Het is de expressie of uitbeelding van een bepaald iets. Dat kan zijn uitdrukking vinden in de ziel, en dan met name in het verstand door de kracht van de herkenning – dan wordt het door de filosofen een idea genoemd – of het heeft een plaats in het hart gekregen.
Het beeld kan zich ook buiten de ziel bevinden. Dan heeft het een zekere gelijkheid en overeenstemming in voorkomen. Dat kan zich manifesteren in het wezen en de eigenschappen ervan, zoals we van Adam kunnen zeggen dat hij mensen heeft voortgebracht naar zijn beeld (Genesis 5:33 Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set.). Het kan ook zijn dat het zich manifesteert in een bepaalde verschijningsvorm, zoals in Lucas 20:2424 Toont Mij een schelling; wiens beeldenaar en opschrift draagt hij? Zij zeiden: Van de keizer., waar de schelling het beeld van de keizer heeft. Ook is het mogelijk dat het beeld een bepaalde uitbeelding of afschaduwing is [van iets in de werkelijkheid].
Het woord gelijkenis heeft een wijdere strekking, want waar een beeld is, daar is ook een gelijkenis, maar dat geldt niet voor het tegenovergestelde. Er kan namelijk van iets gezegd worden dat het op iets anders lijkt, maar dan is toch nog niet het beeld van dat andere.
Als we het echter hebben over het vraagstuk van het beeld van God in de mens, wordt het woord “gelijkenis” eraan toegevoegd om het woord “beeld” des te beter te verklaren. Dat zien we ook in Filippenzen 2:77 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is..
Ja, want in Genesis 1:2727 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. lezen we: “God schiep de mens naar zijn beeld”. En Paulus zegt in 1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.: “Een man moet het hoofd niet dekken: hij is heet beeld en de heerlijkheid van God.”1)
Christus is het natuurlijke, waarachtige en meest volmaakte beeld van God de Vader.2) Dat geldt ten aanzien van het feit dat Hij de eeuwige Zoon is, want Hij is uit het wezen van de Vader geboren, en niet gemaakt. Daarom wordt Hij ook ‘de afdruk van zijn wezen’ genoemd (Hebreeën 1:33 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.). Dat geldt ook ten aanzien van het feit dat Hij in het vlees geopenbaard is, want heel het wezen van Zijn Vader en Zijn volkomenheid wordt in de gestalte van de Zoon, Die in Zijn lichaam voor ons zichtbaar is geworden, gezien en geopenbaard.3) Ja, wat meer is, om door de directe aanschouwing van God niet verzwolgen te worden, is de Zoon in Zijn lichamelijke gestalte voor ons als een spiegel, waarin de Vader ons Zijn oneindige en almachtige majesteit, heerlijkheid, goedheid, wijsheid, waarheid en rechtvaardigheid laat zien. Daarom zegt Christus: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:99 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?).4)
Ook de engelen zijn naar het beeld van God geschapen, want ook zij worden kinderen of zonen van God genoemd.5) Ze zijn als geestelijke, rechtvaardige en onsterfelijke wezens geschapen. En Christus leert ons duidelijk dat wij in de hemel in waarheid gelukzalig zullen zijn en daarom aan God gelijk als we daar als de engelen van God zijn geworden.6)
De mens wordt het beeld van God genoemd (1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.) en is geschapen naar het beeld van God, wat niet alleen voor Adam geldt, maar ook voor Eva.7) Dit laatste beeld is zowel bij de mensen als bij de engelen alleen gegrond op genade.
Vanwege de gelijkenis die hij met God vertoont.
Vanwege het onvolkomene in die gelijkenis, want hij vertoonde niet volkomen het beeld van God, zoals Christus de Vader volkomen representeert of vertoont.
Ja, geheel en al, en dus niet alleen een bepaald deel. God spreekt namelijk door Mozes in Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.: “Laat Ons mensen – dus niet alleen de ziel of het lichaam – maken naar ons beeld, als onze gelijkenis.” Dit blijkt ook uit het tegenovergestelde van het beeld van God, namelijk de zonde. Die zetelt immers niet alleen in de ziel, maar ook in het lichaam.8) Daarom mogen we zeggen dat het beeld van God niet alleen in de ziel en niet alleen in het lichaam maar in de hele mens is geweest.
Ook de vernieuwing van Gods beeld in de mens laat ons dit zien. Dat beeld is immers niets anders dan de heiliging, want niet alleen de ziel wordt geheiligd maar ook het lichaam.9)
Hier komt nog bij dat God verbiedt een mens dood te slaan. Genesis 9:66 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. geeft als reden op: “Want naar het beeld Gods Hij de mens gemaakt.”
Daarom moet het beeld van God dus op heel de mens betrekking hebben. Het is echter wel zo dat het beeld van God het eerst, het meest en in het bijzonder in de ziel tot uiting kwam, maar wel zo dat de glans en de fonkeling ervan zich ook in het lichaam manifesteerden.
Het beeld van God in de mens zien we in drie delen naar voren komen:
Omdat de ziel, die God in de mens onuitwisbaar heeft ingedrukt, een geestelijke natuur is; ze is een verstandig, niet-lichamelijk, onsterfelijk en geestelijk wezen is, dat naar de haar gegeven mate de goddelijke natuur laat zien.
De ziel is in de mens begiftigd met veel eigenschappen of vaardigheden, zoals het geheugen, het denkvermogen en de wil. Dat is een teken, zoals AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt, dat op de eenheid van het goddelijk Wezen en de veelheid van de Personen wijst.
De eerste reden is dat God in het begin een straal van hemelse wijsheid in het verstand van de mens heeft ontstoken. Daardoor kende hij God en Zijn wil die hem geopenbaard was, heel goed en dus ook al de werken van God en het karakter en de eigenschappen van alle dingen. Dat kunnen we afleiden uit het feit dat Adam, toen hij uit zijn slaap wakker werd, van Eva direct wist waaruit zij was voortgekomen. Hij zei immers: “Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (Genesis 2:2323 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal "mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is.). Hij gaf ook alle dieren een naam die bij hun aard paste.
Vervolgens heeft God de mens ook rijk bedeeld met de gaven van volkomen gerechtigheid en heiligheid. Daardoor volgde hij Gods gerechtigheid en heiligheid als in een spiegel na en liet die zo zien. God had hem ook de krachten gegeven waardoor hij in staat was om alles te doen wat goed was.
Ten slotte had de mens ook een lichaam gekregen dat op een voortreffelijke manier geschikt was om de ziel die hem inspireerde, met gemak en zonder enige vermoeidheid te gehoorzamen.10) Daarom zegt Paulus in Efeziërs 4:2424 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.: “En de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.” En in Kolossenzen 3:1010 en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper. lezen we: “En de nieuwe [mens] aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper.”
De mens had heerschappij over de dieren en alle schepselen van het aardrijk, en daardoor beeldde hij op aarde God Zelf af, Die de Here van alle dingen is. Want Hij sprak: “… opdat zij – namelijk man en vrouw – heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde” (Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.). In Psalm 8:77 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd. lezen we: “Gij doet hem heersen over de werken uwer handen.” Daardoor kon Adam in het begin alle dieren tot zich roepen en daaraan gehoorzaamden ze ook (Genesis 2:19,2019 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste.). Dit beeld past bij Gods uitwendige instelling en ordening; en daarom wordt in 1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. de man als het hoofd van de vrouw en het huisgezin, het beeld van God genoemd.
In het hoofd-zijn van de man over de vrouw en alle andere dingen wordt iets gezien van de heerlijkheid en het beeld van God, evenals in alle vorm van overheid.11) De vrouw is niet naar Gods beeld geschapen, maar dat komt in het bijzonder aan de man toe. Deze positie blijkt uit de ordening en het doel van de schepping. De vrouw is uit de man geschapen, ter wille van de man (1 Korintiërs 11:8-98 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.) en niet andersom.
Het eerste en laatste deel genoemd onder 8 zijn nog in de mens overgebleven, al gaat het daarbij slechts om enkele flauwe schaduwen:12) de wilde dieren laten zich nog temmen, zodat ze de mens gehoorzamen of hem in ieder geval geen schade aanbrengen. En wat de gaven en eigenschappen van de mens betreft, daarvan is ook nog iets over voor wat betreft zijn verstand en wil. Anders zou hij nauwelijks nog een mens zijn, maar een geheel en al een onredelijk dier. Maar wat zijn ware kennis van God, zijn gerechtigheid en zijn heiligheid betreft, die heeft de mens door de zonde geheel en al verloren. In de wedergeboren mensen worden die echter door Christus dagelijks weer aangebracht.13)
De volmaaktheid zal er echter zijn als wij in de toekomende heerlijkheid ten volle gelijkvormig zullen zijn aan Christus, Die haar weer in ons opricht.