Sommigen menen dat het Latijnse woord voor gelofte, votum, is afgeleid van voluntate (wil), omdat een gelofte als het ware voortkomt uit de wil, uit het bedenken of uit het voornemen. In het Grieks wordt een gelofte euche genoemd, zoals in Handelingen 21:2323 Doe daarom wat wij u zeggen: Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben.: “Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben”, euchen echontes. Een ander Grieks woord voor gelofte is huposchoesis, dat afstamt van het werkwoord huposcheelthai (beloven, er zijn woord op zetten). Want degene die een gelofte doet (ho huposchomenos) werpt zichzelf onder een last, zoals Eustachius zegt. Een gelofte is dan iets wat iemand vrijwillig en met voorbedachten rade als een last op zich neemt. “En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief” (2 Korintiërs 9:77 En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief.).
Het woord euche of votum betekent dan ook niet alleen het gebed en het verlangen om iets te verkrijgen, maar ook de belofte om aan God iets op te offeren, waarbij die belofte wel moet overeenstemmen met het voorschrift van de wet. De Schrift noemt namelijk niet elke belofte die men aan iemand doet een gelofte, maar alleen de belofte die men doet aan God, en dat vrijwillig, uit eigen beweging en in het kader van de godsdienst. Een gelofte is dus altijd iets wat wij aan God beloven. Wat wij aan mensen beloven mag dus geen gelofte genoemd worden.
Soms wordt het woord gelofte figuurlijk gebruikt, en ziet het op de zaak die we door middel van een gelofte beloofd hebben,1) of op de dankzegging en de verheerlijking van de Naam des Heren.2)
Een gelofte is een heilige en godsdienstige belofte die men God doet, met voorbedachten rade en geheel vrijwillig, met als doel om iets te doen dan wel na te laten, al naargelang wat men voor God aangenaam weet te zijn. Het 'met voorbedachten rade' sluit alle roekeloze en onbedachtzame beloften uit, en het 'geheel vrijwillig' laat geen ruimte voor afgedwongen beloften.
Twee, namelijk:
Om een goed onderscheid te maken tussen goede en verkeerde geloften moeten we op vier dingen letten:
Alleen aan God, aan wie wij onszelf en al wat wij bezitten verschuldigd zijn. Hij alleen is de Kenner van ons hart, en Hij heeft macht om te straffen wie zijn gelofte breekt.6) Bovendien is de gelofte een onderdeel van het aanroepen en belijden van Gods Naam, wat men Hem alleen schuldig is. Hij zegt ook tegen ons: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn” (Matteüs 15:99 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.). En ook: “Naar hun [heidense] inzettingen zult gij niet wandelen” (Leviticus 18:33 Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waarheen Ik u breng; naar hun inzettingen zult gij niet wandelen.).
Daaruit kan men afleiden dat het ons niet geoorloofd is om iets te beloven, behalve wanneer ons geweten er vooraf vanuit Gods Woord van verzekerd is dat het behaagt aan God, aan Wie wij de gelofte doen. Dan weten we ook dat deze gelofte uit het geloof voortkomt.7)
Wij zijn mensen, maar door het geloof zijn wij gerechtvaardigde mensen. Als dat niet zo is, zijn wij vijanden van God, en kunnen we Hem met onze gaven en geloften niet behagen. We zijn ook in vrijheid gesteld. In Numeri 30:4-74 en haar vader de gelofte en de verplichting die zij op zich heeft genomen, gehoord heeft, maar haar vader tegen haar gezwegen heeft, dan zullen al haar geloften van kracht zijn en elke verplichting die zij op zich genomen heeft, zal van kracht zijn. 5 Indien echter haar vader haar weerstaan heeft, toen hij het hoorde, dan zal geen van de geloften en van de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, van kracht zijn; en de Here zal het haar vergeven, want haar vader heeft haar weerstaan. 6 Indien zij echter een man toebehoort, terwijl haar geloften of de verplichting die zij door een onbezonnen uitspraak op zich genomen heeft, op haar rusten, 7 en haar man het hoort en tegen haar zwijgt, wanneer hij het hoort, dan zullen haar geloften van kracht zijn en de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, zullen ook van kracht zijn. lezen we over kinderen die nog van hun ouders afhankelijk zijn, over een vrouw van wie de man nog leeft, en over een slaaf die nog niet vrijgelaten is. Als zij een bepaalde gelofte deden, kon die herroepen worden. Daarom had Hanna zonder toestemming van haar man of zonder een bijzondere aanwijzing van God geen gelofte mogen doen dat Samuël zijn leven lang in de tabernakel van de Heere zou dienen.
Hiermee wordt ons de les meegegeven dat we een gelofte moeten afstemmen op de mogelijkheden die God ons gegeven heeft en dat ze ook moet overeenstemmen met onze taak in dit leven. Daarom was de gelofte van die veertig moordenaars die zichzelf vervloekten met de belofte om niet te eten vóór ze Paulus gedood hadden, niet alleen heel roekeloos, maar ook goddeloos. Ze dachten immers dat het leven en de dood van Paulus in hun macht lag.8) Zo heeft ook Jefta een onbezonnen gelofte gedaan, toen hij God beloofde het eerste wat hem uit zijn huis tegemoetkwam te zullen offeren.9) Het is ook mogelijk dat deze gelofte voortkwam uit onwetendheid ten aanzien van de wet, dat hij zijn gelofte na schatting mocht inlossen.10)
In het algemeen mag men dat doen tot eer van God en tot nut van onze naasten. Daarom ging de gelofte van Micha’s moeder tegen Gods wet in.11) Zij beloofde namelijk dat ze van het geld dat haar zoon eerder van haar gestolen had en later aan haar teruggaf, een afgod en een gegoten beeld bij de goudsmid zou laten maken om daarmee haar godsdienstige verplichtingen uit te voeren. Even onwettig was de eed van Herodes,12) en ook die van hen die een gelofte van armoede afleggen, om als een zwijn uit de provisiekast van anderen gevoed te worden.
In het bijzonder kan een oprechte en wettige gelofte vier doeleinden hebben. De eerste twee doeleinden hebben betrekking op de verleden tijd, de andere twee op de toekomst. Geloften met de eerste twee doeleinden zijn oefeningen in dankbaarheid, en die met de laatste twee oefeningen in bekering.
Dat is om God onze dankbaarheid te betuigen voor de ontvangen weldaden. Zo is de gelofte van Jakob geweest,13) van de Israëlieten14) en van Hanna.15) Zo zijn ook al de beloften die men in het boek van de Psalmen kan lezen.16)
Om onszelf een straf of boete op te leggen vanwege de zonden die we gedaan hebben. Daarmee vragen we of God Zijn toorn en gramschap wil wegnemen. “Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen” (1 Korintiërs 11:3131 Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen.).
Dat is om voorzichtiger te zijn. Dan onthouden we ons door een gelofte voor een bepaalde tijd van iets dat op zichzelf iets middelmatigs is. Zie bijvoorbeeld 1 Korintiërs 6:1212 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.: “Ik zal mij door niets laten knechten.” En in 1 Korintiërs 9:2727 Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden. lezen we: “Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden.”
Dat is als wij ons door een gelofte – die als een prikkel werkzaam is – aan God verbinden om godzalig te leven en onze roeping en taak in dit leven getrouw uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan een student die om tegen zijn luiheid te strijden zich door een gelofte verbindt om bepaalde uren te lezen en te bidden.
De geloften waren vroeger, in de tijd van het Oude Testament, een onderdeel van de wet en de ceremoniën. Daarmee namen mensen in tijden van nood hun toevlucht tot God. Ook deden ze wel geloften in tijden van oorlog, zoals de Israëlieten in Numeri 21:22 Daarop deed Israël de Here een gelofte en zeide: Indien Gij dit volk volkomen in mijn macht geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.: “Daarop deed Israël de Here een gelofte en zeide: Indien Gij dit volk volkomen in mijn macht geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.” Zo werd Jericho met de ban geslagen,17) en moest dit ook gebeuren met Agag en al wat hij bezat.18)
Vervolgens deden mensen ook geloften als ze eraan dachten hoeveel weldaden ze hadden ontvangen of juist om die te mogen ontvangen. Dan zegde men de Here een rund of een kalf toe, om een vruchtbare veestapel te mogen ontvangen. Ze vertrouwden ook wel een zoon of dochter aan de Here toe om kinderen te mogen ontvangen, nog vóór er leven in de moederschoot was ontvangen. Ze gaven God ook gaven en vrijwillige offers om gezondheid te ontvangen voor iemand die ernstig ziek was of om uit gevaren verlost te worden. Ze gaven en offerden soms ook zichzelf om de Here nauwgezetter te dienen en hun dankbaarheid te betuigen, zoals Jakob deed toen hij zei: “Indien God met mij al zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn (…) en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven” (Genesis 28:20-2220 En Jakob deed een gelofte: Indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, 21 en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn. 22 En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.). Zo was het ook met Hanna, die haar zoon aan God toevertrouwde;19) en met David in Psalm 1321 Een bedevaartslied. Here, gedenk aan David, aan al zijn moeite; 2 hoe hij de Here heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: 3 Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, 4 voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, 5 totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs. 6 Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata, wij hebben haar gevonden in de velden van Jaär. 7 Laten wij zijn woning binnengaan, laten wij ons nederbuigen voor zijn voetbank. 8 Sta op, Here, naar uw rustplaats, Gij en de ark uwer sterkte. 9 Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid, en uw gunstgenoten juichen! 10 Wend het aangezicht van uw gezalfde niet af ter wille van David, uw knecht. 11 De Here heeft David een dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten. 12 Als uw zonen mijn verbond houden en mijn getuigenis, die Ik hun leer, dan zullen ook hun zonen voor immer op uw troon zitten. 13 Want de Here heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: 14 Dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd. 15 Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen, haar armen zal Ik met brood verzadigen, 16 haar priesters zal Ik met heil bekleden, haar vromen zullen vrolijk juichen. 17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen uitspruiten, Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden; 18 zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden, maar op hem zal zijn kroon blinken..20)
Mensen wendden de geloften ook wel aan als een vorm van discipline om daarmee de zuiverheid, de heiligheid, de matigheid en andere deugden te bevorderen. Daarom werden ze in de wet ook voorgeschreven. Met name bij de geloften van de Nazireeërs is dat aan de orde.21) Zij mochten geen wijn of sterke drank drinken waarvan men dronken kan worden; ze mochten het haar niet afscheren en zich ook niet verontreinigen door een dood lichaam aan te raken, en bovendien was het hun niet toegestaan om te rouwen en te weeklagen. Zo leerden ze om het lichaam niet al te veel op te pronken en het hoofd helder te houden, en zo werden ze ook niet tot wellust aangedreven. Ze mochten zich niet overgeven aan sterke gevoelens en emoties, zoals droefheid en vrolijkheid, want dat verhinderde allemaal heel sterk om zich op geestelijke gedachten te concentreren. Iets dergelijks zien we ook bij de Rekabieten,22) die geen wijn mochten drinken en geen wijngaarden mochten aanleggen en in tenten moesten wonen.
Wat de vorm van die geloften betreft, waren ze ofwel absoluut, ofwel voorwaardelijk.
Maar de noodzaak om geloften te doen is tegelijk met de andere ceremoniën van de wet door de komst van Christus weggenomen. In het Nieuwe Testament hebben wij dus in het geheel geen gebod daarvoor. Paulus heeft zich wel verbonden aan de gelofte van de Nazireeërs,23) maar dat deed hij slechts met het oog op de tijd en andere omstandigheden. Hij is namelijk voor zover het middelmatige dingen betrof "voor de Joden geworden als een Jood", en daarmee "hun, die onder de wet staan, als onder de wet", om hen voor Christus "te winnen" (1 Korintiërs 9:2020 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet - hoewel persoonlijk niet onder de wet - om hen, die onder de wet staan, te winnen.).
Hoewel christenen dus niet verplicht zijn geloften af te leggen, is het voor hen beslist niet ongeoorloofd om daardoor zichzelf als het ware te oefenen, teneinde hun wil tot weldoen te bevestigen en zich te weerhouden van het kwaad. Mits ze de voorzichtigheid in acht nemen, waarover we hierboven hebben geschreven.
Vroeger, onder de bediening van de wet, moesten de geloften voor vast en bondig blijven worden gehouden, al konden vele geloften gelost worden. Dit niet omdat de geloften God zo behaagden, maar opdat Zijn heilige Naam niet bespot zou worden en opdat het volk er geen gewoonte van zou maken om ze op een goddeloze manier te verachten. Dat gebeurt als een lichtzinnig mens, vrijuit en zonder verder enig kwaad te doen, aan God zou weigeren wat hij Hem wel beloofd had.24) Maar een eed die onbedachtzaam en ten aanzien van iets ongeoorloofds gedaan is, omdat ze in strijd is met de liefde, moet altijd gebroken en herroepen worden, zoals Christus zegt: “Barmhartigheid wil Ik en geen offerande” (Matteüs 9:1313 Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.). Er kan immers geen bindende verplichting zijn tot iets wat de mens vastmaakt, als God dit Zelf tenietdoet.
Zo moet de gelofte die ongeoorloofd of onwettig is, die niet gedaan is naar de regel van de godzaligheid en naar het voorschrift van Gods Woord, of die onmogelijk is uit te voeren, niet voor bondig gehouden worden. Isidorus heeft gezegd: “Breek uw gelofte als u iets op een verkeerde manier hebt beloofd. Als uw advies in een dwaze gelofte verandert, doe dan niet wat u op een onvoorzichtige manier hebt beloofd. Dan wordt het namelijk een goddeloze belofte, die alleen langs een slechte weg vervuld kan worden. De gelofte mag immers niet een band van ongerechtigheid worden”, waarvan ook in de canon wordt gesproken.25) Daarom is het geheel terecht als men hierin het voorbeeld volgt van David, die brak met de onbedachtzame gelofte dat hij niets van Nabal en zijn bezit zou overlaten.26)
Maar wanneer de Schrift zegt: “Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God” (Psalm 76:1212 Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God; allen rondom Hem moeten gaven brengen aan de Geduchte.), dan moet men begrijpen dat dit gezegd wordt over de godzalige geloften, die aan de vereisten daarvan voldoen. Het is namelijk zonde als men Gods Woord veronachtzaamt, door lichtvaardigheid en wispelturigheid van hart.