We gebruiken het woord ‘dienst’ hier in de algemene betekenis van de kerkelijke bediening.
Omdat het geen vorm van heerschappij of macht is, geen uiting van iemand boven mij of van meesterschap, en geen wereldlijk beroep waarbij geweld gebruikt kan worden. De hier bedoelde dienst is er een van verzoening, van ijverig meeleven, van diaconie of bediening; het is dus hetzelfde als wat liturgie doet, een dienst. De dienaars van de kerk zijn ook geen overheidspersonen, machthebbers of gebieders, die over het volk, over het geweten of over de lidmaten van de gemeente mogen heersen. Ze mogen zichzelf ook niet de macht toe-eigenen om wetten te maken, koningen af te zetten of aan te stellen. Nee, ze zijn dienaren van de enige Vorst en Heere van alle heren.16) Christus heeft hun uitdrukkelijk verboden om heerschappij te voeren. Dat mogen ze niet met woorden doen: “De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo (Lucas 22:25,2625 Hij zeide tot hen: De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. 26 Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar.). En ook niet met voorbeelden; zie voor het voorbeeld van Christus Lucas 22:2727 Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar..17) Daarom zegt Petrus zelf in 1 Petrus 5:33 niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde.: “Niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde.” En om dezelfde reden schrijft Bernardus aan paus Eugenius: “Het wordt de apostelen ronduit verboden om heerschappij te voeren. Durft u het dan aan dit gezag wel aan te nemen? Hebt u de moed om het apostelschap te beschouwen alsof u een wereldlijk vorst bent? Of is wereldlijke heerschappij te verenigen met die van een apostolisch dienaar? Als u ze beide tegelijk wilt hebben, zult u ze beide verliezen.” Dit zegt hij met veel nadruk.
Het is een kerkelijke bediening hier op aarde, door God ingesteld om Gods Woord te verkondigen, de sacramenten die door God zijn ingesteld te bedienen, de christelijke tucht te handhaven en de kerkelijke zaken te behartigen.
Dat is een persoon die wettig geroepen is om Gods Woord te verkondigen, de sacramenten te bedienen, de christelijke tucht te handhaven en de kerkelijke zaken vanuit Gods Woord te behartigen.
Er zijn twee soorten dienaren: die van het Oude Testament en die van het Nieuwe Testament.
Onder de dienaren van de kerk onder het Oude Testament zijn er bij die altijd bleven: de gewone dienaren, zoals de aartsvaders, de priesters, de levieten en de Schriftgeleerden. Sommige waren echter tijdelijk en vielen ook niet onder de gewone orde, zoals de profeten. De farizeeërs en de sadduceeën bekleedden geen openbaar ambt, maar waren leden van scheurzieke sekten.18)
Zij stonden aan het hoofd van hun huisgezinnen en waren de familiehoofden in de geslachten van de vaderen.19) Zij waren mannen in het Oude Testament van voor en na de zondvloed, tot aan Mozes toe. God heeft Zich aan hen geopenbaard door engelen, gezichten in de nacht en verschijningen op de dag, en door dromen.20) Dat deed Hij door een stem die door mensen kon worden gehoord en begrepen, omdat de taal gebruikt werd die daar onder de mensen gangbaar was. Daardoor onderwees God hun huisgezinnen door middel van de ingestelde en levend gehouden traditie in de ware godsdienst. Deze vaders waren in hun huisgezin priester en profeet, zoals bij Adam het geval was, toen hij zijn vrouw en de kinderen door de ware godsdienst de beloften van het zaad der vrouw uitlegde en aan God offerde.21) Ook van Henoch, de zevende vanaf Adam, wordt gezegd dat hij profeteerde.22) Hetzelfde geldt voor Noach, die een prediker van de bekering en de gerechtigheid van het evangelie en van Christus genoemd is.23) Hij heeft namelijk honderdtwintig jaar lang niet verzuimd om de goddelozen door woord en daad te waarschuwen dat de toorn van God hun boven het hoofd hing. Zij zijn dus de belangrijkste profeten in hun gezinnen geweest en tegelijk ook de priesters.
Zo was er in het land Kanaän bij Salem – dat daarna Jeruzalem heette – een zekere Melchizedek, van wie sommigen menen dat het Sem geweest is. Hij was een priester van de Allerhoogste en tegelijk koning van Salem.24) Ook Abraham heeft het profetisch en priesterlijk ambt bediend.25) Van hem wordt gezegd dat hij door het geloof [zijn zoon] heeft geofferd.26) Na Abraham was Izak er, en na Izak Jakob. Ook hij heeft als een profeet zijn huisgenoten onderwezen, en hij heeft in de verschillende plaatsen waar hij woonde, ook verschillende altaren gebouwd en daarop geofferd.27)
Ten slotte was de tijd gekomen om niet alleen afzonderlijke huisgezinnen maar een groot volk in de ware kennis van God te onderwijzen. Toen heeft Mozes, daartoe door God aangespoord,28) de dienst van God en de eredienst onder het volk ingesteld. Daarvoor heeft hij priesteres en levieten aangesteld, aan wie hij bepaalde wetten naar het gebod van God heeft voorgeschreven. God wilde dat het volk Israël naar die wetten geleid en geregeerd zou worden. Hij heeft het Woord van God aan het volk niet alleen door de levende stem maar ook schriftelijk doorgegeven; dat had God hem namelijk opgedragen. Men leest namelijk nergens dat de Schrift al vóór Mozes door God was doorgegeven.
Zij zijn uit Aärons geslacht tot de priesterdienst geroepen, want alleen Aärons zonen [en diens nageslacht] werden priester genoemd. Ze werden in de tegenwoordigheid van het volk met olie gezalfd en gewijd29) om de bijbelse leer die ze van God ontvangen hadden, aan anderen te onderwijzen, te offeren, het volk te zegenen en voor henzelf en voor het volk te bidden en voorbede te doen.30) De priesters waren de hoogst bevoegden die het volk in de tabernakel of tent der samenkomst dienden. Onder hen waren er die oversten van de priesters of overpriesters genoemd werden.31) Zij stonden aan het hoofd van geslacht; en daarom werden ze ook wel oversten van het heiligdom genoemd. De priesters waren verdeeld in vierentwintig ordeningen,32) en allen tezamen beeldden zij Christus uit.33) Maar toch was er altijd een priester boven alle anderen, de oudste van alle kinderen en nakomelingen van Aäron, die de hogepriester genoemd werd. Hij vooral was in het bedienen van zijn ambt een voorafbeelding34) van Christus als het Hoofd van Zijn Kerk. Alleen aan hem was het toegestaan om het heilige der heiligen binnen te gaan,35) en alleen hij mocht voor het aangezicht des Heren verschijnen. Hij droeg op zijn voorhoofd het gouden voorhoofddiadeem, waarin gegraveerd stond: Den Here heilig. Zo kon hij verzoening doen voor het volk voor het aangezicht van de Here (Exodus 28:3636 Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk: Den Here heilig.). Uit de oude instelling in 1 Kronieken 24:2,32 Nadab en Abihu stierven nog vóór hun vader, zonder zonen te hebben, zodat Eleazar en Itamar het priesterambt bekleedden. 3 David, Sadok - uit de zonen van Eleazar - en Achimelek - uit de zonen van Itamar - verdeelden hen voor hun ambtswerk in dienstgroepen. lijkt het erop dat er twee hogepriesters geweest zijn, die dat ambt om de beurt bedienden, maar dan wel zo dat één van hen de voornaamste is geweest en de andere na hem volgde, zoals blijkt uit 2 Koningen 25:1818 Toen nam de bevelhebber van de lijfwacht de opperpriester Seraja, de tweede priester Sefanja, en de drie dorpelwachters. en Lucas 3:22 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn..
Men moet er ook goed op letten dat het niet toevallig is dat de Heilige Geest in het Nieuwe Testament nooit de naam van priester of hogepriester heeft gebruikt om daarmee de dienaars van het Evangelie aan te duiden. Christus was immers in eeuwigheid door de eed van God Priester geworden naar de ordening van Melchizedek (Hebreeën 7:2121 maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid.). En Christus heeft geen mede-priesters in Zijn priesterdom. Hij heeft aan Zijn dienaren ook geen priesterschap nagelaten, maar een andere dienst, omdat er geen offers meer nodig zijn om door ons gedaan te worden. Dat was [in het Oude Testament] wel nodig, waar de priesters in opdracht van de wet een verzoeningsoffer brachten. Toch is het wel zo dat zij die het Evangelie verkondigden bij wijze van beeldspraak wel priester genoemd mogen worden, omdat ze de mens door het geestelijk zwaard [van het Woord] als het ware voor God slachten en aan Hem wijden. Soms worden dan ook al de gelovigen met deze naam aangeduid, en dan wordt tegen hen gezegd: “Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” (Exodus 19:66 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.).
Zij waren de zogenaamde ‘onderpriesters’, die uit Levi, de zoon van Jakob en Lea, voortgekomen waren; en daarom werden ze ook naar hem genoemd. Vanuit die stam deden zij dienst in de tabernakel en later in de tempel. Ze waren daartoe onder het toeziend oog van heel het volk door het ontzondigingswater en door offers gereinigd en geheiligd.36) De draagbare tabernakel droegen zij met alle bijbehorende gereedschap. Als de priesters de offers brachten, dienden de levieten hen. Ze hielpen altijd bij de dienst van de offers, maar mochten zelf niet offeren.37) En zij gaven ook zelf de tienden van de tienden aan de priesters.38) De diakenen uit het Nieuwe Testament worden daarom ook wel vergeleken met deze oude vaderen, de levieten. In later tijd heeft David uit de levieten zangers, schatbewakers en poortwachters aangesteld.39) Zij waren ook degenen die de offerdieren slachtten; dat deden ze van hun dertigste tot hun vijftigste jaar toe.40) Anderen van hen, die verspreid over het hele land woonden, gaven voor een deel onderwijs vanuit het Woord des Heren in de synagogen, en voor een ander deel gaven ze met de oudsten burgerlijk onderricht in de poorten van de stad.
Er waren drie soorten schriftgeleerden.
De eerste categorie werd gevormd door hen die voor de koningen stonden of voor hen verschenen, zoals in 2 Koningen 12:1010 Zodra zij gezien hadden, dat er veel geld in de kist was, kwam de schrijver des konings met de hogepriester; zij pakten het geld dat in het huis des Heren gevonden werd, in buidels en telden het. gebeurt.
De tweede werd gevormd door hen die onderhandelingen, contracten en andere belangrijke zaken voor bijzondere personen beschreven. Wij zouden hen een notaris noemen. De Kenieten oefenden deze functie uit.41)
De derde categorie behoorde tot degenen die ervaren waren in de wet van de Heere; zij waren rechtsgeleerden in het goddelijk recht en behoorden voornamelijk tot de stam Levi.42) Zij gaven onderwijs uit de wet en legden die uit in de tempel en eveneens in de synagogen. Daarom werden zij ook wel wetgeleerden, leraars van de wet en schrijvers genoemd.43) Dat laatste omdat het hun taak was om de wet uit te schrijven en uit te leggen. Zij waren als het ware de bewaarders44) en leraars45) van de twee heilige tafels der wet.
Zij waren personen die door God buiten de gewone orde om en niet langs de middellijke weg geroepen waren. Ze werden door Gods Geest gedreven, Die hun een buitengewone ingeving gaf om dingen te spreken die zij op de juiste manier begrepen.46) Zij waren buiten de gewone orde om door God opgewekt om Gods kerk te regeren en Hem om raad te vragen voor wat de gewone noden betreft en naar de gelegenheid van de tijd. Dat gebeurde bijvoorbeeld als de priesters in hun dienst verslapten en de dingen op hun beloop lieten. Dan gaven de profeten de leer van de ware godsdienst aan anderen door – de leer die ze op een onmiddellijke manier van God ontvangen hadden. Zo verklaarden zij de wet en legden die uit, en zo richtten ze het vervallen godsdienstige leven weer op.47) Ze bestraften48) het volk vurig en met harde hand als het zich te buiten ging, maar ook de priesters en de koningen als zij zich misdroegen in hun ambt of daarin slap en traag waren. Tegelijk gaven zij hierdoor onderwijs en spoorden zij hen aan tot goede werken.
Ze spraken ook met zekerheid over de toekomende dingen, over de veranderingen die de koninkrijken zouden ondergaan en over de straf op de zonden, over de bijzondere uitreddingen en de verlossing tot eer van God en tot zaligheid en behoud van het volk. Bovendien spraken zij over wat het belangrijkste is en vertroostten ze het volk met de hoop op de Messias Die zeker komen zou. Gedreven door de Heilige Geest profeteerden zij over Zijn ontvangenis, Zijn geboorte, Zijn lijden en sterven, Zijn opstanding en Zijn wederkomst om te oordelen en Zijn eeuwig Koninkrijk op te richten. Ieder van de profeten kreeg zo in zijn eigen landstreek een taak.49)
Profetie is afgeleid van het woord ‘profeteren’, ‘tevoren zeggen’; daarmee komt ook het woordpaar mante vesthai, waarzeggen, raden, overeen. Dat heeft vooral betrekking op het werk van wereldse waarzeggers, maar hier gaat het over het werk van de goddelijke profeten.
Het is waar dat ook de gewone leraren van het volk profeten werden genoemd, maar er is toch wel een onderscheid, want hier betreft het iets van mensen dat ook door mensen is ingesteld om de leer van de wet aan anderen te onderwijzen.50) Zo komt het dat Paulus het woord ‘profeteren’ soms gebruikt voor de verklaring van de profetieën, waarbij geen sprake is van het voorzeggen van toekomende dingen.51) Ook Christus wordt een Profeet bij uitnemendheid genoemd, omdat Hij het Hoofd van alle profeten is.
De profeten worden onderwezen door gezichten of visioenen en beelden die in hun verstand worden ingeprent of hun voor ogen worden gesteld. Daarom worden ze ook wel ‘zieners’ genoemd.52) Jeremia zag bijvoorbeeld een amandeltwijg en een kokende pot,53) en Ezechiël vier wezens en vier raderen.54) Daniël zag vingers die op de wand schreven,55) en Zacharia zag een man zittend op een rood paard tussen de mirten en ook vier horens.56) Ook kregen de profeten dromen die God hun zond, of ook wel ingevingen van Gods Geest.57) Of ze ontvingen woorden via de verschijning van een Engel Die de Here Zelf was.58) Of God sprak Zelf letterlijk met hen, dus op een heel intieme manier zoals Hij met Mozes sprak.59)
Paulus stelt in Romeinen 12:77 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen. en 8 dat er twee soorten in de ‘dienst’ zijn, namelijk de profetie en de diaconie of de bediening. Onder profetie wordt het ambt verstaan van degenen die werkzaam zijn in het leren en vermanen of in het prediken. We denken dan aan de predikanten, aan de herders van de gemeente en aan de leraren.63) Wat het woord ‘bediening’ of diaconie betreft, denkt Paulus aan het ambt van hen die de kerk in allerlei andere zaken dienen, zoals de uitdeling van de gaven, in het bestraffen van verkeerde zeden en gewoonten, het verzorgen van de armen, of andere kerkelijke diensten, waar de apostelen van ontslagen werden.64)
Een dergelijke verdeling van de ambten hanteert Paulus ook in Filippenzen 1:11 Paulus en Timoteüs, dienstknechten van Christus Jezus, aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, tezamen met hun opzieners en diakenen. en in 1 Timoteüs 3:2-92 Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, 4 een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; 5 indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen? 6 Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel des duivels valle. 7 Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanden, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle. 8 Evenzo moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, 9 maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten.. Daar spreekt hij over ‘bisschoppen’, dat is ‘opzieners’ die hij in Romeinen 12:77 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen. profeten noemt. Aan hen is voornamelijk de dienst van het Woord opgedragen, terwijl de anderen de diakenen zijn. En ook Petrus zegt in 1 Petrus 4:1111 Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen.: “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend.” Zo zijn dus van degenen die in de kerk dienen, sommigen ‘leraars’ en anderen ‘dienaars’.
Dezelfde Paulus geeft in Efeziërs 4:1111 En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars. een vijftal onderscheidingen: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. De ambten van de apostelen, de profeten en de evangelisten zijn tijdelijk geweest en gingen buiten de gewone orde om; daarom hebben die ambten ook opgehouden te bestaan. Maar die van de herder en leraar behoren tot de gewone ambten, en daarom zullen die ook tot de wederkomst van Christus blijven bestaan. Van de profetie en de kennis, dat wil zeggen: van de ambten zelf om te leren en te profeteren, wordt daarom gezegd dat ze te niet zullen gaan (1 Korintiërs 13:88 De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben.), al waren ze wel door God ingesteld om de kerk te vergaderen en tijdens dit leven goed te doen. Maar in het toekomende leven zal God door Zichzelf een inwendige kracht teweegbrengen, waarvan Hij tijdens dit leven in Zijn dienaren begonnen is een afschijnsel te geven.
Zij, de elf discipelen, waren de belangrijkste personen uit het Nieuwe Testament, en werden in het bijzonder zo genoemd. Zij waren niet op het initiatief van mensen en ook niet door mensen uitgekozen en geroepen,65) maar onmiddellijk door Christus Zelf. Dat gebeurde, toen Hij hier nog op de aarde was en nog vóór Hij in Zijn hemelse heerlijkheid was geopenbaard. Zij werden als boodschappers er naar Zijn volksgenoten op uitgestuurd om hen ertoe op te wekken naar Christus te luisteren. En ten slotte werden zij na de opstanding van Christus in hun apostelschap bevestigd. Daarbij kregen zij de opdracht om de leer die hun was toevertrouwd en aan hen was opgedragen, door de hele wereld hee te verkondigen en bekend te maken.66)
De Here Jezus had hun bevolen te Jeruzalem te blijven, totdat zij met de kracht van de Allerhoogste zouden worden toegerust.67) Matthias was toen door hen al als apostel aanvaard. Na de hemelvaart zijn zij op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip, namelijk op de Pinksterdag, door de zichtbare gave van de Heilige Geest op een plechtige wijze in het bijzijn van het hele volk Israël ingehuldigd, en werden zij uitgeroepen tot apostelen van Christus. Zo kan van hen worden gezegd dat zij door Christus als vanuit de hemel gegeven zijn.68)
Hieruit blijkt ook wel dat deze plechtige zending van de Heilige Geest niemand anders toebehoorde dan de twaalf, die uitgekozen waren om door een bijzonder overvloedige werking van de Heilige Geest de Kerk over heel de aarde heen te stichten. Aan hen was de belofte in het bijzonder gedaan69) en hun kwam het apostelschap dan ook in eigenlijke zin toe.
Na Zijn hemelvaart zijn er door Christus aan de elf nog twee toegevoegd: Matthias die door middel van het lot gekozen werd,70) en Paulus door een roeping vanuit de hemel.71) Zij allen zijn tezamen als het ware de timmer- en bouwlieden van het huis der Kerk geweest. Zij zijn als patriarchen door de hele wereld uitgezonden, niet alleen om in vele plaatsen te leren maar daar ook gemeenten te stichten. Daarom werden zij ook apostelen genoemd, omdat ze als gezanten van God waren die, gedreven door Gods Geest, de leer van het evangelie door middel van hun levende stem maar ook door hun geschriften gebracht hebben.
Zo is hun leer een regel en richtsnoer van heel de christelijke godsdienst. Deze leer moet tot het einde van de wereld verkondigd worden. Door Christus werden zij begiftigd met de kracht om wonderen te doen, en daarmee werd de leer door wonderen bevestigd en door de bediening van de sacramenten verzegeld.72)
Het belangrijkste in hun bediening is wel dat alleen zij in deze beginfase van de kerk de Heilige Geest doorgaven, en dat door het zichtbare teken van de oplegging der handen. Ieder van de apostelen was gelijk in macht en waardigheid wat het geestelijke en kerkelijke betreft, maar niet ten aanzien van de gaven van de Geest. Weliswaar is hun allen hetzelfde pand gegeven, maar toch heeft de een dat pand tweevoudig en de ander drievoudig ontvangen. Zo is de een de ander te boven gegaan in arbeid en in de overvloed van genade.73)
Nadat de apostelen hun ambt tot het einde toe hebben uitgeoefend, maar met hen is het apostelambt ook tegelijk opgehouden te bestaan. Dat geldt niet ten aanzien van hun leer, want daaraan is de kerk altijd gebonden. Dat geldt ook niet voor het predikambt van het evangelie en de bediening van de sacramenten. Maar het geldt wel voor de apostolische volmacht en autoriteit, die in zichzelf geloofwaardig was. Wie dus tegen hun leer inging, ging niet tegen een mens in, maar tegen God! Die apostolische volmacht ging over landsgrenzen heen, maar strekte zich uit over heel de aardbodem; en ze werd ingezet om gemeenten te stichten en de gaven van de Heilige Geest te geven door het opleggen van de handen. Zo werden de altijd geldende ambten in de gemeenten ingesteld.
Ten slotte gold die apostolische autoriteit ook om regels voor te schrijven voor de regering van de gemeenten.
Hun ambt heeft zoals gezegd slechts voor een bepaalde tijd kunnen duren. Vlak voor Hij ten hemel opvoer, sprak Christus in Johannes 20:2121 [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. de woorden: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”; maar deze woorden moeten alleen zo begrepen worden dat ze op het apostelambt betrekking hebben. De apostelen zijn eigenlijk de opvolgers van de oudtestamentische profeten. De profeten waren de zaaiers, maar de apostelen waren de maaiers.74) De profeten predikten de Christus Die komen zou, maar de apostelen predikten hem nadat Hij gekomen was.
Zij vooral waren degenen die in het begin van de verkondiging van het evangelie door het ingeven van de Heilige Geest op een bijzondere manier werden begiftigd met openbaringen en wijsheid. Daarmee voorzeiden ze soms belangrijke dingen die de kerk in het algemeen of iemand van de gelovigen zou overkomen. De Heere heeft hen toegevoegd aan de apostelen – hoewel deze zelf ook met de Geest van de profetie waren begiftigd – om met dit bovennatuurlijke en genadige geschenk van de Heilige Geest de apostolische verkondiging te bevestigen. God heeft in de tijd dat Zijn kerk begon uit te breiden, haar daarmee willen toerusten om haar daardoor ook te bevestigen.
Als zodanig kunnen Agabus en de vier dochters van de evangelist Filippus genoemd worden.75) In het algemeen werden echter die mensen profeten genoemd die een bijzondere gave hadden om de heilige Schrift uit te leggen,76) zoals dat vandaag aan de dag gebeurt door geleerde en verstandige uitleggers van de Schrift.
Nee, behalve wanneer dat geheel ten onrechte gebeurt, want de naam ‘apostel’ houdt heel wat in. Van Andronicus en Junius wordt gezegd dat zij mannen van aanzien waren onder de apostelen, dat wil zeggen onder de oorspronkelijke apostelen. Maar zelf worden ze geen apostelen genoemd.83)
Vervolgens wordt de naam ‘apostel’ aan twee metgezellen van Titus toegeschreven.84) Dat gebeurt echter niet zonder meer, maar met de toevoeging dat ze door enkele gemeenten waren uitgezonden om de gegeven aalmoezen te verzamelen. Ook Epafroditus wordt niet zomaar een apostel genoemd, namelijk van Christus, maar hij is dat van de Filippenzen, omdat hij door hen naar Paulus is gestuurd om diens armoede en behoeften wat te verlichten.85)
Nee, die voortreffelijke en heerlijke naam kwam gewoonweg alleen en heel persoonlijk aan de hiervoor afgezonderde apostelen toe. Paulus heeft zich dus niet tevergeefs afgevraagd: “Zijn zij soms alle apostelen?” (1 Korintiërs 12:2929 Zijn zij soms allen apostelen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten?)
Wat de evangelisten betreft, het evangeliseren wordt wel aan ieder toegeschreven die de opdracht heeft gekregen het Woord te prediken.86) Maar de naam ‘evangelist’ wordt aan niemand gegeven dan alleen aan die personen die de apostelen uitkozen om – afhankelijk van de situatie – de gemeenten die zij stichtten of gesticht hadden, op te bouwen. Zij waren ook niet uitgekozen om één gemeente te dienen, maar gemeenten in een bepaald gebied of land, en dan ook nog voor een bepaalde tijd.
Het woord ‘profeet’ wordt soms in algemene zin aan al de uitleggers van Gods Woord toegeschreven, zoals in Romeinen 12:66 Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is..87)
Soms worden in het bijzonder de profeten van de leraren gescheiden, als er onderscheid gemaakt wordt tussen een lering en een openbaring, zoals in 1 Korintiërs 14:2626 Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden.. Dat gebeurt ook als de lering wordt onderscheiden van de vermaning, dat wil zeggen: als er onderscheid wordt gemaakt tussen de herders en de leraars, zoals in Romeinen 12:77 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen. en 8 gebeurt.
Zij die ook ‘vermaners’ worden genoemd,88) dat wil zeggen zij die wettig geroepen en gesteld zijn over een bepaald deel van de kudde of de gemeente om Gods Woord te prediken. Bij dat preken mogen zij niet alleen maar uitleg en verklaring van de tekst geven, maar tot nut van de gemeente moeten zij zowel in het openbaar als persoonlijk gericht leren, vermanen, weerleggen, bestraffen, onderwijzen, aansporen en vertroosten.89) Bovendien moeten zij zich beijveren om de sacramenten te bedienen en plechtige voorbeden in de gemeente te doen. Verder moeten ze samen met de ouderlingen paraat zijn om allerlei ergernis te voorkomen en de kerkelijke tucht uit te oefenen.90)
Zij worden in algemene zin ook wel ouderlingen, diakenen, voorgangers en – zoals in Hebreeën 13:1717 Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen. – ook voorgangers genoemd. Ten slotte worden ze ook wel bisschoppen of opzieners genoemd. Dat woord ‘bisschop’ komt van episcopein, zorgdragen dat de soldaten niet ontbreken die aan hen ondergeschikt zijn. De herders zijn immers als wakers en verspieders verplicht om goed op de leer te letten en op de zeden en gewoonten van de kudde die aan hen is toevertrouwd. Die naam [van opziener of bisschop] gaf hun ambt en arbeid aan, en heeft niets met waardigheid te maken, die alle dienaren van het Woord met elkaar gemeen hebben. Paulus schrijft in Filippenzen 1:11 Paulus en Timoteüs, dienstknechten van Christus Jezus, aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, tezamen met hun opzieners en diakenen. aan de gemeente bijvoorbeeld veel bisschoppen of opzieners toe, en in Handelingen 20:2828 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. spreekt hij alle ‘bisschoppen’ aan in de gemeente van Efeze.
Om orde en tucht te kunnen handhaven werd in de vergadering van herders en ouderlingen één persoon boven de anderen geplaatst, die de vergadering uitschreef en ieder naar zijn mening vroeg. Zo hebben de vaders van de vroegchristelijke kerk de manier van spreken die de Heilige Geest hanteerde, een beetje aan de kant geschoven en díe persoon ‘bisschop’ genoemd. Hij was de eerste herder wat volgorde en niet wat positie betreft ten aanzien van zijn medebroeders. Hieronymus spreekt dan over een superintendent, die het oog op allen hield. Ambrosius heeft het over een superinspecteur, die opzicht uitoefende; en Justinus over een antites, een vooraanstaand persoon.
Hierdoor werd eigenlijk de basis gelegd voor een bepaalde vorm van tirannie in Gods kerk. Want via de bisschoppen die zo genoemd werden, kwam het tot aartsbisschoppen, zoals men die noemt, en dat onder de schone schijn dat het daardoor gemakkelijker was om de synodale vergaderingen voor iedere provincie of landstreek uit te schrijven. Van de aartsbisschoppen kwam het tot de patriarchen of oversten, zoals die over Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem en Rome. Daarnaast kwam er ook nog een patriarch van Constantinopel, omdat deze geestelijken onder elkaar twistten over de opperste leiding in de kerk. En dat alles loopt uit op de figuur van de paus, die de leiding over het geheel heeft.
Dat zijn degenen die de Schrift trouw en eenvoudig uitleggen. Ze zijn aangesteld om het kerkelijk onderwijs in goede banen te leiden, zodat de ware, zuivere en gezonde leer in de kerk behouden wordt. Het is ook mogelijk dat zij alleen maar Gods Woord verklaren om daaruit de ware leer te bevestigen en de valse leer te weerleggen. Dit was het geval bij de zogenaamde catecheten of leraren van de christelijke catechismus, zoals Origines in de gemeente van Alexandrië, Clemens, en nog anderen.
Nee, want Paulus zou de een en de ander dan geen verschillende namen gegeven hebben. In Efeziërs 4:1111 En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars. en Romeinen 12:77 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen. maakt hij een duidelijk onderscheid tussen de leraars en degenen die vermanen, en eveneens tussen de leer en de vermaning. Ook 1 Korintiërs 1:44 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is. maakt hij onderscheid tussen woord en kennis, dat wil zeggen: tussen de gave van welsprekendheid en de kennis zelf van de dingen uit Gods Koninkrijk, oftewel tussen de herders en de leraars.
Nee, want daar staat het recht van de verkiezing tot dit ambt tussen – een recht dat de gehele kerk toekomt. Dat recht is haar niet ontnomen en het is in plaats daarvan niet aan de professoren van de hogescholen gegeven! Dus als iemand niet langs de weg van verkiezing in de gemeente komt, wordt hij een dief en een rover genoemd, zegt Christus in Johannes 10:11 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover.. Laten de universiteiten aan hun ijverige studenten het getuigenis van hun godzaligheid en geleerdheid geven als ze dat verdienen. Maar als zij werkelijk leraars van de gemeente in een bepaalde plaats willen zijn en daarvoor gehouden willen worden, is alleen de kerk gemachtigd hun het recht daartoe te geven om daar te leren en autoriteit uit te oefenen.
Dat was dan overigens wel méér een positie vanwege het werk dan ambtshalve.
Wat de wezenlijke elementen van de dienst betreft, zoals de zuivere verkondiging van Gods Woord, de bediening van de sacramenten en het ijverig handhaven van de christelijke tucht, is er geen verschil. Maar toch is er tussen beiden een groot verschil voor wat de geheel unieke roeping van de apostelen betreft. In 1 Korintiërs 12:88 Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest. deelt de apostel de dienst van het Woord in door een onderscheid te maken tussen een spreken met wijsheid en een spreken met kennis. De apostel schrijft aan de apostelen, de profeten en de evangelisten de wijsheid toe. Dat wil zeggen: de uitnemende en overvloedige kennis van Gods verborgenheden met daarbij gevoegd het gezag, de macht en de voortreffelijke gaven die zij ontvangen hebben door de bekendmaking en de bijzondere ingeving van de Heilige Geest.91) Maar de kennis, dat wil zeggen het weet hebben van wat uit het gehoor en door het lezen van de Heilige Schriften voortkomt, schrijft de apostel toe aan de gewone herders en leraars. De kennis die in dit geval bedoeld wordt, verkrijgt men door met ijver het onderwijs te volgen.
De aan de persoon van de apostel gebonden gaven, dus de gaven alleen voor de apostelen, zijn de volgende:
Er zijn twee ordeningen, namelijk die van de ouderlingen en die van de diakenen. Er zijn twee soorten onder de ouderlingen: sommigen van hen zijn herder en leraar van wie de taak is om te prediken en onderwijs te geven, en anderen hebben alleen het opzicht over de gemeente. Zie 1 Timoteüs 5:1717 De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht.: “De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht.”
De ouderlingen – nu in de strikte zin van het woord genomen – onderscheiden zich van de herders en preken niet uit Gods Woord. Zij zijn de oudsten in de gemeente; dat geldt niet zozeer in jaren, maar meer in morele zin. Zij zijn vanuit het midden van de gemeente uitgekozen godzalige mannen om samen met de herders opzicht te houden over de gemeente en de tucht uit te oefenen. Ze moeten de gemeente leiden en goed achtgeven op de handel en wandel van de kudde waarover ze gesteld zijn. Ze moeten de gemeente met geduld en volharding vermanen vanuit het Woord van God, als ze merken dat er iets gedaan wordt dat ergernis geeft, zowel wat de leer als het leven betreft. Daarover kan men lezen in Handelingen 14:2323 En nadat zij voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten de Here op, in wie zij geloofd hadden..96) De apostel Paulus spreekt over hen met de voor hen geldende naam van bestuurders; zie 1 Korintiërs 12:2828 En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen.. Ze zijn onderscheiden van de herders of leraars, die vooral met deze naam worden aangeduid. Hij noemt de ouderlingen in Romeinen 12:88 wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid. ook wel de mannen die leidinggeven. Soms geeft hij hun ook wel de meer algemene naam van ‘wachter’ of ‘bisschoppen’, dat wil zeggen: opzichters, die men kan aanduiden als handhavers van de tucht.
Als zij samen vergaderen met de herders en leraars, spreekt men over het presbyterium, een vergadering van oudsten,97) of kerkenraad en consistorie, aan welk college was opgedragen zorg te dragen dat de kerkelijke tucht goed gehandhaafd werd.
Maar het is niet goed als zij voor een heel lange tijd aan de gemeente leidinggeven. Ze mogen dat niet langer doen dan een jaar achtereen of soms een wat langere tijd. De redenen hiervoor zijn deze:
Daarvan zegt Ambrosius als hij 1 Timoteüs 5:11 Word niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders. bespreekt: “De synagoge, en later de kerk, heeft haar ouderlingen uit het midden van het volk gehaald en zonder hun raad heeft de gemeente niets ter hand genomen. Ik weet niet door welke onachtzaamheid deze raad niet meer functioneert: of door de traagheid of waarschijnlijk veel eerder door de hoogmoed van de leraren, omdat zij alléén de schijn wilden ophouden iets te zijn.98)
Zij hebben het beheer over het ‘huishouden’ van Gods gemeente. Ze zijn gekozen uit de vergadering van de gemeente, en worden in het bijzonder zo genoemd als mensen die gesteld zijn over de spaarkas van de gemeente. Zij bekleden het ambt om bijstand te verlenen en te helpen. Dat houdt in dat ze de giften, de spaarkas en andere kerkelijke goederen ontvangen, naar goede gewoonte uitdelen en naar hun goeddunken beheren, daarbij gesteund door en met het advies van de herders en ouderlingen of van de kerkenraad. Zij doen dit om de armen, de wezen, de weduwen en de vreemdelingen te onderhouden – waarbij ze inzonderheid oog hebben voor de huisgenoten van het geloof – en andere kerkelijke zaken onder hun hoede te hebben.99) Zij krijgen dus de opdracht om in eenvoud mee en uit te delen (Romeinen 8:1212 Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven.). Dat wil zeggen: wie uitdeelt, moet dat te goeder trouw doen, oprecht en zonder aanzien des persoons.
Zij hebben de naam van diaken gekregen vanwege de bediening van de tafels. Daarmee was hun een zware taak opgelegd om te verzamelen en uit te delen wat door ieder bijeengebracht werd. Uit het bijeengebrachte bereidden ze liefdemaaltijden voor de armen, waarna het gemeenschappelijke voedsel met elkaar genoten kon worden.100) Maar vooral ook werden zij ingezet bij de bediening van het Avondmaal des Heren en zij spraken ook wel uit Gods Woord in de onderlinge bijeenkomsten van de gemeente. Zie hierover TertullianusTertullianus (ca. 160-230) staat bekend als een van de grootste 'kerkvaders'. Hij heeft vele belangrijke geschriften nagelaten, waaronder met name strijdschriften tegen heidenen en joden, alsook tegen ketters. Hij was een fel bestrijder van het gnosticisme en legde steeds de nadruk op de feitelijkheid van het christelijk geloof. in zijn Verantwoording, hoofdstuk 39.
Toen die maaltijden ophielden, is dezelfde opdracht voor de diakenen gebleven bij de bediening van de sacramenten, maar dan toch vooral door het uitdelen van de beker. Ze zijn geen helder of leraar geworden, want de apostelen zelf hadden gezegd dat ze niet tegelijk de tafels konden bedienen én prediken.101) En Paulus wil dat de herders bekwaam zullen zijn om te leren, maar van de diakenen eist hij alleen dat ze het geheimenis van het geloof behouden.102) Van Stefanus, die alleen maar een diaken was, wordt in Handelingen 6:88 En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. niet gezegd dat hij in de gemeente geleerd heeft, maar wel in de synagoge van de Joden, waar het een ieder vrij stond om te spreken zoals blijkt in Lucas 2:4646 En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat te midden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun vragen stelde..103) Toen Filippus geen diaken meer was maar van diaken een evangelist geworden was, heeft hij geëvangeliseerd.104) Als men uit hen zulke mensen kan ontvangen die geschikt en bekwaam zijn voor de dienst des Woords – wat men zich eerst niet zo bewust was – mag men niet ontkennen dat dit de voorkeur gegeven moet worden. Men kan verder ook niet zeggen dat de beide ambten van ouderling en diaken op een goede manier afzonderlijk te bedienen zijn, omdat men niet elke dag kerkenraad houdt.
De gemeente heeft altijd haar gezamenlijke bezittingen die de diakenen op een bepaalde en verantwoorde wijze vanuit de gemeente verzamelde tot onderhoud van de kerk en de diensten in het midden van de gemeente. Daarom stond er in de tempel een offerkist;105) en in vroeger tijd had God de heffing van de penningen onder het volk ingesteld om daarmee de tabernakel en later de tempel te kunnen bouwen,106) en ook gebood Hij om tienden te betalen ten behoeve van de priesters.107) De apostelen hebben ervoor gezorgd dat er een offerkist zou gemaakt worden om de armen te verzorgen en in andere behoeften voor de gemeente te voorzien. Hierom heeft Paulus opdracht gegeven108) om op alle zondagen te giften en gaven van de gemeente te verzamelen. Later zijn de kerken door de milde gaven van veel godzalige christenen rijk geworden, en ten slotte zijn opnieuw de tienden ingesteld. Hierdoor ontvingen de kerken op een verantwoorde manier grote rijkdommen, omdat de gaven door mensen gegeven die er het recht toe hadden om van hun bezit weg te geven en die bewogen werden door de vreze Gods om hun gaven weg te geven tot profijt van de armen.
De kerkelijke goederen werden in vier categorieën onderverdeeld. Het ene deel was voor de geestelijken, dus voor hen die in dienst stonden van de gemeente zowel om onderwezen te worden als om zelf onderwijs te geven.109) Het volgende deel was bedoeld voor het onderhoud van de armen, onze medeleden van het lichaam van Christus, ons Hoofd. Het derde deel was bestemd voor de bouw en het onderhoud van de kerken, kerkelijke gebouwen en kerkelijk gereedschap. Het vierde deel was voor de bisschop, die het opzicht hield en de voornaamste was in de gemeente, om de vreemdelingen te herbergen en de gevangengenomen broeders te vertroosten.110)
Aan de diakenen werden ook diaconessen toegevoegd. Zij waren weduwe van zestig jaar of ouder, en dienden vooral om de zieken te verzorgen, broeders uit den vreemde te ontvangen en in de nood van anderen bij te staan.111) Hun wordt in Romeinen 12:88 wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid. de opdracht gegeven om barmhartigheid te bewijzen in blijmoedigheid.
De instelling van deze ambtelijke bediening is vanwege de zwakheid van het vrouwelijk geslacht en bepaalde ergernissen niet opnieuw ingesteld. De weldadigheid en de godzalige zorg van godvruchtige vrouwen, hetzij uit de adel of uit de burgerij, vult een eventueel gemis wel op.
In het geheel niet! Maar er zijn twee soorten zorg. De ene bestaat in het bijeenbrengen en het mild uitdelen van de gaven; dat is de eigenlijke taak van de diakenen. De andere bestaat in het vermanen en waarschuwen van de gemeente om milddadigheid aan de armen te bewijzen, en in het opzicht over de diakenen; deze tweede vorm van zorg is iets wat alleen de herders toekomt.112)
Op geen enkele manier.
Die bestaat uit de wettige beroeping en de getrouwe bediening van het ambt.
Het woord moet niet in actieve zin opgevat worden als daad van het roepen zelf, maar in passieve zin als een bepaalde situatie en taak in dit leven. De roeping waartoe iemand door God uitgekozen wordt en bestemd is, kan plaatsvinden in het persoonlijke leven of een openbaar karakter krijgen. Er kan gezegd worden – zoals de Joden doen – dat God mensen roept en hen maakt tot wat ze zijn. En in gelijke mate kan gezegd worden dat mensen door de Here geroepen zijn tot wat ze zijn.
Het is mogelijk dat men daarbij ziet: op het roepen zelf;116) op het zichtbare resultaat van het roepen;117) op de levensstaat waartoe men geroepen is;118) op de aanneming uit genade;119) op de openlijke verklaring van Gods eeuwige raad, waardoor Hij ons – die Hij tevoren doelbewust tot een bepaald ambt in deze wereld heeft uitgekozen – in het bezit daarvan stelt en daartoe uitzendt.120)
Ter vergelijking:
Er zijn twee soorten roeping:
Ja, en wel om de volgende redenen:
Dat is een beroep dat op rechtmatige en wettige wijze wordt uitgebracht. Dat wil zeggen: het gebeurt door iemand die de bevoegdheid heeft een beroep op iemand te doen of uit te brengen en een ander in een bepaald ambt te bevestigen. Dat kan bijvoorbeeld de ambachtsheer van die plaats zijn of degenen die van hem het recht en de bevoegdheid hebben om tot de keuze van iemand over te gaan.
Maar God is alleen de Heer van Zijn ware en oprechte kerk, zoals Christus alleen het Hoofd daarvan is,121) haar Verlosser en Degene Die het voor haar opneemt.122) Daarom komt het alleen God en Christus toe dienaars in Zijn kerk aan te stellen. Daarom moeten alleen zij voor wettige dienaars in de kerk gehouden worden die door Hemzelf geroepen zijn. Zij bij wie dit niet het geval is, zijn geen van allen wettige dienaren.
Twee, een inwendige en een uitwendige kant.
De inwendige, verborgen roeping vindt plaats door de Heilige Geest. Elke dienaar moet zich er voor Gods aangezicht van bewust zijn dat hij het desbetreffende ambt niet aanneemt door eerzucht of geldzucht gedreven of vanuit welk ander motief ook, maar in oprechte vreze Gods en tot stichting van de gemeente.
De uitwendige en officiële roeping die een openbaar karakter heeft. Op haar beurt heeft deze roeping ook weer twee kanten: ze heeft een middellijk en gewoon karakter of ze is onmiddellijk. In dat geval gaat ze buiten de gewone orde om en moet ze speciaal en bijzonder genoemd worden.
Men zegt wel dat deze roeping van tweeërlei aard kan zijn: óf de wettige orde wordt hierbij gevolgd en dan is ze van God afkomstig, óf ze vindt op een verkeerde manier en uit sleur en gewoonte plaats.
In het eerste geval is een gewone roeping van dien aard dat ze door God via de dienst van mensen tot werkelijkheid wordt. Dat houdt in dat iemand langs de ordelijke door Christus Zelf ingestelde weg tevoren nauwkeurig wordt ondervraagd ten aanzien van zowel leer als levenswandel, en vervolgens wordt geaccepteerd. Dat gebeurt door de toestemming van vrome christenen die God daartoe opdracht heeft gegeven. Ze moeten dat in alle integriteit en oprechtheid doen, waarbij de Naam des Heren wordt aangeroepen. Dan mogen we zeggen dat door de stem van de Heilige Geest, Die spreekt door de mond van godzalige vromen, de geroepene wordt uitgekozen, bevestigd en geordend om in dienst van de kerk in een bepaalde plaats het ambt uit te oefenen. Daar wordt hij door de kudde van de gemeente waarover hij gesteld is, aangenomen; en zo dient hij in zijn ambt naar de regel van Gods Woord.
In vroomheid en met eerbied in de vreze Gods, die de gelovigen al eerder betuigden door het laten blijken van hun bijzondere gevoelens en genegenheid jegens hen. Dat ging gepaard met vasten en bidden waarin zij God vroegen om de geest van raad en onderscheid. Daarbij heeft men hen wel goed onderzocht en getoetst in leer en leven.
Niet door slechts één mens, maar door de gemeente.
In de tijd van het Oude Testament gebruikte men de oplegging van de handen:
Christus heeft van dezelfde instelling gebruikgemaakt en voegde er gebeden aan toe.130) Dus ook de apostelen en de apostolische vaders – of iemand uit hun midden die de leiding had – hebben in naam van de raad der gemeente de verkoren dienaren door plechtige gebeden en oplegging van de handen geordend en hen zo aan God opgeofferd en toegewijd. De Latijnse vaders hebben deze ceremonie daarom een plechtige ordening en wijding genoemd, terwijl de Griekse vaders spraken over de oplegging van de handen – een ceremonie dus die vanaf de apostelen in gebruik was.131) Daarbij werd echter niet gesproken over het gebruik van wijwater, het scheren van de kruin, het dragen van een kruis en een linnen kleed, het gebruiken van waskaarsen en andere dergelijke beuzelarijen.
Bovendien legden de apostelen de handen op als zij – door een wonder – de zieken genazen, waarover Christus ook spreekt in Marcus 16:1818 slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.: “Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”.132) Zij deden dit ook bij het uitdelen van de zichtbare gaven van de Geest.133) Maar deze gebruiken zijn met de andere wonderen tot een einde gekomen.
Het lijkt erop dat men deze oorspronkelijke manier van doen behoort te handhaven, niet alleen vanwege de waardigheid en gepastheid, maar ook opdat door het symbolische karakter van een dergelijke inwijding en zegening de waardigheid van het ambt bij het volk nadrukkelijk wordt aangeprezen. En vervolgens opdat degene die op deze manier wordt geordend en ingewijd en zo zijn ambt verkrijgt, van zijn roeping verzekerd zal zijn van de volgende zaken:
Men moet hierbij echter ver weg blijven van de waan dat deze manier van doen noodzakelijk is dat het in de dienst van God beslist zó moet gaan. Om die gedachtegang te mijden willen sommigen zich liever houden bij het geven van de hand als een teken van trouw, liefde, verbondenheid en eenstemmigheid in gevoelens ten aanzien van de leer. Dan handelen ze naar het voorbeeld van de apostelen, die Paulus en Barnabas de rechterhand gaven en het zo tot medebroeders in de bediening aannamen.
Zo lang als de wettige orde van de kerk publiek gehandhaafd blijft, waarbij het dus voor ieder ongeoorloofd is om zich op een brutale manier zonder een wettige en gewone roeping binnen te dringen in de dienst van de kerk. Maar wanneer die gewone orde en stand van zaken vervallen is, stelt God Zelf de kerkenorde buiten werking en buiten de gewone gang van zaken, en geeft Hij haar weer een plaats door degenen die Hij in Zijn ondoorgrondelijke raad tot het dienstwerk oproept en verkiest.
Een roeping door God Zelf en door Gods Zoon die plaatsvindt zonder middel, en dus zonder dat daarbij mensen worden ingeschakeld. God doet dit met betrekking tot een kerkelijk ambt op drie manieren:
Nee, maar om de ware en wettige roeping van de valse te onderscheiden, moet men drie regels in acht nemen.
De eerste regel is dat de beoordeling moet plaatsvinden waar de wettige en gewone beroepingsprocedure door zo’n leraar niet gebruikelijk gevonden en veronachtzaamd lijkt te worden.
De tweede regel is dat men het innerlijk van zo iemand moet toetsen vóór men hem toelaat.141) Zijn leer dient namelijk zo veel mogelijk naar het richtsnoer van Gods Woord te zijn. Christus heeft immers Zelf geboden om zo te handelen.142) Die houding wordt juist geprezen in de mensen uit Berea.143) Ook Christus vermaant ons om de handel en wandel van zo iemand na te gaan; zie Matteüs 7:2020 Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen.. Deze mensen mogen in ieder geval niet zijn zoals ze in Romeinen 16:1818 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. beschreven worden als degenen die “door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen’ misleiden.144)
De derde regel is dat ze na op deze manier door de gemeente waarvan het fundament gelegd is, getoetst zijn, op een wettige wijze worden geordend in het ambtelijk werk.
Deze regels zijn er om een duidelijke grens te trekken bij dit soort buitengewone roepingen. We zullen die nooit anders dan alleen langs deze weg accepteren.
Zeer beslist niet! Want op deze manier zou men voor ieder die zichzelf wijs genoeg vindt om onder de dekmantel van het tegenspreken van de valse leer, de deur wagenwijd openzetten voor geheime samenkomsten. Dat is gewoonlijk het werk van de wederdopers en de vrijgeesten. Zij volgen hiermee het verkeerde voorbeeld van hen die eerst in Antiochië en later ook in Galatië en andere plaatsen via heimelijke vergaderingen grote verwarring veroorzaakten. De apostelen zeggen hiervan: “Aangezien wij gehoord hebben, dat enigen uit ons midden u met hun woorden hebben verontrust, uw zielen in verwarring brengende, hoewel wij hun niets geboden hadden, hebben wij eenstemmig besloten mannen te kiezen om die tot u te zenden” (Handelingen 15:24,2524 Aangezien wij gehoord hebben, dat enigen uit ons midden u met hun woorden hebben verontrust, uw zielen in verwarring brengende, hoewel wij hun niets geboden hadden, 25 hebben wij eenstemmig besloten mannen te kiezen om die tot u te zenden met onze geliefden, Barnabas en Paulus.).
Dat is niet de gave van het verrichten van wonderen, want Johannes de Doper die buiten de gewone orde om geroepen is, heeft die ook niet gedaan.145) Al was hij dan de zoon van een priester, hij heeft het priesterambt in de tempel niet bediend, maar buiten de tempel heeft hij wel het profetisch ambt bediend. Zo hebben ook Jesaja, Sefanja en Haggai geen wonderen gedaan, al waren ze ook buiten de gewone orde om geroepen. Het is ook niet nodig dat de roeping die ten opzichte van de normale gang van zaken buitengewoon genoemd moet worden, door wonderen wordt bevestigd. De antichrist zal niet door wondertekenen gedood worden, maar door de Geest van Christus, dat wil zeggen: door de stem van het Evangelie; zie 2 Tessalonicenzen 2:88 Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt.. Het geloof dat wij verkondigen, is door Christus en de apostelen genoeg door wonderen bevestigd, omdat ze op een nieuwe wijze gezonden zijn die door God is ingesteld. Daarmee is ook de wijze waarop de kerk geregeerd wordt, veranderd. Wij brengen ook geen andere boeken of geschriften aan als die van de Wet, de profeten en de apostelen. Christus heeft ons geleerd dat men de valse leraren van de oprechte moet leren onderscheiden, niet door middel van wonderen maar door te letten op de vruchten die ze voortbrengen, namelijk die van de leer en van hun levenswandel; zie Matteüs 7:1616 Aan hun vruchten zult gij hen kennen: men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?.
Een wettige bijzondere roeping zien we wel in de volgende drie kenmerken:
Ja, want Aäron heeft gedwaald,150) en Petrus heeft niet direct begrepen dat ook de heidenen geroepen moesten worden. Hij moest hierover door een hemels gezicht vermaand worden.151)
Als men het woord ‘ordening’ op dezelfde en gebruikelijke manier opvat, vond de roeping van hen die de kerk als eersten tot reformatie brachten, op de gewone manier plaats, want zij waren als leraren, herders en priesters geordend zoals dat in de roomse kerk gebeurde. De onzuiverheden daarvan hebben ze door Gods hulp en op wettige wijze van zich afgeschud. Die voldeden namelijk niet aan de Bijbelse instelling, zoals men die kan afleiden uit de hierboven genoemde regels en tekenen ten aanzien van de uitnemendheid, flinkheid en dapperheid van de geroepenen en ook uit het voorbeeld van een oprecht christelijk leven. Toch is hun roeping wettig en zijn ze als wettige herders bevestigd, omdat ze door de kudde van de gemeente en ook door de wereldlijke overheid erkend zijn.
Maar de roeping van de dienaren die op deze groep gevolgd is en dat nu nog doen, is ook van God en moet ook wettig genoemd worden. Ze is nu de gewone manier, omdat de dienaren langs de gewone weg beroepen worden, en wel op de manier als in Gods Woord geleerd wordt. Ze worden door de kerkelijke vergaderingen aangenomen, die ware kerken van God zijn, zoals uit duidelijke tekenen en bewijzen blijkt, en die de bevoegdheid hebben om herders te verkiezen. De roomse anti-christenen kunnen de leer van het Evangelie zoals die door ons weer naar voren gebracht is, natuurlijk niet van valsheid beschuldigen, en daarom vragen ze altijd naar onze roeping. Die moeten wij daarom naar het voorbeeld van Christus152) altijd terugleiden tot de leer van Christus en de apostelen.
Jazeker! In de roomse verordeningen ging men niet uit van een onderzoek naar de leer en het leven. Ook werden en geen voorschriften gevolgd die ons in Gods Woord zijn voorgeschreven. Ja, de zuiverste bijbelse regels zijn in die kerk geschonden en overtreden, en betekenen daarom niets anders dan een ernstige ontheiliging van de eredienst. Als iemand dan de pauselijke godsdienst van harte van zich werpt, zal hij ook zijn niet-bijbelse ordening van harte verwerpen; en daarom zal hij zichzelf geen enkel ambtelijk gezag toeschrijven.
Ik ontken echter niet dat men deze verkeerd geordende bisschoppen op een wettige manier mag ordenen tot nieuwe herders van de gemeente, op voorwaarde dat ze godzalige, geleerde en voor de dienst bekwame mensen zijn. Daarbij moet men wel altijd de apostolische vermaning in acht nemen ten aanzien van nieuwelingen in de dienst; zie 1 Timoteüs 3:66 Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel des duivels valle..
Ja, want in de eerste plaats spreekt Johannes in Openbaring al over de algemene verdorvenheid van de kerken in de toekomst.153) Hij zegt daarom al in zijn tijd dat God getuigen zal verwekken die zullen profeteren tegen hen die de kerk in het verderf storten. Ze zullen profeteren tegen het beest dat uit de afgrond opklimt, en zullen dan ook getuigen dat engelen – dat wil zeggen: sommige heilige mannen – op de aarde zullen verkondigen dat ze de Babylonische dwalingen verwerpen en aan de enige God de eer zullen geven. En nadat Paulus in 2 Tessalonicenzen 2:88 Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. eerst voorzegd had dat er een algemene afval zou komen, zegt hij dat God daarna de zoon van het verderf ten onder zal doen gaan door de geest of de adem van Zijn mond, dat wil zeggen: door de zuivere verkondiging van Gods Woord. Deze mannen waren niet onder hen die de kerk verdorven en geschonden hebben, en daarom volgt hieruit dat de Heere buiten de gewone orde om herders en leraars voor de gemeenten zal verwekken. Het Woord van God zelf of de prediking van het Evangelie brengt het dienen in de kerk met zich mee. De roeping buiten de gewone orde om berust dus nadrukkelijk op verschillende plaatsen in de Schrift.
Vanwege een zekere orde in het kerkelijk beleid mag onder hen die het ambt ontvangen hebben om te prediken, de een wel over een ander gesteld zijn als iemand die onder zijn mededienaren de eerste is. Maar dan niet in de zin van een graad of trap hoger, want al de herders en leraars hebben evenveel gezag, maar wel in de zin van een zekere ordening. Daarom kozen de ouderlingen die tevens herder en leraar waren, in iedere stad een preses of voorzitter die vooraan zat en het woord voerde. Die persoon noemde men in het bijzonder de bisschop, de opziener die de meest belangrijke plaats tijdens de vergadering innam. Dat was hij niet om te heersen over zijn mededienaren alsof die minder zouden zijn dan hij, maar om het algemene beleid te voeren en aan de vergadering van de kerkenraad of die van de herders en leraars leiding te geven. Hij kon daarbij echter niet heersen over de anderen die met hem samen deel uitmaakten van de vergadering. Integendeel, hij was zelf ook onderworpen aan de mening van de gezamenlijk vergaderde broeders en mededienaren. Dit alles was naar de apostolische grondregel dat alle dingen in goede orde in het huis des Heren moet geschieden; zie 1 Korintiërs 14:4040 Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden..
De synode van Nicea heeft dit later de naam presbeion gegeven, de eer die men aan de oudsten verschuldigd is. Plutarchus zegt hiervan dat die eer betrekking heeft op datgene wat het eerst in tijd en jaren is. Het is de eer van de prioriteit of ook wel het ‘eerste aanzitten’ bij een maaltijd, een eer die men gewoonlijk aan de oudsten van het gezelschap gunt vanwege hun jaren en ouderdom. Bij hen vindt men immers wijsheid en verstandige raad. Die presbeion heeft daarna een wijdere betekenis gekregen en werd ook gebruikt voor de eer die men iemand bewijst vanwege de waarheid die hij uitleeft. Het is de eer die men iemand bewijst omdat hij de vergadering voorzit. De algemene synode van Efeze noemt dat in 435 ‘het recht dat eenieder toekwam’. Daarom geven we gemakkelijk toe dat Petrus in een zekere ordening vóór zijn medebroeders is gegaan.155)
Maar we ontkennen dat er onder de dienaren trappen van waardigheid of macht zijn of een hoogste gezag. Want:
We erkennen wel dat er onderscheid is tussen de kerkelijke ambten; dat geldt niet alleen voor wat eenvoudigweg de orde van zaken betreft, maar ook wel als het gaat over een bepaalde mate van gezag. De herders die ieder in het bijzonder over zijn eigen gemeente gesteld zijn, staan in zekere zin ‘boven’ de diakenen en ‘boven’ de kudde die aan hen is toevertrouwd. Zo staan ook de leraren ‘boven’ de leerlingen. Maar we ontkennen dat er onder de ambtsdragers die hetzelfde ambt bedienen, een soort oppergezag is geweest of nog is. Dan zou het zijn alsof de ene apostel, de ene evangelist, de ene leraar, de ene ouderling, de ene bisschop, of de ene herder boven de andere gesteld zou zijn. Nogmaals, dat ontkennen we ronduit!
De apostelen worden in de Schrift bouwmeesters van de stad Gods genoemd, en gezanten van de enige ware Koning en Keizer, niet over hun medebroeders, maar over de kudde die aan hen was toevertrouwd. En dat geldt eveneens voor de dienaren van de gemeente, de bisschoppen, de opzieners en de bestuurders: ook zij zijn alleen maar gesteld over de aan hen toevertrouwde kudde. We stellen dus dat degenen die het Woord bedienen, dat ze boven de kudde van de gemeente zijn gesteld en de autoriteit hebben om in de Naam van de Here te mogen gebieden – maar dan als gezanten en niet als machthebbers.
Daardoor maken we de ambten in de kerk niet aan elkaar gelijk; en ook zetten we het ordelijke voorzitten of presideren van de mededienaren in het ambt en de bediening niet aan de kant.
We ontkennen ook dat er ongelijkheid is tussen de dienaren van het evangelie, en stemmen er dus niet mee in dat de herders en leraren in de steden een hogere rang bekleden dan hun medebroeders in kleinere plaatsen. Dan zou één persoon zorgdragen voor de plaatsen waar zijn mededienaren geplaatst zijn, én over zijn eigen gemeente. Men kan immers heel moeilijk één herder vinden die bekwaam genoeg is om alleen al zijn eigen gemeente te bedienen! Dat zei de apostel al in 2 Korintiërs 2:1616 voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven. En wie is tot zulk een taak bekwaam?: “En wie is tot zulk een taak bekwaam?”
Helemaal niet! Over de eerste uitzending van de twaalf apostelen wordt gesproken in Matteüs 10:1-51 En Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. 2 En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: vooreerst Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder; en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder; 3 Filippus en Bartolomeüs; Tomas en Matteüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs; 4 Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft. 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen. en Lucas 9:11 Toen riep Hij de twaalven samen en gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en om ziekten te genezen., maar die kan niet in eigenlijke zin apostolisch genoemd worden, want daartoe waren ze nog niet in staat. Nee, deze roeping is pas later ingesteld, namelijk net vóór de hemelvaart van Christus,159) maar voornamelijk op de Pinksterdag. Men kan echter nergens vanuit Gods Woord bewijzen dat de zeventig discipelen na de hemelvaart van Christus, dus zonder Zijn bemiddeling, werden uitgezonden om samen met de twaalf apostelen het evangelie te verkondigen. Maar we ontkennen niet dat de apostelen in hun ambt niet alleen door hun ordening maar ook door hun autoriteit boven de anderen zijn gesteld.
Petrus wordt door de oude kerkvaders soms de ‘prins’, de vorst, de eerste van de apostelen, de bisschop en vorst van de priesters genoemd, maar dat is een gevaarlijke en verkeerde manier van spreken. Wel is het zo dat degene die ‘prins’ (princeps) wordt genoemd, in het Latijn de eerste is als het over een zekere ordening gaat, hoewel hij niet de hoogste in rang is.
Nee, met net zo weinig recht als ze dat gedaan hebben tegenover zijn volgende opvattingen: (1) dat men niet behoort te bidden of te offeren voor de doden; (2) dat men de gestorven heiligen niet mag aanroepen; (3) dat men geen bepaalde vastendagen moet instellen.
Hiervoor heb ik de volgende redenen:
Hiëronymus zegt dat hieruit de gewoonte is gekomen dat één uit het midden van de ouderlingen werd uitgekozen die over de anderen werd gesteld en de zorg voor de kerk op zich nam. Daaruit vloeide voort dat de priesters of ouderlingen onderworpen waren aan de bisschop die over hen was gesteld; en dat de bisschoppen dus een hogere positie innemen dan de ouderlingen. Die positie krijgen zij dus niet vanwege een instelling door God Zelf, maar uit een gewoonte die in de kerk gegroeid is.
Zo moet men aankijken tegen de waardigheid en eer van de vooraanstaande positie van de bisschop en van diens autoriteit om de gang van zaken te besturen en leiding aan de kerk te geven. Dat betekent echter niet dat de bisschop enige heerschappij mag uitoefenen over zijn mede-ouderlingen.
De droeve en beklagenswaardige ervaring leert ons echter hoe weinig de onbedwingbare eerzucht in de toom kan worden gehouden. Daardoor moesten de priesters en ouderlingen later er het stilzwijgen aan toedoen wanneer mijnheer de bisschop aanwezig was. Dezelfde Hiëronymus spreekt zich in zijn brief aan Nepotianum zeer heftig en bestraffend uit tegen deze gang van zaken.
Nee, want:
Aan hen worden verschillende namen gegeven, waardoor hun de waardigheid van het ambt en eveneens hun verplichtingen op dit punt worden voorgehouden. Ze krijgen in de Schrift de volgende namen:
We hebben een voorbeeld van een dergelijk vluchten in Christus,196) in David197) en in Paulus.198) En Christus leert in Matteüs 10:2323 Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt. dat het op de een of andere manier nodig kan zijn om te vluchten: “Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere.” Wel is het zo dat Christus hier veel meer spreekt over de volharding en ijver in het uitoefenen van ons ambt dan over het vluchten in verband met vervolging.
Maar AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. laat zich ook bemiddelend uit in deze kwestie als hij aan Horatius schrijft dat niemand zijn woonplaats uit bangheid en angst mag verlaten of de kudde van zijn gemeente op een trouweloze manier aan het verderf mag overgeven. Hij schrijft dat de herder geen voorbeeld mag zijn van plichtsverzuim en traagheid, maar tegelijk dat niemand van hen zich onvoorzichtig in gevaar mag begeven. Als de hele gemeente of een deel daarvan wordt lastiggevallen, doet de herder er verkeerd aan als hij vlucht, terwijl de gemeente zelf dat niet doet. Het is namelijk zijn taak en plicht om zijn leven voor eenieder van de kudde te zetten.199)
Soms kan het echter wel gebeuren dat de herder door zijn afwezigheid of zijn vertrek de woede van de vijanden tot bedaren kan brengen. Daardoor kan de gemeente des te beter uit haar moeite en nood geholpen en gered worden. Dit mag echter alleen plaatsvinden als de kudde van de gemeente niet zo dringend om een voorganger verlegen is.
Maar een voorganger die de valse leer door de vingers ziet en oogluikend toelaat, of een herder die niet tegen slechte praktijken ingaat door te berispen en te bestraffen, is eveneens iemand die vlucht. Dat geldt ook voor een voorganger die de schuldigen niet – net zoals de profeten en andere oprechte herders – in hun gezicht durft te bestraffen of die niemand boos durft te maken om door mensen maar niet gehaat te worden. Zo iemand vlucht, al verandert hij niet van plaats. Hij is iemand die het in zijn hart op een lopen zet en de vlucht neemt. “Omdat u gezwegen hebt”, zegt AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme., “daarom bent u gevlucht; u hebt gezwegen omdat u bevreesd was.”
En een herder die van de ene naar de andere plaats vertrekt omdat hij ergens anders meer verdient, of omdat hij niet langer tegen zijn zin in zijn huidige woonplaats wil blijven, of omdat de mensen zich ondankbaar tegen hem opstellen – zo iemand is zeer zeker een huurling!
Dat is toegestaan aan hen die daarvoor ook gaven hebben ontvangen. Het mag echter niet op een onnadenkende en roekeloze manier gebeuren, maar voorzichtig en ingetogen en met een hart dat erop gericht is Gods kerk te helpen wanneer en waar de Here het ook wil. Dat houdt dus ook in dat men niet met zijn ambities te koop loopt om het beroep te krijgen of dat met geweld naar zich toetrekt. De betrokkene mag namelijk op geen enkele manier zijn beoordeling verhinderen, want het moet een vrije zaak zijn voor hen die de bevoegdheid hebben hem te beroepen. Het is eigenlijk niets anders dan dat zo iemand zijn dienst en hulp aan de gemeente aanbiedt, opdat het talent dat hem toevertrouwd is, niet wordt begraven. De gaven van de Geest zijn gegeven tot stichting van de gemeente.200) En in 1 Timoteüs 3:1staat: “Indien iemand staat naar het opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak.” In 1 Korintiërs 14:11 Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren. lezen we: “Streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren.”
Paulus geeft hier antwoord op in 1 Korintiërs 9:1414 Zo heeft de Here ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven.: “Zo heeft de Here ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven.” Zij prediken het evangelie, en daarom mogen zij volgens Matteüs 10:1010 van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard. en Galaten 6:66 En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan wie dat onderricht geeft. er ook van leven: “En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan wie dat onderricht geeft.”
Daarom worden vrome herders niet bestraft omdat zij de beloning vragen die hun is toegezegd. Die straf is er wel voor hen die hun loon zien als het doel van hun werk – mensen die vluchten als de vijand als een wolf op de gemeente af komt, of hun mond houden of heel anders gaan preken om hun leven maar te redden; mensen hun eigen belang zoeken, en niet de zaak van Christus; zie Filippenzen 2:2121 want allen zoeken zij hun eigen belang, niet de zaak van Christus Jezus..
De eer van God, en de opbouw en zaligheid van de gemeente.
Als we alleen al deze dingen noemen, spreken ze zichzelf genoeg tegen.