Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


institutie:18

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
institutie:18 [18-01-2021 om 10.09 uur] ds. J.H. Zwartinstitutie:18 [30-11-2022 om 15.31 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 1: Regel 1:
-====== De vrije wil na de zondeval en de oorzaken van de bekering ======+====== De vrije wil na de val ======
  
-==== 1 Wat wordt in het algemeen in deze disputatie verstaan bij het woord 'vrije wil of goeddunken'? ====+==== 1Wat wordt in de dogmatiek gewoonlijk verstaan onder de vrije wil? ====
  
-Het vermogen of de kracht van het verstand van de mensen om het goed of kwaad te kennen en te onderscheiden: en van de wil om één van beide te verkiezen of te verwerpenen tenslotte van de krachten om het één of het ander te doen.+Het vermogen of de kracht van het verstand van de mens om het goede van het kwade te kunnen onderscheiden, het vermogen van die wil om een van beide te kiezen of te verwerpenen ten slotte de kracht om het ene en het andere te doen.
  
-==== 2. Op welke manier wordt het zo genoemd? ====+==== 2. Waarom wordt gesproken van “vrije wil”? ====
  
-Ten aanzien van het verstand, hetwelk het voorwerp is om te verkiezen of te verwerpen, wordt de wil of goeddunken genoemd: en de vrije wil ten aanzien van de wil die vanzelf het oordeel van het verstand volgt of verwerpt.+“Wil” ziet op het verstand, waarmee iets verkozen of verworpen wordt. “Vrij” op de keuze om het oordeel van het verstand te volgen of te verwerpen.
  
-==== 3. Is er zodanig een wil in de mens na de val? ====+==== 3. Is deze vrije wil ook na de val nog in de mens? ====
  
-Men kan op deze vraag niet eenvoudig antwoorden,maar men moet tweërlei onderscheid gebruiken. Want ten eerste moet men onderscheiden de daden of werken van de mensen, waarvan er sommige natuurlijk en gevoelig zijn aangaande de zinnen van de mensen, zoals eten en drinken en zich hier of daar bewegen.+Men kan op deze vraag geen eenvoudig antwoord geven, maar het is nodig hier eerst twee onderscheidingen aan te brengen.
  
-Sommige daden zijn zedigals daar zijn de bijzondere, huiselijke, burgerlijke en ook die uiterlijke daden in de Godsdienst: en sommige zijn bovennatuurlijke of geestelijke daden.+Eerst moet men een onderscheid aanbrengen in de daden van de mensen. Daarvan zijn sommige van natuurlijke aardzoals eten, drinken, en zich van A naar B begeven. Andere hebben een ethische lading, zoals de persoonlijkede huiselijke, de maatschappelijke en de uitwendig-godsdienstige daden. En ten slotte zijn er daden die een bovennatuurlijke of geestelijke spits hebben.
  
-In de eerste soort is er in de mens een macht overgebleven om te willen.+Bij de eerste categorie is het de mens nog gegeven om te kiezen wat hij wil. Bij de tweede categorie is het verstand in veel duisternis gedompeld. Zijn oordeel over de dingen is niet zuiver en men kan het ook niet in zijn geheel overzien; de wil is niet in staat en de krachten zijn niet voldoende om datgene wat men wil, te realiseren. Daarom zegt Medea: “Ik zie wel iets wat beter is en ik geef dat ook toe, maar ik kies toch wat verkeerd is”. Bij de derde categorie moet men nog een onderscheid maken, want de mens wordt na de val vanuit drieërlei gezichtspunt bezien: vóór de bekering, tijdens de bekering en na de bekering.
  
-In de tweede soort is het verstand verduisterd, het oordeel van de dingen niet oprecht en geheel, de wil niet vaardig, noch de krachten sterk genoeg om wat men wil ook te doen. Daarom zegt Medea: 'Video meliora, proboque, Deteriora, fequor.' Dat is: 'Ik zie wel iets wat beter is, en ik stem het ook toe, maar ik volg evenwel wat slechter is.'+==== 4. Wat ervaart u van de vrije wil in de staat van uw menszijn vóór de bekering? ====
  
-In de derde soort van daden moet men de tweede onderscheiding gebruiken: want de mens wordt na de val op drie manieren aangemerktvoor de bekering of wedergeboorte, in de bekering en na de bekering.+  - Dat deze wil geheel en al verdorven en geschonden is. De ziel is namelijk voor wat haar wezen betreft wel in de mens gebleven met haar vermogens van verstand en wil, maar de kracht van deze vermogens is geheel en al verloren om in geestelijke zin het goede te doen. Het verstand is immers totaal blind voor goddelijke dingen en beroofd van de ware kennis van God en het zaligmakende begrip voor Zijn Woord. Het is zoals David zegt in Psalm 14:2 dat er niemand verstandig is.((*Romeinen 3:11)) Paulus zegt in 1 Korintiërs 2:14: “Een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is.” Romeinen 8:7 voegt daar nog aan toe: “De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwenshet kan dat ook niet.” En in Efeziërs 4:23 raadt Paulus ons aan dat we vernieuwd zullen worden in de geest van ons denken, ons hart. Daar noemt hij dus de kern van ons gemoed, wat door de filosofen “het hoogste deel” genoemd wordt. 
 +  - De wil is geheel van God afgeweken. Zie Psalm 53:3,4, waar God Zelf zegt dat er niemand is die Hem zoekt en dat allen van Hem zijn afgeweken. 
 +  - De krachten ten goede zijn in de wil geheel en al weggenomen. “Tezamen zijn ze onteerd”, zegt dezelfde Psalm.((*Romeinen 3:12)) En 1 Korintiërs 12:3 zegt: “Niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de Heilige Geest.” In 2 Korintiërs 3:5 lezen we: “Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen.” Ten slotte zegt Filippenzen 2:13: “God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.
  
-==== 4Wat ervaart u dan van de vrije wil in de staat van de mens voor de bekering? ====+==== 5Zijn we dan als het ware “stokken en blokken” voor wat de geestelijke zaken betreft? ====
  
-Dat ze geheel verdorven en geschonden is: want de ziel is wel in haar geheel gebleven met haar krachten, verstand en wil zoveel het wezen aangaat: maar het vermogen van deze krachten is geheel verloren om geestelijk goed te doen. Want het verstand is blind in Goddelijke dingen, beroofd van de ware kennis van God en het zaligmakend verstand van Zijn woord: Naar de spreuk van David":'((*Psalm 14:2, Romeinen 3:11)) "Daar is niemand verstandig". En Paulus in ((*1 Korintiërs 2:14)) "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des geestes Gods zijn." En in ((*Romeinen 8:7)) " Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet." En ((*Efeziërs 4:23)) "dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken ." neemt zo het aller binnenste van ons gemoed, hetwelk de filosofen het opperste deel noemen.+Helemaal niet! De mens is namelijk door de zonde niet beroofd van de aanleg of het vermogen om te begrijpen of te willen, maar zijn verstand en wil zijn blind en verdorven geworden.
  
-2. De wil is geheel van God afgeweken. ((*Psalmen 53:3))." God ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er één verstandig is, één, die God zoekt. "+==== 6. Maar zegt Paulus dan niet in Romeinen 2:14 dat de heidenen van nature de dingen doen die de wet gebiedt? En houdt vers 15 ons niet voor dat zij tonen dat het werk der wet in hun harten geschreven is? ====
  
-3. De krachten en het vermogen zijn geheel en al weggenomen: "tezamen zijn zij stinkende geworden", staat er in dezelfde PsalmEn in ((*1 Korintiërs 12:3)) " en dat niemand kan zeggen: Jezus is Heredan door de heilige Geest" En in ((*2 Korintiërs 3:5)) " Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk. " En in ((*Filippenzen 2:13)) " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "+De apostel spreekt over de kennis van de natuurwet die in het verstand van alle mensen is ingeschreven. Deze kennis is voldoende om bij de mens het deksel van de onwetendheid af te halen en hem alle onschuld te ontnemen. Paulus spreekt echter niet over het vermogen [in de mens] om de wet te vervullenHij zegt ook niet dat de heidenen zich aan de wet hebben gehoudenmaar hij spreekt alleen over de dingen die tot de wet behoren; dat wil zeggen over enkele uitwendige daden die enigszins met de wet overeenkomenOp andere plaatsen in de Schrift wordt gezegd – zoals in Jeremia 31:33 – dat de wet is geschreven in het leven van hen bij wie God door Zijn Geest het hart heeft besneden.((*Deuteronomium 30:6))
  
-==== 5Zijn wij dan stokken en blokken voor zoveel het de geestelijke dingen aangaat? ====+==== 7Maar de heidenen hebben toch buitengewone gaven gehad die lijken te bewijzen dat de natuur van de mens helemaal niet verdorven is? ====
  
-Geenszins, want de mens is door de zonde niet berooft van de faculteit (bekwaamheidgeschiktheid) of het vermogen om te verstaan en te willen, maar zijn verstand en wil zijn verblind en verkeerd geworden.+  - De verdorvenheid van de natuur is in die mens niet gezuiverd, maar wordt door God bedwongen, opdat ze niet plompverloren als een wild en woest dier erop los zou gaan om het menselijk geslacht ten onder te brengen. 
 +  - Die gaven zijn geen algemeen geldende gaven van de menselijke natuur geweestmaar bijzondere gaven van God, die Hij op verschillende manieren en tot in een zekere mate aan de mens – die anders god-loos en totaal van de wereld zou zijn – gegeven heeft. Hiermee is God het menselijk geslacht te hulp gekomen. 
 +  - Alles wat in de mens prijzenswaardig is, is toch besmet met eergierigheid, en heel ver verwijderd van het doel om Gods eer te bevorderen en Zijn Naam groot te maken. 
 +  - Die gaven zijn ook in eigenlijke zin geen deugden, maar een flauw afschijnsel of beeld van die deugden. Ze zijn in de wereld voor zover het de maatschappelijke handel en wandel betreft, prijzenswaardig voor Gods rechterstoel, maar ze zijn toch van geen enkele waarde om de gerechtigheid te verwerven en te verdienenJa, wat meer is, het zijn zonden, want alles wat zonder geloof is – dat wil zeggen: zonder kennis van en vertrouwen op de Middelaar – dat is zonde.((*Romeinen 14:23))
  
-==== 6Maar hoe? Paulus zegt in ((*Romeinen 2:14)) Dat de heidenen van nature de dingen doen die naar de wet zijn. En vers 15, dat ze in het werken tonen dat de wet geschreven is in hun harten? ====+==== 8Hoe is het dan met de wil gesteld die toch nog in de niet-wedergeboren mens aanwezig is? ====
  
-De apostel spreekt van de kennis van de natuurlijke wetdie in het verstand van alle mensen ingeschreven zijnde genoeg is om de mensen het deksel van onwetendheid te benemen, of om haar alle onschuld te benemen en hij spreekt niet van het vermogen om de wet te vervullenPaulus zegt ook niet dat de heidenen de wet gedaan hebbenmaar de dingen die naar de wet zijn, enige uitwendige werken die enigsinds met de wet overeen komen. Want er wordt elders in de schrift gezegd: ((*Jeremia 31:33)) Dat degenen de wet in hun harten ingeschreven hebben, wiens hart God door de Geest besneden heeft. ((*Deuteronomium 30:6)).+Die is geheel en al verdorven, en daarom is ze graag en vol ijver bezig met zondigen. De mens is niet beroofd van de wilmaar wel van het goede en oprechte karakter van de wilDaarom zegt Bernardus dat het willen op zichzelf het werk van een mens ishet kwade willen het werk van zijn verdorven natuuren het goede willen het werk van de bovennatuurlijke genade.
  
-==== 7. Maar de heidenen hebben zeer heerlijke gaven gekregen, die schijnen te bewijzen dat de natuur van de mens niet verdorven is? (In de tegenwoordige tijd gezet omdat het nog steeds zo is(???====+==== 9. Maar is de wil van de mens niet vrijwillig ertoe genegen om het kwade te doen? ====
  
-  - De verdorvenheid van de natuur is in hem niet gezuiverd, maar van God inwendig bedwongen en ingehouden, opdat het zich niet als een woest dier zou begeven tot het verderf van het menselijk geslacht. +Als men het woord “vrijwillig” stelt tegenover dwang of sterke aandrift, kan de wil vrijwillig genoemd wordenDat wil zeggen: de wil wordt vanzelf en met genoegen tot het kwade gebrachtIn die zin is de wil of het eigen goeddunken vrij om kwaad te doen.((*Jakobus 1:14 *Prediker 2:24)) Maar als men het woord stelt tegenover blinde noodzaakdan neigt de wil zich niet vrijwillig maar noodzakelijk tot het kwade. In die zin is de wil of het eigen goeddunken van de mens slaafs en dienstbaarmaar dan wel zo dat deze slavernij en noodzaak toch vrijwillig [gekozen] is.
-  - Die gaven zijn geen geheime gaven van de natuur, maar een bijzonder genade geschenk van God, die hij op verschillende manieren en tot een zekere mate aan de mensen meedeelt, die anders goddeloos en werelds zijn, om het menselijk geslacht behulpzaam te wezen. +
-  - Al wat in haar waardigheid te prijzen is, is met eergierigheid besmet en heel ver van het voornemen om Gods eer te bevorderen en Zijn naam groot te maken. +
-  - En zijn eigenlijk geen eigenschappen(???), maar beelden en vermommingen van eigenschappen, welke voor de wereld en het burgerlijk handelen prijzenswaardig zijn, voor Gods gericht van geen waarde zijn om de gerechtigheid te verwerven en te verdienen. Ja, wat meer is, het zijn zonden, want al wat zonder geloof, dat is kennis en vertrouwen op de Middelaar, dat is zonde((*Romeinen 14:23))+
  
-==== 8. Hoedanig is dan de wil die nog in de onwedergeboren mens over is? ====+Daarom is de wil van de niet wedergeboren mens zowel slaafs als vrij, al naar gelang men ernaar kijkt. De wil is vrij vanwege het eigen goeddunken. In Johannes 8:34 staat: “Een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde”; maar in vers 36 lezen we: “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn.” Als Hij de mens niet vrijgemaakt heeft, zal de wil dus niet vrij zijn maar dienstbaar. Men mag daarom heel terecht zeggen dat de wil niet vrij maar dienstbaar en gevangen is. Elk mens is namelijk een slaaf van en dienstbaar aan degene die hem overwonnen heeft.((*2 Petrus 2:19)) Als u een dienstknecht van de zonde bent, bent u dus niet meer vrij.
  
-Geheel boos, als die zich haast met een genegenheid tot zondigen, want de mens is niet beroofd van de wil, maar van de oprechte gezondheid (genegenheid???) van de wil. Daarom zegt Bernardus, eenvoudig te willen is mensen werk: kwaad te willen is van de verdorven natuur: goed te willen van de bovennatuurlijke genade.+==== 10. Hoe is het met de wil in het proces van bekeringWerkt ze dan of ondergaat ze het alleen maar passief====
  
-==== 9Maar is de wil van de mens niet vrijwillig tot het kwaad genegen? ====+Voor wat de genade betreft die van buiten de mens komt en voor zover de wil nog geen begin weet van wedergeboorte, ligt ze alleen nog maar als klei in de hand van de pottenbakker.((*Romeinen 9:21)) Als het over geestelijke en hemelse zaken gaat, is de kracht van de wil uitgeblust. Met die kracht zou ze zich kunnen voorbereiden op de genade of zou ze die uit zichzelf kunnen aannemen. Dan zou ze zich door haar eigen natuurlijke kracht tot God kunnen bekeren en dan zou de wil graag dingen doen die goed zijn en God behagen. Maar nu zijn we dood door onze zonden en overtredingen.((*Efeziërs 2:1 *Kolossenzen 2:13)) Een dood mens kan niet anders dan lijdelijk of passief zijn in het werk van zijn heiliging. Ja, de wil is niet alleen dood, maar nog erger is dat ze vanuit zichzelf halsstarrig en onbeweeglijk is. Als God haar niet opwekt en trekt,((*Johannes 6:44)) kan ze vanuit zichzelf niet anders weerspannig zijn. Daarom zegt David in Psalm 51:12: “Schep mij een rein hart, o God.”
  
-Zo men het woord vrijwillig stelt tegenover de dwang, of geweldige aandrijving, zo wordt ze vrijwillig ,dat is vanzelfen heel begerig tot het kwaad gevoerd. En als zodanig is de wil of het goeddunken vrij tot het kwaad ((*Jacobus 1:14Spreuken 2:14))Maar indien men stelt tegen de slavernij of noodzaakzo spreekt ze niet vrijwillig, maar noodzakelijk tot het kwaad, en der mensen goeddunken of wil is als zodanig slaafs en dienstbaar, zo nochtans dat deze dienstbaarheid en noodzaak vrijwillig isDe wil van de onwedergeboren mens is daarom dienstbaar en vrij in verschillend opzichtDienstbaar vanwege de noodzakelijkheidVrij vanwege de wil.((*Johannes 8:34,36))+Maar als de tijd van de bekering is aangebroken, is de wil niet meer als een stok en een blokmaar dan werkt ze als ze door de Heilige Geest wordt genezenDat wil zeggen dat de wil in de daad van de bekering niet zonder gevolgen blijften ze is dan ook niet zonder emoties en gevoelens – zoals bij een standbeeld het geval is. De wil volgt dus de Heilige Geest als Hij trekt. God werkt namelijk op hetzelfde ogenblik dat wij door genade willen en werkelijk zélf willenDat houdt in dat Hij de wil in beweging brengt en doet omkeren. Zo doet Hij wat wij werkelijk zélf willen, maar dan zó dat heel de kracht van deze daad bij Gods Geest blijft en uit Hem voortkomt. Daarom zegt Augustinus in zijn //Lib. de Grat. et Libr. Arbitrio, Cap. 2//“Het is een feit dat wij [het werkelijk] willen als wij willen, maar toch doet Hij dan wat wij willen, want Hij werkt het in onze wil.” In Filippenzen 2:13 staat: “Want God is hetdie om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.”
  
-Zo Hij ze dan niet vrij gemaakt heeft, zo zal de wil niet vrij, maar dienstbaar zijn. En men mag daarom met meer recht zeggen, dat de wil niet vrij maar dienstbaar en gevangen is. Want een ieder is een slaaf van degene van wie hij overwonnen is ((*2 Petrus 2:19)). Bent u een dienstknecht van de zonde, zo bent u niet meer vrij.+Hier wordt het willen niet gedefinieerd als het wezen van de wil, maar als een nieuwe hoedanigheid ervan.
  
-==== 10Hoedanig is de wil van de mens in de bekering? Werkt of lijdt ze alleen? ====+==== 11Hoe moet het worden opgevat als Christus in Johannes 6:44 zegt: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke”? ====
  
-Ten aanzien van de genade die van buitenaf komt en voortkomt, in zoveel de wil nog niet begonnen heeft wedergeboren te wordenzo is ze alleen lijdelijk, zoals de aarde in de hand van de pottenbakker.((*Romeinen 9:21)): Want al haar krachtenzoveel de geestelijk en hemelse dingen aangaat, uitgeblust zijn, waardoor zij zich zou mogen voorbereiden tot de genade, of om die uit zichzelf aan te nemen, of zich door natuurlijke krachten tot God te bekeren of te willen of te begerenof naar de dingen te staan, die goed zijn en God behagenWant wij zijn alle dood in de zonden((*Efeziërs 2:1, Kolossenzen 3:13)). En een dood mens die doet niet andersdan dat hij lijdelijk is in het werk van zijn levendmaking: Ja de wil is niet alleen doodmaar dat meer isvan zichzelf halstarrig en beweegt niet, noch van God ontstoken zijnde, kan door zichzelf niet anders doen dan weerspannig zijn. Daarom zegt David in ((*Psalm 51:12)), "Schep mij een rein hart, o God."+Het is niet zo dat de wil zich vijandig en weerspannig opstelt in de daad van de bekeringdus wanneer het trekken door Woord en Geest begint. Het gaat evenmin op de manier als de boze geesten de ledematen van de bezetene gebruikenWe geloven immers niet tegen wil en dankwant het geloof is een weten met het verstand en een toestemmen met het hart. God maakt ons namelijk van niet-willend willendvan weerspannig maakt Hij ons gehoorzaam en van slap en traag zorgt Hij ervoor dat we gaan lopenZo moet men de uitspraak van Chrysostomus opvatten“De mens die door God wordt getrokkenheeft Hij eerst gewillig gemaakt.” Als het anders is, is de bekering van geen enkele waarde. Daarom staat er ook in Handelingen 26:19: “Ik ben het hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest.
  
-Maar ten aanzien van de tijd, als de bekering geschied, is de wil niet als een blok, maar werkt ook als ze van de Heilige Geest geheeld word, dat is, de wil is niet ledig in de daad van de bekering, ook niet zonder enige beweging of gevoelen (als een beeld), maar zij volgt de Heilige Geest als die spreekt. Want God doet op hetzelfde ogenblik van de tijd, dat wij door genade willen, en inderdaad zelf willen, dat is , Hij beweegt en draait de wil, en Hij doet dat wij inderdaad zelf willen, zo nochtans dat de ganse kracht van de daad is en blijft bij Gods Geest. Waarom Augustinus zegt: "Het is zeker dat wij willen, als wij willen, maar Hij doet dat wij willen, Die in ons het willen werkt". ((*Filippenzen 2:13)) Waar het willen niet genomen wordt voor de substantie of het wezen van het willen, maar voor een nieuwe hoedanigheid.+//**Wat zijn dan de oorzaken van de bekering?**//
  
-==== 11. Hoe is het te verstaan dat Christus zegt in ((*Johannes 6:44))Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader hem trekke? ====+De belangrijkste //werkende// oorzaak – die door zichzelf al krachtig is – is de Heilige Geest, over wie Ezechiël spreekt in hoofdstuk 36:26,27“Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt.”
  
-Niet alsof de wil zich vijandig en weerspannig opstelde in de daad van de bekering, dat isals het trekken door het Woord en de Geest begint. Ook niet gelijk de boze geesten de leden van de bezetenen gebruiken. Want wij geloven niet tegen onze dank, aangezien het geloof een wetenschap is in het verstand en een toestemmen in het hart: Maar omdat God ons van onwilligen, gewilligen, van weerspannigen, die toestemmen, en van trage en slappe, lopende maakt. In deze zin moet men de spreuk van Chrysostomus verstaan: "Die God trekt, die trekt Hij gewillig." of anders is ze van geen waarde te achten. Daarom staat er in ((*Handelingen 26:19)) "Ik ben dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest ".+De //instrumentele// oorzaak of het middel is het Woord van God. Als dat gelezengehoord en overdacht wordt, werkt de Geest gewoonlijk krachtig door waarbij Hij het verstand verlicht en de wil gaande maakt.
  
-Welke zijn de oorzaken van onze bekering?+Het belangrijkste //subject// van de bekering is het verstand en de wil van de mens. Overigens wordt ook wel gezegd dat de wil er nog bij komt, niet //tot// bekering maar //in// de bekering. Die bekering vindt immers niet plaats zonder dat wat bekeerd zal worden. Als dat echter gebeurt, gaat dat niet vanzelf maar door de Heilige Geest – en dan in die zin dat ze zelf ook werkt omdat ze daartoe gedreven wordt. Zo wordt de wil van niet-willend willend gemaakt. De wil is namelijk niet alleen het subject van Gods werk dat de Heilige Geest in de uitverkorenen teweegbrengt, maar ook een werktuig dat, door de Heilige Geest vernieuwd en bewogen, zelf ook meewerkt en ook wil.
  
-De voornaamste werkende oorzaak die door Zichzelf krachtig is, is de Heilige Geest, daar Ezechiël al spreekt ((*Ezechiël 36:26,27))" Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. <sup>27</sup>   Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt."+==== 12. Van welke aard is de vrije wil in de wedergeboren mens? ====
  
-Het instrument of middel is het woord van God: ((*Romeinen 10:17)) " Zo is dan het geloof uit het horenen het horen door het woord van Christus." door hetwelk gelezen, gehoord en overlegt zijnde de Geest gewoonlijk krachtig is, verlichtende het verstand en de wil bewegend.+Voor een deel is ze gericht op het goedemaar ze is ook voor een deel gericht op het kwade.
  
-Het subject of onderwerp van de bekering is het verstand en de wil van de mensen, welke wil nochtans ook gezegd word, dat erbij komt, niet //tot //de bekering, maar //in//  de bekering. Want de bekering geschied niet zonder hetgeen bekeert zal worden, maar dat, in zoveel ze bewogen wordt, niet van zichzelf, maar van de Heilige Geest gedreven wordt, zodanig dat ze ook werkt, en de wil van onwillig, gewillig gemaakt wordt. Want de wil is niet alleen het onderwerp van de Goddelijke werking die de Heilige Geest in de uitverkorenenen teweeg brengt, maar ook een zodanige werktuig dat zelf ook van de Heilige Geest vernieuwd en bewogen zijnde, meewerkt en zich beweegt.+//**Hoe is ze op het goede gericht?**//
  
-==== 12. Hoedanig is de wil van de wedergeboren mens? ====+De natuur van de mens is voor een deel alleen door de Heilige Geest en het Woord van God vernieuwd, en zo wordt ze ook ten dele verlost. Zo wordt de wil, die vóór de wedergeboorte slaafs van aard was, nu vernieuwd en wordt in het verstand een nieuw licht van de kennis van God ontstoken. Er komen nieuwe genegenheden die met de Wet van God overeenkomen, in de wil en het hart van de mens. Dat gebeurt zó dat de mens, door God daartoe aangespoord, nu verder zelf ook werkt. Dat wordt onder woorden gebracht in Johannes 6:45: “Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.” En in Filippenzen 2:13 lezen we: “God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.”
  
-Eensdeels tot het goede, eensdeels tot het kwade?+//**Hoe is ze op het kwade gericht?**//
  
-//Hoe dan tot het goede? //+  - De bekering heeft in dit leven wel een begin gemaakt, maar ze is niet voltooid. In de bekering of wedergeboorte – dus de vernieuwing van het verstand, de wil en de gevoelens of genegenheden((*1 Korintiërs 13:9,12 *2 Korintiërs 12:9)) – blijven altijd nog de overblijfselen van het vlees oftewel van de zonde. Daardoor wordt de kennis van het verstand nog erg verduisterd en wordt de wil ertoe gebracht dat we niet direct doen wat we wel zouden willen.((*Romeinen 7:19)) 
 +  - Wedergeboren mensen lijken soms voor een bepaalde tijd door God verlaten te worden, want Hij stelt Zijn almachtige kracht niet altijd zo in het werk als Hij in het verleden wel deed. Ze worden dan op hun eigen benen gezet, zodat ze wanneer ze in zonden vallen zich zullen verootmoedigen en weer tot God gaan.((*Psalm 51:13-17))
  
-Aangezien de natuur van de mensen ten dele, alleen van de Heilige Geest door het Woord van God vernieuwt is, en derhalve ten dele verlost wordt, de wil die slaafs was, dat is, overmits in het verstand nieuw licht en kennis van God ontstoken is: nieuwe genegenheden en bewegingen, die met de wet van God overeenkomen in willen en het hart dat de mens zo van God gedreven wordt, voorts zelf ook werkt zoals gezegd wordt in ((*Johannes 6: 45)): " Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij." En ((*Filippenzen 2:13)): " want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. "+==== 13. Is het in ons vermogen om wanneer God ons Zijn genade aanbiedt die te verwerpen of aan te nemen? En is het voor ons mogelijk om in de genade te volharden of kunnen we daar weer uit afvallen? ====
  
-//Hoe tot het kwade?//+Vanuit de mens gezien zoals hij van nature is, is hij geheel en al een dienstknecht van de zonde; dan kan hij inderdaad de genade verwerpen en is hij niet in staat zichzelf tot God te bekeren. Maar als men ziet op Gods voornemen, Zijn verkiezing en Zijn krachtige roeping, dan kan het niet anders of de uitverkorene ontvangt Gods genade op de bestemde tijd. Gods raad kan immers niet gebroken worden. Zie Psalm 33:11: “De raad des Heren houdt eeuwig stand.” En Efeziërs 1:11 zegt: “In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil.” Die geestelijke gaven worden overigens alléén aan God toegeschreven, want ze komen van Hém alleen. De wedergeborenen blijven niet staande in eigen kracht, maar door de almachtige kracht van de Heilige Geest staan zij, na gevallen te zijn, nu op en zullen ook tot het einde toe volharten. Psalm 37:23,24 bevestigt dit: “Door de Here worden de schreden van de man bevestigd, aan wiens weg Hij welgevallen heeft; wanneer hij valt, stort hij niet neder, want de Here schraagt zijn hand.” En ook Hebreeën 13:5: “Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.”
  
-  - Aangezien de bekering in dit leven alleen begonnen maar niet volbracht wordtde bekering of wedergeboorte, dat is, de vernieuwing van ons verstand, wil, en genegenheden ((*1Korintiërs 13:9,11, 2 Korintiërs 12:9)), en de overblijfselen van het vlees of de zonde blijven altijd, die de kennis in het verstand niet weinig verduisteren en de wil neigen dat zij terstond niet doen die dingen die wij willen.((*Romeinen 7:19)). +==== 14. Maar als we bekeerd zijn en die eerder geschonken genade een plaats in ons leven heeftwerken onze krachten dan niet mee met de nog volgende genade====
-  - Aangezien de wedergeborenen soms voor een tijd van God als verlaten worden, die Zijn macht in hen zo niet in het werk stelt gelijk Hij tevoren deed, en op hun eigen voeten gesteld (??? op zichzelf teruggeworpen) opdat ze in zonden vallende verootmoedigd worden, en weer tot God keren zoals men zien kan in ((*Psalmen 51:13 en vervolgens)).+
  
-==== 13Is het niet in onze macht, wanneer God ons Zijn genade aanbied, die te verwerpen of aan te nemen en in de genade te volharden of van die weer af te vallen? ====+Waar Gods genade heerst, is bereidwilligheid om te gehoorzamen en standvastigheid om te volhardenMaar dat komt voort uit Gods Geest die in alle dingen met zichzelf instemt en Zich op dezelfde wijze aan ons openbaart: “Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft” (Filippenzen 4:13). Maar dat de mens dit vanuit zichzelf kan “oppakken” waardoor hij een medewerker aan Gods genade zou zijn – dat is geheel en al in strijd met de Schrift. Filippenzen 2:13 zegt namelijk: “Want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.” Hetzelfde lezen we in Psalm 23:6 en 59:11: “Mijn goedertieren God trede mij tegemoet; God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen.” En Filippenzen 1:6 zegt: “Hij die in u een goed werk is begonnen, [zal] dit ten einde toe voortzetten, tot op de dag van Christus Jezus.” Ten slotte lezen we in 1 Petrus 12:5: “voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot [de] zaligheid.” Al de weldaden van onze bekering en zalige staat ontvangen we dus vanaf het begin, maar ook verder en aan het eind uit genade alleen.
  
-Zo de mens aangemerkt wordtzodanig als hij van nature geheel een slaaf van de zonden iszo kan hij voorwaar de genade verwerpen en zichzelf niet tot God bekeren. Maar zo men het voornemenverkiezing en krachtig werkende roeping van God aanziet, zo kan het niet wezen of diegene die verkoren is ontvangt de genade op Zijn tijd. Want Gods raad kan niet gebroken worden. ((*Psalm 33:11)) ((*Efeziërs 1:11)) De geestelijke gaven worden echter alleen aan God toegeschreven en van Hem komen ze alleen: en de uitverkorenen staan niet door hun eigen kracht maar door de bijzondere kracht van de Heilige Geest, door welke zij ook gevallen zijnde weer opstaan en tot het einde toe volharden. ((*Psalm 37:23,24)) En ((*Hebreeën 13:5)).+==== 15. Als de mens in geestelijke zaken niets kanworden straffengebodenvermaningen, aansporingen en beloften dan niet helemaal tevergeefs voorgehouden? Dus ook bijvoorbeeld een belofte alsU zult eten van alles wat de aarde voortbrengt? ====
  
-==== 14Maar als wij bekeert zijn en de eerste genade plaats gegeven hebbenwerken dan onze krachten met de volgende genade? ====+Hierop antwoord ik dat de straffen heel terecht worden opgelegd, omdat mensen zondigen vanuit een vrijwillig verlangen om zonde te doenWat de andere dingen betreft, daarop geeft Augustinus een mooi antwoord((In zijn //Lib. de Corrept& Gratia//)): “O mens, leer uit het gebod wat u schuldig bent om te doen. Erken in de bestraffing dat u door eigen schuld niet hebt wat u wel behoort te hebben. En leer door het gebed van Wie u zult krijgen wat u graag wilt ontvangen.”
  
-Waar de genade van God heerst, daar is een vaardigheid om te gehoorzamen en een standvastigheid om te volharden, maar die van Gods Geest, die allenthalve??? hem zelf toestemt en in gevoelen, gelijk is, voortkomt: "Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft." ((*Filippenzen 4:13)). Maar dat de mens het van zichzelf zou nemenwaardoor hij een medewerker van de genade ven God is, dat strijd geheel tegen de Schrift((*Filippenzen 2:13)). En ((*Psalm 23:6 Psalm 59:11)). En ((*Filippenzen 1:6)). En ((*1 Petrus 1:5)). Alle weldaden dan van de bekering en onze zaligmaking, in het begin, midden en einde, komen ons uit genade toe.+God bekeert een mens niet en werkt het geloof in zijn hart niet zonder middelen te gebruikenDat wil zeggenniet zonder het Woorden niet zonder het horen, lezen en overdenken van de leer die in de dienst van het goddelijk Woord wordt onderwezenBovendien gebeurt dit niet zonder strijd en worstelingen in het wilsleven.
  
-==== 15Indien de mens in geestelijke dingen niets vermag, zo worden tevergeefs straffen, geboden, berispingen, vermaningen en beloften als voorbeeld voorgesteld, zo gij wiltzo zult u de goederen van de aarde eten? ====+De goddelozen kunnen niemand dan alleen zichzelf hun vijandige hardnekkigheid verwijtenDoor het Woord worden ze immers in hun geweten geprikkeld; en daarom wordt alle onschuld in de dag van het oordeel bij hen weggenomen. Maar de gelovigen worden door de aansporingen en vermaningen gewillig gemaakt om daaraan gehoor te gevenal worden ze door de straf op de zonde wel terechtgewezen.
  
-Ik antwoord dat de straffen van de zondaren terecht opgelegd worden, omdat zij zondigen door een vrijwillige begeerlijkheid. Van de andere dingen antwoord Augustinus: O mens, leer in het gebod wat u schuldig bent te doen: Erken in de bestraffing dat u door uw eigen schuld niet hebt wat gij behoort te hebben: En leert in het gebed, vanwaar u het krijgen zult, dat u begeert te hebben." En God bekeert de mens niet, noch ontsteekt het geloof in zijn hart zonder middel. Dat is zonder het Woord, zonder aanhoren, lezen en overdenken van de leer die in de dienst van het Goddelijk Woord geleerd word. Ook niet zonder strijd en worsteling van de wil. De goddelozen hebben ook aan niemand de verharding te verwijten dan zichzelf: want door het Woord worden ze in hun geweten geprikkeld. Alle onschuld wordt hen des temeer in de oordeelsdag benomen: maar de gelovigen worden door vermaning bereid gemaakt, om de vermaning te gehoorzamen en worden door de bestraffingen van zonden berispt. Ten laatste betuigt de Heere door Zijn beloften hoe onwaardig de goddelozen Zijn weldadigheid zijn: en Hij lokt de vromen door hun lieflijkheid tot de liefde van Zijn geboden.+Ten slotte laat de Heere door Zijn beloften duidelijk zien hoe onwaardig de goddelozen zich tegenover Zijn weldaden opstellen. Daartegenover lokt Hij de vromen om Zijn geboden lief te hebben door hen de liefelijkheid ervan voor te houden.
  
-==== 16. Maar het schijnt dat ((*Zacharias 1:3)) het effect of volbracht werk van onze bekering tussen God en ons deeltals hij zegt: Bekeert u tot Mij, dan zal Ik tot u wederkeren ? ====+==== 16. Maar het lijkt er toch op dat in Zacharia 1:3 het resultaat van onze bekering tussen God en ons gedeeld wordtwant daar zegt GodBekeert u tot Mij (…), dan zal Ik tot u wederkeren.” Hoe zit dat? ====
  
-Ik antwoord: Zacharias spreekt van de uiterlijke bekering tot de goede werken en hij geeft te kennen dat God Zich tot ons keren zal, niet daarin dat Hij ons hart tot boetvaardigheid vernieuwd, maar daarin dat Hij Zich door voorspoed en welvaren betoont dat Hij goedertieren is en tot ons genegenWant Jeremia schrijft in zijn ((*Klaagliederen 5:21))" Breng ons, Here, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds! ", van de innerlijke bekering. En in ((*Deuteronomium 29:4)) "De Heere heeft ulieden niet gegeven een hart om te verstaan." Waarmee heel goed overeenkomt de bede van Augustinus:"Geef Heere wat u gebied, en gebied al wat U wilt."+Hierop antwoord ik dat Zacharia hier spreekt over de uitwendige bekering tot goede werken. Hij maakt in dit vers duidelijk dat God Zich tot ons wenden zal, maar dan niet zo dat Hij ons hart tot boetvaardigheid vernieuwt, maar daarin dat Hij de mens door voorspoed en welvaart laat merken dat Hij goedertieren is en ons goed gezind. Jeremia schrijft echter in Klaagliederen 5:21 over de inwendige bekering als hij zegt: “Breng ons, Here, tot U weder, dan zullen wij wederkeren.” En in Deuteronomium 29:4 lezen we: “De Here heeft u geen hart gegeven om te verstaan.” Hiermee komt heel goed het gebed van Augustinus overeen, waarin hij vraagtGeef, Here, wat Gij gebiedt, en gebied dan al wat U wilt.
  
-==== 17. Maar Mozes zei ((*Deuteronomium 30:11,14)) " 11 Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 14 Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen.====+==== 17. Maar Mozes zegt in Deuteronomium 30:11 en 14: “Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen.” ====
  
-  - Ik antwoord in het algemeen dat Mozes niet spreekt van het vermogen om de wet geheel te gehoorzamen, maar van de natuurlijke en leerstellige kennis van de geboden, de tien woorden, zodat het volk geen onschuld heeft voor te wenden, naardien zij de tafelen van de wet voor haar geschreven hadden. En een ieder dezelve in dier voege konden van buiten opzeggen, als die van binnen als in hun verstand en gemoed ingedrukt hebbende+  - In het algemeen gesproken zeg ik dat Mozes niet over het vermogen spreekt om de wet voluit te gehoorzamen, maar hij spreekt over de “gewone” kennis van de Tien Geboden die onderwezen en geleerd kan worden. Daardoor kon het volk geen onschuld voorwenden. De [twee] tafels van de wet waren immers zowel voor hen geschreven zodat ieder daarover in concrete zin kon spreken, als dat ze in hun verstand en hart waren ingedrukt. 
-  - Daar komt bij, noch uit de toeëigening van Paulus in ((*Romeinen 10:8))Dat Mozes niet eenvoudig spreekt van de geboden van de wet, maar van de beloften van het evangelieEn dat hij die niet stelt in het vermogen van de mensen, maar in de hulp en de bescheming van de Heilige Geest, die zijn werk krachtig in onze zwakheid volbrengt. ((* 2 Korintiërs 11:9))+  - Daar komt de toepassing die de apostel Paulus in Romeinen 10:8 maakt nog bij. Mozes spreekt niet simpelweg over de geboden van de Wet, maar over de beloften van het EvangelieHet gemakkelijk hieraan kunnen voldoen stelt hij niet in het vermogen van de mens, maar in de hulp en de bescherming van de Heilige Geest. Op een krachtige wijze volvoert Hij Zijn werk in onze zwakheid.((*2 Korintiërs 12:9))
  
-==== 18. Wat is het gebruik of nut van deze leer? ====+==== 18. Wat is het nut om dit leerstuk te leren? ====
  
-Dat de mens die geleerd heeft dat er bij hem niets goeds is overgebleven, zich verootmoedigd: God verheerlijkt door de belijdenis van zijn armoede, naar het goed tracht wat hij niet heeft, niet vertrouwd op zijn kracht, maar alleen in Gods machtDat hij leert hetgeen hem ontbreekt in God weder te krijgen is. Dat hij erkent de grootheid van de weldaden van Christuslooft en grootmaakt het geschenk van de Heilige Geest die in ons werkt, en dat hij die werking gehoorzaamd en des te ijveriger zich tot het gebed begeeft. +Als de mens geleerd heeft dat er in hem niets goeds is overgebleven, kan dit hem verootmoedigen. Ook kan hij God grootmaken door de belijdenis van zijn eigen armoede, en er tegelijk naar streven om het goede te ontvangen dat hij [uit zichzelf] niet heeft. Hij leert er eveneens door zijn eigen krachten te wantrouwen en alleen op Gods almacht te vertrouwenHij leert hierdoor ook dat wat hem ontbreektin God opnieuw te krijgen is. Zo gaat hij de grootheid van Christus’ weldaden belijden, en het genadegeschenk van de Heilige Geest Die in ons werkt, loven en prijzen. Ten slotte zal hij het werk van de Geest gehoorzamen en met des te meer ijver gaan bidden.
- +
-==== 19. Welke dingen strijden hiertegen? ==== +
- +
-  - De dwaling van Platonis, die leert dat de gebreken niet vrijwillig geschieden en dat de mensen van zichzelf niet kwaad zijn. En de dwaling van Aristoteles, die zegt dat de reden en het verstand tot de beste dingen gestuurd en aangepord wordt en dat de reden vrij van zonden is ( aan het einde van zijn zedige boeken) daar nochtans de reden niet verstaat de dingen die de ware godsvruchtigheid toekomen maar ook dikwijls dwaalt en blind is in de dingen die dit leven aangaan. +
-  - De dwaling van Ciceronis, dat men het fortuin of geluk van God moet begeren en de wijsheid van zichzelf nemen. +
-  - Van de Pelagianen, dat de mens door zijn eigen natuurlijke krachten, zonder de genade van de Heilige Geest, zich tot God kan bekeren en de wet vervullen door natuurlijk vermogen alleen. +
-  - De halve Pelagianen, die de bekering eensdeels aan Gods genade en eensdeels aan het vermogen van de vrije wil toeschrijven. En de schoolleraars: dat de mens doet wat in hem is de genade verdient. Dat de vrije wil een meewerkster van de genade van God is: en dat ze in de geestelijke bewegingen niet weggenomen noch verloren is, maar alleen verzwakt. Dat de wil zichzelf kan bereiden om de genade te ontvangen. +
-  - De dwaling van de vaderen van het Concilie van Trente, die zeggen dat de krachten en het vermogen van de ziel door de strikken van de zonden wel verstrikt en verward zijn, dat de mens door eigen kracht zich daar niet uit kan redden, maar dat dezelve nochtans niet zijn weggenomen, uitgevaagd, noch uitgeblust, maar dat ze alleen zwak en teer zijn: gelijk een ziek mens wiens krachten door de ziekte gebroken en verzwakt zijnde van de doktoren weer verkwikt worden. Of gelijk een vogel die wel het vermogen heeft om te vliegen nochtans dat vermogen niet kan gebruiken wanneer het aan een touw gebonden is. +
-  - De valse leer van de eerste algemene genade, dat God alle mensen de ogen zou open doen, om te mogen zien en de oren om te mogen horen zo ze wilden, doordat er vereist wordt dat ze zouden kunnen willen. +
-  - De dwaling van de enthousiasten of de geestdrijvers die zich beroemen op ijdele inbeelding, gezichten, Goddelijk samenspreken, inblazing zonder het Woord van God en maken zichzelf wijs dat de mensen tegen hun dank tot bekering getrokken worden en verwachten daarom dat trekken van de Geest, verachtende zo de prediking van het Woord. +
- +
-====   ==== +
- +
-====   ==== +
- +
-(…)+
  
 +==== 19. Welke dingen zijn in strijd met deze leer? ====
  
 +  - De dwaling van Plato, die leert dat de fouten door de mens niet vrijwillig gebeuren, en dat de mensen vanuit zichzelf niet slecht zijn. Ook de dwaling van Aristoteles valt hieronder; hij zei dat de menselijke rede, het verstand, juist aanspoort tot de meest goede dingen, en dat de rede dan ook zonder zonden is. Dat zegt hij aan het einde van zijn boek over de ethiek. Het is echter zo dat de rede niet alleen niets begrijpt van de dingen die tot de ware vroomheid horen, maar ook heel vaak dwaalt en blind is ten aanzien van de dingen in dit leven.
 +  - De dwaling van Cicero die beweert dat men het geluk van God moet verwachten, maar de wijsheid uit hemzelf moet halen.
 +  - De dwaling van de pelagianen, die beweren dat de mens zich door zijn eigen natuurlijke krachten en zonder de genade van de Heilige Geest tot God kan bekeren en de wet door zijn eigen natuurlijke krachten kan vervullen.
 +  - De dwaling van de semi-pelagianen die de bekering voor een deel aan Gods genade en voor een deel aan het vermogen van de vrije wil toeschrijven. In hetzelfde spoor bevinden zich de scholastici die beweren dat de mens de genade //excongruo// verdient; dat wil zeggen: op een gepaste en met zijn daden overeenkomstige manier. De vrije wil is volgens hen een medewerkster van Gods genade. Ze is in het geestelijke leven niet weggenomen en evenmin verloren gegaan; ze is alleen verzwakt. De wil kan zichzelf dus zover brengen dat ze genade ontvangt.
 +  - De dwaling van de concilievaders op het concilie van Trente. Zij zeggen dat de krachten en het vermogen van de ziel door de strikken van de zonde wel verward en verstrikt zijn en dat de mens zich in eigen kracht daar niet uit kan bevrijden, maar dat die krachten toch niet geheel en al zijn weggenomen, uitgewist of uitgeblust zijn. Nee, die krachten zijn alleen maar heel zwak. Het is als bij een zieke; zijn kracht is door de ziekte wel gebroken en verzwakt, maar die kunnen door de arts wel opnieuw toenemen. Of het is als bij een vogeltje dat wel de kracht heeft om te vliegen, maar daar geen gebruik van kan maken, omdat hij aan een touwtje is vastgebonden.
 +  - De valse leer van de eerste en algemene genade, waarmee God bij alle mensen de ogen en de oren zou openen, zodat allen kunnen zien en horen als ze het zelf maar zouden willen, wat een ieder dus ook moet kunnen.((Vgl. de dwaling van Arminius, die schreef: “De eerste genade Gods is gelegen in het licht der natuur of in de overblijfselen des beelds Gods; de tweede is de predikatie des Evangelies en hare werking. En deze verkrijgt, naar Gods genadige beschikking, een iegelijk, die de eerste waardiglijk gebruikt.”))
 +  - De dwaling van de geestdrijvers, die zich beroemen op vage inbeeldingen, gezichten, goddelijke inspraken en influisteringen, zonder aan Gods Woord gebonden te zijn. Ze maken zichzelf wijs dat de mensen tegen wil en dank tot bekering getrokken worden. Daarom verwachten ze dat ze door de Geest getrokken worden, maar daarbij verachten ze de prediking van het Woord.


Paginahulpmiddelen