuiskwam, was Jezus hem vóór met de vraag: Wat dunkt u, Simon? Van wie heffen aardse koningen rechten of belasting? Van hun zonen of van de vreemden? Toen hij zeide: Van de vreemden, sprak Jezus tot hem: Zo zijn dus de zonen vrij. Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga gij naar de zee, werp een vishaak uit en de eerste vis, die bovenkomt, grijp die. En wanneer gij zijn bek opendoet, zult gij een zilverstuk vinden. Neem dat en geeft het hun voor Mij en voor u.”
81)
2 Petrus 2:10 – “Vooral hen, die, begerig naar onreinheid, het vlees volgen en (hemelse) heerschappij verachten. Zulke vermetelen, vol van zelfbehagen, schromen niet de heerlijkheden te lasteren”.
82)
2 Samuël 20:16-22 – “Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort! Zegt toch tot Joab: Kom hier dichterbij, opdat ik met u kan spreken. En hij kwam dichter bij haar. De vrouw vroeg: Zijt gij Joab? Hij antwoordde: Ja. Toen zeide zij tot hem: Luister naar de woorden van uw dienstmaagd! Hij zeide: Ik luister. Daarna sprak zij: Van oudsher placht men te zeggen: gaat om raad naar Abel, en zo handelde men een zaak af. Ik ben een van de vreedzamen, de getrouwen van Israël; maar gij tracht een stad te gronde te richten, nog wel een moeder in Israël. Waarom wilt gij het erfdeel des Heren verslinden? Toen antwoordde Joab: Verre, verre zij het van mij, dat ik zou verslinden en dat ik zou verwoesten. Zó is de zaak niet. Maar een man van het gebergte van Efraïm, Seba geheten, de zoon van Bikri, heeft zijn hand tegen de koning, tegen David, opgeheven; levert hem alleen uit, dan zal ik van de stad wegtrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal u over de muur worden toegeworpen. De vrouw nu kwam tot het gehele volk met haar wijsheid; daarop hieuwen zij Seba, de zoon van Bikri, het hoofd af en wierpen het Joab toe. Deze blies op de hoorn en zij trokken in alle richtingen van de stad weg, ieder naar zijn tenten. En Joab keerde naar Jeruzalem tot de koning terug.” Hebreeën 11:32-34 – “En wat moet ik nog verder aanvoeren? Immers, de tijd zou mij ontbreken, als ik ging verhalen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël en de profeten, die door het geloof koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der belofte verkregen hebben, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers doen afdeinzen.”
83)
Psalm 122:7 – “Vrede zij binnen uw muur, rust in uw burchten.” Jeremia 29:7 – “Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.”
85)
1 Samuël 8:11 – “En hij zeide: Zo zal het optreden zijn van de koning die over u regeren zal: uw zonen zal hij nemen en hen dienst laten doen bij zijn wagens en bij zijn paarden, en zij zullen voor zijn wagen uit lopen”. Jeremia 27:8-17 – “Het volk en het koninkrijk nu, dat hem, Nebukadnessar, de koning van Babel, niet zal willen dienstbaar zijn en zijn hals niet zal willen voegen onder het juk van de koning van Babel, over dat volk zal Ik bezoeking doen met het zwaard, de honger en de pest, luidt het woord des Heren, tot Ik hen volkomen in zijn macht zal hebben gebracht. Gij dan, geeft geen gehoor aan uw profeten, uw waarzeggers, uw dromers, uw toekomstvoorspellers en uw tovenaars, die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven; want leugen profeteren zij u - om u ver van uw bodem te verwijderen, zodat Ik u verdrijf en gij teniet gaat. Maar het volk dat zijn hals zal voegen onder het juk van de koning van Babel en hem dienstbaar zal blijven, dat zal Ik op zijn bodem laten, luidt het woord des Heren, om die te bewerken en daarop te wonen. En tot Sedekia, de koning van Juda, heb ik op geheel dezelfde wijze gesproken, aldus: Voegt uw halzen onder het juk van de koning van Babel; blijft hem en zijn volk dienstbaar en behoudt het leven. Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, de honger en de pest, gelijk de Here gezegd heeft van het volk dat de koning van Babel niet zal willen dienen? Geeft dus geen gehoor aan de woorden der profeten die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven, - want leugen profeteren zij u; - want Ik heb hen niet gezonden, luidt het woord des Heren, en toch profeteren zij in mijn naam ten onrechte, opdat Ik u verdrijve en gij teniet gaat, gij en de profeten die u profeteren. Ook tot de priesters en dit gehele volk heb ik gesproken: Zo zegt de Here: Geeft geen gehoor aan de woorden der profeten die u profeteren: Zie, het vaatwerk van het huis des Heren zal uit Babel teruggebracht worden, nu, met spoed! Want leugen profeteren zij u. Geeft hun geen gehoor, blijft de koning van Babel dienstbaar, dan zult gij het leven behouden. Waarom zou deze stad een puinhoop worden?” Jeremia 29:7 – “Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.” Handelingen 24:10 – “Maar Paulus antwoordde, toen de stadhouder hem een wenk gaf om te spreken: Daar ik weet, dat gij sedert vele jaren rechter over dit volk zijt, verdedig ik mijn zaak met goede moed.” Romeinen 13:2 – “Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen.” Titus 3:1 – “Herinner hen eraan, dat zij zich aan overheid en gezag onderwerpen, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid zijn”. 1 Petrus 2:13-18 – “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer. Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde.”
86)
Daniël 2:21-37 – “Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben. Hij openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem. U, o God mijner vaderen, loof en roem ik, omdat Gij mij wijsheid en kracht verleend hebt, en mij thans hebt bekendgemaakt wat wij van U gesmeekt hebben, daar Gij ons immers de zaak des konings hebt bekendgemaakt. Derhalve ging Daniël naar Arjok, aan wie de koning had opgedragen de wijzen van Babel ter dood te brengen; hij ging en sprak aldus tot hem: Breng de wijzen van Babel niet ter dood, leid mij tot de koning en ik zal de koning de uitlegging te kennen geven. Toen bracht Arjok Daniël inderhaast tot de koning en zeide aldus tot hem: Ik heb een man gevonden onder de ballingen van Juda, die de koning de uitlegging kan bekendmaken. De koning richtte het woord tot Daniël, wiens naam Beltesassar was: Zijt gij in staat mij de droom die ik gezien heb, met zijn uitlegging bekend te maken? Daniël gaf de koning ten antwoord: De verborgenheid waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning te kennen geven. Maar er is een God in de hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnessar bekendgemaakt wat in de toekomende dagen geschieden zal. Uw droom en de gezichten die u op uw legerstede voor ogen kwamen, waren deze: bij u, o koning, rezen, terwijl gij op uw legerstede laagt, gedachten op over wat er na dezen geschieden zou, en Hij, die verborgenheden openbaart, heeft u bekendgemaakt wat er geschieden zal. Mij nu is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid, die ik zou bezitten boven alle levenden, maar opdat de uitlegging de koning bekend zou worden gemaakt, en dat gij de gedachten van uw hart zoudt kennen. Gij, o koning, hadt een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond vóór u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde. Dit is de droom, en de uitlegging daarvan zullen wij de koning zeggen: Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft”. Daniël 5:18 – “O koning, God, de Allerhoogste, heeft uw vader Nebukadnessar koninklijke macht, grootheid, eer en majesteit geschonken”.
87)
Romeinen 13:5 – “Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil.”
88)
Daniël 3:18 – “Maar zelfs indien niet - het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.” Daniël 6:11 – “Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift geschreven was, ging hij naar zijn huis; nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters aan de kant van Jeruzalem; en driemaal daags boog hij zich neder op zijn knieën en bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen.”
89)
1 Koningen 12:30 – “En dit werd een oorzaak tot zonde. Zelfs was het volk voor het ene (beeld) uitgelopen tot Dan toe.”
90)
Romeinen 13:3 – “Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen.”
91)
1 Koningen 1:23-31 – “En men meldde de koning: De profeet Natan is er. Toen Natan tot de koning gekomen was, en zich voor de koning had neergebogen met het aangezicht ter aarde, zeide hij: Mijn heer de koning, gij hebt dus zelf gezegd: Adonia zal na mij koning zijn en hij zal op mijn troon zitten; want hij is heden runderen, gemest vee en schapen in menigte gaan slachten; hij heeft al de zonen van de koning, de legeroversten en de priester Abjatar uitgenodigd, en zie, zij zijn bij hem aan het eten en drinken, en zij roepen: Leve koning Adonia! Maar mij, uw knecht, de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw knecht Salomo heeft hij niet uitgenodigd. Indien dit vanwege mijn heer de koning is geschied, dan hebt gij uw knechten niet laten weten, wie op de troon van mijn heer de koning na hem zitten zal. Toen antwoordde koning David: Roept mij Batseba. Zij trad binnen bij de koning en bleef voor de koning staan. Toen zwoer de koning en zeide: Zo waar de Here leeft, die mij uit alle benauwdheid heeft verlost, zeker, zoals ik u bij de Here, de God van Israël gezworen heb: Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn en hij zal in mijn plaats op mijn troon zitten, zo zal ik heden doen. Toen knielde Batseba met het aangezicht ter aarde, boog zich voor de koning neer en zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid!”
92)
Exodus 22:28 – “De goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.” Handelingen 23:5 – “En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was, want er staat geschreven: Van een overste uws volks zult gij geen kwaad spreken.” 1 Petrus 2:17 – “Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.”
93)
Romeinen 13:7 – “Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt.”
94)
2 Samuël 16:9 – “Toen zeide Abisai, de zoon van Seruja, tot de koning: Waarom vervloekt deze dode hond mijn heer de koning? Laat mij toch naar de overkant gaan en hem het hoofd afhouwen.” 2 Koningen 11:2-4 – “Maar Jehoseba, de dochter van koning Joram, de zuster van Achazja, nam Joas, de zoon van Achazja, en bracht hem met zijn voedster heimelijk weg uit de kring der prinsen die gedood werden, naar de bergplaats voor de bedden; en zij verborgen hem voor Atalja, zodat hij niet ter dood gebracht werd. Hij bleef zes jaar bij haar verborgen in het huis des Heren, terwijl Atalja over het land regeerde. Maar in het zevende jaar ontbood Jojada de oversten over honderd van de lijfwacht en van de garde; hij liet hen bij zich komen in het huis des Heren, sloot met hen een verbond en nam hun een eed af in het huis des Heren. Daarop toonde hij hun de zoon des konings.”
95)
1 Johannes 3:16 – “Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten.”
96)
Jeremia 29:7 – “Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.” Daniël 6:12 – “Toen snelden die mannen toe en vonden Daniël biddende en smekende tot zijn God.”
97)
1 Johannes 5:16 – “Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen.” Galaten 5:12 – “Zij moesten zich maar laten snijden, die u verontrusten!”.
98)
2 Koningen 8:3 – “Aan het eind van die zeven jaren keerde de vrouw terug uit het land der Filistijnen, en ging de hulp van de koning inroepen met het oog op haar huis en haar akker.”
99)
Houdt u rustig de spiegel voor en leer van mij om met lichaam en ziel uw taak te doen zoals het behoort. Pas er echter voor op om een bemoeial te zijn.
100)
Spreuken 13:7 – “Sommigen stellen zich rijk aan, terwijl zij in het geheel niets hebben; anderen houden zich arm bij veel bezit.”
101)
Matteüs 17:27 – “Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga gij naar de zee, werp een vishaak uit en de eerste vis, die bovenkomt, grijp die. En wanneer gij zijn bek opendoet, zult gij een zilverstuk vinden. Neem dat en geeft het hun voor Mij en voor u.” Matteüs 22:21 – “Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.”
102)
Genesis 14:20 – “En geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden.”
103)
Lucas 2:4,5 – “Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was.”
104)
Romeinen 13:1 – “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.”
105)
Numeri 16:48,49 – “Toen hij tussen de doden en de levenden stond, hield de plaag op. En zij, die gestorven waren door de plaag, waren veertienduizend zevenhonderd, behalve degenen die gestorven waren terzake van Korach.”
106)
Numeri 16:32,33 – “En de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have. Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen.”
107)
2 Samuël 18:9 – “De knechten van David troffen Absalom aan, terwijl deze op een muildier reed. Toen het muildier onder de dichte takken van een grote terebint kwam, raakte zijn hoofd vast in de terebint, zodat hij tussen hemel en aarde bleef hangen; en het muildier liep onder hem weg.”
108)
2 Samuël 20:1,2,22 – “Nu was daar bij geval een nietswaardig man, Seba geheten, de zoon van Bikri, een Benjaminiet. Deze blies op de hoorn en zeide: Wij hebben geen deel aan David, geen erfbezit met de zoon van Isaï; ieder naar zijn tenten, Israël! Toen trokken alle mannen van Israël van David weg, Seba, de zoon van Bikri, achterna; maar de mannen van Juda bleven hun koning trouw volgen van de Jordaan af tot Jeruzalem. (...) De vrouw nu kwam tot het gehele volk met haar wijsheid; daarop hieuwen zij Seba, de zoon van Bikri, het hoofd af en wierpen het Joab toe. Deze blies op de hoorn en zij trokken in alle richtingen van de stad weg, ieder naar zijn tenten. En Joab keerde naar Jeruzalem tot de koning terug.” 1 Koningen 2:20-25 – “En zij zeide: Ik wil u een klein verzoek doen, wijs mij niet af. En de koning zeide tot haar: Vraag, moeder, want ik zal u niet afwijzen. Toen zeide zij: Abisag, de Sunamitische, worde aan uw broeder Adonia tot vrouw gegeven. Maar koning Salomo gaf zijn moeder ten antwoord: En waarom vraagt gij (enkel) Abisag, de Sunamitische, voor Adonia? Vraag liever voor hem het koningschap, omdat hij mijn oudere broeder is; zowel voor hem, als voor de priester Abjatar, alsook voor Joab, de zoon van Seruja. Toen zwoer koning Salomo bij de Here: Zo moge God mij doen, ja nog erger: Adonia heeft dit woord tegen zijn leven gesproken. En nu, zo waar de Here leeft, die mij aangesteld heeft en mij heeft doen zitten op de troon van mijn vader David, en die mij een huis gemaakt heeft, zoals Hij toegezegd had, Adonia zal heden ter dood gebracht worden. En koning Salomo liet hem door Benaja, de zoon van Jojada, neerstoten, zodat hij stierf.” 1 Koningen 16:18 – “Zodra Zimri zag, dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur, en stierf aldus”.
109)
Numeri 36:9 – “Want het erfdeel zal niet van de ene stam op de andere overgaan, maar de Israëlieten zullen vasthouden, ieder aan zijn eigen erfdeel.”
110)
1 Samuël 24:7 – “Hij zeide tot zijn mannen: De Here beware mij ervoor, dat ik aan mijn heer, aan de gezalfde des Heren, dit zou doen, dat ik mijn hand aan hem zou slaan; want hij is de gezalfde des Heren.”
111)
2 Samuël 1:15 – “Toen riep David een van zijn jongemannen en gebood: Treed nader, stoot hem neer. Deze sloeg hem, zodat hij stierf.”
112)
Deuteronomium 1:16 – “En ik gebood toentertijd aan uw rechters: hoort (de geschillen) tussen uw broeders en oordeelt rechtvaardig tussen de een en de ander, of dit diens broeder is dan wel de vreemdeling die bij hem woont.” 2 Kronieken 19:6-10 – “Tot de rechters zeide hij: Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here, onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken. Ook in Jeruzalem stelde Josafat sommige Levieten, priesters en familiehoofden van Israël aan, voor de rechtspraak des Heren en voor de twistgedingen. Zij zetelden in Jeruzalem. Hij gebood hun: In de vreze des Heren, in getrouwheid en met een volkomen hart zult gij aldus handelen: bij elk twistgeding, dat u door uw broeders die in hun steden wonen, voorgelegd wordt, - over gevallen van bloedschuld, over wet, gebod, inzettingen en verordeningen - , zult gij hen vermanen niet schuldig te worden voor de Here, waardoor er toorn zou rusten op u en uw broeders. Als gij zo handelt, zult gij niet schuldig worden.”
113)
Galaten 5:18 – “Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet.” 1 Korintiërs 7:21 – “Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarover niet, maar als gij ook vrij kunt worden, maak er dan te meer gebruik van.”
114)
Judas 1:3 – “Geliefden, daar ik mij in alle opzichten beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de vermaning, tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is.”
115)
1 Petrus 5:3 – “Niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde.”


Paginahulpmiddelen