Dit is een oude revisie van het document!
Het is een uitdrukking of vertoning van enig ding en dat, zowel in de ziel des mensen, te weten, in het verstand of bekennende kracht, en wordt door de filosofen genoemd Idea, vorm, of gedaante in het gemoed ontvangen: als buiten de ziel, en is een gelijkheid en overeenkomst van gedaante, welke is, of in de daad bestaande, van het wezen en van de hoedanigheden tezamen, gelijk als gezegd wordt dat Adam mensen geteeld heeft naar zijn beeld, Genesis 5:33 Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set., of alleen van enige accidenten of bijvalligheden, als Lucas 20:2424 Toont Mij een schelling; wiens beeldenaar en opschrift draagt hij? Zij zeiden: Van de keizer.. De penning heeft des keizers beeld, of is enige ijdele vertoning, afschaduwing, en figuur of gedaante.
Gelijkenis strekt zich wijder uit dan beeld: want waar een beeld is, daar is ook een gelijkenis, maar niet het tegendeel. Want het een wordt gezegd het ander gelijk te zijn, en nochtans en is het een niet het beeld van het andere. In deze disputatie nochtans of ontwe???ringe van het beeld Gods in den Mens, is het woord gelijkenis tot betere verklaring gevoegd bij het woord beeld, als Filippenzen 2:77 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is..
Ja hij, want Genesis 11 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. 11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag..27. God schiep den mens naar zijn Beeld: en Paulus zegt, 1 Korintiërs 11:77 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.. De man moet het hoofd niet bedekken, overmits hij het beeld Gods is en Kolossenzen 3:1010 en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper..
Om de ware gelijkheid, die hij met God heeft.
Om de onvolkomenheid van deze gelijkheid of gelijkenis, want hij vertoonde God niet volkomen, gelijk Christus den Vader volkomen representeert of vertoont.
Ja hij, in het geheel, namelijk, niet in het gedeeld, aangemerkt, want God spreekt bij Mozes van de gehele mens, als hij zegt, Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.: Laat ons mensen (niet de ziel, of het lichaam des mensen) naar Ons beeld maken. Hetwelk blijkt uit het tegendeel van het beeld Gods, hetwelk de zonde is: want die is niet alleen in de ziel, maar ook in het lichaam5), en daarom is het beeld Gods niet in de ziel alleen, of alleen in het lichaam geweest, maar in de gehele mens.
Datzelfde leert ook de vernieuwing van dat beeld in de mens, hetwelk niet anders is, dan de heiligmaking, maar de ziel wordt niet alleen geheiligd, maar ook het lichaam6).
Hier komt nog bij, dat God verbiedende den mens dood te slaan, Genesis 9:66 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt., deze reden inbrengt: Want God heeft de mens naar zijn beeld gemaakt, en is derhalve het Beeld Gods van de gehele mens te verstaan: welk beeld Gods nochtans eerst, allermeest en bijzonderlijk in de ziel scheen, maar alzo dat de glinsteren en vonken van dat beeld ook in het lichaam zich vertoonden.
Het beeld Gods wordt in de mens aangemerkt:
Om dat God in het begin, een toorts van de hemelse wijsheid in het verstand des mensen ontstoken had8), waardoor hij God, en Zijn wil, die hem geopenbaard was, en derhalve, al de werken Gods, en aller dingen natuur en eigenschap ten rechten kende, hetwelk daaruit afgenomen wordt, dat Adam, als hij van den slaap opgewekt was, Eva kende, waar ze van voortgebracht was, zeggende, Deze is been van mijn benen, en vlees van mijn vlees (Genesis 2:2323 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal "mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is.). En alle beesten namen gegeven heeft naar haar natuur (Genesis 2:1919 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten.).
Ten andere, overmits God den mens in de wil versierd had met volkomen gerechtigheid en heiligheid, waar door hij Gods rechtvaardigheid en heiligheid, als in een spiegel, vertoonde, en navolgde; had hem ook voorzien met krachten, die tot alle goed bekwaam waren: eindelijk met een lichaam, dat zeer heerlijk geschikt was om de ziel, die hem bewoog, vaardig en zonder enige vermoeidheid te gehoorzamen9). Daarom zegt Paulus Efeziërs 4:2424 en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.. En de nieuwe mens aandoen die naar God geschapen is in rechtvaardigheid en ware heiligheid. En Kolossenzen 3:1010 en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper.: Die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft, etc.
Overmits hij door de heerschappij, die hij had over alle dieren, en alle creaturen van dit aardrijk, God zelf, de Heere van dingen, op aarde vertoonde. Want hij zegt: die (namelijk man en vrouw) heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, Genesis 1:2626 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. en Psalm 8:77 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd.. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen: Waartoe dient, dat Adam alle beesten in het begin op zijn gebied tot hem geroepen heeft, wiens roeping zij ook gehoorzaam geweest zijn, Genesis 2:1919 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. en 20, en dit beeld behoort tot Gods uiterlijke ordonnantie en schikking: waarom ook 1. Korintiërs 11:77 Welaan, laat Ons nederdalen en daar hun taal verwarren, zodat zij elkanders taal niet verstaan.: De Man om het gebied over de vrouw en het huisgezin, het beeld Gods genoemd wordt.
Want in de hoogheid, waarvoor de man de vrouw te boven gaat, wordt de heerlijkheid en het beeld Gods enigszins gezien, als ook in alle overheid10). En de vrouw is naar dit beeld niet geschapen, maar komt de man in het bijzonder toe, hetwelk zo uit de orde of vervolg van de schepping, als uit het einde afgenomen wordt: want de vrouw is uit de man geschapen, en om des mans wil, 1 Korintiërs 11:8-98 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man., en niet in het tegendeel.
De twee uiterste delen zijn in de mens overgebleven, zoveel aangaat enige dunne en geringe schaduwen11): de wilde woeste beesten laten zich temmen en dweeg maken, dat ze de mens gehoorzaam zijn, of tenminste niet beschadigen of kwetsen. Het middelste is ook nog over zoveel belangt enig verstand en wil, zouden anders naeuw geen menschen, maar gans en gaar onvernuftige dieren zijn. Maar zoveel aangaat de ware kennis van God, rechtvaardigheid, en heiligheid, is het door de zonde geheel verloren, maar wordt van dag tot dag in de herborenen door Christus weer opgericht12).
Maar de hoogste en volkomen trap zal zijn, als wij in de toekomende heerlijkheid van Christus, die hetzelve weer in ons opricht, ten volle zullen gelijkvormig worden.