Het heeft een heel bijzondere betekenis, want het menselijke verstand weet niet van een schepping uit niets! David Kimhi zegt dat het woord barah (scheppen) specifiek gebruikt wordt is alle situaties dat ‘niet-zijn’ tot ‘zijn’ gebracht wordt, zoals in Genesis 1:11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. gebeurt. Maar vervolgens is de eigenlijke betekenis van ‘scheppen’ een vorm of gedaante-in-gedachten uit een niet-geschapen toestand brengen tot een materiële vorm, zonder dat er een verandering in die vorm optreedt.1) Daarom zegt DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. in Boek 2, hoofdstuk 5, dat God alles uit niets heeft gemaakt. Daarbij waren dingen die zonder enig middel werden gemaakt, maar ook andere waarbij middelen werden gebruikt. Maar in alles is het een werk van goddelijk alvermogen. Daarom wordt het woord ‘scheppen’ in de Schrift alleen aan God toegeschreven. Dat geldt voor het werk van de schepping, maar ook bij wijze van beeldspraak voor die zaken die niet minder in kracht en macht zijn als het werk van de schepping zelf.2) Daarom is er ook verschil tussen ‘baren’, ‘scheppen’ en ‘maken’. ‘Baren’ is iets uit zijn eigen wezen voortbrengen wat aan hem in wezen gelijk is. ‘Scheppen’ is echter iets uit niets voortbrengen wat verschilt van het wezen van degene die schept. En het woord ‘maken’ past bij de dingen die uit een bepaalde materie gemaakt zijn; maar het wordt afhankelijk van de situatie in de tekst ook wel gebruikt als het in eigenlijke zin gaat over de schepping.3)
Het is een uitwendig en ondeelbaar werk van de enige God, Elohim, dat is van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Dat werk houdt in dat Hij uit het niets en alleen door Zijn woord, gebod of bevel alle dingen geschapen heeft. Die dingen zijn buiten Hem, dat wil zeggen: ze zijn zelfstandigheden die verschillen van Zijn wezen en zich daarvan ook onderscheiden. Het doel ervan is dat Zijn onmetelijke wijsheid, goedheid en almacht geopenbaard zouden worden.
Dat is niet opdat de Zoon en de Heilige Geest uitgesloten zouden worden van de uitwerking, de lof en de eer, want ook Zij hebben daaraan openlijk meegewerkt. Dat deden Zij niet als instrumenten of werktuigen, maar Zij werkten er eenparig en op onderscheiden manier daadwerkelijk aan mee.4) Het wordt echter zo gezegd, omdat dit een uitnemende manier van spreken is. Het beraad over en de oorzaak van dit werk wordt speciaal aan de Vader toegeschreven. De Vader is immers niet wat rang betreft maar werkelijk de Fontein en de Oorsprong van heel de Godheid, door Wie alles geschapen is.
Vervolgens is het goed dat in de gemeente het onderscheid gezien wordt tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. BasiliusBasilius de Grote (330-379) was één van de drie Cappadocische kerkvaders en als bisschop verbonden aan de stad Caesarea. In theologisch opzicht stond hij aan de zijde van Athanasius en dus tegenover Arius en de zijnen. zegt in zijn boek over de Heilige Geest, in hoofdstuk 16: “De Vader is de oorspronkelijke Oorzaak van de geschapen dingen, de Zoon de medewerkende en de Heilige Geest de voltooiende Oorzaak.”
De onmetelijke goedheid van God samen met Zijn opperste wijsheid, die Hij heeft willen mededelen en zo heeft willen openbaren. Het goede gaat immers samen op met het zijn5).
In het begin van alle dingen, en dus ook aan het begin van de tijd; dat wil zeggen: toen alle dingen die er nu zijn, begonnen te zijn. Want hoewel alle dingen gemaakt zijn door de Zoon,6) toch betekent het begin hier niet de Zoon, maar een zeker begin in de tijd; zie ook Johannes 1:11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God..
Uit niets, dat wil zeggen: niet vanuit een al eerdere materie. Het woordje uit wijst hier niet op een materiële bron waaruit iets wordt gemaakt, maar op oorzaak en gevolg. Het is dus alsof er gezegd wordt: als er tevoren niets was, is daarna alles gemaakt wat er is. Of anders gezegd: het wijst op een eigenschap van de materiële oorzaak waarvan gezegd wordt dat die in het geheel niets is.
Waaruit bewijst u dit?
De eeuwigheid van de wereld kan wel duidelijk worden weerlegd, want als de wereld noch begin noch einde kende, zou de wereld zelf God zijn. Dan zouden heel veel zaken oneindig zijn; alle delen van de wereld zouden eeuwig en onveranderlijk zijn. DamascenusJohannes Damascenus (676-749) was een monnik die wel bekendstaat als de laatste Griekse kerkvader. Hij schreef onder meer 'Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof' en strijdschriften tegen de islam, tegen het manicheïsme en tegen andere ketterijen. zegt echter dat alles wat geschapen is, veranderlijk is; alleen datgene wat ongeschapen is, is onveranderlijk. Ook door het getuigenis van de natuur zelf mag men tot de erkenning komen dat de wereld geschapen is. Maar het is toch vooral door het geloof dat we tot de vaste overtuiging komen dat de wereld uit niets is geschapen (Hebreeën 11:33 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.) en dat ze ten slotte weer tot een einde zal komen. Daarom gebruikt Mozes geen bewijzen vanuit de filosofie, maar hij deelt de feiten eenvoudigweg mee vanuit de getrouwe overlevering van de vaderen, maar vooral door het ingeven van de Heilige Geest.
God heeft de uit niet geschapen materie een goede en passende vorm toegeschikt. Toen pas begon de wereld er pas echt te zijn, en kon ze ook ‘wereld’ genoemd worden.
Door scheiding te maken en door een verdere verfraaiing.
De wateren in de grote zee zijn echter zout; daarom wordt ze ook mare genoemd, dat is: bitter of brak. De reden daarvan is dat door de kracht van de zon, die daar altijd op inwerkt, het vluchtigste en zoetste deel eruit wegtrekt. In de rivieren en fonteinen is het water echter zoet, omdat ze door de aarde heen stromend van het zout worden gezuiverd waar het dus niet altijd door de stralen van de zon wordt beschenen. Het deel van de aarde dat vanuit de wateren uitsteekt, hoewel het lager ligt dan de zee, wordt ‘het droge’ genoemd, omdat het gedroogd is van het water waarmee het tevoren was overspoeld. Dat gedeelte mag dus gezien worden; het wordt beplant en bewoond, en men kan eroverheen lopen. Daarom noemen de Grieken het oikoumenae,23) dat is het bewoonde deel van het Latijnse terra a terendo (van: betreden), omdat het door de voeten van de levenden wordt betreden. Dat is het bewoonde deel van het vasteland, waartoe ook de eilanden in de zee behoren, die van het vasteland gescheiden werden op de derde dag.24)
In twee, omdat de oceaan de aarde in tweeën deelt. Ze doet dat als een heel brede band die van het noorden naar het zuiden loopt. Zo is er het ‘bovenste’ deel waar wij leven, en het ‘onderste’ deel waar de antipoden leven of de zogenaamde ‘tegenvoeters’. Zij staan met hun voeten dus tegen ons in, omdat ze in het deel wonen dat tegenover dat van ons is. De zon gaat bij hen dus op als ze bij ons onder gaat en zo ook tegenovergesteld. Zoals er in onze tijd enkele mensen geweest zijn die daar naartoe zijn gegaan, zo zijn er ook anderen geweest die hetzelfde vóór ons in vroegere tijden gedaan hebben. Zo hebben ze daar het menselijk geslacht voortgezet. Dat men die reizen in onze tijd heeft gemaakt, is noodzakelijk omdat er zovele duizenden mensen zijn aangetroffen, hoewel Mozes over hen niet spreekt.
De aarde is de algemene ‘moeder’ van alle dingen. Daarom wil men dat gae wordt gezien als gaia, dat wil zeggen: als gennaeterra, baarmoeder of voedster, afgeleid van go (voed) en ticto (baar). Ze is ook zeer vruchtbaar. Ze ‘baart’ immers in haar buik metalen, stenen, allerlei vloeistoffen25), onderaardse dieren en gassen26). Ze brengt allerlei vruchten voort en voedt ons allen. Daarom wordt ze ook panthrophos (voed-al) genoemd. Ze geeft kracht en behoudt alle dingen. Al het goede dat ze heeft, deelt ze ons mee. Ze verdraagt allerlei ongeluk en ongemak. Ze houdt niet op alle mensen goed te doen en voordeel te bezorgen. Al wat u in haar zaait, geeft ze trouw en mild terug; bij het ene gebeurt dat in honderdvoudig, bij het andere zestigvoudig, en bij het derde dertigvoudig.27) Ze wordt daarom ook wel thelephorus genoemd, dat wil zeggen: geefster van schatten28). Ja, ze ontvangt ook onze dode lichamen in haar schoot, opdat zij die uiteindelijk levend en onverderfelijk zal teruggeven. Maar ze doet dit alles niet uit of door haarzelf, maar op Gods bevel en door Zijn kracht. Tot zover dus over het onderscheid.
De aarde is verfraaid doordat ze moeskruiden en planten heeft voortgebracht; en het firmament door de schepping van de twee grote hemellichamen, de zon en de maan, en van de sterren. De vaste sterren zijn ontelbaar,29) en daarnaast zijn er ook vijf lopende of dwalende sterren. Al deze hemellichamen zijn geschapen als gesteente dat met een stralenkrans flonkert. In de zee horen de waterdieren thuis30), en de lucht is voor de vliegende vogels. De aarde wordt bewoond door levende dieren en door de mens. Door al deze schepselen wordt de aarde verfraaid.
Dat zijn levende kiemen die uit de aarde voortgekomen zijn. Ze hebben van God kracht gekregen om zich voort te planten tot aan het einde van de wereld toe. Ze zijn door niemand geplant en hebben geen zaad ontvangen om te groeien. Ze zijn daarbij ook niet geholpen door de zon en evenmin door de regen, maar ze zijn alleen door de kracht van Gods Woord voortgekomen. Ze hadden vanaf het begin bloemen, vruchten en zaad, zoals we dat proces nu in de jaargetijden31) zien. Maar de planten die nu groeien, zijn ook afhankelijk van zogenaamde ‘tweede oorzaken’, de bebouwing, het zaad, de zon, de maan en de regen, die overigens allemaal onder de regering van God vallen.32) Vervolgens dienen de planten ieder naar de eigen aard als voedsel en medicijn voor de levenden. Ze zijn er ook om zich in te verlustigen en om door de dieren gebruikt te worden.33) Zo zijn de moeskruiden, de planten en de bomen geschapen op de derde dag, dus op dezelfde dag als waarop de ‘wateren onder de hemel’ die de aarde bedekten, in een bepaalde plaats verzameld werden.34)
Ja, voor zover de dingen die uit de loop van de sterren vanuit een natuurlijke noodzaak afgeleid kunnen worden, of op een heel natuurlijke manier keer op keer voorkomen. Ik noem bijvoorbeeld de eclipsen of de verduistering van de zon of de maan, mooi of minder goed weer, droogte, regen, wind, sneeuw, hitte, koude en dergelijke. Ik noem ook verschijnselen die ogenschijnlijk zomaar gebeuren, maar gewoonlijk toch ook in verband staan met de loop van de sterren, zoals de verschillende ziektes, onvruchtbaarheid van de aarde, tijden van armoede en dergelijke. Dit geldt echter alleen in het algemeen, niet in specifieke zin40) en ook niet vanuit een bepaald oorzakelijk verband, maar meer als tekenen. Ook zijn er de natuurlijke gevoelens en neigingen die de verschillende gesteldheden41) van de lichaamsvochten volgen, aangezien ieder de aanleg42) van zijn natuur volgt.
Maar de sterren hebben geen invloed op de dingen die afhankelijk zijn van de vrije wil van een mens en evenmin met de zaken die alleen vanuit Gods welbehagen voortkomen, zoals alles wat met de zaligheid of de verdoemenis te maken heeft. Evenmin hebben de sterren invloed op datgene wat men gewoonlijk indeelt als zaken die wel óf niet gebeuren kunnen, zoals geluk of ongeluk, want God beschikt hierover naar Zijn welbehagen. We kennen immers niet eens alle sterren, en ook de loop van de sterren die we wel kennen, is ons niet bekend. We kunnen ook niet het ogenblik observeren en vaststellen waarop iemand in de moederschoot ontvangen of daarna geboren wordt. Bovendien is de conditie en het karakter van tweelingen dikwijls heel verschillend. Ten slotte bestuurt God Zelf de sterren en alles wat Hij door die sterren te kennen geeft; en dat doet Hij naar Zijn wil.43) En in Jakobus 4:1414 gij, die niet (eens) weet, hoe morgen uw leven zijn zal! Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt. lezen we dat we niet eens weten hoe morgen ons leven zijn zal. Als een enkele keer wel gebeurt wat voorspeld wordt, kan dat toeval zijn of door tussenkomst van de duivel. Er is een deel van de sterrenkunde dat men judiciaal noemt, dus een oordelend of een raadgevend vermogen toekent. Daarmee onderzoekt men wat er in een bepaald jaar of op een bepaalde dag in iemands leven zal gebeuren, en of het hem dan goed of slecht zal gaan. Deze sterrenkijkerij is echter zinloos en ook goddeloos, en kan dan ook beslist niet in Gods kerk worden toegelaten.44) Het eerste Toletaanse concilie zegt dan ook in canon 21: “Als iemand van mening is dat men zijn sterrenkijkerij en de mathematica die daarvan afhankelijk is, moet geloven – die is vervloekt.”
O nee, het is goddeloos!
Hoewel de zon met de loop van haar lichtbaan en de andere hemellichamen gewoonlijk samenwerken om nieuwe generaties van planten en dieren voort te brengen, mag men dit proces toch niet aan de zon en de sterren toeschrijven, maar aan God. Hij heeft vóór de sterren geschapen waren, de opdracht gegeven dat al de planten met haar vruchten zich vanuit de aarde zouden vermenigvuldigen. Maar voor de schepping van de dieren heeft God in Zijn wijsheid eerst de zon en de sterren willen scheppen om de aarde te verlichten. Daardoor hadden de dieren direct al het licht daarvan.
Zelfstandige wezens die door God zijn geschapen; ze leven en hebben gevoel, en ze hebben ook een lichaam gekregen als hun ‘instrument’. Ze hebben naast een leven gevende ‘ziel’ ook een gevoelende ‘ziel’ gekregen; en daardoor kunnen ze zich ook van de ene naar de ander plaats bewegen.
Sommige zoals de vissen, zijn uit het water voortgekomen. De vissen worden ook wel kruipende dieren genoemd, omdat ze geen voeten hebben. Ze hebben ook geen longen, en moeten daarom alleen via de kaken ademhalen. Ook de vogels zijn uit het water voortgekomen, al lijkt er iets voor te zeggen dat ze uit de aarde zijn voortgekomen.45) Ze hebben twee poten en zijn met vleugels uitgerust. Ze halen adem en kunnen geluiden voortbrengen. De vissen en de vogels zijn op de vijfde dag geschapen.46)
Andere dieren zijn uit de aarde voortgekomen, waartoe ze ook behoren. Mozes heeft de dieren in drie categorieën ondergebracht. Als eerste noemt hij het vee dat enigszins behulpzaam is voor de mens. Deze dieren eten gras en moeskruiden, maar geen vlees. Hiertoe behoren onder andere de paarden, de koeien en de schapen. Daarbij horen ook de dieren die een huisdier kunnen worden, zoals olifanten, kamelen en herten. Daarnaast zijn er kruipende dieren, die geen of maar heel korte poten hebben, waarmee ze maar een klein eindje van de grond komen. En ten slotte zijn er de wilde beesten, die vlees eten en hun prooi aan stukken scheuren, zoals leeuwen en beren.
Al deze dieren heeft God de kracht gegeven om zich voort te planten door de paring van een mannetje met een wijfje. Daardoor krijgen ze jongen die hen in gedaante gelijk zijn, en zo vormen ze een dierensoort. Ze zijn op de zesde dag geschapen.47)
Op diezelfde dag is ook de mens, onderscheiden van de dieren, geschapen. Over hem zullen we in een afzonderlijk hoofdstuk spreken.
Op twee manieren.
Ze dienen als voedsel, maar ook tot vermaak en talloos veel andere mogelijkheden tot ons nut, die niemand verklaren kan. Ze zijn door hun natuur die ons wordt voorgehouden, ook een voorbeeld als het over deugden gaat die wij moeten navolgen, of over ondeugden die wij moeten vermijden. De liefde tot de medemens zien we uitgebeeld in de dolfijn, en het pluimstrijken in de veelvoetige dieren48). De opstanding is uitgebeeld in de vogel Phoenix, en de godsvrucht en barmhartigheid in de ooievaar. In de duiven zien we de uniciteit en trouw in het huwelijk verbeeld, en de onbarmhartigheid in de raven. We leren van de dieren ook om God aan te roepen.49) Daarom wordt wel gezegd: “Vraag toch het gedierte, en het zal u onderrichten; het gevogelte des hemels, en het zal u onderrichten (…) en laat de vissen der zee het u vertellen” (Job 12:7,87 Maar vraag toch het gedierte, en het zal u onderrichten; het gevogelte des hemels, en het zal u inlichten. 8 Of spreek tot de aarde, en zij zal u onderrichten, en laat de vissen der zee het u vertellen.).
Het nut en gebruik ervan is om de mensen te kleden en van voedsel te voorzien, om de aarde te bewerken en vele andere dingen te kunnen doen. Ja, ze dienen ook tot onderwijs van de mens. “Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand”, zegt Psalm 32:99 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome.. En in Spreuken 6:66 Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs. lezen we: “Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs.” In Matteüs 10:1616 Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. staat: “Weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven.” En Johannes 10:33 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. en 4 houdt ons voor dat de schapen de stem van de herder kennen. Om deze reden is het heel nuttig om de natuur van de dieren te kennen.
Omdat ze in soort van alle voorgaande schepselen verschillen, en om ze samen met de mensen te laten leven, met wie ze meer verwant zijn dan met de vogels en de vissen. De dieren kunnen voor de mensen ook tot hulp zijn. En ten slotte ook omdat er [in de schepping] een volgorde is van het minder naar het meer volmaakte.
De zielen van de dieren zijn weliswaar van geestelijke aard, maar ze zijn door God voor een deel uit de wateren en voor een deel uit de aarde voortgebracht. Daarna en thans gebeurt dat door de gewone voortplanting vanuit het wezen van de dieren waaruit ze voortkomen. Zo leert Mozes het ons als hij zegt dat God alle levende ziel – en dan spreekt hij over alle dieren – geschapen heeft die de wateren hebben voortgebracht. Daarom zijn ze ook sterfelijk. Maar Mozes zegt van de zielen van ons mensen dat ze zónder middelen door God zijn ingeblazen, waardoor ze ook onverderfelijk en onsterfelijk zijn. Daarom keren ze ook terug tot God Die hen geschonken heeft (Prediker 12:77 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.).
We geven wel toe dat ze zintuigen hebben, en dat niet alleen in uitwendige zin zoals gezicht, gehoor, reuk, smaak en gevoel; maar ook inwendige zoals verbeelding, herinnering, natuurlijke dapperheid en voorzichtigheid. Het is wel zo dat het ene dier daarvan meer heeft dan het andere. Sommige vogels weten door wie ze gevoed worden en ze kunnen ook menselijke stemmen leren nabootsen, zoals papegaaien en kwartels52). De bijen laten zien dat ze een bijzondere schranderheid en nauwkeurigheid hebben in het produceren van honing. We ontkennen echter dat ze werkelijk van verstand en inzicht gebruik kunnen maken. David zegt namelijk in Psalm 32:99 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome. dat in paarden en muilezels geen verstand is.
Die zevende dag was dus de dag na de schepping [in zes dagen]. De zevende dag heeft God immers opgehouden met het maken van nieuwe schepselen. Daarna heeft Hij niet anders gedaan dan wat Hij daarvoor ook al gedaan had. Na de schepping heeft Hij namelijk gerust in Zichzelf, omdat Hij Zich in Zichzelf vergenoegt en alles in Hemzelf vervuld wordt. Na de schepping werkt God tot nu toe in Zijn voorzienigheid, door heel Zijn schepping zonder enige moeite53) te bewaren en te onderhouden.54)
Wat die verrotting betreft, die komt door de kracht van de zon of door warmte in het algemeen. Maar toch zijn deze schadelijke elementen in de natuur het gevolg van de zonden van ons mensen, en daardoor een getuige van Gods toorn. Toch worden ook deze schepseltjes door de eeuwig durende kracht van Gods Woord voortgebracht – de wateren en de aarde brengen immers steeds voort. Maar men gaat er evenwel vanuit dat ze beslist niet horen bij het werk van de schepping in zes dagen, waarover we in dit hoofdstuk spreken.
Op vijf: de verscheidenheid van de dingen, de kenmerkende eigenschap die door God aan elk ding is gegeven, de rangorde in de verschijnselen, het altijd voortduren van de soorten, en ten slotte het doel van de scheppingsverschijnselen.
Leg dit eens apart uit!
Het altijd voortduren van de dingen, die gezien wordt in het behoud van ieder soort. Soms gebeurt dat op een voor ons verborgen manier, en andere hebben de kracht om zich voort te planten. Dit laat ons de wijsheid en macht van God zien. Daarom wordt deze wereld een heerlijk spiegelbeeld van Gods almacht genoemd.
Het doel is van tweeërlei aard. Het meest dichtbij gelegen doel is de mens zelf, want God heeft deze wereld geschapen, opdat de mens er een bewoner en nuttig beheerder van kan zijn.55) Maar het eerste en belangrijkste doel is de eer en de heerlijkheid van God, zoals Salomo leert in Spreuken 16:44 De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.: “De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel.” Het gaat er namelijk om dat Zijn goedheid, wijsheid, eeuwige kracht en goddelijkheid duidelijk zullen blijken.56)
Zijn goedheid: omdat Hij degenen die niet waren, een deel van Zijn gelukzaligheid wilde meedelen.57)
Zijn wijsheid: omdat Hij zoveel dingen in zo’n goede orde en ten behoeve van zo’n goed gebruik geschapen heeft.58)
Zijn almacht: omdat Hij uit niets alles geschapen heeft en ook altijd onderhoudt.
Zijn eeuwigheid: omdat Hij er vóór alle dingen geweest is. Hij heeft alle dingen voortgebracht, opdat Hij gekend, geëerd en verheerlijkt zou worden; en opdat de mensen daarin een reden zouden vinden om hun vertrouwen op God te stellen, Hem aan te roepen, lief te hebben, te loven en te prijzen en eeuwig groot te maken.
Omdat Hij dit niet gewild heeft; God is immers in Zijn doen zeer vrij en ongebonden.
Dat is een eigenaardige vraag, en daarom schrijft AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. in boek 2, paragraaf 12 van zijn Belijdenissen dat een oud man aan wie deze vraag gesteld werd, als antwoord gaf: “Hij maakte de hel voor hen die nieuwsgierige en vreemde vragen stellen.” Ons antwoord is dat God algenoegzaam en zalig in Zichzelf was en is, en dat Hij niets van node had. God heeft Zich in zijn eeuwige bestaan met Zijn Wijsheid (dat is de Zoon) en met de Heilige Geest Die één van Wezen met Hem is, volkomen in Zichzelf vermaakt. Het Woord was bij God, zegt Johannes 1:11 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.. En Christus zegt over de Heilige Geest: “Al wat Hij hoort, zal Hij spreken” (Johannes 16:1313 doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen.).
Is deze mening toelaatbaar?
Zeer beslist niet! Het is namelijk een lasteren van God, want ze schrijft aan de duivel een goddelijke natuur toe. Bovendien gaat deze leer tegen het getuigenis van Mozes in, die geschreven heeft dat alles wat God in den beginne geschapen had, zeer goed was.59) Volgens deze leer zou het kwaad dan door toeval en verderf van het natuurlijke leven ontstaan zijn óf door de slechtheid en jaloezie van de satan.
Wat zijn de dwalingen van (andere) filosofen?