De leer van de oorspronkelijke gerechtigheid of ook wel de volkomenheid en oprechtheid van onze menselijke natuur.
Ja, en dat wordt bewezen vanuit de leer in de voorafgaande paragraaf. Volgens Genesis 1:2727 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. schiep God immers de mens – met de woorden van Mozes – ‘naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen’. We hebben al gezegd dat dat de kern van dat beeld geweest is het indrukken van de gerechtigheid en heiligheid in de mens. Een duidelijk teken daarvan was dat ze terwijl ze naakt waren, zich niet schaamden.1)
Bovendien voegt Mozes in Genesis 1:31na de schepping van de mens er direct aan toe: “en zie, het was zeer goed”. Als extra bewijs geldt ook wat Efeziërs 4:2424 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. zegt: “… en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid”.
Niet om met God weer verzoend en van de zonde verlost te worden, want de mens had nog geen zonde gedaan. Hij zou door Christus echter wel zolang hij wilde in de genade van God gehouden en voor zonde bewaard zijn gebleven. De uitspraak van Christus in namelijk altijd waar: “Zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:55 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.).
Omdat die gerechtigheid er op een natuurlijke wijze was en de eerste mens daarin was geschapen – niet als een privépersoon, maar als de oorsprong, de wortel van het menselijke geslacht.2)
Jazeker, en wel om de volgende redenen:
Jazeker, want als God in de wet Zijn genade aan de kinderen van de godzalige gelovigen toezegt en dus belooft,3), hoeveel te meer zou Hij dan Adam en diens nakomelingen – als ze godzalig waren gebleven – die grote genade bewezen hebben!
De situatie of status van de kinderen en de nakomelingen zou echt niet beter en meer volkomen geweest zijn dan die van hun ouders die door Gods hand zelf geschapen waren. Dat iemand geen gevaar meer loopt om te zondigen, is voorbehouden aan het toekomende leven.
Dat we onze uitnemende staat die we in Adam verloren hebben, gaan betreuren, en met des te groter en vuriger verlangen Christus door het geloof omhelzen, want Hij richt het beeld van God weer in ons op en dat zal heel spoedig nooit meer aan verandering onderhevig kunnen zijn.