Het gaat vooral om de volgende woorden: voorzienigheid, voornemen, voorkennis, voorbestemming, verkiezing, verwerping en het boek des levens.
Hoewel God een volkomen eenvoudig Wezen is, in wie alle dingen op gelijke wijze aanwezig zijn, zodat ze eigenlijk niet onderscheiden kunnen worden, kunnen ze naar hun aard en voor ons begrip in deze volgorde onder elkaar geplaatst worden:
Dat dit zo is, wordt bewezen door:
Het eeuwig, onveranderlijk en volstrekt wijze voornemen van God, dat in orde aan alle andere oorzaken van zaligheid en verdoemenis voorafgaat, waardoor Hij besloten heeft een aantal mensen uit het gehele menselijke geslacht in Christus uit enkel genade tot kinderen aan te nemen, hen krachtig te roepen, door het geloof te rechtvaardigen en te verheerlijken, en anderen in Adam en in henzelf door Zijn rechtvaardig oordeel te verwerpen, aan hen voorbij te gaan, en vanwege de zonden waarin ze zichzelf uit eigen beweging storten, rechtvaardig te straffen. God doet dit om in de een Zijn barmhartigheid en in de ander Zijn rechtvaardigheid, en in beiden Zijn heerlijkheid als Schepper te openbaren. Anders gezegd: het is Gods eeuwig voornemen waardoor Hij voordat de fundamenten van de wereld werden gelegd en ter verheerlijking van Zichzelf heeft voorgenomen sommige mensen naar het welbehagen van Zijn wil voor Zijn liefde en zaligheid te bestemmen en anderen voor Zijn eeuwige toorn en verderf.
Nee, ook de engelen, want in 1 Timoteüs 5:2121 Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder iets te doen uit vooringenomenheid. noemt Paulus de engelen die zonder zonde zijn gebleven uitverkoren. Hun standvastigheid was gegrond in het welbehagen van God, terwijl uit de val van de andere engelen blijkt dat Hij hén verlaten had. Daarvoor kunnen we geen andere oorzaak vinden dan in Gods voor ons verborgen raad. Maar het gaat ons in dit hoofdstuk om de voorbestemming van mensen.
Drie, namelijk:
Dat is het besluit waarmee God de mensen, voordat Hij hen schiep, besloot te scheppen tot Zijn eer, naar Zijn recht en naar Zijn wil alleen, zodat sommigen voorwerpen en voorbeelden zouden zijn van Zijn goedheid en barmhartigheid, en anderen voorwerpen van Zijn toorn, dat wil zeggen: van Zijn rechtvaardige wraak over hun zonden en van Zijn macht.31) "Waartoe zij ook bestemd zijn", zegt 1 Petrus 2:88 voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn., dat wil zeggen: daartoe zijn ze verwekt, zoals de Heere ook tegen de farao zei: “Hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou” (Romeinen 9:1717 Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde., HSV). Daartoe zijn ze ook toebereid.32) Dit besluit is dusdanig, dat het de oorzaken zelf bepaalt van de uitvoering ervan. Hoeveel te meer hangt dus van die oorzaken af.
Nee, want als Lucas in Handelingen 13:4848 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof. spreekt over de uitverkorenen, zegt hij van hen dat zij bestemd waren tot het eeuwige leven. Ze waren dat niet door zichzelf, maar door Gods genade alleen.
Als men vervolgens spreekt van middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. waardoor de voorwerpen of vaten des toorns in het verderf komen, dan zijn deze mensen voor zichzelf de enige oorzaak van hun verderf. Als men echter spreekt over het besluit van verkiezing en verwerping, kan men niet zeggen dat de een méér door eigen schuld verworpen is dan de ander door eigen verdienste is uitverkoren. Dan is het alsof men zegt: dit vat is niet door de pottenbakker gemaakt, maar door zichzelf.
Dat is Gods vrijmacht om met het Zijne te doen wat Hem behaagt.33) Paulus spreekt in Romeinen 9:2121 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? over de vrije beschikking van de pottenbakker over het leem, om uit dezelfde klomp – dat wil zeggen: uit de nog onbewerkte materie die klaarligt om er wat van te maken – het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol en het andere tot alledaags gebruik.34) Hoeveel te meer heeft God dan als een rechtvaardige en alwijze Werkmeester het recht om Zijn wil of welbehagen uit te voeren. Hij werkt immers alle dingen naar de raad van Zijn wil (Efeziërs 1:1111 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil.).35)
Alleen deze oorzaak is ons dus bekend: dat de Heere, die groot is in barmhartigheid en rechtvaardigheid, op deze manier verheerlijkt wil worden. De Schrift stelt hier geen enkele andere oorzaak boven, zodat het geloof ons samen met de Schrift beveelt om met deze enige oorzaak tevreden te zijn. Het zou dan ook getuigen van onbezonnen brutaliteit en van goddeloze nieuwsgierigheid om nog weer een andere oorzaak te zoeken achter deze oorzaak, en daarmee te vragen waarom het God behaagt het zó te doen.
Niet pas toen de mens geschapen werd of begon te zondigen, maar voordat de grondvesten van de aarde gelegd werden. Dat wil zeggen: God heeft dit voornemen van eeuwigheid gehad.36)
Twee, namelijk:
Jazeker, want:
De verkiezing is een voorbestemming van sommige mensen in Christus tot het eeuwige leven, waarmee God de heerlijkheid van Zijn genade wil openbaren, en dat naar Zijn goedheid, barmhartigheid en het welbehagen van Zijn wil alleen. Daartoe heeft Hij zich voorgenomen uit het gehele menselijke geslacht – dat aan de zonde en de dood was onderworpen – een vastgesteld aantal mensen uit genade in Christus tot kinderen aan te nemen, door hen krachtig te roepen en rechtvaardig te maken. Dit doet Hij opdat zij daardoor in Christus deel hebben aan de hemelse erfenis en het eeuwige leven. Hoewel deze verkiezing eeuwig is in het voornemen en de raad van God, wordt menselijkerwijs pas gezegd dat wij worden uitverkoren als God Zijn voornemen in ons uitwerkt. Zo bezien is de verkiezing een bediening van Gods wil in het afzonderen van de uitverkorenen van de rest van de wereld. Dit vindt plaats door de krachtige roeping, rechtvaardiging en heiliging van degenen over wie God van eeuwigheid heeft besloten hun het eeuwige leven te schenken.
De voornaamste oorzaak is God, want Christus zegt: “Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen" (Johannes 6:3737 Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.), en: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke" (Johannes 6:4444 Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.). En ook: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U” (Johannes 17:99 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U.). En Paulus zegt: God heeft ons uitverkoren (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Christus zegt ook van Zichzelf, daar Hij dezelfde God is als de Vader, dat Hij ons uitgekozen heeft (Johannes 15:1616 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.), zoals ook de Heilige Geest sprak: “Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb” (Handelingen 13:22 En terwijl zij vastten bij de dienst des Heren, zeide de heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb.).
Die is alleen binnen in God gelegen, in Zijn liefde en het welbehagen van Zijn wil. “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, naar het welbehagen van zijn wil”, aldus Efeziërs 1:4,54 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. 5 In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil.. En dat het alleen is vanwege Zijn genadige liefde, blijkt wel uit Johannes 3:1616 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.,44) of ook uit Romeinen 9:1313 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat., waar we lezen: “Jakob heb Ik liefgehad”. Alleen de genade, barmhartigheid en liefde van God moet hier worden opgemerkt.45) Hij heeft ons "geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden” (2 Timoteüs 1:99 die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden.). Het gaat hier dus, zo wil ik maar zeggen, uitsluitend om Gods welbehagen, dat alleen rekent met zichzelf, en elke andere, daarbuiten liggende oorzaak uitsluit die in mensen te vinden zou zijn.
De verkiezing “hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Romeinen 9:1616 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.). Hier noemt Paulus het denken en de inspanning van de geest de wil, en de ijver in het doen van goede werken lopen. En die beide zijn al voorbepaald: niemand wil of loopt uit zichzelf, “want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt” (Filippenzen 2:1313 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.). Dat gebeurt dus “in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen” (Efeziërs 1:99 door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen.). Hiermee zegt Paulus als het ware dat God niets buiten Zichzelf in aanmerking heeft genomen, waar Hij in Zijn verkiezing rekening mee heeft gehouden.46)
Volstrekt niet, want:
Nee, de verkiezing is niet algemeen, maar bijzonder, want:
Mensen die onrein en goddeloos waren in Gods ogen. Hij heeft ons immers uitverkoren, "opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht" (Efeziërs 1:44 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.). Uit het feit dat God ons heeft uitverkoren vóór de schepping van de wereld, blijkt dat Hij alle mensen die geboren zouden worden Zich voor ogen heeft gesteld, en dat Hij hen, voor zover zij goddeloos en vervloekt zouden worden, ook zo heeft aangemerkt. Maar zo heeft Hij ook sommigen uit de algemene en verdorven massa van mensen uit genade en naar het welbehagen van Zijn wil uitverkoren, terwijl Hij de anderen in hun zonde en vervloeking heeft gelaten.
AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt dat als wij niet willen dwalen, we dit ook niet spitsvondig moeten gaan onderzoeken. We mogen er evenwel niet aan twijfelen dat de redenen van Zijn raad rechtvaardig zijn, hoewel wij ze niet kunnen doorgronden.58)
Allerminst, want Hij is geen Verlosser van de farao, en ook niet van Judas, Kajafas, Herodes en JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen.. Kortom, Hij is geen Verlosser van allen die hopeloos en verdoemd zijn. Voor hen is Hij niet gestorven.
Zijn dood was wel genoegzaam voor allen, zoals dat geleerd wordt in het theologisch onderwijs, maar het was alleen effectief voor de uitverkorenen en gelovigen. Gelet op de kracht van het bloed van Christus is dat voldoende voor de verlossing van alle mensen, maar bezien vanuit de eeuwige raad van God en de wil van Christus is Hij alleen voor de uitverkorenen gestorven. In Johannes 10:1515 gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. zegt Christus immers: “Ik geef Mijn leven voor de schapen”, en in Johannes 17:99 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U.: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt”. Hij heeft Zijn offer dus niet gebracht voor de wereld, die Hij dus ook niet verlost. In Johannes 17:19,2019 en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven. zegt Christus dan ook dat Hij Zichzelf heiligt voor hen, die geloven, en die de Vader Hem gegeven heeft. En in Matteüs 26:2828 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. zegt Hij over Zijn bloed dat dit "voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden”.
We kunnen beter zeggen dat zij onbegrensd zijn, ten aanzien althans van bepaalde omstandigheden als nationaliteit, leeftijd, geslacht en dergelijke, die God niet bewegen tot het verkiezen van deze of gene.
Verder roept God niet alle mensen in het algemeen door de uiterlijke verkondiging van het Evangelie. Er zijn immers vele mensen die nooit van het evangelie gehoord hebben, laat staan dat ze inwendig geroepen worden door Zijn krachtige roeping. Maar ook al zou de stem van het evangelie allen in het algemeen roepen, dan nog is de gave van het geloof maar dun gezaaid, omdat de arm des Heeren niet aan iedereen wordt geopenbaard.59)
AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. antwoordt op deze vraag: “U wilt met mij disputeren? Verwonder u met mij en roep uit: O diepte, laat ons in de verlegenheid overeenstemmen, opdat we niet in de dwaling vergaan!"60)
Ten aanzien van de onderdanen en onderdelen van dat rijk is het zonder meer wijd verbreid, al geldt ten aanzien van degenen die voorbijgegaan worden en het evangelie verwerpen wat gezegd wordt in Matteüs 22:1414 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.: "velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren".
Beslist niet, want dan zou in elk betoon van liefdadigheid, waarmee we de ene persoon bevoordelen boven de ander, een voorteken gelegen zijn van aanneming des persoons. Maar dat is niet waar. We mogen immers met onze bezittingen goed doen aan wie wij willen, aan de een meer dan aan de ander.61) Er is pas sprake van aanzien des persoons als iemand ertoe bewogen wordt iets te geven of iemand te bevoordelen op grond van iets in die persoon zelf, wat de zaak zelf niet dient. Zoals bij een rechter die bij twee even schuldige misdadigers slechts één van beide loslaat, omdat diegene rijk is, uit zijn familie stamt of een landgenoot van hem is. Maar zo kan het bij God nooit zijn, want Hij vindt in de mens niet zulke voorwaarden, maar werkt die juist in hen uit, al naargelang Hij wil.
Dat is hiermee niet in strijd, want dat slaat niet op alle mensen hoofd voor hoofd, maar op allerlei mensen.
Op dezelfde manier gebeurt dit ook in de tekst: “die wil, dat alle mensen behouden worden”, zodat we hier onder "alle mensen" verstaan: alle gelovigen, uit Joden en Grieken, uit onderdanen en overheden, uit mannen en vrouwen, uit dienstknechten en vrijen, uit mensen die veel of weinig gezondigd hebben – en dus niet alle mensen hoofd voor hoofd.
En zo is het ook met wat we lezen in 2 Petrus 3:99 De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen., dat de Heere “niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen”. 'Allen' ziet hier op de uitverkorenen, onder wie Petrus ook zichzelf rekent, als hij vlak hiervoor in ditzelfde vers zegt: God "heeft geduld met ons" (HSV). Dat geduld blijkt daaruit, dat Hij Zijn toekomst uitstelt totdat het getal van de uitverkorenen vervuld zal zijn, zodat zij allen voldoende gelegenheid en tijd hebben om zich tot God te bekeren.
De instelling, aanwending en toepassing van de middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken., dat wil zeggen: van alle middelen waardoor God de mensen als het ware trapsgewijs brengt tot het doel van dat hoogste besluit van voorbestemming.
Twee soorten:
Er zijn drie algemene middelen:
Uit de gevallen menigte van het menselijk geslacht heeft de alwijze God besloten sommigen af te zonderen, te verkiezen en als vaten of voorwerpen van Zijn barmhartigheid tot het leven te brengen, en de anderen in hun verdorvenheid te laten en als voorwerpen van Zijn toorn over de zonde te straffen. Dit doet Hij met zo’n grote wijsheid dat al de lof voor de zaligheid van de uitverkorenen alleen aan Gods barmhartigheid wordt toegeschreven, en al de schuld voor de verdoemenis voor rekening komt van de verworpenen.
Dat zijn er zes. Ten opzichte van de verkiezing of voorbestemming van de uitverkorenen zijn ze eigenlijk vruchten daarvan. Ten opzichte van zichzelf en het doel van de verkiezing mogen ze zowel oorzaken als vruchten genoemd worden. De drie eerste zijn middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken., en de laatste drie zijn vruchten.
God eigent deze zaken aan ieder van Zijn uitverkorenen persoonlijk toe. Dat doet Hij door de krachtige verkondiging van het evangelie op de tijd die Hem behaagt. Dat is bij de een vroeger en bij de ander later, al naargelang God het in Zijn wijsheid en barmhartigheid wil en besluit.
Dit is nu die ware gouden ketting van de zaligheid. Deze onverbrekelijke band voert van de hoogste Oorzaak langs de daarvoor uitgekozen en toegepaste middelen tot de laatste vrucht ervan. Men kan daarom niet verwachten dat men tot dit doel komt zonder de middelen die voor dat doel nodig zijn. Het doel mag dus niet losgemaakt worden van de middelen, en men mag niet van het beginpunt naar het eindpunt willen gaan met voorbijgang van de middelen.
Er zijn vele kenmerken, met als bron het ware geloof in Christus, dat door de liefde krachtig werkzaam is.76) Daaraan mogen we ons geestelijk leven met zekerheid herkennen, en dus ook onze verkiezing, evenals we aan onze gevoelens en lichaamsbewegingen merken dat ons lichaam leeft.
De uitvoering van Gods wil in het verwerpen en verstoten van hen die tot de dood zijn voorbestemd. Anders gezegd: de verwerping is een voorbestemming, waarmee God Zich van eeuwigheid en zonder enige onrechtvaardigheid voorgenomen heeft om Zich over sommige in Adam verdorven mensen niet te ontfermen. Hij laat ze aan zichzelf over en veroordeelt ze vanwege hun zonden tot de dood en de eeuwige verdoemenis. Zij zijn als vaten of voorwerpen van oneer bestemd tot het verderf;77) en dit wordt niet gezegd met het oog op de uiteindelijke afloop, maar ten aanzien van het voornemen of de raad. Want het Griekse woordje eis (in het Nederlands vertaald met 'tot': bestemd tot het verderf) geeft niet alleen de afloop aan maar ook het doel, oogmerk en voornemen. God wil in deze voorwerpen van oneer namelijk de heerlijkheid openbaren van Zijn rechtvaardigheid, alsook van Zijn macht78). “De HERE heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads” (Spreuken 16:44 De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.).79)
Dat is God. Zoals Hij ons heeft uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil, zo heeft Hij ook de verworpenen verstoten naar Zijn rechtvaardige wil en raadsbesluit, dat in orde aan alle dingen voorafgaat. Zoals Hij Zich ontfermt over wie Hij wil, zo verhardt Hij ook wie Hij wil (Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.). Het werkwoord ‘willen’ mogen we in het laatste deel van de zin niet anders uitleggen dan in het eerste,80) als naar recht en waarheid van God gezegd mag worden - wat toch niemand zal ontkennen - dat Hij Zich ontfermt over wie Hij Zich wil ontfermen (Exodus 33:1919 Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.). Daarom heeft Paulus in Romeinen 9:1818 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. naar waarheid en recht gezegd dat God verhardt wie Hij wil.
En in Efeziërs 1:1111 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil. zegt hij dat God "in alles werkt naar de raad van zijn wil". Dat blijkt ook uit het woord ‘verkiezing’. Wie immers sommigen wel verkiest, verkiest anderen niet, maar gaat hen voorbij en verwerpt hen. We kunnen dan ook niet spreken over een verkiezing van sommigen, als we niet tegelijk ook stellen dat anderen worden verworpen of voorbijgegaan. Evenmin kan er sprake zijn van een verwerping zonder de verkiezing van anderen.
En als God in Ezechiël 18:2323 Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here Here. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve? zegt dat Hij geen welgevallen heeft "aan de dood van de goddeloze", maar veeleer daaraan, "dat hij zich bekere van zijn wegen en leve", dan is dat een onbepaalde uitspraak, die sterk verschilt van een algemene uitspraak over alle mensen. Deze uitspraak moet dan ook zó worden begrepen dat dit geldt voor degenen aan wie de genade van de bekering gegeven wordt. Zo is het ook met wat Christus zegt in Matteüs 23:2727 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij gelijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.: “Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Daar spreekt Hij over de uiterlijke bediening van het Woord, en dat voor zover Hijzelf in het algemeen aan het volk was beloofd om hen te verlossen, waarover Hij ook in bijzondere zin bewogen was.
Nee, want als de zonden oorzaak waren van de verwerping, was niemand uitverkoren, omdat God van tevoren gezien heeft dat alle mensen zondaren zouden zijn. Oorzaak is alleen Gods voornemen en wil, die in al Zijn werken rechtvaardig is en het enige richtsnoer van alle gerechtigheid. Daarom kan die door ons nooit met recht bekritiseerd en beschuldigd worden.81) Bovendien leert Christus in de volgende Schriftplaatsen dat het ongeloof niet de oorzaak is van het besluit tot verwerping, maar wel van de uitvoering ervan, oftewel van de verdoemenis en van het oordeel:
Op geen enkele manier, want:
Dat zijn dezelfde als die waarover we hierboven al hebben gesproken:
Ja en nee, omdat over het besluit van God op twee manieren gesproken wordt: letterlijk op het woord afgaand, en gerelateerd aan iets anders. Als God gewoon iets wil of iets als goed erkent, wordt dat een besluit genoemd. Daarvan is Hijzelf te zijner tijd in eigenlijke zin daadwerkelijk de werkende oorzaak. Daarom noemen we het ook een krachtig werkend besluit. We kunnen denken aan het besluit tot zaligheid van de uitverkorenen en tot het gebruik van de middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. die tot zaligheid leiden, zoals de schepping, de effectieve roeping, het geloof, de rechtvaardiging en de heiliging. Daarom spreekt God in Hosea 13:99 Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper. over Zichzelf als “uw helper”. Vervolgens is God de Auteur en oorzaak van het ‘wezen’ van alle daden, werken en eigenschappen, zowel goede als kwade. De daad of het werk door en in zichzelf is immers wat anders dan het gebrekkige in het werk of een gebrekkige eigenschap. Maar het wordt een besluit gerelateerd aan iets anders genoemd als God iets bepaalt en wil toelaten dat het gebeurt – en daarom gebeurt het te zijner tijd ook. Maar God doet dat metterdaad niet Zelf, maar Hij laat toe dat het gebeurt door de werktuigen van het kwaad. Het is daarbij niet zo dat Hij de dingen van de mensen van bovenaf alleen maar aankijkt – nee, Hij bestuurt en leidt alle dingen. Paulus getuigt dat God de farao tot het kwade verwekt heeft, en dat Hij verhardt wie Hij wil (Romeinen 9:17,1817 Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde. 18 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.). God is niet passief86), maar almachtig en laat niets tegen Zijn wil in gebeuren. Daarom mag dit ook een toelatend, een sturend of een aanvoerend besluit87) genoemd worden. Van deze aard is het besluit over alle kwade middeloorzaken Middeloorzaken of zogenaamde tweede oorzaken zijn middelen die door een hogere oorzaak gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. die tot het verderf leiden, zoals de val van de mens, zijn verharding, en dergelijke. Ze gebeuren immers niet ondanks God of zonder dat Hij ervan weet. Als men dat denkt, kan daar niet anders dan atheïsme en epicurisme uit voortvloeien. Maar hier is wel de wil van de mens de belangrijkst werkende oorzaak. Daarom wordt terecht gezegd : “Het is uw verder, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:99 Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper.). Toch worden ook deze oorzaken onder het besluit van God gesteld, want hoewel ze niet plaatsvinden dóór Zijn besluit, toch gebeuren ze ook niet zónder dat besluit. Ze gebeuren ook niet zonder het besluit waarvan de onbekende88) oorzaak in God ligt – wat iets anders is dan de werkende oorzaak. Zoals God het geloof werkt in degenen die geloven, zo heeft de zonde bezit genomen van het menselijk geslacht toen God Zich met Zijn wil terugtrok. Het is als met de zon: die zorgt er uit zichzelf voor dat het dag wordt als ze opgaat en haar licht laat schijnen. En de nacht komt doordat het licht van de zon weggaat en alleen de donkerte van de aarde overblijft. Bovendien is het geen besluit om de boosheid en slechtheid toe te laten omdat het boos en slecht is, maar omdat het kwade zelf er als iets goeds uitziet. Als men naar Gods besluit kijkt, heeft het kwade zelfs de schijn van iets goeds, al is het in zichzelf kwaad. Wat God besloten heeft toe te laten en wat Hij ook daadwerkelijk toelaat, dat doet Hij om een goed doel te dienen, namelijk de open baring van Zijn heerlijkheid en rechtvaardigheid. Dus vanuit God gezien heeft Zijn besluit om iets toe te laten en heeft dat toelaten zelf altijd een goed doel op het oog. De duisternis dient dus altijd het licht; en de slechtheid die vanuit het slechte werktuig voortkomt, wordt veranderd in iets goeds, namelijk de straf van de zonde. Zo is het een middel om de heerlijkheid van God te doen uitkomen. Het is dus werkelijk waar wat AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt: “Het is ook goed dat er kwade dingen zijn, anders zou God immers niet toelaten dat er kwade dingen zijn. Hij laat niets toe tegen Zijn wil, maar Hij wil het echt.” Dezelfde auteur heeft ook heel terecht gezegd: “Wat tegen Zijn wil is, gebeurt ook niet zonder dat aan Zijn wil tekort wordt gedaan.”
Ten aanzien van de verworpenen is het hun rechtvaardige verdoemenis, maar ten aanzien van God is het de openbaring van Zijn heerlijkheid, rechtvaardigheid en almacht.
Men moet van onderen af beginnen. Dat betekent dat ieder die wil weten of hij uitverkoren is, niet van boven af, dus bij Gods verborgen besluit, moet beginnen – buiten Christus om en zonder de stem van het Evangelie te horen die in de gemeente klinkt. Anders kan het gebeuren dat hij het overstelpende licht van God niet kan verdragen. Nee, hij moet heel anders beginnen, van onderen af. Dat betekent dat hij bij de vruchten moet beginnen, namelijk de [algemene] roeping door Christus en het luisteren daarnaar. Paulus zegt in Romeinen 8:3030 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.: “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen”. Laat hij daarna voorzichtig naderen tot de eerste oorzaak van de zaligheid. Op deze manier heeft hij een vast en betrouwbaar ankerpunt91) gevonden tegen alle hevige stormen, en mag hij weten dat hij rust heeft als in een veilige haven. Laat hij ijverig zichzelf onderzoeken92) of hij Gods Woord graag hoort en daardoor geneigd is om God en zijn naaste lief te hebben – dat is namelijk een vrucht van wedergeboorte en heiliging. Laat hij vervolgens komen tot het geloof en zich afvragen of hij gevoelt door het geloof in Christus te zijn, anders gezegd: of hij in Christus gelooft. Vanuit het geloof moet hij komen tot de rechtvaardiging, en van de rechtvaardiging tot de krachtige en effectieve roeping [voor hem persoonlijk]. Ieder die deze gaven van God in zich ervaart, mag als een gelovige zeker zijn van zijn verkiezing.93) Zoals er geen sterker bewijzen kunnen zijn voor het natuurlijke leven dan de gemoedsbewegingen die iemand ervaart, zo zijn het geloof, de hoop en de liefde de ontwijfelbare bewijzen94) van onze verkiezing. Daarnaast is er in de kinderen van God nog dat bijzondere getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn. Door die Geest roepen we ook vrijmoedig uit: “Abba, Vader” (Romeinen 8:1515 Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader., Galaten 4:66 En, dat gij zonen zijt - God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.). “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus” (Romeinen 8:1717 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.). En als we zo van het laatste tot het eerste terugkeren, [mogen we zeggen dat] we tot het leven zijn uitverkoren. Ten slotte zijn er nog de uitwendige dingen die nauw met het al genoemde verbonden zijn, en als het ware een reeks vormen: het horen van Gods Woord en de bekrachtiging daarvan door de sacramenten. Maar deze staan op de tweede plaats.
Helemaal niet! Hij moet veel meer zijn toevlucht zoeken in Gods Woord en Zijn wil die Hij daarin geopenbaard heeft. Door zo te gehoorzamen, ontvangt hij de zaligheid.95) Niemand mag wanhopen aan Gods barmhartigheid, zolang hij niet tegen de Heilige Geest gezondigd heeft. De een wordt immers pas later met kracht door God geroepen dan de ander. Dat bewijst het bekende voorbeeld van de moordenaar aan het kruis ons wel heel duidelijk.96)
Bij God wel, maar bij ons niet. “Ik weet wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:1818 Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.). “De Here kent de zijnen” (2 Timoteüs 2:1919 En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.), en dus ook degenen die niet van Hem zijn.
Er zijn er weinig die de weg ten leven vinden,97) en slechts een vierde deel van de mensen ontvangt het Woord van God in een rechtschapen en rein hart. Daarom is het getal van de uitverkorenen wel heel groot als men het op zichzelf beschouwt, maar als we het aantal van hen die zalig zullen worden vergelijken met het getal van hen die ten onder zullen gaan, dan is het getal van deze laatsten naar het woord van Christus in Matteüs 20:1616 Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn. veel groter: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" (HSV).
Zij kunnen en mogen en moeten dat zeker doen, want:
Nee, zij kunnen nooit tot het einde toe verleid worden,103) want:
Het misverstand ontstaat doordat deze figuurlijke manier van spreken letterlijk wordt opgevat. Want wat Mozes hier zegt, is deels met overdrijving en in vervoering gesproken, omdat hij in zijn hart zo begaan was met het volk en hij hun zaligheid wilde bevorderen, en deels ook voorwaardelijk: het zou misschien kunnen gebeuren. We zien dat ook als Paulus zegt: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders” (Romeinen 9:33 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.). Zóveel waard was volgens hen Gods heerlijkheid en liefde voor de Zijnen. In Psalm 691 Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van David. 2 Verlos mij, o God, want het water is gekomen tot aan de lippen; 3 ik ben verzonken in bodemloos slijk, waar ik niet kan staan; ik ben gekomen in diepe wateren, een vloed overstroomt mij. 4 Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees, mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God. 5 Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten; machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden; wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven. 6 O God, Gij kent mijn verdwaasdheid, mijn schuldige daden zijn voor U niet verborgen. 7 Laten om mij niet beschaamd worden wie U verwachten, Here Here der heerscharen; laten om mij niet schaamrood worden wie U zoeken, o God van Israël. 8 Want om Uwentwil draag ik smaad, bedekt schaamte mijn gelaat. 9 Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder; 10 want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder. 11 Ik weende onder het vasten van mijn ziel, maar het werd mij tot diepe smaad; 12 ik maakte een rouwgewaad tot mijn kleed, maar ik werd hun tot een spreekwoord. 13 Wie in de poort zitten, praten over mij, - en een spotlied van drinkers. 14 Maar mijn gebed is tot U, Here, ten tijde des welbehagens; o God, antwoord mij naar uw grote goedertierenheid met uw trouwe hulp. 15 Red mij uit het slijk, opdat ik niet verzinke, laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepe wateren. 16 Laat de watervloed mij niet overstromen, noch de diepte mij verslinden, noch de put zijn mond boven mij toesluiten. 17 Antwoord mij, o Here, want rijk is uw goedertierenheid, wend U tot mij naar uw grote barmhartigheid, 18 verberg uw aangezicht niet voor uw knecht, want het is mij bang te moede; antwoord mij haastelijk. 19 Nader tot mijn ziel, bevrijd haar, verlos mij om mijner vijanden wil. 20 Gij, Gij kent mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande; allen die mij benauwen, staan vóór U. 21 De smaad heeft mij het hart gebroken, en ik ben verzwakt. Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar ik vond hen niet. 22 Ja, zij gaven mij gif tot spijze, en lieten mij in mijn dorst azijn drinken. 23 Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en hun genoten tot een val. 24 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, doe hun lendenen bestendig wankelen; 25 stort over hen uw gramschap uit, en de gloed van uw toorn achterhale hen. 26 Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner. 27 Want wie Gij hebt geslagen, vervolgen zij, zij doen verhalen over de smart der door U gewonden. 28 Voeg schuld bij hun schuld, zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging. 29 Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven. 30 Maar ik ben ellendig en in smart, uw heil, o God, bescherme mij. 31 Ik zal de naam van God prijzen met een lied, Hem verheerlijken met een lofzang; 32 dat zal de Here meer behagen dan een rund, dan een stier met horens en hoeven. 33 De ootmoedigen zullen het zien, zij zullen zich verheugen; gij, die God zoekt, uw hart leve op. 34 Want de Here hoort naar de armen, en zijn gevangenen veracht Hij niet. 35 Dat hemel en aarde Hem loven, de zeeën en al wat daarin wemelt. 36 Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda bouwen, opdat zij daar wonen en het bezitten; 37 het kroost van zijn knechten zal het beërven, en wie zijn naam liefhebben, zullen daarin wonen. bidt de profeet niet anders. Ook hier spreekt hij op een oneigenlijke manier over de huichelaars, die voor het oog kinderen van het Koninkrijk leken te zijn van wie gezegd kon worden dat ze in dat Rijk ingeschreven zijn. Maar ze komen voor de dag als mensen die níet behoren tot de vergadering van de uitverkorenen. Daarom zegt hij in het vervolg van de tekst: Laten zij “met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.” Over hen leest men in 1 Johannes 2:1919 Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.: “Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.”
Beslist niet, want: