Dit is een oude revisie van het document!
Op twee manieren:
Omdat het niet tijdelijk zal zijn of een eindige periode, ook zal er geen verandering zij zoals die er in telkens is. En hoewel het een begin heeft, nochtans zal het nimmermeer van degenen afgenomen worden die het eenmaal zal gegeven zijn maar het zal tot in alle eeuwigheid zonder einde voortduren.
Het is een verheerlijkte toestand in welke de uitverkorenen na de toekomende opstanding van de doden met Christus als hun Hoofd volkomen verenigd zullen zijn, God in de hemel met de engelen zullen kennen op een wijze die wij nu niet in woorden kunnen uitdrukken of in de tegenwoordige tijd genieten. Maar wij zullen in de eeuwigheid loven en prijzen, het opperste goed dat ons van Christus bereid is verwerven en bekomen en met lichaam en ziel Zijn beeld en zoverre Hij mens is gelijkvormig worden.
Of het is een stand der gelukzaligen na dit leven in welke een volkomen Godskennis zal zijn en rechtvaardigheid, zonder zonde en dood, een volkomen vreugde waar geen verdriet, moeite, pijn droefenis, smart noch zuchting zijn zal. Samengevat: Het eeuwige leven zal een volmaaktheid zijn van ziel en van lichaam in welk niets berispelijk zal zijn, maar alle dingen zullen volkomen naar Gods regering en believen, de wil van de Schepper en de Verlosser dienen.
De voornaamste oorzaak is God die ons dat uit Zijn barmhartigheid en genadige goedheid door Christus onze Middelaar en om Zijn wil schenkt en geeft. Johannes 6:40 – “Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.” en 1 Johannes 5:11 – “En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon.” . De verdienende en werkende oorzaak is Christus alleen, Johannes 14:6 – “Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.”. De aanbiedende en openbarende werktuiglijke oorzaak is het evangelie.
De aannemende werktuiglijke oorzaak is het geloof 1 Petrus 1:9 – “Daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.”.
De verzegelende oorzaak is de Heilige Geest. De goede werken als daar zijn verdrukkingen zijn geen oorzaak van de regering, maar een weg tot het Koninkrijk, zegt Bernardus (van Clairvaux ??). En in Handelingen 14:22 – “Om de zielen der discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan.” staat: Door veel verdrukking moeten wij in het Koninkrijk Gods ingaan.
De materiele voorstelling is de ware God, maar het formele is de kennis Gods zelf in zoverre wij deze zullen kunnen begrijpen, aanschouwen van Hem en de aanneming tot kinderen. Want alhoewel wij zeer lieflijk zullen kunnen genieten van het gezelschap, het gezicht en de samensprekingen van alle engelen en gelukzaligen, nochtans zullen wij ons niet tevreden houden en berusten in het genoeglijk aanschouwen van dezen in haar goedwilligheid en omgang of de gemeenzaamheid, maar alleen in het genoeglijk en goedwillig aanschouwen en genieten van God om Christus wil *Mattheus Handelingen 5:8 – “En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gij het stuk land voor zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel.” en *1Johannes 3:22 deze kwam des nachts tot Hem en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is.
Gelijk ook der engelen gelukzaligheid gelegen is in dat genieten en aanschouwen van God alleen: niet anders dan het de gelukzaligheid van een hoveling aan het hof van de koning is als de koning zelf hem met een liefelijke en goedwillige blik aanziet, beminnelijk naar hem informeert en lust en behagen in hem heeft. En aan de andere zijde zullen wij Christus erkennen een auteur van zodanig groot goed te zijn en Hem volgen waar Hij gaat, Hem aanhangen en nimmer meer van hem wijken.
Jazeker: (om welke reden het eeuwige leven ook nu al in ons begonnen is) maar alleen door een raadsel, dat wil zeggen een donkere en door tussenkomende versluierende dingen, geschapen dingen, die ons voorkomen als een deksel of een kleed en daarom komen wij niet tot een helder aanschouwen: Daarom zegt Paulus in *1Timotheüs 6:1616 En toen het avond geworden was, gingen zijn discipelen naar de zee en begaven zich in een schip over de zee naar Kafarnaüm.:
Zo zien wij God dan 1. door het natuurlijk gezicht in de geschapen dingen als in een spiegel in welke een zekere glans van de Godheid verschijnt. 2. Door een gezicht in een spiegel op figuurlijke wijze door sommige afbeeldingen en tekenen van Zijn Goddelijke eerlijkheid waar men van leest in Jesaja 6:1-2 – “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij.”… Gelijk ook gezegd wordt dat Mozes het achterste van God gezien heeft en niet Zijn aangezicht, dat is Gods eigen majesteit naar . Door het gezicht van het geloof waardoor wij uit de leer en de werken van de Zoon de wil van de Vader ontwaren, kennen en weten waar Christus van spreekt in Johannes 14:9 – “Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?” Maar eens in de heerlijkheid, als de lichamen opgewekt zijn, zullen wij God door en in Hem zelf zien gelijk Hij is 1 Johannes 3:2 – “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.”. Op een wijze die wij nu niet kunnen begrijpen: niet groot als Hij nu is, maar hoedanig hij is. Niet door een deksel (verborgenheid) en veel helderder zoals Mozes Hem op de berg van aanschijn tot aanschijn heeft gezien, Exodus 33:11 – “En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; dan keerde hij terug naar de legerplaats. Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent.”. En op veel heerlijker wijze dan onze voorouders God vóór de val hebben gezien, Openbaring 22:3 – “En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren”..
Jazeker, want zij zullen vol van de Heilige Geest en Wijsheid zijn, gelijk zoals Adam voor de val, toen hij de oprechtheid van Gods beeld nog had, Eva kende die hij nog nooit gezien had en dat er niemand was die hem zei vanwaar hij was voortgekomen Genesis 2:23 – “Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal "mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is.”. Zo heeft Petrus op de berg toen hij nog in zijn sterfelijk lichaam was en alleen maar een indruk kreeg van het eeuwige leven Mozes en Elia die hij nooit tevoren gezien had door inwendige openbaring herkend *Mattheus Genesis 17:3,4 – “Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem: Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden”..
Een aantal zielen van welk land en volk dat ze ook mogen zijn, maar met onderscheid zoals er in de Bijbel gezegd wordt, Romeinen 11:7 – “Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard”. :daarom alleen de gezegenden van de Vader ofwel de uitverkorenen en dus degenen die in Christus geloven. Zij, die doen hetgeen Zijn Vader wil en die hun geloof door de werken in hun leven bewijzen, zowel mannen als vrouwen zijn mede-erfgenamen van de genade des levens.
Dat kunnen wij in de verduistering van ons verstand ook met gedachten niet begrijpen, maar de volkomen kennis van deze zaak wordt opgeschort en uitgesteld tot in het eeuwige leven: want *1Johannes 3:22 deze kwam des nachts tot Hem en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is. . Nochtans zo leren wij uit de duidingen die de Schrift het eeuwige leven toeschrijft wat ons hier voldoende is te weten welke hoedanigheid, hoe groot dat is, hoe uitnemend de stand van het leven zal zijn.
Neen, maar gelijk als God Zijn gaven de uitverkorenen in dit leven ongelijk verdeeld, zo zal Hij ook in een ongelijke verdeling Zijn heerlijkheid , Zijn gaven in de hemelen in zijn uitverkorenen schenken. Want Christus spreekt in het bijzonder tot Zijn apostelen *Mattheus Johannes 19:28 – “Hierna zeide Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst!”. En Paulus twijfelt ook niet of voor hem is een bijzondere kroon weg gelegd voor zijn arbeid, 1 Tessalonicenzen 2:19 – “Want wie is onze hoop of blijdschap of erekrans voor onze Here Jezus bij zijn komst, wie anders dan gij?”. Zo ook Daniël 12:3 – “En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.”. en de Schrift belooft niet alleen de gelovigen het eeuwige leven, maar een ieder daarbij een bijzonder loon en prijs. Hetzelfde kan men waarschijnlijk ook genoeg opvatten over het tegendeel. Hier kan men nog bij voegen de woorden van Paulus in 1 Korintiërs 15:41 – “De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans.”.
Het begint nu al in dit leven in de harten van de gelovigen als de Heilige Geest door de verkondiging van het Woord haar verstand verlicht met de ware kennis Gods en haar wil beweegt om Zijn geboden vlijtig na te komen. Ja, zij voelen het onderpand van deze en hebben er een oprechte smaak van *Efeziers . Waar uit ontstaat die hoop, die de gelovigen niet kan bedriegen, Romeinen 2:2-5 – “Wij weten echter, dat het oordeel Gods onpartijdig gaat over hen, die zulke dingen bedrijven. Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven, en ze zelf doet, dat gij het oordeel Gods ontgaan zult? Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods”.
Ten andere zijn wij nu door het geloof in Christus over gegaan van de dood tot het leven, want hetgeen wij door hoop bezitten in erfenis, weten wij dat het zo zeker wezen zal alsof het nu al in de daad gegeven is. De volle bezitting nochtans en de volmaking ervan zullen wij eindelijk verkrijgen ten tijde die van God bekend is; als Christus wanneer het getal dergenen die zalig zullen worden vervult zal zijn Zelf vanuit de hemel zal verschijnen om ons te verlossen.
Laat het ons genoeg zijn dat wij weten dat terstond na het afscheiden van het lichaam de geest weerkeert tot God die haar gegeven heeft. Prediker 12:7 – “En het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.”. En dat de ziel nadat zij uit het lichaam ontbonden is met Christus is in het paradijs, in de vrede, in de rust, in de vertroosting, in de verkoeling of rust, buiten vrees of zorg, in Gods hand zodat haar daar geen leed kan worden aangedaan, en in de heerlijkmaking van de Naam van God.
Nochtans omdat ze de verrijzenis van het lichaam verwachten en de volkomen genieting aller goederen die God aan degenen belooft die Hem liefhebben mogen ze dan niet gezegd worden in de volkomen en volmaakte maar in de begonnen gelukzaligheid te zijn. *2Timotheus Prediker 4:8 – “Daar is er een zonder metgezel, ook zoon of broeder heeft hij niet, en er is geen einde aan al zijn zwoegen; ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom; - voor wie tob ik mij dan af en ontzeg ik mij het goede? Ook dit is ijdelheid en een kwaad ding.” . En Openbaring 6:9-11 – “En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.”, daarentegen zegt Petrus in *2Petrus Openbaring 2:9 – “Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.” dat de onrechtvaardige zo gestraft en gepijnigd worden òf door de beroving van dit leven of door andere tormenten zodat ze op de dag van het oordeel over gehouden worden om met nog veel zwaardere, te weten eeuwige straffen en pijnen aan lichaam en ziel gekweld en gepijnigd te worden.
Niet op deze aarde of in de lucht ofwel in het elementaire (???) deel van de hemel waar geen wonen, geen dood, schrik en angst, de zonde, geen machten van de duisternis en boze geesten zullen zijn die ook eindelijk vergaan en versmelten. Maar in de hemel der hemelen of ook wel de hoogste hemel waarheen Christus opgevaren is, inzoverre Hij mens is 'hooger geworden zijnde dan de zichtbare hemelen', ofwel de derde hemel in welke Paulus is opgenomen geweest die hij voor zijn manier van uitleggen in 2 Korintiërs 121 Er moet geroemd worden; het dient wel tot niets, maar ik zal komen op gezichten en openbaringen des Heren. 2 Ik weet van een mens in Christus, veertien jaar is het geleden - of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het - dat die persoon weggevoerd werd tot in de derde hemel. 3 En ik weet van die persoon - of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het - 4 dat hij weggevoerd werd naar het paradijs en onuitsprekelijke woorden gehoord heeft, die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken. 5 Over die persoon zal ik roemen, maar over mijzelf zal ik niet roemen, of het moest zijn in mijn zwakheden. 6 Want als ik wil roemen, zal ik niet onverstandig zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik onthoud mij ervan, opdat men mij niet meer toekenne dan wat men van mij ziet en hoort, 7 en ook om het buitengewone van de openbaringen. Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. 8 Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. 9 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. 10 Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig. 11 Ik ben onverstandig geworden; gij hebt mij ertoe genoodzaakt, want ik had door u aanbevolen moeten worden. Immers, in geen enkel opzicht heb ik ondergedaan voor die onvergelijkelijke apostelen, ook al ben ik niets. 12 De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten. 13 Want waarin zijt gij achtergesteld bij de overige gemeenten, dan alleen hierin, dat ik u niet persoonlijk ben lastig gevallen? Vergeeft mij dit onrecht. 14 Zie, het is nu de derde maal, dat ik gereed sta tot u te komen, en ik zal u niet lastig vallen; want het is mij niet om het uwe, maar om uzelf te doen. Immers, kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen. 15 Ik voor mij zal zeer gaarne offers brengen, ja, mijzelf opofferen voor uw zielen. Ontvang ik soms minder liefde, naarmate ik u meer liefheb? 16 Het zij zo; tot overlast ben ik u niet geweest, ik ben nu eenmaal sluw, met list heb ik u gevangen. 17 Heb ik mij dan ten koste van u bevoordeeld door iemand van hen, die ik tot u zond? 18 Ik heb Titus verzocht (te gaan) en die broeder met hem medegezonden. Heeft Titus zich dan ten koste van u bevoordeeld? Hebben wij niet in dezelfde geest, in hetzelfde spoor gewandeld? 19 Reeds lang meent gij, dat wij ons bij u willen verdedigen. Maar wij spreken voor het aangezicht van God in Christus, en dat alles, geliefden, tot uw opbouwing. 20 Want ik vrees, dat ik misschien bij mijn komst u niet zó zal vinden, als ik wens, en zelf door u zó zal gevonden worden, als gij niet wenst. Ik vrees voor twist, naijver, opwellingen van toorn, van zelfzucht, voor laster, oorblazerij, verwatenheid en ongeregeldheden. 21 Ik vrees, dat, als ik weer kom, mijn God mij bij u verootmoedigen zal en dat ik zal hebben te treuren om velen van hen, die vroeger in de zonde geleefd hebben en nog niet tot berouw zijn gekomen over de onreinheid, hoererij en ontucht, die zij gepleegd hebben.: 2-4 noemt het paradijs. Maar na het grote oordeel of de weder oprichting aller dingen zal het eeuwige leven of de woning en plaats der gelukzaligen niet alleen in de hemelen maar ook op de aarde zijn, *2Petrus 3:1313 geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen.. Dat is die de woonplaats van de rechtvaardigen zullen zijn. *Psam 65:2., *2Petrus 3:1313 geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed, opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen. Openbaring 21:1 – “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.”