Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Beide kanten vorige revisieVorige revisieVolgende revisie | Vorige revisie | ||
institutie:30 [15-09-2020 om 14.42 uur] – ds. J.H. Zwart | institutie:30 [12-10-2020 om 10.05 uur] (huidige) – ds. J.H. Zwart | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
- | ====== | + | ====== De boetvaardigheid en wedergeboorte ====== |
- | ==== 1. Waar komt het woord ‘boetedoening’ vandaan? ==== | + | ==== 1. Waar komt het woord ‘boetvaardigheid’ vandaan? ==== |
- | Het Latijnse woord voor ‘boetedoening’ is //penitentia// en komt van //poena// (straf). | + | Het Latijnse woord voor ‘boetvaardigheid’ is //paenitentia// en komt van //poena// (straf). |
- | Door de Grieken wordt er in de eerste plaats gesproken over // | + | Door de Grieken wordt er in de eerste plaats gesproken over // |
- | Door een tweede Grieks woord wordt het begrip // | + | Door een tweede Grieks woord wordt het begrip // |
==== 2. Op welke manieren wordt het woord ‘boetvaardigheid’ gebruikt? ==== | ==== 2. Op welke manieren wordt het woord ‘boetvaardigheid’ gebruikt? ==== | ||
- Als een vorm van beeldspraak: | - Als een vorm van beeldspraak: | ||
Regel 70: | Regel 70: | ||
We mogen het bovenstaande ook concluderen uit: | We mogen het bovenstaande ook concluderen uit: | ||
- de profeten. Zie Psalm 34:15: “Wijk van het kwade en doe het goede.” Zie ook Jesaja 1:16: “Houdt op kwaad te doen; leert goed te doen.” | - de profeten. Zie Psalm 34:15: “Wijk van het kwade en doe het goede.” Zie ook Jesaja 1:16: “Houdt op kwaad te doen; leert goed te doen.” | ||
- | - de brief aan de Romeinen; zie Romeinen 6:4: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.”((*Romeinen 7:4 Efeziërs 4:22-24 *Kolossenzen 3:5,8-10)) | + | - de brief aan de Romeinen; zie Romeinen 6:4: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.”((*Romeinen 7:4 *Efeziërs 4:22-24 *Kolossenzen 3:5,8-10)) |
De doding [van het lichaam] is ten onder brengen van onze aangeboren verdorvenheid. Deze doding komt voort uit de Heilige Geest en vloeit ook hieruit dat we deel hebben en steeds krijgen aan Christus. Als we namelijk werkelijk delen in Zijn dood, wordt onze [oude] mens door Zijn kracht gekruisigd; het lichaam van de zonde sterft dan langzaam af. | De doding [van het lichaam] is ten onder brengen van onze aangeboren verdorvenheid. Deze doding komt voort uit de Heilige Geest en vloeit ook hieruit dat we deel hebben en steeds krijgen aan Christus. Als we namelijk werkelijk delen in Zijn dood, wordt onze [oude] mens door Zijn kracht gekruisigd; het lichaam van de zonde sterft dan langzaam af. | ||
Maar de levendmaking of wedergeboorte is de kracht van de Heilige Geest die voortvloeit uit de opstanding van Christus. Deze levendmaking volgt op het sterven aan onze aangeboren verdorvenheid, | Maar de levendmaking of wedergeboorte is de kracht van de Heilige Geest die voortvloeit uit de opstanding van Christus. Deze levendmaking volgt op het sterven aan onze aangeboren verdorvenheid, | ||
==== 15. Komt deze bekering in een korte tijd tot stand? ==== | ==== 15. Komt deze bekering in een korte tijd tot stand? ==== | ||
Nee, ze strekt zich uit tot aan het einde van het leven, zodat de gelovigen zich hun leven lang oefenen [in het afsterven van de oude mens] en ook hun zwakheid beter leren kennen. In Efeziërs 5:26,27 wordt immers gezegd dat God Zijn gemeente reinigt van alle zonden. Dat slaat veel meer op de schuld van de zonde dan op de eigenlijke zonden zelf.((de materie ofte de stoffe der sonden selfs)) De zonde houdt in degenen die wedergeboren zijn, wel op om te heersen, maar niet om in hen te wonen (Romeinen 7:17). Daarom roept de apostel in vers 24 van dit hoofdstuk uit: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” De strijd duurt immers zó lang, totdat ze eindelijk door de dood beëindigd wordt. | Nee, ze strekt zich uit tot aan het einde van het leven, zodat de gelovigen zich hun leven lang oefenen [in het afsterven van de oude mens] en ook hun zwakheid beter leren kennen. In Efeziërs 5:26,27 wordt immers gezegd dat God Zijn gemeente reinigt van alle zonden. Dat slaat veel meer op de schuld van de zonde dan op de eigenlijke zonden zelf.((de materie ofte de stoffe der sonden selfs)) De zonde houdt in degenen die wedergeboren zijn, wel op om te heersen, maar niet om in hen te wonen (Romeinen 7:17). Daarom roept de apostel in vers 24 van dit hoofdstuk uit: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” De strijd duurt immers zó lang, totdat ze eindelijk door de dood beëindigd wordt. | ||
- | ==== 16. Wie zijn het die zich bekeren, of wie laten zien dat ze boetvaardig zijn? ==== | + | ==== 16. Wie zijn het die zich bekeren, of ook wel: wie laten zien dat ze boetvaardig zijn? ==== |
- | //fol. 138 II linker kolom bovenaan.// | + | Soms zijn het heidenen, die niet langer doorgaan met hun fouten en gebreken. Ze laten die na, omdat ze er een afkeer van krijgen. Of ze laten een zonde na omdat hun verstand hun zegt dat het fout is. Dat kan voortkomen uit vrees voor de straf of ook wel door liefde voor een deugdzaam leven. Soms bekeren ook goddeloze mensen zich, en wel met veel ernst, maar slechts voor een korte tijd. Dat zien we bij Ezau((*Genesis 27:38 *Hebreeën 12:17)) en Achab((*1 Koningen 21:27-29)). Hun bekering is niets anders dan een droefheid der wereld die de dood tot gevolg heeft. Toch heeft God hen voor een tijd gespaard en tijdelijke zegen gegeven. Dat doet Hij om Zijn kinderen door deze grote goedheid tot een oprechte boetvaardigheid te brengen. |
+ | Soms bekeren ook huichelaars zich. Dan laten ze een zogenaamde boetvaardigheid zien die echter niets anders is dan farizeïsme. Er is niets anders dan schijn en een uiterlijke vertoning, waartegen de profeet Joël en andere profeten ageren; zie Joël 2:13. | ||
+ | De uitverkorenen bekeren zich echter met een oprecht hart. God wil hen van het verderf verlossen, want hun bekering of boetvaardigheid hangt samen met het werk van de Geest Die de wedergeboorte werkt, met hun geloof en met Gods nooit te veranderen barmhartigheid. Daarvan spreekt Jesaja in Jesaja 59:20: “Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren.” In Hebreeën 6:6 wil de apostel degenen die afvallen van het geloof, echter uitsluiten van de hoop op zaligheid, als hij zegt dat het onmogelijk is “degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken”. God vernieuwt wel degenen van wie Hij niet wil dat zij ten onder gaan, en daarom geeft Hij hun een teken van Zijn Vaderlijke genade. De goddelozen, van wie hun goddeloosheid onvergeeflijk is, slaat Hij echter met verharding van het hart. | ||
+ | ==== 17. Is er ook berouw of leedwezen in God? ==== | ||
+ | Nee, niet in eigenlijke zin. “Want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.” Toch wordt aan God wel berouw toegeschreven, | ||
+ | ==== 18. Waarin wordt de boetvaardigheid gevonden? ==== | ||
+ | In de mens in zijn totaliteit, want hij wordt geheel en al vernieuwd in verstand, hart en wil.((*Efeziërs 4:23)) | ||
- | + | ==== 19. Waar richt de boetvaardigheid zich op? ==== | |
- | //Dit hoofdstuk is tijdelijk gereserveerd | + | - Wat het uitgangspunt betreft van waaruit de boetvaardigheid begint, is zij gericht op de zonde. Men heeft immers geen berouw of leedwezen over een goede daad, iets wat Ecebolius en Julianus evenals andere afvalligen wel beweren.((Ecebolius was een 4e-eeuws redenaar, die steeds van religie veranderde zodra er een nieuwe keizer aantrad. Toen de christenvervolger Julianus keizer van Rome was, omhelsde Ecebolius het heidendom, maar meteen na de dood van Julianus zou hij al wenend voor de kerk zijn gaan liggen, terwijl hij uitriep: “Vertrap mij! Ik ben als zout dat zijn smaak heeft verloren!”)) Hoewel ze dit wel de naam van berouw geven, is het een gehuicheld berouw. |
+ | - Ten aanzien van het doel waar het bij berouw om te doen is, zijn het de deugden van een godzalig leven waarop de boetvaardigheid is gericht. We kunnen ook zeggen dat de wet de aanzet geeft tot de bekering, wanneer ze althans op de juiste manier begrepen wordt. | ||
+ | ==== 20. Wat is de vierde betekenis van boetvaardigheid? | ||
+ | Die betekenis moet niet letterlijk worden genomen. De term wordt dan namelijk niet zozeer gebruikt voor de bekering in uitwendige zin, maar voor het belijden van zonde tegenover God. Dat besef vraagt erkenning van schuld en een gebed om genade. | ||
+ | ==== 21. Hoeveel aspecten kent deze boetvaardigheid? | ||
+ | Twee, een dagelijkse én een buitengewone of bijzondere bekering. Met deze laatste worden de boetvaardigen maar voor een zekere tijd geconfronteerd. | ||
+ | ==== 22. Wat houdt de gewone bekering in? ==== | ||
+ | Deze bekering geldt voor alle christenen in dit leven, zelfs voor de meest heilige. Ieder moet zich gedurende zijn hele leven er tot het uiterste voor inspannen om in te gaan tegen de overblijfsels van onze ingeboren verdorvenheid. “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.” En in Spreuken 24:16 staat: “Want de rechtvaardige valt zevenmaal, doch staat weer op.” | ||
+ | Deze bekering houdt verslagenheid in, of anders gezegd een ware innerlijke droefheid over onze zonden. Daardoor belijdt de zondaar zijn zonden voor God. Hij kan dat in het verborgene doen, zoals de tollenaar deed((*Lucas 18:14)), of in het openbaar samen met de gemeente als de predikant Gods Woord bedient((*Leviticus 16:21)). | ||
+ | Welnu, het is God Die door onze zonden toornig op ons wordt en het komt ook alleen aan God toe om de zonden te vergeven. Daarom moet men zijn zonden alleen voor God belijden. Het is dan natuurlijk niet zo dat Hij niets van onze zonden afweet, want Hij is het juist Die hart en nieren doorgrondt. Zie Psalm 32:5 en 51:5: “Mijn zonde maakt ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden.” Zie ook 1 Johannes 1:9: “Indien wij onze zonden belijden – dat is dus hij over wie de apostel spreekt –, Hij is getrouw en rechtvaardig, | ||
+ | Jacobus wil echter in zijn brief (hoofdstuk | ||
+ | De apostel spreekt hier naar de gelegenheid van die tijd, want hij wil hiermee niet zeggen dat we ook nu altaren moet hebben om daarop te offeren. Hij bedoelt ermee te zeggen dat we de liefde tot onze naaste, die door de zonden verbroken is, weer moeten herstellen en vernieuwen. Dat kan alleen als we onze schuld belijden en om vergeving zullen vragen. | ||
+ | Deze tekst belet een individueel persoon echter niet om een dienaar van het Woord om raad te vragen en hem een verborgen verdriet in het hart mee te delen. Door dit te doen verwacht hij van de dienaar de troost van het Evangelie. Ja, nog belangrijker is dat deze tekst ook geen belemmering is dat de schapen zich door hun herder, dus hun predikant, laten vinden, zo dikwijls als ze aan de tafel des Heren mogen gaan om daar getroost, onderwezen of ook wel vermaand te worden. Daarbij mogen heerszucht, bijgeloof of extase((overgeloovigheydt)) echter geen rol spelen. Het ambt van een herder en leraar is namelijk om het volk van God te onderwijzen in de leer van het Evangelie, de troost daarvan in het openbaar aan allen te verkondigen en in de persoonlijke omgang binnenshuis((*Handelingen 20:20)). Hiervan hebben we een voorbeeld in de ontmoeting tussen Nathan en David((*2 Samuël 12:13)). | ||
+ | ==== 23. Moet men alle zonden ophalen en bekendmaken? | ||
+ | Beslist niet, en bovendien kan het niet. David roept uit in Psalm 19:13: “Afdwalingen – wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij.” En in Psalm 38:5 staat: “Want mijn ongerechtigheden zijn over mijn hoofd gegaan.” De tollenaar stelt zich ermee tevreden om te zeggen: “O God, wees mij, zondaar, genadig!” Ezechiël houdt ons ten slotte voor: “Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan heeft, al mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij voorzeker leven; hij zal niet sterven” (Ezechiël 18:21). | ||
+ | ==== 24. Wat is een bijzondere schuldbelijdenis? | ||
+ | Dat is die boetvaardigheid die een openbare belijdenis van zonden nodig maakt, en dat onder aanroeping van Gods genade. | ||
+ | ==== 25. Waaruit bestaat deze boetvaardigheid? | ||
+ | Deze kan in twee vormen onderscheiden worden: een niet-openbare schuldbelijdenis door een of enkele personen, en een openbare schuldbelijdenis, | ||
+ | ==== 26. Waaruit bestaat de openbare schuldbelijdenis? | ||
+ | Als heel de gemeenschap of een gemeente aanvoelt dat nu of binnenkort God zal straffen vanwege de openlijke zonden van de meesten uit die gemeenschap. Dat belijdt men plechtig en daaruit spreekt boetvaardigheid. De overheid of de leiders van de gemeente hebben opdracht gegeven tot deze dag van boete en die ingesteld. Het gaat er hierbij om met vasten en geween de toorn van God af te bidden((*Joël 2:12)). Hier voegden de Joden eertijds nog meer aan toe, namelijk het scheuren van de kleren, het strooien van as op het hoofd en het gekleed gaan in zakken. Dat was het teken dat ze doodschuldig waren((*Jeremia 6:26)). Een voorbeeld hiervan is de boetvaardigheid bij de inwoners van Ninevé((*Jona 3:5,6 *Ester 4:3)), en bij de Israëlieten zoals die beschreven wordt in Nehemia 14((*Nehemia 9:3)). | ||
+ | ==== 27. Wat is een verborgen schuldbelijdenis? | ||
+ | Het was een onderdeel van de kerkelijke straf, die werd toegepast wanneer | ||
+ | ==== 28. Wat zijn de onderdelen van deze schuldbelijdenis? | ||
+ | Dat zijn er drie: verslagenheid over de zonde, belijdenis van schuld en het doen van boete. | ||
+ | ==== 29. Wat hield de verslagenheid in? ==== | ||
+ | Het was in de vroege, nog zuivere kerk niet een soort genoegdoening aan God vanwege de zonde, want dan zou aan de menselijke activiteit toegeschreven kunnen worden wat alleen van Christus is en Hem toekomt. Het was daarentegen de aanhoudende droefheid van iemand die door de schuld van zijn zonden van de kerkelijke vergadering was buitengesloten. Die droefheid merkte men door de tranen van degene die berouw had en er naar verlangde om zich met de gemeente te verzoenen en in genade ontvangen te worden. We hebben hiervan een voorbeeld in de al eerder genoemde overspelige man uit de gemeente van Korinthe. | ||
+ | ==== 30. Wat hield de belijdenis van zonde in? ==== | ||
+ | Ze was niet een gemompelde opsomming van heimelijke zonden in het oor van de priester, maar alleen een erkenning van schuld, en een herroepen en belijdenis van díe zonde waarvan de geëxcommuniceerde beschuldigd werd. Aanvankelijk gebeurde dat ten aanhoren van heel de gemeente of al de broeders. Later gebeurde dat voor de raad van de gemeente en ten slotte – met name in de roomse kerk voor de nieuwelingen((Novatianen)) – voor een daartoe uitgekozen oudste. Om hun in hun schaamtegevoelens wat tegemoet te komen((wat te geval te doen)), hoorde hij de belijdenis van de boetvaardige aan in plaats van de gemeente. Deze manier van doen heeft Nectatius, opziener in de gemeente van Constantinopel ten tijde van Theodosius de Grote, echter belemmerd en afgeschaft. De reden daarvoor was een diaken die zich onder het mom van deze gewoonte aan een eerbare vrouw vergreep. Zie //Eccles. Hist. Socratis Lib. 5. Cap. 19//. Zijn gevoelen en oordeel erkende diens opvolger Chrysostomus als goed, en daarnaar handelde hij ook. Ze hebben daarbij acht geslagen op de raad van Paulus, die gebiedt dat ieder zichzelf moet beproeven en die de dienaren van de gemeente opdraagt het geweten van een ander te onderzoeken.((*1 Korintiërs 11:28)) | ||
+ | ==== 31. Wat hield de genoegdoening in? ==== | ||
+ | Ze was niet een betaling van de straf en geen vergelding of boetedoening voor de zonden om daardoor de vergeving van God te verdienen. God vergeeft de zonden namelijk uit genade om Christus’ wil((*Jesaja 43:25 *Handelingen 10:43)); en dat geldt niet alleen de schuld, maar ook de straf. “Want Ik [namelijk de HERE] zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken” (Jeremia 31:34). En zo ook: “Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk” (Jesaja 44:22). “Welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent” (Psalm 32:2). “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem” (Jesaja 53:5). “Ik [namelijk de HERE] zal (…) hun zonde niet meer gedenken” (Jeremia 31:34). Daarom zal Hij ons ook niet opeisen om de straf te ondergaan. Paulus schrijft dat Christus Zichzelf tot een losprijs voor ons gegeven heeft (1 Timotheüs 2:6). Wat de Here van ons eist, leren we van Hosea, die in Hosea 14:3 zegt: “Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; want wij bieden als offerstieren de belijdenis onze lippen”, dat is: het offer van onze lofprijzing; | ||
+ | Maar de genoegdoening was wel een getuigenis in het openbaar van mensen die buiten de gemeente waren gesloten. Zij hadden het geloof opgegeven vanwege de vervolgingen óf ze hadden ernstige misdaden bedreven zoals overspel en dergelijke. Wanneer zij dan weer in de gemeente opgenomen wilden worden, werden ze eerst door de herder of door de raad van de gemeente ernstig vermaand en berispt als een voorbeeld voor anderen. Vervolgens werd hun opgedragen verschillende dagen te vasten en ook andere soortgelijke dingen werden hun opgelegd. Dat waren de uitwendige tekenen((bijvoeghsels)) van de boetvaardigheid, | ||
+ | Deze openbare bestraffingen van de boetvaardigen noemden de kerkvaders een berisping of een bestraffing((bestraffingen / ende wraken)), // | ||
+ | Er was ook nog de genoegdoening in het maatschappelijk leven, waarbij datgene wat genomen was weer teruggegeven werd. Zo deed men aan de naaste genoeg aan wie door de kwaaddoener tekort gedaan was. Augustinus spreekt daarover: //Non remittitur peccatum nisi restituartur ablatum//. Dat wil zeggen: de zonde wordt niet vergeven tenzij wat weggenomen was, wordt teruggegeven. Chrysostomus en Hieronymus leggen in het commentaar op Matteüs 3:8 (“Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt”) zó uit dat het op de genoegdoening slaat. | ||
+ | ==== 32. Wordt aan Nebukadnezar in Daniël 4:27 niet het bevel gegeven om zijn zonden teniet te doen door rechtvaardigheid en het geven van aalmoezen? ==== | ||
+ | Ja, maar dat woord “te niet doen” geldt eerder voor mensen dan voor God((eerst ghestreckt tot den menschen / dan tot Godt)). Bovendien wordt hier niet een oorzaak voor vergeving beschreven, want er is nooit een ander losmiddel geweest dan het bloed van Christus((*Efeziërs 1:7 *Kolossenzen 1:14)). Het is veel meer een manier waarop de bekering plaatsvindt. “Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend” (Spreuken 16:6) – niet bij God, maar wel bij mensen. | ||
+ | ==== 33. Zijn de verdrukkingen die de gelovigen ondergaan, geen voldoening voor de zonde? ==== | ||
+ | Nee, want die worden niet geleden als er geen zonden zijn; bovendien is de gehoorzaamheid van Christus de enige voldoening voor de zonden.((*Hebreeën 9:12,26 *Hebreeën 10:11,12)) Die verdrukkingen zijn ook geen straf of een vorm van boete, maar van vaderlijke kastijdingen, | ||
+ | ==== 34. Wat is het doel van de boetvaardigheid? | ||
+ | Dat zondaars zichzelf kennen en ook goed weten dat alles van hen verdoemelijk is voor God, opdat ze zich zullen beijveren hun vlees te doden en met alle krachten te streven naar een nieuw leven in de Heilige Geest. Door hun nieuwe leven verheerlijken zij God, en zo zijn zij op weg naar het Koninkrijk van God. | ||
+ | ==== 35. Waar komt de boetvaardigheid in uit? ==== | ||
+ | In de vruchten ervan. Sommige van die vruchten zijn inwendig, altijd durend en ook noodzakelijk; | ||
+ | De inwendige vruchten komen uit in het vrezen van God, de liefde tot onze naasten, en de heiligheid die het hele leven doortrekt – deze komen voort uit de innerlijke genegenheid van het hart. | ||
+ | De uitwendige vruchten komen uit in een ascetisch leven voor wat ons lichaam betreft. Dat is nodig om ons ootmoedig te houden en ons vlees te bedwingen.((*1 Korintiërs 7:11)) Ook in het openbaar laten we onze boetvaardigheid zien, zoals door het dragen van armoedige((slordige)) kleding, door te zuchten en te huilen, door zich van alle gemakken te onthouden, en wat eten of drinken betreft te gaan vasten. We moeten wel beseffen dat we hierin niet te rigoureus moeten zijn en we moeten dit allemaal houden voor het voornaamste werk van de boetvaardigheid. Daarom zegt Joël: “Scheurt uw hart en niet uw klederen” (Joël 2:13). En Jakobus zegt: “Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt” (Jakobus 4:8). | ||
+ | ==== 36. Welk effect heeft de boetvaardigheid? | ||
+ | Zoals we bij het aandachtig lezen van een bepaald geschrift de gebreken die dan voor de dag komen, verbeteren, zo moeten we ook door de boetvaardigheid de afwijkingen en zonden in ons leven verbeteren. | ||
+ | ==== 37. Wat is in strijd met de leer van de boetvaardigheid? | ||
+ | - De dwaling van de novatianen en de katharen (of: de zuiveren), die in tijden van vervolging van het geloof afdwaalden, of die na de doop in openbare zonden vielen, van geen boetvaardigheid meer wilden weten en weigerden zich weer in de gemeenschap van de kerk te laten opnemen. Dat is in strijd met Jeremia 3:1: “Gij hebt met vele boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE” (SV). Ze gaan hiermee ook in tegen het voorbeeld van Petrus, die na zijn verloochening weer in genade is aangenomen en in de bediening van het apostelambt is gesteld((*Johannes 21:15-17)), en eveneens tegen het voorbeeld van de overspelige man in Korinthe die door Paulus weer in de gemeente werd aangenomen((*2 Korintiërs 2:7)). Hun houding is ook tegenovergesteld aan het gebod van Christus, Die wil dat wij onze broeders zeventig maal zevenmaal vergeven, dat wil zeggen: zo vaak als men berouw en leedwezen over de zonde heeft (Matteüs 18:22). Ze gaan daarmee eveneens in tegen de uitspraak van Chrysostomus: | ||
+ | - Het dwaze gepraat van de roomsen, die het volgende leren: | ||
+ | - De boetvaardigheid is een werk dat van de vrije wil of van menselijke kracht uitgaat, omdat een kwade boom geen goede vruchten kan voortbrengen.((*Matteüs 7:18)) | ||
+ | - De penitentie of boetvaardigheid is een sacrament, en de daad van de mens waardoor hij tot bekering komt, is het onderwerp waar het in het sacrament om gaat. Het is echter zo dat juist de doop het sacrament van de boetvaardigheid of de bekering is.((*Marcus 1:4 *Lucas 3:3 *Handelingen 2:38)) Hier voegen ze nog aan toe dat de boetvaardigheid als het ware een tweede reddingsboei na een schipbreuk is, waardoor degene die zondigt nadat hij de doop ontvangen heeft, weer met God verzoend wordt. | ||
+ | - Dit is wel hun grootste leugen: ze passen de ceremoniën en gebruiken van de openbare of kerkelijke tucht toe op de gehele leer van de boetvaardigheid die voor God plaatsvindt – zoals de verslagenheid, | ||
+ | - De verslagenheid over de zonden is een droefheid van het hart die men vrijwillig op zich neemt en Gods barmhartigheid verdient. | ||
+ | - Ze beweren dat de zogenaamde oorbiecht – dat wil zeggen: het waarheidsgetrouw aan de eigen priester vertellen van alle zonden, zonder welke omstandigheid dan ook te vergeten – door God geboden is. Daarom moet de biecht door ieder worden gepraktiseerd op straffe van in de ban gedaan te worden. De biecht is namelijk noodzakelijk om vergeving van zonden te ontvangen. Het verzuimen ervan is daarom een doodzonde. Deze opvatting over het belijden van zonde in de biecht tijdens een periode van vasten, is echter in strijd met wat Paulus zegt in Romeinen 14: | ||
+ | - Ze leren dat het voor degene die berouw heeft over de zonde en zich bekeert, niet voldoende is als hij van zijn vroegere zonden afstand neemt en zijn levenswandel verbetert. Nee, hij moet God ‘betalen’ voor alles wat hij misdaan heeft. Dat noemen ze dan in het bijzonder // | ||
+ | - Ze beweren ten slotte dat de betaling voor en de straf op de zonden voor God gedaan moet worden door het vagevuur, door goede werken die men vrijwillig doet of die men eigenlijk niet verplicht is te doen. Bij dit laatste kunnen we denken aan het stichten van kerken, een opgegeven aantal gebeden, bedevaarten naar het een of andere dode lichaam, het aansteken van waskaarsen, het dragen van een monnikskap, aalmoezen, betaalde missen, aflaten en dergelijke. Het is ook mogelijk dat men straffen opgelegd krijgt van de priester, of dat men lijden moet ondergaan dat godzalige mensen hier op aarde vaak treft. Maar al deze dingen samen zijn in strijd met de voldoening van Christus, die door de kracht van Zijn dood en gehoorzaamheid de schuld en de straf heeft weggenomen die wij door onze zonden verdiend hebben. | ||
+ | - De pogingen van de huichelaars die aan de buitenkant doen voorkomen dat ze we bekeerd zijn, terwijl ze innerlijk de banden van goddeloosheid niet doorsnijden. | ||
+ | - Ten slotte is er de dwaling van de wederdopers en perfectionisten, |