Institutie van Bucanus

de christelijke leer in vragen en antwoorden


institutie:36

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisieVorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
institutie:36 [25-04-2020 om 09.27 uur] ds. J.H. Zwartinstitutie:36 [16-09-2020 om 15.28 uur] (huidige) ds. J.H. Zwart
Regel 1: Regel 1:
-====== 36. De voorbestemming ======+====== De voorbestemming ======
  
 ==== 1. Welke woorden zijn van belang als we aan dit hoofdstuk beginnen? ==== ==== 1. Welke woorden zijn van belang als we aan dit hoofdstuk beginnen? ====
Regel 249: Regel 249:
  
 Dat is God. Zoals Hij ons heeft uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil, zo heeft Hij ook de verworpenen verstoten naar Zijn rechtvaardige wil en raadsbesluit, dat in orde aan alle dingen voorafgaat. Zoals Hij Zich ontfermt over wie Hij wil, zo verhardt Hij ook wie Hij wil (Romeinen 9:18). Het werkwoord ‘willen’ mogen we in het laatste deel van de zin niet anders uitleggen dan in het eerste,(("Beide delen zijn slechts tegenover elkaar gesteld ten gevolge van de tegenstelling tussen ontferming en verharding", zegt Bucanus hierover.)) als naar recht en waarheid van God gezegd mag worden - wat toch niemand zal ontkennen - dat Hij Zich ontfermt over wie Hij Zich wil ontfermen (Exodus 33:19). Daarom heeft Paulus in Romeinen 9:18 naar waarheid en recht gezegd dat God verhardt wie Hij wil. \\ En in Efeziërs 1:11 zegt hij dat God "in alles werkt naar de raad van zijn wil". Dat blijkt ook uit het woord ‘verkiezing’. Wie immers sommigen wel verkiest, verkiest anderen niet, maar gaat hen voorbij en verwerpt hen. We kunnen dan ook niet spreken over een verkiezing van sommigen, als we niet tegelijk ook stellen dat anderen worden verworpen of voorbijgegaan. Evenmin kan er sprake zijn van een verwerping zonder de verkiezing van anderen. \\ En als God in Ezechiël 18:23 zegt dat Hij geen welgevallen heeft "aan de dood van de goddeloze", maar veeleer daaraan, "dat hij zich bekere van zijn wegen en leve", dan is dat een onbepaalde uitspraak, die sterk verschilt van een algemene uitspraak over alle mensen. Deze uitspraak moet dan ook zó worden begrepen dat dit geldt voor degenen aan wie de genade van de bekering gegeven wordt. Zo is het ook met wat Christus zegt in Matteüs 23:27: “Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Daar spreekt Hij over de uiterlijke bediening van het Woord, en dat voor zover Hijzelf in het algemeen aan het volk was beloofd om hen te verlossen, waarover Hij ook in bijzondere zin bewogen was. Dat is God. Zoals Hij ons heeft uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil, zo heeft Hij ook de verworpenen verstoten naar Zijn rechtvaardige wil en raadsbesluit, dat in orde aan alle dingen voorafgaat. Zoals Hij Zich ontfermt over wie Hij wil, zo verhardt Hij ook wie Hij wil (Romeinen 9:18). Het werkwoord ‘willen’ mogen we in het laatste deel van de zin niet anders uitleggen dan in het eerste,(("Beide delen zijn slechts tegenover elkaar gesteld ten gevolge van de tegenstelling tussen ontferming en verharding", zegt Bucanus hierover.)) als naar recht en waarheid van God gezegd mag worden - wat toch niemand zal ontkennen - dat Hij Zich ontfermt over wie Hij Zich wil ontfermen (Exodus 33:19). Daarom heeft Paulus in Romeinen 9:18 naar waarheid en recht gezegd dat God verhardt wie Hij wil. \\ En in Efeziërs 1:11 zegt hij dat God "in alles werkt naar de raad van zijn wil". Dat blijkt ook uit het woord ‘verkiezing’. Wie immers sommigen wel verkiest, verkiest anderen niet, maar gaat hen voorbij en verwerpt hen. We kunnen dan ook niet spreken over een verkiezing van sommigen, als we niet tegelijk ook stellen dat anderen worden verworpen of voorbijgegaan. Evenmin kan er sprake zijn van een verwerping zonder de verkiezing van anderen. \\ En als God in Ezechiël 18:23 zegt dat Hij geen welgevallen heeft "aan de dood van de goddeloze", maar veeleer daaraan, "dat hij zich bekere van zijn wegen en leve", dan is dat een onbepaalde uitspraak, die sterk verschilt van een algemene uitspraak over alle mensen. Deze uitspraak moet dan ook zó worden begrepen dat dit geldt voor degenen aan wie de genade van de bekering gegeven wordt. Zo is het ook met wat Christus zegt in Matteüs 23:27: “Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.” Daar spreekt Hij over de uiterlijke bediening van het Woord, en dat voor zover Hijzelf in het algemeen aan het volk was beloofd om hen te verlossen, waarover Hij ook in bijzondere zin bewogen was.
 +
 +==== 36. Zijn vooraf geziene zonden zoals ongeloof dan geen oorzaken van het besluit dat iemand verworpen wordt? ====
 +
 +Nee, want als de zonden oorzaak waren van de verwerping, was niemand uitverkoren, omdat God van tevoren gezien heeft dat alle mensen zondaren zouden zijn. Oorzaak is alleen Gods voornemen en wil, die in al Zijn werken rechtvaardig is en het enige richtsnoer van alle gerechtigheid. Daarom kan die door ons nooit met recht bekritiseerd en beschuldigd worden.((*Job 39:35 *Psalm 119:39 *Jesaja 45:9 *Romeinen 9:20)) Bovendien leert Christus in de volgende Schriftplaatsen dat het ongeloof niet de oorzaak is van het //besluit //tot verwerping, maar wel van de //uitvoering //ervan, oftewel van de verdoemenis en van het oordeel:
 +
 +  * “Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld” (Johannes 3:18).
 +  * De Heilige Geest zal overtuigen “van zonde, omdat zij in Mij niet geloven” (Johannes 16:9).
 +  * “Wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” (Marcus 16:16).
 +
 +==== 37. Maar beschuldigen we God niet van onrechtvaardigheid, als we alleen Zijn wil als de oorzaak van de verwerping zien? ====
 +
 +Op geen enkele manier, want:
 +
 +  - Als men spreekt van deze hoogste wil van God, die de oorzaak van alle dingen bepaalt, mag men niet zeggen dat eerst iets rechtvaardig moet zijn voordat God het zou willen. Nee, het tegendeel is waar: eerst moet God iets willen voordat het rechtvaardig kan zijn. Gods wil is immers het uiteindelijke richtsnoer van de rechtvaardigheid. Alles wat Hij wil, moet voor rechtvaardig gehouden worden //omdat//  Hij het wil. Gods rechtvaardigheid is zoveel hoger dan mensen op menselijke wijze kunnen afmeten of met hun zwakke verstand kunnen begrijpen.((*Romeinen 11:33)) Hij heeft immers over de mens en over alle schepselen de hoogste en meest soevereine macht. Hij heeft Zijn eigen recht op ons, zoals een pottenbakker heeft op zijn klei.((*Romeinen 9:20,21)) God zou ook niet onrechtvaardig geweest zijn als Hij niemand tot de zaligheid had uitverkoren. Hij is immers aan niemand iets verschuldigd en ook niet aan iemand gebonden. Bovendien worden wij allen als ‘kinderen des toorns’ geboren.
 +  - We kennen Gods besluit of Zijn verborgen en onfeilbare wil om sommigen te verwerpen. We weten ook van de verdorvenheid van het menselijk geslacht, die de ware en eerste oorzaak is van de verdoemenis van de verworpenen. En tussen die beide komt dan de wil van de eerste mens, die wel goed geschapen is, maar zich vrijwillig geschonden en verdorven heeft. Zo heeft die mens een weg bereid voor Gods rechtvaardig oordeel om díegenen te verderven aan wie Hij Zijn barmhartigheid niet wil bewijzen.
 +  - Niemand wordt verdoemd dan degenen die de Heere verworpen heeft. Maar hoewel dat zo is, moet bovendien gezegd worden dat er toch niemand verdoemd wordt dan wie de oorzaak van de verdoemenis in zichzelf blijkt om te dragen. Dat dit besluit van God rechtvaardig is, omdat zij zelf oorzaak zijn van hun verdoemenis, blijkt ook steeds meer uit hun levenswandel, zodat ze niemand kunnen beschuldigen dan zichzelf. Augustinus zegt: “De oorzaak van de verwerping is een andere dan die van de verdoemenis van de mensen.” De zonden zijn weliswaar geen oorzaak van de //verwerping //– die van eeuwigheid besloten is en waarvan de soevereine wil van God de enige oorzaak is – maar zij zijn wel de oorzaak van de //verdoemenis, //die op de jongste dag op de verwerping zal volgen.
 +  - De verworpenen worden niet vanwege hun verwerping verdoemd, maar vanwege hun goddeloosheid en ongeloof. Dat betekent dat de oorzaak van het verloren gaan van mensen niet het besluit van God is, maar hun aangeboren verdorvenheid en de gevolgen daarvan. Het behaagt God om alleen degenen die van Hem zijn en die tot de zaligheid zijn uitverkoren, van die verdorvenheid te verlossen. Het zou dan ook heel kwalijk zijn om het besluit van de verwerping te vermengen met de verdoemenis. De oorzaak van de verdoemenis weten we namelijk allemaal: dat is de zonde. Maar wat Gods besluit betreft, daarvan is alleen Zijn wil de oorzaak. Degene die door God verworpen wordt, is door Hem niet slecht geschapen, en Hij stort de slechte en zondige aard niet in hen. Maar Hij geeft hun vanwege Zijn rechtvaardig oordeel – dat voor ons verborgen en ondoorgrondelijk is – Zijn barmhartigheid niet, die Hij aan Zijn uitverkorenen wel schenkt. Deze mensen zondigen vanuit zichzelf en vanwege hun eigen slechte natuur. Daarom worden ze gestraft, zoals de tekst zegt: “Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:9).
 +
 +==== 38. Wat zijn de algemene middeloorzaken voor de verwerping? ====
 +
 +Dat zijn dezelfde als die waarover we hierboven al hebben gesproken:
 +
 +  - De schepping in een staat van rechtheid en gerechtigheid. God heeft immers de mens niet als een zondig schepsel geschapen. Anders zou Hij de Auteur van de zonde zijn, en die gedachte moeten we ver van ons werpen.
 +  - De val van de mens in de zonde, waardoor hij vanuit zichzelf met zijn vrije wil van God is afgeweken. Door dat afwijken heeft hij God vertoornd.
 +  - De verdorvenheid van de mens. De mensen hebben immers zichzelf verdorven, en daardoor hebben ze het verderf door hun eigen schuld op de hals gehaald.((*Spreuken 5:22 *Prediker 7:29))
 +
 +==== 39. Wat zijn de bijzondere middeloorzaken waardoor Gods besluit van de verwerping van mensen wordt uitgevoerd? ====
 +
 +  - Het ontelbare aantal daadwerkelijke zonden.
 +  - Het ongeloof, of het verwijderd raken en afgescheiden worden van Christus.
 +  - Het verlaten worden, het niet geroepen worden, een krachteloze roeping door de verkondiging van het Woord van God, of een innerlijk niet accepteren van de roeping. Het Evangelie is niet aan alle mensen in het bijzonder gepredikt, en ook niet in elke tijdsperiode. Ook nu wordt het niet overal ter wereld verkondigd. Het is ook niet allen gegeven om te geloven (Matteüs 11:25). Maar in ditzelfde hoofdstuk worden allen aangesproken die vermoeid en belast zijn; dat zijn zij die zuchten onder de last van de zonden. Dat gebeurt alleen in het leven van hen die belijden een zondaar te zijn en daarom hun toevlucht tot Christus nemen.
 +  - De halsstarrigheid of de verharding en het verblind zijn in de zonden.
 +  - Hieruit komt het voortdurend afwijken en verachten van God voort, en dientengevolge ook het doorgaan van de ene zonde in de andere.
 +  - Ten slotte volgt hierop hun rechtvaardige verdoemenis. “Gij zijt rechtvaardig, HERE; uw verordeningen zijn waarachtig” (Psalm 119:137).((*Exodus 7:3,22,23 *Exodus 8:15 *Exodus 9:27,34,35 *2 Kronieken 36:13 *Handelingen 7:42-53 *Handelingen 13:46))
 +
 +==== 40. Maar valt de uitvoering van de verwerping of de voorbeschikking van deze kwade middeloorzaken niet onder het besluit van God, zoals het geloof en de andere oorzaken van de zaligheid onder het besluit van de verkiezing vallen? ====
 +
 +Ja en nee, omdat over het besluit van God op twee manieren gesproken wordt: letterlijk op het woord afgaand, en gerelateerd aan iets anders. Als God gewoon iets wil of iets als goed erkent, wordt dat een besluit genoemd. Daarvan is Hijzelf te zijner tijd in eigenlijke zin daadwerkelijk de werkende oorzaak. Daarom noemen we het ook een krachtig werkend besluit. We kunnen denken aan het besluit tot zaligheid van de uitverkorenen en tot het gebruik van de middeloorzaken die tot zaligheid leiden, zoals de schepping, de effectieve roeping, het geloof, de rechtvaardiging en de heiliging. Daarom spreekt God in Hosea 13:9 over Zichzelf als “uw helper”. Vervolgens is God de Auteur en oorzaak van het ‘wezen’ van alle daden, werken en eigenschappen, zowel goede als kwade. De daad of het werk door en in zichzelf is immers wat anders dan het gebrekkige in het werk of een gebrekkige eigenschap. Maar het wordt een besluit gerelateerd aan iets anders genoemd als God iets bepaalt en wil toelaten dat het gebeurt – en daarom gebeurt het te zijner tijd ook. Maar God doet dat metterdaad niet Zelf, maar Hij laat toe dat het gebeurt door de werktuigen van het kwaad. Het is daarbij niet zo dat Hij de dingen van de mensen van bovenaf alleen maar aankijkt – nee, Hij bestuurt en leidt alle dingen. Paulus getuigt dat God de farao tot het kwade verwekt heeft, en dat Hij verhardt wie Hij wil (Romeinen 9:17,18). God is niet passief((geen ledigh Godt)), maar almachtig en laat niets tegen Zijn wil in gebeuren. Daarom mag dit ook een toelatend, een sturend of een aanvoerend besluit(([besluyt] der beleidinghe)) genoemd worden. Van deze aard is het besluit over alle kwade middeloorzaken die tot het verderf leiden, zoals de val van de mens, zijn verharding, en dergelijke. Ze gebeuren immers niet ondanks God of zonder dat Hij ervan weet. Als men dat denkt, kan daar niet anders dan atheïsme en epicurisme uit voortvloeien. Maar hier is wel de wil van de mens de belangrijkst werkende oorzaak. Daarom wordt terecht gezegd : “Het is uw verder, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper” (Hosea 13:9). Toch worden ook deze oorzaken onder het besluit van God gesteld, want hoewel ze niet plaatsvinden dóór Zijn besluit, toch gebeuren ze ook niet zónder dat besluit. Ze gebeuren ook niet zonder het besluit waarvan de onbekende((ontbrekende)) oorzaak in God ligt – wat iets anders is dan de werkende oorzaak. Zoals God het geloof werkt in degenen die geloven, zo heeft de zonde bezit genomen van het menselijk geslacht toen God Zich met Zijn wil terugtrok. Het is als met de zon: die zorgt er uit zichzelf voor dat het dag wordt als ze opgaat en haar licht laat schijnen. En de nacht komt doordat het licht van de zon weggaat en alleen de donkerte van de aarde overblijft. Bovendien is het geen besluit om de boosheid en slechtheid toe te laten omdat het boos en slecht is, maar omdat het kwade zelf er als iets goeds uitziet. Als men naar Gods besluit kijkt, heeft het kwade zelfs de schijn van iets goeds, al is het in zichzelf kwaad. Wat God besloten heeft toe te laten en wat Hij ook daadwerkelijk toelaat, dat doet Hij om een goed doel te dienen, namelijk de open baring van Zijn heerlijkheid en rechtvaardigheid. Dus vanuit God gezien heeft Zijn besluit om iets toe te laten en heeft dat toelaten zelf altijd een goed doel op het oog. De duisternis dient dus altijd het licht; en de slechtheid die vanuit het slechte werktuig voortkomt, wordt veranderd in iets goeds, namelijk de straf van de zonde. Zo is het een middel om de heerlijkheid van God te doen uitkomen. Het is dus werkelijk waar wat Augustinus zegt: “Het is ook goed dat er kwade dingen zijn, anders zou God immers niet toelaten dat er kwade dingen zijn. Hij laat niets toe tegen Zijn wil, maar Hij wil het echt.” Dezelfde auteur heeft ook heel terecht gezegd: “Wat tegen Zijn wil is, gebeurt ook niet zonder dat aan Zijn wil tekort wordt gedaan.”
 +
 +==== 41. Wat is het doel van de verwerping? ====
 +
 +Ten aanzien van de verworpenen is het hun rechtvaardige verdoemenis, maar ten aanzien van God is het de openbaring van Zijn heerlijkheid, rechtvaardigheid en almacht.
 +
 +==== 42. Hoe moeten de predikanten en ieder voor zichzelf met de leer van de predestinatie omgaan en op zichzelf toepassen? ====
 +
 +  - Men moet goed oppassen dat men niet doorslaat van het ene uiterste naar het andere. Men kan namelijk te weinig nadruk leggen op het besluit tot de zaligheid of de verdoemenis, óf net andersom juist op de dichterbij liggende middeloorzaken van de zaligheid of het verderf.
 +  - Zoals God van Zijn hoogste en eeuwige besluit via de trap van de middeloorzaken (die vrucht zijn van dat besluit) tot ons neerdaalt en zo Zijn heerlijkheid en barmhartigheid openbaart – laten we zo langs diezelfde trap en in dezelfde volgorde((Een moeilijk te hertalen passage: ‘behoudende de orden der vruchten ende effecten’.)) opklimmen tot de zekerheid van onze verkiezing. Dan zullen we merken dat deze onwrikbaar gegrond is in de onvergelijkbare((eenighste)) barmhartigheid van God.
 +
 +==== 43. Wat moet de volgorde in de toepassing zijn? ====
 +
 +Men moet van onderen af beginnen. Dat betekent dat ieder die wil weten of hij uitverkoren is, niet van boven af, dus bij Gods verborgen besluit, moet beginnen – buiten Christus om en zonder de stem van het Evangelie te horen die in de gemeente klinkt. Anders kan het gebeuren dat hij het overstelpende licht van God niet kan verdragen. Nee, hij moet heel anders beginnen, van onderen af. Dat betekent dat hij bij de vruchten moet beginnen, namelijk de [algemene] roeping door Christus en het luisteren daarnaar. Paulus zegt in Romeinen 8:30: “Die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen”. Laat hij daarna voorzichtig naderen tot de eerste oorzaak van de zaligheid. Op deze manier heeft hij een vast en betrouwbaar ankerpunt((middel)) gevonden tegen alle hevige stormen, en mag hij weten dat hij rust heeft als in een veilige haven. Laat hij ijverig zichzelf onderzoeken((ondertasten)) of hij Gods Woord graag hoort en daardoor geneigd is om God en zijn naaste lief te hebben – dat is namelijk een vrucht van wedergeboorte en heiliging. Laat hij vervolgens komen tot het geloof en zich afvragen of hij gevoelt door het geloof in Christus te zijn, anders gezegd: of hij in Christus gelooft. Vanuit het geloof moet hij komen tot de rechtvaardiging, en van de rechtvaardiging tot de krachtige en effectieve roeping [voor hem persoonlijk]. Ieder die deze gaven van God in zich ervaart, mag als een gelovige zeker zijn van zijn verkiezing.((*Johannes 1:12 *Efeziërs 1:4,5 *1 Petrus 1:20-23)) Zoals er geen sterker bewijzen kunnen zijn voor het natuurlijke leven dan de gemoedsbewegingen die iemand ervaart, zo zijn het geloof, de hoop en de liefde de ontwijfelbare bewijzen((leeringen)) van onze verkiezing. Daarnaast is er in de kinderen van God nog dat bijzondere getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn. Door die Geest roepen we ook vrijmoedig uit: “Abba, Vader” (Romeinen 8:15, Galaten 4:6). “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus” (Romeinen 8:17). En als we zo van het laatste tot het eerste terugkeren, [mogen we zeggen dat] we tot het leven zijn uitverkoren. Ten slotte zijn er nog de uitwendige dingen die nauw met het al genoemde verbonden zijn, en als het ware een reeks vormen: het horen van Gods Woord en de bekrachtiging daarvan door de sacramenten. Maar deze staan op de tweede plaats.
 +
 +==== 44. Maar als iemand deze vruchten van het geloof, van de Geest en van de wedergeboorte nog niet in zich gevoelt, of als hij ze nog maar als heel zwak en teer ervaart, moet hij daarom van zichzelf denken dat hij tot het getal van de verworpenen behoort en zal hij dan aan zijn zaligheid wanhopen? ====
 +
 +Helemaal niet! Hij moet veel meer zijn toevlucht zoeken in Gods Woord en Zijn wil die Hij daarin geopenbaard heeft. Door zo te gehoorzamen, ontvangt hij de zaligheid.((*Romeinen 10:8,14,15 *1 Korintiërs 11:24,25)) Niemand mag wanhopen aan Gods barmhartigheid, zolang hij niet tegen de Heilige Geest gezondigd heeft. De een wordt immers pas later met kracht door God geroepen dan de ander. Dat bewijst het bekende voorbeeld van de moordenaar aan het kruis ons wel heel duidelijk.((*Lucas 23:40-43))
 +
 +==== 45. Is er een bepaald getal, zowel van de uitverkorenen als van de verworpenen? ====
 +
 +Bij God wel, maar bij ons niet. “Ik weet wie Ik heb uitgekozen” (Johannes 13:18). “De Here kent de zijnen” (2 Timoteüs 2:19), en dus ook degenen die niet van Hem zijn.
 +
 +==== 46. Zijn er weinig mensen die behouden worden (Lucas 13:23), of: is het getal van de uitverkorenen groter dan dat van de verworpenen? ====
 +
 +Er zijn er weinig die de weg ten leven vinden,((*Matteüs 7:14)) en slechts een vierde deel van de mensen ontvangt het Woord van God in een rechtschapen en rein hart. Daarom is het getal van de uitverkorenen wel heel groot als men het op zichzelf beschouwt, maar als we het aantal van hen die zalig zullen worden vergelijken met het getal van hen die ten onder zullen gaan, dan is het getal van deze laatsten naar het woord van Christus in Matteüs 20:16 veel groter: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" (HSV).
 +
 +==== 47. Kunnen degenen die wedergeboren zijn, door het geloof wel iets met zekerheid zeggen over hun eigen verkiezing, en mogen ze daarover in de Heere roemen? ====
 +
 +Zij kunnen en mogen en moeten dat zeker doen, want:
 +
 +  - Zij mogen roemen dat ze behoren tot het uitverkoren volk van de Heere Christus zijn, en dat ze Zijn eigendom zijn.((*Jesaja 44:5))
 +  - Zij die tevoren gekend en uitverkoren zijn, zijn ook geroepen, gerechtvaardigd en geheiligd – en daarom kunnen ze niet van Gods liefde gescheiden worden.((*Romeinen 8:29-39))
 +  - God versterkt ons en alle gelovigen, Hij getuigt dat het waar is((falst)) en verzegelt ons door de Heilige Geest.
 +  - De Zoon werpt niemand uit van degenen die Hem toebehoren,((*Johannes 6:37)) en Hij laat niet toe dat er ook maar één schaapje uit Zijn hand wordt geroofd.((*Johannes 19:28))
 +  - Wij moeten met een vast en stellig vertrouwen geloven in God de Vader, in Jezus Christus en in de Heilige Geest; en ook dat er een heilige, algemene christelijke Kerk is, de gemeenschap der heiligen, de vergeving van onze zonden door Christus vanwege Zijn verdiensten, de zekere opstanding van ons lichaam en het eeuwige leven.
 +  - Gods besluit kan niet verhinderd en tenietgedaan worden. Hierdoor is er de troost waarvan 1 Johannes 3:14 spreekt: “Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven.” En 1 Johannes 3:21: “Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God.” En 1 Johannes 5:19,20: “Wij weten, dat wij uit God zijn en (…) dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen.”
 +
 +==== 48. Kunnen de uitverkorenen ook verloren gaan? ====
 +
 +Nee, zij kunnen nooit tot het einde toe verleid worden,((*Mattheüs 24:24)) want:
 +
 +  - Ze zijn de gezegenden van de Vader, voor wie het Koninkrijk bereid is van de grondlegging der wereld af.((*Matteüs 25:34))
 +  - Het is de wil van de Vader dat van alles wat Hij de Zoon gegeven heeft, niets verloren laat gaan.((*Johannes 6:39))
 +  - De Zoon heeft hen bewaard.((*Johannes 17:12))
 +  - Ze worden in de kracht Gods bewaard door het geloof.((*1 Petrus 1:5))
 +  - Aan hen wordt het geloof gegeven én de volharding tot het einde toe.((*Handelingen 13:48 *Filippenzen 1:6))
 +  - Ten slotte: Gods voornemen is onveranderlijk.((*2 Timoteüs 2:19))
 +
 +==== 49. Toch lijkt het erop dat sommigen uit het boek des levens kunnen worden geschrapt, want er staat in Exodus 32:32: “Delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.” En in Psalm 69:29 staat: “Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd.” ====
 +
 +Het misverstand ontstaat doordat deze figuurlijke manier van spreken letterlijk wordt opgevat. Want wat Mozes hier zegt, is deels met overdrijving en in vervoering gesproken, omdat hij in zijn hart zo begaan was met het volk en hij hun zaligheid wilde bevorderen, en deels ook voorwaardelijk: het zou misschien kunnen gebeuren. We zien dat ook als Paulus zegt: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders” (Romeinen 9:3). Zóveel waard was volgens hen Gods heerlijkheid en liefde voor de Zijnen. In Psalm 69 bidt de profeet niet anders. Ook hier spreekt hij op een oneigenlijke manier over de huichelaars, die voor het oog kinderen van het Koninkrijk leken te zijn van wie gezegd kon worden dat ze in dat Rijk ingeschreven zijn. Maar ze komen voor de dag als mensen die níet behoren tot de vergadering van de uitverkorenen. Daarom zegt hij in het vervolg van de tekst: Laten zij “met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.” Over hen leest men in 1 Johannes 2:19: “Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.”
 +
 +==== 50. Maar volgt uit de leer van de voorbeschikking niet dat het onbelangrijk is hoe iemand leeft, aangezien de uitverkorenen toch niet meer uit hun staat vallen, wat ze ook doen, en de niet-uitverkorenen toch nooit zalig kunnen worden? ====
 +
 +Beslist niet, want:
 +
 +  - Als God roept, roept Hij zó dat Hij tegelijkertijd de uitverkorenen door de Geest van wedergeboorte tot bekering brengt en hun het ware geloof en de volharding geeft. Daarbij gaat Hij de verworpenen op zo’n wijze voorbij dat ze zelf ook niet anders willen.
 +  - Het past helemaal niet bij de uitverkorenen om het besluit van hun verkiezing te misbruiken door een sterk verlangen naar de zonde. Ze kunnen alleen op hun uitverkiezing roemen, als ze een godvrezend leven leiden; anders is het tevergeefs. Want zoals God ons heeft uitverkoren tot het eeuwige leven, zo heeft Hij ons ook bereid om goede werken te doen (vgl. Efeziërs 2:10) – “opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” (Efeziërs 1:4). Het komt nooit in de gedachten van de verworpenen op om godzalig te leven. En als het al eens gebeurt, ziet men later niets meer terug van een ijver om vroom en godvrezend te leven, behalve wanneer er toch sprake is van uitverkiezing. Dan blijkt dat ze niet tot het getal van de verworpenen, maar tot dat van de uitverkorenen behoren.
 +
 +==== 51. Wat is het nut en de vrucht van deze leer van uitverkiezing? ====
 +
 +  - Deze leer dient allereerst:
 +      - tot versterking van het geloof in God. Niemand kent God namelijk echt als men Hem niet kent als wijs, alwetend, almachtig en onveranderlijk in Zijn besluiten over de dingen die door Hem geschapen zijn.
 +      - tot de zekerheid van en een vast vertrouwen op onze zaligheid. Die hangt immers niet van ons af of van de een of andere wisselende omstandigheid, maar van Gods eeuwig en onveranderlijk voornemen.((*Romeinen 8:27 *2 Timoteüs 2:19))
 +      - tot vertroosting, tegenover al het woeden en razen van de kinderen der wereld voor het kleine getal van de gelovigen – zoals Christus leert in Mattheüs 11:26 en 13:14((Johannes 12:39.)). Daarom konden ze niet geloven, omdat Jesaja gezegd heeft: “Hij heeft hun ogen verblind.” Dat betekent niet dat God dat gebrek van verblinding in hun hart stortte, maar dat Hij als rechtvaardig Rechter hun Zijn genade onthield. Zo geeft Hij hen over aan de satan en hun eigen begeerten om hen meer en meer te verblinden. Paulus heeft dit ook geleerd; zie Romeinen 11:8.
 +  - Deze leer versterkt tegen de verzoeking van de satan en al zijn vurige pijlen, want ze houdt voor zeker waar dat geen enkel schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods (Romeinen 8:38,39). Ze versterkt ook tegen alle verdrukking, omdat alles – zowel voorspoed als tegenspoed – ten goede komt aan hen die volgens Gods voornemen geroepen zijn (Romeinen 8:28).
 +  - Deze leer is ook tot onderwijs, en wel:
 +      - om Gods bijzondere goedheid en genade tegenover ons te leren kennen. Hij is zo goed geweest om ons, onwaardige schepsels, uit het midden van een verloren geslacht te verkiezen en te bestemmen tot de heerlijkheid van de hemel (Romeinen 2:7).
 +      - om verootmoediging in ons te wekken, zodat we een godzalig en nauwgezet leven gaan leiden.
 +      - om dankbaar te leren zijn, zodat we alleen aan God de eer toeschrijven van onze zaligheid. Dan gaan we Zijn oneindige goedheid en genade met ons hart, onze mond en onze daden loven en prijzen, want Hij heeft ons – in onszelf verloren mensen – uit enkel genade in Zijn Zoon, Christus Jezus, willen zalig maken.((*Efeziërs 1:3,5,9))
 +  - om ons in te spannen onze roeping en verkiezing door goede werken te bevestigen (2 Petrus 1:10). Die rechtvaardigheid doet, is gerechtvaardigd. En wie gerechtvaardigd is, is ook geroepen, omdat er alleen rechtvaardigheid is door het geloof. En het geloof is uit het gehoor. Daardoor mogen we zeggen dat hij die geroepen is, ook naar Gods voornemen is uitverkoren. Bovendien heeft Hij ons in Christus ertoe bestemd om voor God heilig en onberispelijk te zijn (Efeze 1:4). Hierom wordt ook gezegd dat de voorwerpen die tot een eervolle bestemming geheiligd zijn en bruikbaar voor iedere goede taak – dat wil zeggen: de uitverkorenen – zichzelf reinigen.((*2 Timoteüs 2:21))
 +
 +==== 52. Welke dingen zijn in strijd met deze leer? ====
 +
 +  - De dwaling van de pelagianen en de semi-pelagianen, die een algemene genade verzinnen en daarom ook geen uitverkorenen kennen. Het zou in de macht van de mens liggen om wel of niet te geloven. De oorzaak van de zaligheid ligt volgens hen dus buiten God en in de mens zelf. Ze leren ook dat de 'uitverkorenen' van Gods genade en barmhartigheid kunnen afvallen en zo verloren gaan.
 +  - De leer van Thomas van Aquino, die wel zei dat er een vastgesteld aantal uitverkorenen is, maar niet een bepaald aantal verworpenen.
 +  - De leer van sommige luthersen, die stellen:
 +      - dat de val van Adam heeft plaatsgevonden zónder Gods verkiezend besluit;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Spreuken 16:4 *Jesaja 45:7 *Klaagliederen 3:37 *Amos 3:6 *Johannes 12:39,40))
 +      - dat er geen besluit van God in het geding is als God eenvoudigweg vrome mensen wil zalig maken of verworpenen wil verstoten;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Romeinen 8:28 *Romeinen 9:11,12))
 +      - dat Gods iemands verwerping helemaal niet wil;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *1 Samuël 2:25 *Romeinen 9:18 Daarom straft Hij ook degenen van wie Hij wil dat zij verloren zullen gaan.))
 +      - dat ook de verworpenen bekeerd en zalig gemaakt kunnen worden, en dat Christus ook voor hen gestorven is;((Deze dwaling gaat in tegen: \\ *Jeremia 6:30 *Jeremia 13:23 *Johannes 12:39,40 *Johannes 17:9,12,19 *Romeinen 9:22 *Lucas 22:20 *Matteüs 26:28 *Efeziërs 5:25 *Hebreeën 10:26 *1 Petrus 2:7,8))
 +      - dat het eenvoudigweg Gods voornemen en ook Zijn wil is dat alle mensen zalig worden, en dat de algemene beloften zonder enig voorbehoud gelden.((Dit gaat in tegen die teksten uit de Schrift die de vrucht van die beloften beperken tot alleen de uitverkorenen, zoals: \\ *Kolossenzen 1:20-23 *2 Timoteüs 2:19 *Hebreeën 10:14))
 +  - De dwaling van de roomsen, die stellen dat het vooruitgeziene geloof, of de goede werken, of het vooraf weten van al de verdiensten de werkende oorzaak zijn geweest van de verkiezing. Ook stellen ze dat de uitverkorenen niet zeker kunnen zijn van hun verkiezing tot het leven óf niet, behalve wanneer het door een heel bijzonder voorrecht wordt geopenbaard. Ten slotte houden ze het erop dat de uitverkorenen aan hun verkiezing moeten twijfelen.
 +  - De dwaling van hen die wel de verkiezing plaatsen onder Gods eeuwig besluit, maar niet de verwerping. Dit is een dwaling, omdat twee tegenovergestelde zaken toch wel in zekere zin gelijksoortig moeten zijn.
 +  - De dwaling van hen die niet willen dat er over de voorbestemming in de gemeente gesproken wordt. Dit gaat in tegen de uitspraak van Theodoretus: “Wat verborgen is, moet men niet onderzoeken, maar men moet ook weer niet geheel onwetend zijn over datgene wat er wel over geopenbaard is.”
 +  - De dwaling van hen die geen onderscheid maken tussen de verwerping en de verdoemenis. Zij denken dat God mensen alleen verworpen heeft omdat Hij dit heeft voorgenomen en hen daarom ook verdoemt. Maar de zonden zijn een oorzaak van hun verdoemenis.
 +  - De dwaling van allerlei liberale denkers die fantaseren dat christenen zalig kunnen worden zonder tussenkomst van middeloorzaken.
 +  - De dwaling van goddeloze mensen die van deze leer op een schandelijke manier misbruik maken om zich vrij uit te leven in de zonden.
  
  


Paginahulpmiddelen