Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


Zijbalk

institutie:10

De oorspronkelijke gerechtigheid

1. Welke leer volgt als vanzelf uit de leer over het beeld van God?

De leer van de oorspronkelijke gerechtigheid of ook wel de volkomenheid en oprechtheid van onze menselijke natuur.

2. Is de eerste mens door God in oorspronkelijke gerechtigheid geschapen?

Ja, en dat wordt bewezen vanuit de leer in de voorafgaande paragraaf. Volgens Genesis 1:2727 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. schiep God immers de mens – met de woorden van Mozes – ‘naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen’. We hebben al gezegd dat dat de kern van dat beeld geweest is het indrukken van de gerechtigheid en heiligheid in de mens. Een duidelijk teken daarvan was dat ze terwijl ze naakt waren, zich niet schaamden.1)

Bovendien voegt Mozes in Genesis 1:31na de schepping van de mens er direct aan toe: “en zie, het was zeer goed”. Als extra bewijs geldt ook wat Efeziërs 4:2424 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. zegt: “… en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid”.

3. Zou de mens met Christus als middelaar te maken hebben gekregen, als hij in de oorspronkelijke gerechtigheid was gebleven?

Niet om met God weer verzoend en van de zonde verlost te worden, want de mens had nog geen zonde gedaan. Hij zou door Christus echter wel zolang hij wilde in de genade van God gehouden en voor zonde bewaard zijn gebleven. De uitspraak van Christus in namelijk altijd waar: “Zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:55 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.).

4. Was de oorspronkelijke gerechtigheid waarin Adam geschapen was, substantieel (wezenlijk) of accidenteel (toevallig) van aard?

  1. Die gerechtigheid was niet substantieel van aard, maar iets wat een oprecht en volmaakt karakter had. Daardoor was het een eigenschap die zonder verderf van het subject – dat is hier de ziel – afwezig of aanwezig kon zijn, al naar gelang het accident (toeval) met zich meebrengt. Er is namelijk een verschil tussen een oprechte natuur en de oprechtheid van de natuur, net zoals een rechte lijn iets anders is dan de rechtheid van die lijn; de lijn is namelijk datgene waarvan de gerechtigheid zich bedient. Daarom is de ziel van Adam het subject geweest van de oorspronkelijke gerechtigheid en oprechtheid; zijn ziel is niet de gerechtigheid zelf geweest.
  2. Het is eigen aan God om Zichzelf (wezenlijk), rechtvaardig en goed te zijn, want God is de goedheid, de oprechtheid en de rechtvaardigheid zelf. Als de oorspronkelijke gerechtigheid van de eerste mens zijn wezen zou zijn geweest, zou de méns de gerechtigheid zelf zijn geweest; en dit laatste kan niet zonder godslastering gezegd worden. Het tegenovergestelde van de oorspronkelijke gerechtigheid – de erfzonde – is een accident (toeval) dat in de natuur van de mens is binnengekomen. Omdat tegenstrijdige zaken hetzelfde genus (geslacht) hebben, volgt hieruit dat de oorspronkelijke gerechtigheid niet wezenlijk maar accidenteel is geweest.
  3. Het opnieuw oprichten van dat beeld is niet anders dan een weer inbrengen van nieuwe hoedanigheden of eigenschappen die plaatsvindt door de wedergeboorte. Daaruit volgt dat de oorspronkelijke gerechtigheid ook een hoedanigheid of eigenschap is geweest waardoor heel de mens rechtvaardig en oprecht was. Die konden als zodanig ook weer weggenomen worden, en dit laatste is door de val de mens ook wel bewezen.

5. Wat is dan de oorspronkelijke gerechtigheid geweest?

  1. De verlichting van het menselijk verstand waardoor de mens God en Zijn wil kende.
  2. De inprenting van Gods wet in het hart van de mens, waardoor hij genegen was om gehoorzaam te zijn en heel de mens oprecht was. Daardoor was de menselijke geest aan God, de ziel aan de geest en het lichaam aan de ziel onderworpen; en zo gehoorzaamde hij.
  3. De bevoorrechting en het aangename voorkomen van heel de mens, waardoor hij voor God aangenaam en liefelijk was. Deze bevoorrechting kon echter van de mens worden afgenomen; en dat is later wel gebleken.

6. Waarom wordt de gerechtigheid “oorspronkelijk” genoemd?

Omdat die gerechtigheid er op een natuurlijke wijze was en de eerste mens daarin was geschapen – niet als een privépersoon, maar als de oorsprong, de wortel van het menselijke geslacht.2)

7. Als Adam in de oorspronkelijke gerechtigheid was gebleven, zou die dan overgeërfd zijn op het nageslacht?

Jazeker, en wel om de volgende redenen:

  1. Het was de gerechtigheid van de menselijke natuur, en niet die van een individueel persoon.
  2. Het tegenovergestelde hiervan, namelijk de erfzonde, is door Adam op al zijn nakomelingen overgebracht, uitgezonderd Christus.
  3. Alles wat “gelijk” is, zet zichzelf voort in dezelfde natuurlijke aard en soort. Dat zou overigens niet gebeurd zijn door de kracht van het “zaad” op zichzelf, maar door Gods beschikking, zoals al eerder over de erfzonde is gezegd.

8. Zou de genade van Christus op die oorspronkelijke gerechtigheid gevolgd zijn?

Jazeker, want als God in de wet Zijn genade aan de kinderen van de godzalige gelovigen toezegt en dus belooft,3), hoeveel te meer zou Hij dan Adam en diens nakomelingen – als ze godzalig waren gebleven – die grote genade bewezen hebben!

9. Zouden ze dan ook in de genade bevestigd zijn geweest, zodat ze niet meer zouden hebben kunnen zondigen?

De situatie of status van de kinderen en de nakomelingen zou echt niet beter en meer volkomen geweest zijn dan die van hun ouders die door Gods hand zelf geschapen waren. Dat iemand geen gevaar meer loopt om te zondigen, is voorbehouden aan het toekomende leven.

10. Wat is het nut van deze leer?

Dat we onze uitnemende staat die we in Adam verloren hebben, gaan betreuren, en met des te groter en vuriger verlangen Christus door het geloof omhelzen, want Hij richt het beeld van God weer in ons op en dat zal heel spoedig nooit meer aan verandering onderhevig kunnen zijn.

11. Welke zaken zijn in strijd met de leer van de oorspronkelijke gerechtigheid?

  1. De dwaasheid die Flacius Illyricus leerde door te beweren dat de oorspronkelijke gerechtigheid en de oorspronkelijke zonde of erfzonde Adams wezen uitmaakten.4)
  2. De dwaling van de roomsgezinden die zeggen dat de oorspronkelijke gerechtigheid – waarmee naar hun zeggen de eerste mens geschapen was – niet zijn natuurlijke gesteldheid of staat is geweest maar een bovennatuurlijke gave, en dat de mens alleen die bovennatuurlijke heeft verloren, maar niet zijn vrije wil en evenmin andere natuurlijke gaven.
1)
Genesis 2:25 – “En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet.”
2)
Genesis 1:27 – “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.” Efeziërs 4:24 – “En de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.”
3)
Exodus 10:6 – “En zij zullen uw huizen, de huizen van al uw dienaren, de huizen van alle Egyptenaren zo vullen, als uw vaderen en voorvaderen het nooit hebben gezien, van de dag af, dat zij op de wereld waren, tot deze dag toe. Toen wendde hij zich af en ging van Farao heen.”
4)
Alsof Adam voor de zondeval het goede en na de zondeval het kwade was in plaats van had of deed.


Paginahulpmiddelen