Dat wordt gewoonlijk de bevoegdheid genoemd om te oordelen en de kerkelijke rechtspraak uit te oefenen – een rechtspraak die heel anders is dan die in het burgerlijke leven. Deze bevoegdheid is het tweede onderdeel van de [zogenaamde] sleutelmacht, die duidelijk onderscheiden is van het eerste, waarover gesproken wordt in Matteüs 16:1919 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. en Johannes 20:2323 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.. Het eerste ziet namelijk op het ambt om te onderwijzen of het Evangelie te prediken, een taak die de herders van de gemeente is opgelegd. Maar het tweede ziet op de kerkelijke tucht ten aanzien van het zedelijke leven met het doel om elke vorm van aanstoot uit de kerk te weren.
De Griekse theologen noemen deze macht paideian of paideusin, tucht; de Romeinse spreken over disciplinam, discipline, straf en onderwijzing. Christus spreekt erover in Matteüs 18:17,1817 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. 18 Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.: “Indien [uw broeder] naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.” De kerk bindt namelijk degenen die ze excommuniceert of in de ban doet, en ze ontbindt hem of haar die ze weer in de gemeente opneemt.
Dat is de tuchtuitoefening door de kerk, ingesteld op grond van de autoriteit van Gods Woord. Daardoor worden mensen die in het huisgezin van Christus aangenomen zijn, aangestuurd om een godzalig leven te leiden. De bedoeling daarvan is dat ze niets doen wat beslist in strijd is met de belijdenis. Als zij echter wel een ongebonden leven leiden, worden ze door de tucht berispt en bestraft, opdat ze op de goede weg zullen terugkeren. De tucht is er opdat ieder de taak waartoe hij of zij geroepen is, uitoefent naar de regel van het Evangelie.
In tweeën. Ze geldt in het algemeen, dus al de lidmaten van de gemeente zijn aan haar onderworpen. Ze is vervolgens ook persoonlijk, en geldt dan voor de kerkenraad om het ambt van de dienaars van de gemeente te bewaken.
Deze discipline in het algemeen is ook weer in tweeën te verdelen: de gewone en de buitengewone tuchtuitoefening. De gewone tucht wordt gehandhaafd door Gods Woord en de apostolische instellingen altijd als regel en richtsnoer te hanteren, waarvan ook nooit mag worden afgeweken en die dan ook altijd in de gemeente wordt gehandhaafd.
Twee, want ze houdt zich bezig met het bestraffen van zonden waardoor mensen de verkeerde weg opgaan en met het vellen van een kerkelijk oordeel.
Opnieuw twee, namelijk zonden in de leer en in de levenswandel.
Wat is zonde in de leer?
De dwaling in de leer, die óf domweg door onwetendheid kan ontstaan óf tegelijk ook vanuit vijandschap tegen God. Als iemand eenmaal van de bekende en ‘gezonde’ weg afwijkt, het oordeel van God en dat van de kerk veracht en ook hardnekkig bij zijn mening blijft, spreken we van ketterij.
Welke tuchtmaatregelen zal men hier toepassen?
Men moet proberen de onwetenden zo langzamerhand wat wijzer te maken1), maar de zondige hardnekkigheid dient men te bestraffen. Zij moeten in het openbaar alsook persoonlijk vermaand worden. Als het nodig is, moet men de afwijking in de leer door een afwijzend oordeel van de kerk bij monde van de kerkenraad intomen2). Met een ketters mens moet men echter na de eerste en tweede vermaning3) geen gemeenschap oefenen. Deze kerkelijke tucht staat [overigens] los van het ambt van de overheid, die haar eigen maatregelen moet treffen.
Dat is een zonde met woorden of daden die onze medemensen aanstoot geeft en pijn doet. Deze zonde kan heimelijk en verborgen zijn, maar ook openlijk en aan ieder bekend. Bij een verborgen zonde weten maar heel weinig mensen ervan en die zonde geeft dan ook geen openbare ergernis. Deze zonde kan begaan zijn door onwetendheid, vanwege menselijke zwakheid of ook vanuit een slechte gezindheid van het hart.
Welke tuchtmaatregelen moet men hier treffen?
We moeten zo’n zondaar persoonlijk spreken en vermanen. Dat moeten we doen naar de regel van Christus zoals Hij ons die gegeven heeft.4) Daarin zijn vier trappen te onderscheiden.
Een zonde die in het openbaar begaan is, waarvan iedereen weet en die ook publiekelijk aanstoot geeft. Die zonde kan een verkeerde daad zijn die uit onbegrip of door de zwakheid van het vlees is gedaan, of het is een daad die anders is afgelopen dan men gedacht had. Het kan ook echt een slechte daad zijn, zoals hoererij, overspel, woeker, dronkenschap, diefstal of een hardnekkig en verachtelijk negeren van de vermaningen die men krijgt. Sommige van deze zonden zijn een schandvlek voor de hele gemeenschap, terwijl andere alleen voor sommige lidmaten van de gemeente een smet vormen.
Welke tuchtmaatregelen moeten hier getroffen worden?
Men moet hier aan het gebod gehoorzaam zijn dat Paulus geeft in 1 Timoteüs 5:2020 Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.: “Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.” Zij die in zonden leven, zijn hier degenen die openbare ergernis geven, zodat het niet nodig is daar verder onderzoek naar te doen, of het zijn zij die door gezaghebbende getuigen in de samenkomst van de gemeente overtuigd zijn [van hun zonde]. Ze zijn zo een voorbeeld voor de gemeente. Paulus heeft dit voorschrift van hem zelf concreet gemaakt toen hij Petrus bestrafte in het bijzijn van de hele gemeente.7) De zondaren en de halsstarrige figuren onder hen dient men ook in de algemene vergadering van de kerkenraad te vermanen en te bestraffen.
Men moet er echter wel op toezien dat men niet al te streng is, want het medicijn [van de tucht] mag niet veranderen in vergif. AugustinusAurelius Augustinus (354-430) geldt als de meest invloedrijke kerkvader van het Westen. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij de manicheeën, later bij het neoplatonisme, maar op het gebed van zijn moeder en door de prediking van bisschop Ambrosius werd hij in 386 bekeerd tot het christelijk geloof. Bekend is vooral zijn 'Belijdenissen', waarin hij zijn eigen bekering beschrijft. Ook schreef hij belangrijke werken tegen ketterijen als het donatisme en het pelagianisme. zegt dat men streng moet zijn als het gaat over de zonden van weinig mensen. Maar bij de zonden en dwalingen van een grote menigte moet men de regel van dezelfde kerkvader toepassen, die luidt: “Laat de mens, wanneer hij daartoe in staat is, in het bestraffen van zijn broeders dat met medelijden en barmhartigheid doen. En als hij dan niet kan, laat hij de zonden dan met lijdzaamheid verdragen, daarover zuchtend in liefde en met droefheid in het hart.”
De heimelijke zonden behoren door ieder die daar kennis van draagt, bestraft te worden. De openbare zonden behoren echter óf door de dienaren van het Woord bestraft te worden in tegenwoordigheid van allen, al naar gelang dat voor de gemeente stichtend is; óf door het oordeel van de kerkenraad, tot intoming van het kwaad.
Als men degene die in een bepaalde dwaling of zonde gevallen is, voor de kerkenraad roept, moet men hem met geduld ondervragen. Wanneer het nodig is, kan men ook enkele geloofwaardige getuigen ontbieden. Zo onderzoekt de raad op wettige wijze de kwestie en vormt zich er een mening over. Vervolgens legt men een verdiende boete of straf op, iets wat men overigens wel in gematigde zin moet doen, in overeenstemming met het geweten van hem die gezondigd heeft. Men moet zo oordelen dat de zondaar zich enerzijds niet vrijgesproken voelt en aan de andere kant niet door overmatige droefheid en moedeloosheid ten onder gaat; en het moet ook zijn tot stichting van de gemeente.8)
Dat zijn er drie.
Er is echter tweeërlei vorm van ban geweest. De eerste wordt door de Joden niddui genoemd, dat is een afzondering of uitsluiting van de gewone bijeenkomsten. Vandaag de dag wordt deze in de kerken de “kleine ban” genoemd. Als deze niet hielp, werd over de onboetvaardige zondaar de andere ban uitgesproken, die in het Hebreeuws cherem wordt genoemd, dat wil zeggen: het anathema, een vervloeking. Ten slotte was er ook de schamata, de ernstigste vorm van verfoeiing en vervloeking. Paulus noemt dit laatste: aan de satan overgeven, tot verderving van het vlees, opdat de geest behouden mag worden. Zie1 Korintiërs 5:55 leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren. en 1 Timoteüs 1:2020 Tot hen behoren Hymeneüs en Alexander, die ik aan de satan heb overgegeven, opdat hun het lasteren worde afgeleerd.. Deze vorm van tucht vindt plaats als de zondaar zich niet bekeert. Dit is niet een overgeven aan de satan om het lichaam te kwellen, zoals enkelen dat uitleggen. Het oordeel van de kerk heeft namelijk geen betrekking op het lichaam zoals het burgerlijk recht doet, maar op de ziel.
Bij de Joden was dit het uitgeworpen worden uit de synagoge10), uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten11), gehouden worden voor een heiden en tollenaar, dat wil zeggen: voor een goddeloos mens, voor iemand die geheel en al zonder godsdienst is.12)
Bij de christenen spreekt men van excommunicatie of de ban, dat wil zeggen: men verliest het recht van de christelijke gemeenschap – totdat men zich bekeert – en wordt het eigendom van de satan die buiten de kerk heerst en zijn macht uitoefent.
Niet degenen die buiten de kerk leven, zoals vandaag de dag de Joden, de aanhangers van de Islam, en zo voort. Ook niet de veroorzakers van scheuringen, de ketters en andere personen, die geheel en al van de christelijke kerk zijn afgevallen of die zich nooit tot de ware kerk hebben gewend. Maar alleen hen die nog in de schoot van de kerk zijn en zich nog niet openlijk tot allerlei sektarische stromingen hebben begeven. De apostel zegt hierover “dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder [dat wil zeggen: die zich uitgeeft voor een lidmaat van de gemeente], een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. Staat het soms aan mij, hen te oordelen die buiten zijn? Oordeelt ook gij niet (alleen) hen, die in uw kring zijn? Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg” (1 Korintiërs 5:11-1311 Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. 12 Staat het soms aan mij, hen te oordelen, die buiten zijn? Oordeelt ook gij niet (alleen) hen, die in uw kring zijn? 13 Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.).
God Zelf. Deze discipline is er altijd vanaf het begin van de wereld geweest. Daardoor werd de kerk in algemene zin gesproken van de openlijk goddeloos levende mensen afgezonderd.
Al eerder, vóór de zondvloed, waren de kinderen Gods (dat zijn de godzaligen uit het geslacht van Seth) van de kinderen der mensen (dat zijn de goddelozen uit het geslacht van Kaïn) afgescheiden.13) En niet alleen zij, maar ook degenen die zich slecht gedroegen, werden uit de schoot van de kerk geworpen. In die zin zeggen de ouderen wel dat Kaïn van het aangezicht van de Here verstoten werd.14)
Oudere onbesneden mensen die de besnijdenis verzuimd hadden of erin hadden toegestemd dat hun ouders het nagelaten hadden, werden op Gods bevel uit hun volk, dus het gezelschap van de heiligen, uitgeroeid.15)
In de wet van God hebben de priesters die in tabernakel en tempel dienden, veel verschillende voorschriften gekregen om allerlei onreine situaties zoals melaatsheid en dergelijke uit de gemeenschap te weren, te reinigen en te verzoenen.16)
Ten slotte heeft Christus deze verordening vanuit de Israëlitische gemeente tot ons gebracht en nadrukkelijk ingesteld17); en ook Paulus heeft zowel in Korinte als in andere plaatsen het gebod opgelegd om deze bepalingen na te komen en te onderhouden.18) In 2 Tessalonicenzen 3:1414 Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd worde. lezen we: “Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen, tekent hem” – dat wil zeggen door het teken van de ban.
Die heeft niet ieder. Dus ook niet iedere bisschop of degene die door hem daartoe is aangesteld, laat staan de over allen heersende paus. Dat blijkt wel uit 1 Korintiërs 5:44 Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus.: “Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus…”. Nee, die bevoegdheid ligt bij de herder van de gemeente en bij degenen die samengeroepen zijn als bestuurders19), oftewel de kerkenraad, dus het college van ouderlingen die volgens het kerkelijke recht daartoe wettig aangewezen zijn20). Dit moet overigens wel gebeuren met het weten en de goedkeuring van de hele gemeente. Anders zouden ze de vertrouwelijke omgang met de door de ban getroffene ook niet kunnen schuwen en vermijden. Het is immers zeker dat toen Christus over deze kwestie sprak21), Hij onder de naam “gemeente” het consistorie, de vergadering van de ouderlingen oftewel de kerkenraad heeft verstaan. Op deze manier voegde Hij Zich naar de gewoonte van die tijd. De bevoegdheid van de tucht in de gemeente lag toen immers ook bij degenen die de “oversten van de synagoge” werden genoemd22) – dat waren mensen die de zaak van de plaatselijke gemeente behartigden. Daar hebben we ook voorbeelden van.23) En Paulus zegt in 2 Korintiërs 2:66 Voor zo iemand is het reeds genoeg, dat het merendeel (van u) hem berispt heeft.: “Voor zo iemand is het reeds genoeg, dat het merendeel (van u) hem berispt heeft.” Dat is dus niet in het geheim gebeurd, niet in het openbaar voor heel de gemeente, maar in de kerkenraad. Daaruit volgt dat al de bannen van de roomse antichrist [de paus] en van al die bisschoppen niets meer voorstelt dan wind en een vruchteloze bliksemschicht.
Deze raad mag dat niet doen naar eigen goedvinden of op eigen gezag. Er zijn enkele criteria:
Tegen de godslasteraars, de vijanden van Gods heerlijkheid en van Zijn waarheid; tegen de halsstarrige zondaren, de ketters en de verleiders; tegen de afgodendienaars, de scheurmakers of aanhangers van een sekte; tegen degenen die een valse eed zweren oftewel de meinedigen; tegen hen die in het openbaar misdaden plegen, mensen die de overheid ongehoorzaam zijn en moordenaars; tegen hoereerders, woekeraars, vloekers, dronkaards, rovers en zij die een loszinnig en ergerlijk leven leiden. Zij allen zijn in zichzelf hierdoor al het oordeel waard, en als zij nadat ze in hun geweten overtuigd zijn maar dat geldt des te meer als ze toch in hun halsstarrigheid in de zonden blijven volharden; als ze hardnekkig zijn en niet geneigd zich te bekeren, van wie geen beter leven te verwachten is en alle christelijke vermaning verachtelijk verwerpen.
Dit behoort hun aangezegd te worden in hun tegenwoordigheid en niet terwijl ze afwezig zijn.26)
Niet alleen van de gemeenschap door de sacramenten, want dat betekent alleen maar een oponthoud; maar het is een scheiding van het hele lichaam en al het goede van de gemeente. Het is tegelijk een moeten missen van de gewone omgang, het vergaderen, het samenleven en de gesprekken met de andere leden van de gemeente. We moeten met degene die in de ban gedaan is, namelijk niet vrijwillig omgaan in de persoonlijke en zakelijke sfeer met de daarbij horende onderlinge gezelligheid. In 2 Tessalonicenzen lezen we over zo iemand: “Tekent hem en gaat niet met hem om”.27) We moeten hem juist houden voor een heiden, zoals Christus ons voorhoudt in Matteüs 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.. Men moet niet met zo iemand eten, hem niet in huis nemen en hem zelfs niet groeten28), maar uit de weg blijven29). Maar het is wel zo dat de kinderen verplicht zijn hun ouders de nodige diensten te bewijzen, dat de vrouw onderdanig moet zijn aan haar man en dat de onderdanen hun overheid moeten gehoorzamen. Alles mag namelijk niet in de war gebracht worden, en de kinderen mogen zich er niet op laten voorstaan dat ze vanwege de zonde van hun vader nu op gelijke hoogte staan met hem. Ze moeten alleen oppassen dat ze door de omgang met hun vader niet in dezelfde zonde vallen! En als het om anderen gaat, laat men weggaan als men iemand ziet die onder de kerkelijke tucht is.
Toch moet men hem niet weren van het luisteren naar Gods Woord30), want op deze manier kan de zondaar toch weer op de goede weg gebracht worden. In 2 Tessalonicenzen 3:1414 Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd worde. en 15 staat: “Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd worde; houdt hem echter niet voor een vijand, maar wijst hem terecht als een broeder.” Men moet dus niet ophouden hem te vermanen, te onderwijzen en te bestraffen. Ook moet men hem eten en drinken geven als de nood daartoe dringt. Op alle manieren moet men het er juist op toeleggen hem zo mogelijk weer op de goede weg te brengen. Daarbij moet men – ik zeg het nadrukkelijk – de broederlijke liefde niet onthouden aan hem die wat de uitwendige gemeenschap betreft, van ons is afgezonderd. De christelijke tucht moet zich niet namelijk niet verder uitstrekken dan in overeenstemming is met de christelijke liefde en de andere geboden. De oude kerkvaders zeiden het vaak al: De tucht is niet het zwaard van een vijand om mee te doden, maar van een arts om daarmee gezond te maken.
Ten slotte: dat men degene die onder de tucht staat, na zijn dood het kerkhof [of de kerkelijke begraafplaats] moet weigeren – daarover spreekt de Heilige Schrift niet.
Net zo lang als degene die onder de tucht staat, in leer en leven laat zien dat Christus hem nog vreemd is.31) Maar als hij zich bekeert en met woord en daad de hoop biedt dat hij een beter leven zal gaan leiden, behoort hij weer in de gemeente te worden aangenomen. Het losgemaakt worden van de gemeente heeft immers een oorzaak die tegenovergesteld is aan die waarop het verbonden worden met de gemeente plaatsvond, en het betreft ook dezelfde personen.32)
De kerk heeft dus de macht of bevoegdheid om de openbare zondaren uit te werpen, maar ze heeft ook de bevoegdheid om volgens dezelfde richtlijnen hen weer aan te nemen, waarbij men dan wel voldoende overtuigd moet zijn van hun bekering.
Het is geen loze bliksem of een zak met bonen, zoals het spreekwoord luidt. Dat wil zeggen: het is geen verzonnen bullebak om iemand tevergeefs schrik aan te jagen. Want wat de ware kerk op aarde op wettige wijze en rechtvaardige gronden bindend acht, houdt God in de hemel ook voor bindend.38) Het is juist een bijzonder ernstig oordeel in Gods gemeente, maar dat geldt pas als degenen die de ban mogen uitspreken, instrumenten zijn in Gods hand; anders gezegd: als iemand door de ware kerk op wettige wijze veroordeeld wordt. Als het echter anders ligt, is het beter uitgeworpen te worden uit het gezelschap van de goddelozen dan tot hen te behoren.39) Dan is een onrechtvaardige ban juist een zegen!40)
In de tweede plaats wordt degene over wie de ban wordt uitgesproken, aan de satan overgegeven. Dat wil zeggen dat met alle kracht wordt verklaard dat hij aan het rijk en de macht van de satan toebehoort en geen deelheeft aan het Rijk van Christus. Hij is vervloekt tot het verderf, tot hij zich van harte bekeert.41) Zo lang hij immers onder de ban is, is hij die aan de satan is overgegeven, buiten de gemeente gesloten. Na zijn bekering worden die banden weer ontbonden en is hij vrij van de ban.
De Grieken noemen anathemata de gaven of geschenken die men in de schatkist van de tempels werpt en die aan haar toewijdt. Het woord is afgeleid van anatithenai, toewijden; en dat heeft ermee te maken dat die geschenken gewoonlijk aan die tempels werden toegewijd en aan de muren of de pilaren ervan werden opgehangen. Daarom wordt van de tempel in Jeruzalem gezegd dat hij verfraaid is met de allermooiste wijgeschenken, anthemasi.50)
Maar het woord anathema heeft weliswaar dezelfde oorsprong, en toch heeft het een heel andere betekenis. Het geeft namelijk aan wat in het Hebreeuws cherem genoemd wordt, dat is iets wat vloekwaardig is en aan het verderf is overgegeven.51) In deze laatste betekenis is die persoon een anathema – iemand die verhard is en van wie geen verbetering valt te verwachten – een ketter of lasteraar of een ander soort booswicht – en die daarom vervloekt wordt tot het eeuwig verderf en de dood. Zie Galaten 1:88 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!: “Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” En 1 Korintiërs 16:2222 Indien iemand de Here niet liefheeft, hij zij vervloekt. Maranata!: “Indien iemand de Here niet liefheeft [dat wil zeggen: als iemand de Naam van Christus haat en Hem vervolgt] hij zij vervloekt” – of anathema maranatha, wat de meest krachtige vervloeking was. En juist omdat we de precieze reikwijdte ervan niet kennen, moeten we de uitdrukking ook maar zelden gebruiken.
Ook in de tijd van het Oude Testament zijn mensen door de ban geslagen en vervloekt tot in het eeuwige verderf, zoals Korach, Datan en Abiram, die levend in de hel verzonken.52) Dat geldt ook voor Achan.53) In de nieuwtestamentische tijd lijkt Alexander de koperslager door Paulus vervloekt te zijn54), want ergens anders zegt hij: “Zij moesten zich maar laten snijden, die u verontrusten!” Ook de Romeinse keizer JulianusKeizer Julianus staat wel bekend als de laatste heidense keizer van het Romeinse Rijk. Hoewel hij slechts twee jaar regeerde (van 361 tot 363), staat hij te boek als een van de grotere schurken, daar hij in alle ijver probeerde het christendom terug te dringen. apostata, door de kerk vervloekt, zodat men naderhand niet vóór maar tégen hem bad.
Ja, toch wel, als men tenminste naar Christus als het Hoofd van de kerk wil luisteren. We hebben immers Zijn gesproken en geschreven Woord en ook de traditie van alle tijden; bovendien moet de regering een bewaker zijn van alle goddelijke instellingen. Christus geeft in Matteüs 18:1717 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. immers niet een tijdelijke maar een altijddurende orde aan de christelijke gemeente. Daar geeft Hij duidelijk aan – volgens de gewoonte die in de oude Joodse synagoge altijd al onderhouden was – dat de kerk zonder de vanaf haar begin aanwezige geestelijke rechtspraak niet kan bestaan.
De uitdrukking “Zeg het de gemeente” betekent niet: Zeg het tegen de overheid van het volk, die de macht heeft het zwaard te hanteren. Die uitdrukking betekent: Zeg het tegen de kerkenraad! We lezen verder: “Indien hij naar hen – dat is de gemeente – niet luistert, (…) dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.” Ook dat betekent niet dat u hem wel als een heiden en tollenaar voor een goddeloze rechtbank mag brengen, als hij niet naar de autoriteiten luistert met dezelfde godsdienstige gezindheid Zo sprak Christus in Zijn tijd op aarde wel de Joden aan. De belofte “al wat u op de aarde bindt”, slaat niet op een volk, betreft ook niet één of weinig jaren, en heeft ook niet met regeringsautoriteiten te maken.
Het tweede dat gezegd moet worden, is dat de kerkelijke discipline of tucht eveneens ingang gevonden heeft bij de christelijke keizers die ook aan die tucht onderworpen waren. Want een goede keizer leeft in de kerk, en staat niet boven de kerk. Zo is Theodosius door Ambrosius vanwege de moorden die deze in Thessalonica liet uitvoeren, uit de gemeenschap van de kerk gebannen, totdat hij zijn zonden in het midden van de gemeente klagend en wenend betreurde en om vergeving smeekte.
Voor beide behoort men zijn best te doen, maar het tweede hoort er volgens het gebod van Christus ook bij. Het gaat daarbij niet alleen om de vijanden van het Evangelie, maar ook om de goddelozen die Gods Woord verachten. In Matteüs 7:66 Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij die niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren. lezen we: “Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen.” Er is ook nog het voorbeeld van Paulus die in 1 Korintiërs 5:22 En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen? beveelt om de hoereerder uit de gemeente te verwijderen. Dat betekent niet dat men hem aan de dood moet overleveren, want wie zou durven zeggen dat Paulus aan de kerkenraad wil toeschrijven wat alleen aan de burgerlijke regering toekomt! Het betekent ook niet dat men hem aan de duivel overlevert om gepijnigd en door ziekte of andere oorzaken uitgemergeld te worden. Het betekent wel dat men hem uit de gemeenschap van de gelovigen uitwerpt of uitstoot. Dit alles moet echter wel op een stichtelijke manier worden gedaan. Daarbij moeten we ook heel goed op letten op wat de betreffende mensen kunnen verdragen; en tegelijk dienen we bevreesd te zijn voor scheuringen. Dit alles echter onder dit beding dat we geen mensen dienen, maar God.
Dat zijn die maatregelen die in Gods Woord niet wat tijd, vorm of manier-waarop voorgeschreven zijn, maar die naar het oordeel van de herders en opzichters in de gemeente getroffen worden in verband met de nood van de tijd. Bijvoorbeeld:
In al deze situaties dient men de gemeente samen te roepen en haar op te roepen om zich te bekeren, te vasten en te bidden. Er zijn genoeg voorbeelden die ons hiertoe opwekken.55) In Matteüs 9:1515 Jezus zeide tot hen: Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten. staat: “Er zullen [echter] dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten.”56) Uit dit soort tekstplaatsen blijkt wel dat het vasten niet alleen maar een menselijke instelling is, maar door het Woord van God is ingesteld. Het vasten is weliswaar vanuit zichzelf geen onderdeel van het godsdienstig handelen, “want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken” (Romeinen 14:1717 Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.);57) maar het is wel goed als het op een bepaald iets gericht is en als het doel van het vasten buiten zichzelf ligt, zoals op de ware bekering, het gebed en andere manieren waarop de oefening van de godzaligheid in praktijk wordt gebracht.
In twee, namelijk het openbare en het persoonlijke vasten:
De verordening om zich aan een gezette tijd voor het vasten te houden, namelijk op de tiende dag van de zevende maand77), geldt niet meer voor de tijd van het Nieuwe Testament. Nog veel minder geldt dit voor de perioden van vasten die door de Joden alleen als een menselijke traditie zijn ingesteld.78)
Christus zegt dat de moeilijke omstandigheden en vervolgingen voor de discipelen in de tijd van het Nieuwe Testament wel een reden zullen zijn om te vasten en daarvoor de juiste tijd aan te wijzen. Hij zegt: “Er zullen [echter] dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten” (Matteüs 9:1515 Jezus zeide tot hen: Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten.).
Nu de didactische functie van het Oude Testament is vervallen, mogen we zonder God daarmee te vertoornen met een vrij geweten door Gods genade elk voedsel gebruiken. Zie 1 Timoteüs 4:44 Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt.: “Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt.”79)
Ook Christus heeft met Zijn discipelen gebraden vlees gegeten, namelijk van het Paaslam.
Het vasten dient voor het volgende:
Die heeft betrekking op de dienaren van de kerk en die handhaaft hen in het ambt; ze omvat drie zaken:
De uitvoering van de taken die de kerkelijke dienaren en vooral de bisschoppen zijn opgelegd. Zij schreven soms tweemaal en soms ook wel meer keren per jaar de zogenaamde provinciale synoden of kapittelen aan, waar men met algemene stemmen zowel de bisschop als alle andere dienaren onder kerkelijk toezicht stelde. De straffen die men de schuldige dienaren oplegde. Daarvan waren dit de elkaar volgende trappen in zwaarte: de vermaning of berisping, de verplaatsing, de afzetting en het uitgesloten worden uit de kerkelijke gemeenschap.
De tucht is: